Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Vervoer en Ruimtelijke inrichting

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2138 woorden
  • 3 mei 2007
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Samenvatting AK Vervoer en Ruimtelijke inrichting

Hoofdstuk 1

• Vervoer: verplaatsen van goederen van A naar B.
• Vervoersstromen: een stoom van goederen die van A naar B vervoerd worden.
• Transport: manier waarop goederen van A naar B vervoerd worden (vrachtauto, vliegtuig, schip, trein, pijpleiding).
• Kenmerken vervoersstromen:
1) Omvang vervoer (hoeveelheid die vervoerd wordt).
2) Soort goederen (beperkt houdbare producten bijv).
3) Richting (ligging plaatsen waar goederen heen gaan).

4) Afstand; absoluut (aantal km.) of relatief (kosten, tijd, moeite).
5) Duur (tijd die nodig is voor transport van A naar B).
6) Frequentie (aantal keer dat transport plaatsvindt in bepaalde periode).
7) Wijze van transport (met 1 of meerdere transportmiddelen, bijv eerst schip + dan trein).
8) Vertrek- en aankomstpunten (terminals: station, vliegveld, haven).
• Intermodaal transport: transport uitgevoerd door verschillende transportmiddelen.
• Multimodaal transport: een transportcentrum waar de verschillende transportmiddelen aanwezig zijn.
• 3 voorwaarden voor ontstaan van vervoersstromen:
1) Complementariteit tussen gebieden: gebied A produceert iets van gebied B niet heeft => vervoersstroom van A naar B.
2) Transporteerbaarheid: goede verhouding tussen kosten/tijd transport en waarde van het product.
- Bederfelijke goederen: geringe transporteerbaarheid; moet dus snel gaan.
- Laagwaardige producten: kunnen niet over grote afstanden vervoerd worden, kosten worden dan hoger dan de waarde van het product.
3) Geen concurrerende aanvoer: gebied A zal goederen vervoeren naar gebied B als er geen gebied C is die sneller en goedkoper dezelfde goederen kan leveren.

• vervoersstromen ontstaan voor regionale verschillen:
- ruimtelijke verschillen (klimaat, relief)
- economische verschillen (productie)
- demografische verschillen (bevolkingsgroei, samenstelling)
- sociaal-culturele verschillen (taal, godsdienst, gewoonten)
• Infrastructuur: verzameling van verbindingswegen in een gebied. Nodig voor transport. Infrastructuur: transportlijnen met knooppunten ( = transportnetwerk). Hoe meer lijnen naar een knooppunt toelopen; hoe belangrijker dit punt.
• Transportketen: transport en organisatie; alle activiteiten die samenhangen met vervoer. 3 onderdelen:
1) Collectienetwerk: goederen verzamelen die vervoerd moeten worden.
2) Verplaatsingsnetwerk: vervoer van A naar B (alleen het verplaatsen).
3) Distributienetwerk: goederen transporteren van distributiecentrum naar klant.
• 3 schaalniveaus transportnetwerken:
1) Tussen continenten (intercontinentale verplaatsingsnetwerken): vooral zee- en/of luchtvaart.
2) Binnen continenten (continentale verplaatsingsnetwerken): vooral over (spoor)weg, zee/binnenvaart of luchtvaart.
3) Binnen landen of lokaal gebied (landelijk verplaatsingsnetwerk): vooral per vrachtauto.

• Mainport: belangrijk knooppunt; intercontinentale transportplaats/transportgebied met aansluiting op intercontinentaal plaatsingsnetwerk. Haven Rotterdam/luchthaven Schiphol. Kenmerken:
1) Intercontinentaal vervoer en transport.
2) Wisseling transportmiddelen: bijvoorbeeld van zeevaart naar wegtransport of luchtvaart.
3) Omvangrijke vervoersstromen: vaak overheersen een paar vervoersstromen. Mainport (zeehaven) verwerkt jaarlijks meer dan 1 mljn containers en luchthavens meer dan 25 mljn passagiers.
4) Gunstige ligging: kan op 2 manieren:
- Goede geografische ligging: ligging die omvangrijke transportstromen mogelijk maakt (dicht bij zee, enz).
- Goede economische ligging: dicht bij een belangrijk concentratiegebied van economische activiteiten (bijv. industriegebied).
• Kwaliteit mainport: 4 factoren:
1) Vervoersproduct/aantal continentale vervoersbestemmingen: aantal bestemmingen en verbindingen een mainport heeft. Frequentie en betrouwbaarheid van dienstregeling is hier ook belangrijk.
2) Terminalproduct/capaciteit haven: aantal voorzieningen en voorzieningsniveau is hier ook belangrijk (logistiek centra bijv).
3) Ontsluitingsproduct/mate ontsluiting van achterland: verbindingen met achterland ((spoor)wegen enz).
4) Omgevingsproduct/aanwezigheid faciliteiten omgeving: aanbod en prijzen bedrijventerreinen/kantoren op en rond de mainport.

• Distripark: bedrijventerrein op of rond een mainport waar alle transportbedrijven gevestigd zijn. Van hieruit worden goederen naar de eindgebruiker vervoerd.
• Logistiek: koppeling van alle vervoersonderdelen zodat een efficiënt transportgeheel ontstaat. Logistiek = vervoerders (organiseren en voeren transport uit), die weer werken voor verladers (bedrijven die goederen van A naar B willen hebben). Eisen van verladers:
1) Juiste plaats.
2) Juiste tijd (= just-in-time levering).
3) Juiste hoeveelheid.
4) Juiste extra’s (door bijv goederen anders te verpakken, om geschikt te maken voor de klant).
De eisen zijn belangrijk, omdat het transport dan zo efficiënt en goedkoop mogelijk zal zijn.
• Shuttles: goederentreinen die naar allerlei plaatsen in het achterland gaan.
• Containerisatie: Het gebruik van containers bij het stukgoed-transport.
• Verklaringen voor koppositie Rotterdam op gebied van zeehavens in Noordwest-Europa:
1) Goede verbinding met Noordzee.
2) Gunstige ligging aan monding van de Rijn: belangrijke achterlandverbinding (directe verbinding met landen in Zuidoost-Europa.
3) Goede ligging ten opzichte van concentraties van economische activiteiten (bijv Ruhrgebied).

Andere pluspunten Rotterdam:
1) Activiteiten Gemeentelijk Havenbedrijf: buit gunstige ligging uit, door:
- Voortdurende aanpassing haven aan schaalvergroting.
- Uitbreidingsplannen.
- Ontwikkeling telematica-infrastructuur.
2) Ontwikkeling intermodaal transport: vooral de rol van binnenvaart en spoorwegen als aanvulling op het wegtransport (Betuwelijn, Maasvlakte).
3) Secundaire functie haven: trekt economische activiteiten aan (industrie, distributie), wordt zo aantrekkelijk voor bedrijven en levert werkgelegenheid op.
• Schiphol: 4 kenmerken van mainport:
1) Intercontinentaal vervoer en transport. Hub and spoke netwerk: Een netwerk van verbindingen van een bedrijf, waarbij het knooppunt de hub wordt genoemd en de aan- en afvoerlijnen de spokes.
2) Wisseling transportmiddelen: overstapplaats van passagiers en goederen op lijndiensten of de HSL.
3) Omvangrijke vervoersstromen.
4) Gunstige ligging: goed bereikbaar, ligt goed ten opzichte van stedelijke gebieden in Europese concentratiegebied. Kwaliteit vervoer is hoog.
• Werkgelegenheid Schiphol:

- Direct: banen die direct voortvloeien uit de luchtvaartactiviteiten.
- Indirect: banen op hoofdkantoor KLM, leveranciers brandstof, catering, enz.
- Verbonden werkgelegenheid: hebben maar ten dele te maken met luchthaven (hoofdkantoren grote internationale ondernemingen waarvan personeel regelmatig moet vliegen; of logistieke bedrijven zoals groothandels)

Hoofdstuk 2
• Verklaring van structuur en opbouw van de infrastructuur: Waarom juist veel transportverbindingen in Midden- en Zuid-NL?
- Aansluiting op het Europese transportnet: Transportroutes stoppen niet bij de grens. Transportcorridor: gebied waarbinnen één hoofdtransportrichting overheerst.
- De binding met de mainports. Zij zijn transito’s: ze zorgen voor de doorvoer van goederen.
- De economische rol van steden en stedelijke gebieden. In Nederland zijn twee gebieden sterk verstedelijkt:
- Randstad
- Het uitstralingsgebied van de Randstad. Stedenring Centraal Nederland: De grote stedelijke zone die zo samen met de Randstadvleugels is ontstaan.
• Vervoersstromen in NL:
- Richtingen: binnen NL: Zuid- en Noord-Holland, Gelderland, Noord-Brabant.
- Omvang: schommelt als economie stagneert.
- Wijze van transport: vooral over de weg en het water.

• Vestigingsplaatsvoordelen: redenen waarom een bedrijf zich vestigt, bijv arbeidsmarkt en afzetmarkt, beschikbaarheid grondstoffen/energiebronnen en goede verkeersligging.
• NL: belangrijke transport- distributiefunctie binnen West-Europa. Redenen voor bedrijven om zich in NL te vestigen:
- Gunstige geografische en economische ligging.
- Toegankelijke haven.
- Kosten.
- Aanwezigheid en kwaliteit distributiebedrijven.
- Kwaliteit wegen en spoorlijnen.
- Goed imago.
• Betekenis vervoer voor NL:
1) Vervoersprestatie: hoeveelheid goederen die door verschillende transportsectoren in een jaar worden vervoerd.
2) Bijdrage aan BNP NL.
3) Bijdrage werkgelegenheid.
• De concentratie Rotterdam en Schiphol neemt af. Transportbedrijven, distributiecentra, terminals en havengebonden industrie gaan zich buiten grenzen havengebied vestigen (= maritieme deconcentratie). Dit ontstaat door:
- Ruimtegebrek/afnemende bereikbaarheid. Nieuwe terreinen zijn vaak beter bereikbaar en kunnen nog groeien.

- Logistieke redenen: just-in-time levering kan verbeterd worden door buiten de havens te vestigen, omdat de afnemers zich vaak ook buiten dat gebied gevestigd zijn.
• Venlo: schakel in vervoersketen Rotterdamse haven – Duitsland, omdat:
- Ligt dicht bij Duitse grens.
- Shuttletreinen tussen Rotterdam en Venlo.
- Venlo-terminal biedt totaalpakket aan logistieke diensten.
• NL = distributieregio van Europa (aanwezigheid van distributieactiviteiten).
• Bevordering intermodaal transport =
- Uitbreiding infrastructuur (betere (spoor)wegen en vaarwegen.
- Inrichting knooppunten waar wisseling van transportmiddelen kan plaatsvinden. Knooppunten: opstappunten naar andere netwerken.
• Gevolgen bevordering intermodaal transport:
1) Er wordt steeds meer ruimte in beslag genomen voor infrastructuur.
2) Milieu en landschap worden aangetast.
• Knooppunten: 4 activiteiten:
1) Transportmiddelen worden gewisseld.
2) Goederen worden geconcentreerd en/of opgesplitst.

3) Goederen worden tot en te verzenden laadeenheid samengevoegd of opgesplitst.
4) Er wordt waarde aan goederen toegevoegd (geschikt gemaakt voor de klant).
• Uitbreiding spoorwegen:
- Betuwelijn: spoorwegverbinding Rotterdam-Emmerich. Moet aansluiting geven op Europese spoorwegennet.
- HSL: Amsterdam-België. Aansluiting rechtstreeks met Brussel, Londen en Parijs. Snel (250 km/uur +).

Hoofdstuk 3
• Internationalisering (schaalvergroting buiten eigen landsgrenzen) en mondialisering (vorm internationalisering; vooral gericht op samenhang bedrijven-instellingen over heel de wereld) van bedrijven door mondiaal karakter van produceren van goederen en diensten. Internationalisering en mondialisering is mogelijk door technologische ontwikkelingen (transport door grotere vliegtuigen; communicatie door satellieten). Dit heeft de economische wereldkaart veranderd.
• Global shift: verschuiving economisch zwaartepunt door economische schaalvergroting. Eerst: West-Europa (en later VS); nu: VS, EU, Pacifisch Azië (= Oost- en Zuidoost-Azië), samen: triadisch netwerk. Deze landen importeren en exporteren vooral machines, elektrotechniek en auto’s. Sinds 1970: ontwikkelingen in Japan en NIC’s (newly industrialising countries): Zuid-Korea, Hongkong, Singapore, Taiwan, Maleisië, Thailand, Indonesië, Filippijnen.
• Internationalisering bedrijven: bedrijven ontwikkelen zich tot TNO’s (Transnationale ondernemingen = ondernemingen die in verschillende landen gevestigd zijn; ook wel multinationals). Daardoor steeds meer samenhang tussen bedrijven over heel de wereld. Gevolg van schaalvergroting (vergroting productie en afzet).

• Mondiaal transportsysteem vervoerd massagoederen (aardolie, ertsen, granen, steenkool), vooral in containers. Enorme groei door opkomst NIC’s (vooral China de laatste jaren).
• Europees transportnetwerk: 2 onderdelen:
1) West-Europese mainportregio’s: 4 (zeehaven)mainports: Hamburg, Bremen, Rotterdam, Antwerpen, ‘draaischijf’ voor transport. Mondialisering => omvang  => ruimtegebrek/congestieproblemen => havenactiviteiten uitwaaieren (maritieme deconcentratie); mainport => mainportregio (gebied landinwaarts, gekoppeld aan de haven). Mainportregio Rotterdam bestaat uit 3 onderdelen: mainport zelf, landinwaarts gelegen knooppunten (Venlo, Arnhem-Nijmegen) voor verlengstukken mainport en opstappunten buitenland, en hoofdverbindingen voor goederenvervoer (Brabantroute, Rotterdam-Maasvlakte).
2) Europese transportcorridors: zone binnen een continent waarbinnen 1 hoofdtransportrichting heerst. Bevat verschillende transportlijnen zoals autowegen, waterwegen, spoorlijnen. Samen: Europees transportnetwerk. Verbinden mainports en andere economische centra.
- Zuidwest-corridor: 2 richtingen: Atlantische As + Mediterrane as (verbindingen met economische centra in FR en SP/PORT.
- Noordzuid-corridor: Zuidelijke As (Frankfurt-Milaan) + Noordelijke As (Hamburg-Scandinavië).
- Zuidoost-corridor: gericht op Zuidoost-Europa (Tsjechië, Hongarije). Ook noordelijke richting via Hamburg.
- Oostwest-corridor: nieuw, Rotterdam->Berlijn->Polen/Duitsland. Kan alle transportmiddelen aan. Economische ontwikkelingen Oost-Europa bepalen omvang goederenstroom corridor.
• Rail freeways: spoorlijnen waarover goederentreinen rijden die aan de verschillende grenzen geen belemmeringen meer ondervinden. Ze hebben vrije toegang tot elk nationaal spoorwegennet. Doel: reistijd verkorten.
• Naast 4 Euopese mainports meerdere concurrerende havens (richten zich op hetzelfde achterland). Mainports langs de Noordzee (Rotterdam, Antwerpen, Hamburg, Bremen) concurreren het felst. Samenwerking zou kunnen leiden tot 2 havenregio’s: Hamburg-Bremen en Rotterdam-Antwerpen. Voordeel: efficiëntere taakverdeling.
• Ontwikkeling grote zeehaven: 5 fasen:

1) Zeehaven als stapelplaats (tot 1870): zeehaven in beginfase gericht op transport en overslag. Centrum van handel en kleinschaliger nijverheid. Havenactiviteiten in havenstad.
2) Zeehaven als industriegebied (1870-1960): industrie op basis van aanvoer overzeese grondstoffen in haven gevestigd.
3) Zeehaven als mainport (1960-1990): internationale vervoer groeit, containertransport wordt belangrijker. Ontstaan mondiaal transportsysteem met mainports als belangrijke knooppunten. Als vestigingsplaats niet meer aantrekkelijk. Congestie, ruimtegebrek, hoge arbeidskosten => uitwaaiering activiteiten omringend gebied (ontwikkeling mainportregio).
4) Zeehaven als logistiek centrum (na 1990): transport en distributie buiten zeehaven (mogelijk door afnemende havengebondenheid door containers en elektronisch berichtenverkeer). Haven coördineert distributie goederen: regiecentrum van goederenstromen. Zeehaven wordt binnen mainportregio deel van havennetwerk.
5) Samenwerkende zeehavens (na 1998): mondialisering en concurrentie  => havens gaan samenwerken => taakverdeling.
• Rotterdam en Antwerpen: Gouden Delta. Beide havens zijn industrieel-logistieke complexen geworden. Verschillen: Antwerpen: bewerking overgeslagen (stuk)goederen; Rotterdam: meer doorvoerhaven; manier van goederen doorvoeren naar achterland verschilt. Allebei uitwaaiering => groeien naar elkaar toe => netwerk van knooppunten België en NL. vervlechting havens => meer onderling verkeer; goederenstroom Rotterdam-Antwerpen zal toenemen. Goede basis samenwerking. Reden voor samenwerking: havens zijn afzonderlijk niet in staat alle havengebruikers tevreden te stellen, toenemende concurrentie.

Hoofdstuk 4
• Ontwikkelingslanden: relatieve afstand veel hoger dan absolute afstand door slechte verbindingen.
• Centrum-periferiestructuur: geheel van relaties dat samenhangt met tegenstelling tussen meer ontwikkeld rijk gebied (centrum) en achtergebleven minder ontwikkeld arm gebied (periferie).
• Koloniale economisch-ruimtelijke structuur: ruimtelijke inrichting koloniale gebieden die bepaald werd door economische functie. Door functie wingewest bestaat de ruimtelijke structuur uit samenhangend geheel van productieplaatsen van grondstoffen (mijnen, plantages), wegen, havens en nederzettingen).
Transportsysteem vooral aangelegd tussen productieplaatsen grondstoffen en agrarische producten, en kust waar producten naar Europa werden geëxporteerd.

• Ontwikkeling transportsysteem ontwikkelingslanden in 6 fasen:
1 en 2: Aantal kleine verspreide handelsposten en vissersplaatsjes aan de kust. Doordringing binnenland en betere transportverbindingen; daling transportkosten; havengebieden groter. Stichting binnenlandse posten waar producten verzameld worden die naar de havens gaan.
3 en 4: Opkomst aanvoerroutes bij havens en binnenlandse posten. Opkomst handelskernen langs hoofdtransportassen (lopen van binnenlandse posten naar de havens) met elk een achterland.
5 en 6: ontstaan transportnetwerk, ontwikkeling nationaal hoofdwegennetwerk. Toegankelijkheid en centrale positie steden wordt groter door goede en snelle verbindingen.
• Connectiviteitsindex: getal waarmee wordt aangegeven hoe goed/slecht plaatsen zijn verbonden door een transportnetwerk. Berekening: aantal lijnstukken / aantal knooppunten. Hoe hoger, hoe beter.
• Verband tussen ontwikkeling transportnetwerk en economische ontwikkeling:
1) Aanleg transportwegen kan positieve invloed hebben op economische ontwikkeling.
2) Aanleg transportwegen kan negatieve invloed hebben op economische ontwikkeling.
3) Aanleg transportwegen heeft helemaal geen invloed op economische ontwikkeling.
• 1: Positieve invloed: wegen kunnen geïsoleerde gebieden ontsluiten => boeren gaan meer marktgericht produceren, mede door aanleg vervoersverbindingen; productie/verkoop bederfelijke goederen hangt nu nog af van snelheid transport. Landbouwmodernisering => hogere opbrengsten, meer welvaart, meer consumptie producten die weer via (nieuwe) wegen worden aangevoerd => nieuwe activiteiten (handel, landbouwwerkende industrie, toeleveringsbedrijven, transportbedrijven).
• Cumulatieve causatie: sprake van voortdurende ontwikkeling in het centrum die (vaak) ten koste gaat van de periferie. Sneeuwbaleffect van oorzaak en gevolg. Kan positief (punt 1), maar ook negatief (punt 2) uitpakken.

• 2: Soms zijn wegen schadelijk voor een gebied. Nieuwe weg economisch centrum-periferie kan verschillen vergroten => meer armoede periferie, die afhankelijk worden van centrum, maar steeds minder inkomsten krijgen.
• Back-wash effects: negatief effect cumulatieve causatie: aan de periferie worden kapitaal, grondstoffen en mensen onttrokken ten behoeve van het centrum. Sneeuwbaleffect.
• Spread effects: positief effect cumulatieve causatie: periferie profiteert van centrum (bijv kennis).
• Er is meer dan alleen wegen nodig voor economische groei. Pas bij complementariteit tussen gebieden van productie en consumptie => aanleg transportsysteem kan leiden tot economische ontwikkeling.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.