Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Lancashire

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2019 woorden
  • 20 april 2006
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 6
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1 – Het ontstaan van de industriële revolutie
Wat waren de kenmerken van de IR en waardoor begon deze in Lancashire?
§ 1 – Een industriële revolutie IR is eigenlijk een misleidende term: geen snel proces, geen plotselinge omslag. Wel een grote verandering in de samenleving. 1) Massaproductie
2) Handarbeid wordt machinearbeid
3) Huisnijverheid wordt fabrieksnijverheid
4) Urbanisatie
5) Ontwikkeling: lokale landbouweconomie → markteconomie / wereldeconomie
6) Klassentegenstellingen nemen toe

7) Sociale kwestie
8) Milieuproblematiek
9) Doorbreking van de Malthusiaanse situatie
10) Take-off: in Engeland ongeveer 1780, in Nederland ongeveer 1870-1890 § 2 – Voorwaarden voor revolutie Engeland was door een aantal factoren in het voordeel. 1) Eiland, dus geen dure en verzwakkende oorlogen
2) Geografie, veel rivieren dus transportvoordeel
3) Tekort aan hout, behoefte aan alternatieve brandstof → uitvinding stoommachine
4) Commercialisering van de Britse landbouw rond 1500
Door de enclosures ontstonden grotere bedrijven → de productiviteit nam toe, dus hogere winst → meer investeringen → kapitaal in de Engelse samenleving nam toe. Slecht voor de kleine boeren, de agrarische bevolking neemt af en er ontstaat een grote groep armen. De adel en rijkere boeren profiteren en krijgen ook staatsmacht: Bill of Rights (1688) Dus gunstig ondernemersklimaat: volop goedkope arbeidskracht, voldoende voedselproductie, veel kapitaal, ondernemende elite, volop grondstoffen, belangrijke uitvindingen. § 3 – Lancashire rond 1750 Het was een agrarisch gebied, met weinig communicatie, en weinig steden. De bevolkingsgroei zorgde voor versnippering van de grond. Voordelen van de natuur: vochtig klimaat (stevige katoendraad) en heuvelachtig met beekjes (gunstig voor bijv. watermill). Nadeel van de natuur: schrale grond. De landbouw was ontoereikend: het zuiden was schraal. In het noorden en westen waren de enclosures, waardoor de boeren failliet gingen. Gevolg: textielbijverdiensten. Huisnijverheid van het hele gezin: de mannen weven, de vrouwen en kinderen spinnen. Het werk gebeurde in opdracht van handelaren: het putting-out-system. De macht lag bij de handelaren.
§ 4 – Klaar voor de start Verschillende factoren voor de succesvolle katoenproductie in Lancashire: 1) Het vochtige klimaat
2) Daarvoor al gespecialiseerd in linnen: kennis en vaardigheid bij het spinnen en weven, en een ontwikkeld systeem van handel en productie
3) Geen beperkende regels, geen last van de Calico Act
De Calico Act stimuleerde de bombazijnproductie, het was een bescherming voor de katoenproductie. De vraag naar katoen neemt toe, er zijn ontzettend veel gebruiksmogelijk-heden en de bevolking groeide nog steeds. Door bevolkingsgroei ook meer macht bij ondernemers in het putting-out-system: overschot aan arbeidskrachten. De katoenindustrie profiteerde ook van de vele uitvindingen in de 18e eeuw, en de nabijheid van steenkoolmijnen. Extra – Wegen van modernisering (volgens Rostow) Modernisering vindt plaats in vijf fasen, en Engeland had deze als eerste doorlopen. 1) Eeuwenoude agrarische samenleving
2) Voorwaarden voor take-off
3) Take-off, met een leading sector
4) Aanhoudende groei
5) Tijd van massaconsumptie
Kritiek op Rostows model: 1) Het is te precies. 2) Was katoen wel de leading sector? → veel verschillende factoren, of de ijzerindustrie. 3) De industrialisatie verloopt overal anders, er zijn drie wegen naar moderniteit: - burgerlijke revolutie - fascistische revolutie - communistische revolutie Hoofdstuk 2 – De zegetocht van katoen Hoe ontwikkelde de Britse katoenindustrie zich in de jaren 1750-1850, en waardoor kon de productie zo enorm worden uitgebreid?
§ 1 – De revolutie in het spinnen Hoe was de enorme toename van de katoenproductie mogelijk? 1) Er werd steeds meer arbeid ingezet, door de bevolkingsgroei
2) Stijging van de productiviteit, door uitvindingen en verbeteringen - schietspoel (1730) → het weven ging twee keer zo snel - spinning jenny (1764) → dunne, maar breekbare draad - waterframe (1769) → ruwe, maar sterke draad - mule (1779) → beter dan de twee vorige machines
3) Doorbraak door waterframe: volledig katoenen stoffen. 4) Bij komst van stoommachine trekt katoennijverheid naar de stad → schaalvergroting § 2 – Ondergang van de thuiswever Rond 1800 werd er thuis geweven en in kleine plattelandsfabriekjes werd gesponnen. Waardoor veranderde dit? In 1787 werd het eerste stoomweefgetouw uitgevonden, maar het werd niet veel gebruikt. (In de spinnerij wordt de stoommachine vanaf 1790 wel veel gebruikt. Doordat het spinnen zo niet meer afhankelijk was van water, trok die industrie naar de steden → megafabrieken. De mule werd steeds beter en steeds meer gebruikt.) Tot 1835 de thuiswevers constant: 1) Gesteld op zelfstandigheid
2) Stoommachines gebrekkig
3) Door spinmachines (mule) moest veel geweven worden
4) Minder risico’s voor ondernemers (d.m.v. putting-out-system) Er was ook grote vooruitgang (o.a. door de stoommachine) in de andere takken van de katoenindustrie (bleken, verven, bedrukken en naaien). § 3 – De vraag blijft groeien Groei van de katoenproductie heeft ook groeiende vraag nodig. Waar kwam die vandaan? Binnenlandse markt: 1) Verhouding tussen prijs en kwaliteit verbeterde: de prijs daalde (cotton gin en perfectionering van het stoomweefgetouw) en de kwaliteit steeg
2) Bevolkingsgroei, dus meer vraag

Buitenlandse markt was niet stabiel, door oorlogen / protectie- en invoerrechten / concurrentie. In deze onzekere markt was het putting-out-system flexibel. In de volgende gebieden was vraag naar katoen: Europa, Noord-Amerika (koloniën), Latijns-Amerika, Azië (vooral China en India). Verschillende verklaringen voor het terreinverlies (vanaf ongeveer 1850) van de Britse katoenindustrie op de wereldmarkt: 1) Falend ondernemerschap; te weinig investeren in nieuwe uitvindingen na 1850. 2) Geen falend ondernemerschap (ze deden het juist goed), maar wat dan wel de verklaring is voor die afname…? § 4 – Van koopmanfabrikant naar handelsbank Voor groei van de industrie is een goed werkend handelssysteem nodig. Aan het eind van de 18e eeuw werd de haven van Liverpool dé poort naar het westen, door de opkomst van de Amerikaanse markt. De katoenproductie verplaatste zich van de huiskamers naar de fabrieken, een nieuw type ondernemer ontstond: de koopmanfabrikant. Ze beheersten het hele proces van productie en handel. De meesten waren rond 1815 weer failliet door kapitaaltekort, oorlogen en een instabiele markt. Daarna kwamen er specialismen. Communicatie ging traag, daarom opende men overzeese filialen. Het centrum van de wereldwijde katoenhandel was de katoenbeurs van Manchester. Omstreeks 1800 kwamen er ook buitenlanders naar Lancashire, vooral uit Europa (bijv. Rothschild), zij hadden het grootste deel van de Europese handel in handen. Hoofdstuk 3 – Leven in Cottonopolis Hoe beïnvloedde de katoennijverheid het platteland van Lancashire en de leefomgeving in Manchester? § 1 – Het platteland van Lancashire: Bolton In Bolton waren vet slechte omstandigheden, maar het gemeentebestuur ging het verlichten (mengeling van eigenbelang en filantropisch). Aanleg van waterleidingen en Barrow Bridge. Verlicht paternalisme. Waarom Bolton verstedelijkte
1) Spinmachines trokken wevers aan
2) Kanaal
3) Stoomweefmachines goed
Ook werkgelegenheid door
1) Gasfabrieken
2) Spoorlijnen
3) Machinebouw
Economische malaise 1835-1840 trof wevers extra hard: 1) Verstedelijking, geen boerderij meer, niets om op terug te vallen
2) Stoomweefmachines concurreerden met handwevers § 2 – Manchester: de eerste industriestad
Rond 1750 was Manchester een ideale vredige gezonde stad. Rond 1770 werd het de eerste grote industriestad ter wereld. Waarom Manchester centrale stad? 1) Spoorlijnen
2) Bridgewaterkanaal

3) Kolenmijnen
4) Industrie
5) Handel
6) Pakhuizen
7) Veredelingsbedrijven § 3 – Arbeidsleger in lompen Manchester was niet alleen rijk en energiek, maar ook lelijk en smerig. De slechte omstandigheden bij de arbeiders waren de schaduwzijde van de snelle expansie. Er kwamen ontzettend veel boeren naar de steden, ook heel veel uit Ierland. 1) Snelle urbanisatie; ongezonde woonomstandigheden. 2) Ancoats en Little Ireland
3) Slechte arbeidsomstandigheden: 14 uur per dag, kinderarbeid, geen soc.voorzieningen
4) Slechte gezondheidszorg, lage levensverwachting (17 jr.) § 4 – Een klassenmaatschappij Niet alleen arm en lelijk, maar ook enorme klassentegenstellingen. Standen waren er altijd al geweest, maar daar was een goede hartelijke verhouding tussen. Nu was er een enorme kloof tussen arm en rijk. Geen onderling respect. Gescheiden woongebieden → Middenklasse in het centrum, arbeiders in een ring erom heen, aristocraten in de buitenwijken. Burgerlijke cultuur / middenklasse: individualisme, liberalisme, zedelijkheid, gezin was belangrijk. Rond 1830 maakten ze zich zorgen over het lot van de arbeiders, en ze voelden zich bedreigd door de gevolgen daarvan (criminaliteit en onrust). Besmettelijke ziektes kwamen ook in de betere wijken. Behoefte aan overheidsingrijpen. Vanaf 1830 meer overheidsingrijpen: Landelijke Politiewet, Public Health Act, parken en voorzieningen. Vanaf 1845 was Manchester niet meer een pure industriestad. Hoofdstuk 4 – Ondernemers en arbeiders Hoe beïnvloedde de katoennijverheid arbeidsverhoudingen en bestaanszekerheid?
§ 1 – Ziek van de fabriek Door de IR veranderden de werkomstandigheden
1) Lange, vaste werktijden
2) Arbeider vervreemdt van eindproduct
3) Machine bepaalt het tempo
4) Ongezond / lawaai / gevaar
5) Toezichthouders
6) Verhouding gezinsleden wordt anders → gezin niet meer een productie-eenheid § 2 – De macht van werkgevers Werknemers stonden zwak
1) Combination Act (1799-1824) → geen vakbonden
2) Uitsluiting
3) Geen CAO’s
4) Groot arbeidsreservoir
5) Censuskiesrecht
6) Geen stakingskas, konden stakingen niet volhouden § 3 en § 4 Hadden de arbeiders het slechter dan hun voorouders? Overzicht van argumenten van vooruitgang / achteruitgang
Achteruitgang (dat vinden de socialisten) 1) Handwevers verarmden, het vak verdween (bijna) 2) Kinderarbeid / lange vaste werktijden

3) Geen veiligheidsmaatregelen
4) Onzeker bestaan, geen rechten
Vooruitgang (liberaal standpunt) 1) Levensverwachting ging omhoog, door: 2) Ander voedselpakket, bijvoorbeeld de aardappel
3) Gevolgen van misoogsten werden kleiner, omdat het transport verbeterde
4) Door toenemende vraag bleef de productie stijgen; het loon steeg langzaam mee
5) Rond 1830 kreeg de overheid oog voor de wantoestanden, en greep in Extra – Geschiedenis van onderop E.P. Thompson schreef in 1963 het boek ‘The Making of the English Working Class’. Het was een mijlpaal, het had veel overtuigingskracht. Het gaat over de omstandigheden van de gewone man, tijdens de IR. Hij probeerde te kijken door de ogen van mensen uit die tijd. Arbeiders waren de dupe, aanklacht tegen kinderarbeid. Lawrence W. Reed (in 1976) zegt juist dat kinderarbeid een zegen voor het kapitalisme was. Hoofdstuk 5 – Een halve eeuw politieke spanning
Hoe werd op de veranderingen in de samenleving gereageerd?
§1 – Visies op de nieuwe samenleving Het debat over de nieuwe IR samenleving kwam in 1830-1850 op gang. Door de schaalvergroting en de sloppenwijken werden de problemen nu zichtbaar, en daardoor bereikten de politieke spanningen een hoogtepunt. De rijke helft van de samenleving las de social novel (van bijv. Dickens, Disraëli en Gaskell), daardoor groeide de bezorgdheid over de kloof tussen arm en rijk. Twee visies: Adam Smith (liberalisme) 1) Marktwerking (vraag en aanbod), weinig overheidsingrijpen in de economie

2) Kapitalisme: onbeperkte vrijhandel en concurrentie
3) Persoonlijk initiatief
4) Laissez-faire
Karl Marx (communisme) 1) Kapitalisme is de schuld van alle ellende en uitbuiting
2) Klassenstrijd, de arbeiders beroven de kapitalisten van de productiemiddelen
3) Arbeiders aan de macht door revolutie
4) Productiemiddelen aan de arbeiders, alles gemeenschappelijk
5) Geen persoonlijk initiatief § 2 – Onderdrukking en verzet Revolutie in Frankrijk wordt een inspiratiebron voor Engelse opstandelingen. Thomas Paine, The Rights of Man: algemeen kiesrecht, eerlijke verdeling van de welvaart. De autoriteiten willen voorkomen dat dit allemaal zou overslaan naar Engeland. In Londen en Lancashire verzet en demonstraties. Luddieten (± 1811) zorgden voor vernielingen en paniek. De overheid grijpt in met arrestaties en executies, daarna verdwijnt het Luddisme weer snel. In 1815-1820 nieuwe crisis. Corn Laws zorgden voor hoge voedselprijzen → grimmige stemming. Rellen, plunderingen en massabijeenkomsten (Peterloo). Radicale maatregelen van de overheid, waardoor een revolutie weer uitblijft. § 3 – Oude versus nieuwe lords In de jaren 1820-1825 was er sociale en politieke rust. In 1826 crisisje in de textielindustrie: ongeorganiseerde acties, geen politieke bedoelingen. Vanaf 1830 weer politieke tegenstellingen, over kiesrecht. Er waren spanningen tussen ondernemers en overheid → overheid hield de ondernemers medeverantwoordelijk voor de opstand onder het volk. De ondernemers vonden dat de overheid teveel bestond uit landbezittende adel (House of Lords en House of Commons). De kiesdistricten werden niet op een eerlijke manier vertegenwoordigd (door ontvolking en urbanisatie). Daarom in 1832 de Reform Bill: nieuwe indeling van de kiesdistricten, rekening houdend met de nieuwe demografische indeling van de IR. Stemrecht werd gebonden aan bezit. Het was een heel beperkte democratisering → vooral voordeel voor middenklasse en ondernemers. Strijd over graanprijzen, Anti Corn Law League. In 1846 de Corn Laws afgeschaft. De lords of the loom hadden het gewonnen van de lords of the soil.
§ 4 - De Chartistenbeweging De groep arbeiders was belangrijker geworden in de samenleving, maar politiek gezien telden ze nog steeds niet mee. Ze waren verbitterd over de Reform Bill en de liberale regeringen. Ze hoopten nog steeds op politieke hervormingen en uitbreiding van het kiesrecht. 1838: Charter met de volgende politieke eisen: 1) Algemeen mannenkiesrecht
2) Jaarlijkse algemene verkiezingen
3) Geheim stemrecht
4) Salaris voor parlementsleden
Hieruit ontstonden dus de Chartisten. Manchester was belangrijk. Massabijeenkomsten. Maar in 1839 werden de eisen van het Charter (1e petitie) in het Lagerhuis verworpen. Ook de 2e petitie (1842) had geen resultaat. Daarna staking, had ook geen resultaat, want ze konden het niet volhouden. Dit betekende het einde van het Chartisme. Nog één keer een opleving met petitie in 1848, maar dat hielp niets want die was nep en het bedrog kwam uit. Dus was het over en uit met Chartisten. Toch werden in de 75 jaar daarna al hun eisen alsnog ingewilligd. Extra – Nut en nadeel van arbeidsdeling In 1833 schreef Charles Babbage het boek On the Economy of Machinery and Manufactures. Het gaat over de arbeidsdeling in fabrieken. Dit is veel voordeliger voor de fabriekseigenaren, want dan kun je de werknemers beter uitbetalen. Het was ook een voorwaarde voor technologische vooruitgang. Het boek heeft grote invloed op Karl Marx gehad (maar hij was het er niet helemaal mee eens).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.