Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De wet van Gresham

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • Klas onbekend | 4478 woorden
  • 21 februari 2005
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De wet van Gresham - een economische wetmatigheid onder de loep genomen - Inleiding In deze inleiding zullen wij uitleggen wat onze opdracht was en verder zullen we iets vertellen over de gang van zaken tijdens het maken van deze praktische opdracht. Het was onze opdracht om een antwoord te formuleren op de hoofd- en deelvragen die grotendeels zijn gegeven door onze docent economie dhr. Buddingh. Hoofdvraag was of de stelling ‘bad money always drives out good money’ ook wel bekend als de wet van Gresham klopte of niet. Na het onderzocht hebben van diverse bronnen kwamen wij direct al tot een stevige conclusie. Gresham heeft helemaal niet gezegd ‘bad money always drives out good money’, in de negentiende eeuw is deze uitspraak aan Gresham toegedicht, maar dat is totaal niet waar. Hij had een veel genuanceerdere wetmatigheid beschreven in zijn brief naar Koningin Elizabeth, maar hierover later in deze inleiding meer. Maar dat verandert niets aan onze hoofdvraag die wij nog steeds hebben geprobeerd te onderbouwen casu quo te weerleggen. Wij hebben echter ook steeds de vergelijking gemaakt met de echte wet van Gresham, en niet de populaire, in de negentiende eeuw in zwang geraakte versie. Wij hebben de stelling ‘bad money always drives out good money’ proberen te onderzoeken via een aantal deelvragen. Voor elke deelvraag hebben wij een paragraaf gereserveerd. De deelvragen hebben betrekking op de geschiedenis van de relatie tussen goed en slecht geld voor de tijd van Gresham, want Gresham is niet de eerste die dit verband heeft waargenomen; ook hebben de deelvragen betrekking op het leven van Thomas Gresham, de wijze waarop hij tot zijn stelling is gekomen, de uitleg van de stelling ‘bad money always drives out good money’ , de correctheid van de stelling aan de hand van een voorbeeld uit Greshams tijd en de correctheid van de stelling aan de hand van een voorbeeld uit deze tijd. In de bibliotheek hebben wij niets kunnen vinden over Gresham zelf, noch over zijn wet. We hebben ons dus geheel moeten richten op de bronnen van het internet. Deze bronnen zijn niet altijd even betrouwbaar, maar via de wetenschappelijke zoekmachine http://scholar.google.com hebben we toch veel goede bronnen gevonden. Over twee zeer diepgravende bronnen zal ik hier nog even extra uitweiden. De nobelprijswinnaar voor de economie Kenneth Galbraith heeft eens gezegd dat de wet van Gresham nooit serieus is onderzocht en dus algemeen aanvaard wordt. Dit is in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw wel veranderd. Er zijn hevige discussies geweest tussen economen door publicaties van François Velde, Warren Weber en Randall Wright die hebben beweerd dat de wet van Gresham een ‘fallacy’ (een drogreden, een bedrieglijk iets) zou zijn. Ook heeft hoogleraar aan de Columbia university Robert Mundell met artikelen aangestuurd op veranderingen in de definitie van ‘Gresham’s Law’ en daarenboven in zijn publicatie Uses and Abuses of Gresham’s Law in the History of Money laten zien hoe slecht men in de loop der eeuwen is omgesprongen met de wet van Gresham door er een verkeerde betekenis aan toe te kennen. Wij hebben een stevig artikel van Velde, Weber en Wright proberen te lezen en geconcludeerd dat dit toch iets te hoog gegrepen was voor ons. Er wordt op elke pagina wel een – voor ons – onbegrijpelijke aritmetische formule gebruikt waardoor wij de weg na een paar tellen al kwijt zijn. Ook de publicatie van Mundell ging zo diep op de materie in dat wij het na enkele pagina’s niet konden volgen. Uit zijn publicatie hebben we wel dingen gebruikt, maar niet de meest diep-gravende dingen. Ik heb dhr. Buddingh nog gevraagd of hij een aantal dingen voor mij zou kunnen ophelderen, maar ook hij kon in de gauwigheid niet begrijpen wat de auteur bedoelde. Dit lijkt mij een voldoende rechtvaardiging om deze site niet helemaal te hebben gebruikt. Wel hebben we het essentiële feit dat ‘bad money drives out good money’ geen citaat van Gresham is maar van de negentiende-eeuwse econoom Henry Dunning Macleod. Hij zou dit uit Greshams brief hebben gedistilleerd. Overigens is de toevoeging ‘always’ in de zin ook niet van de hand van MacLeod, die moet door dhr. Buddingh ertussen geplakt zijn om duidelijk te maken dat deze stelling impliceert dat hij altijd geldig zou zijn. We hebben bij deze praktische opdracht gewerkt met een digitale leerweg omgeving. Hier hebben wij erg aan moeten wennen en het is ons ook niet altijd even goed bevallen. Het duurde lang om er thuis in te raken, net als het uploaden van de website trouwens. Wij hebben trouwens de tijd die we hebben gestoken in het uitvogelen van de werking van de ELO niet in ons logboek gezet, want dit vonden wij niet bij de praktische opdracht horen.
I. De geschiedenis van de wet van Gresham De Engelse econoom Henry. D. Macleod introduceerde in 1858 voor het eerst het begrip ‘Gresham’s Law’ oftewel de wet van Gresham. Hij beschrijft Gresham als de eerste die expliciet heeft geconstateerd dat ‘good money and bad money cannot circulate together’ en bovendien zou hij ook nog een belangrijke monetaire wet hebben ontdekt, namelijk: ‘bad money (always) drives out good money’. Los van het feit dat de wet van Gresham gecompliceerder is dan dat deze populaire formulering van de wet schijnt (dit document van MacLeodon is er ook grotendeels de oorzaak van dat er zoveel misverstanden zijn omtrent de wet van Gresham), is het ook niet zo dat de wet van Gresham voor het eerst duidelijk beschreven is door Thomas Gresham. Hier volgt een kort stukje geschiedenis over de bekende wet voor Thomas Gresham ermee op de proppen kwam. De Griekse dichter Theognis, die zich vooral bezighield met klaaglyriek (ook wel elegieën genoemd), dichtte aan het einde van de 6e eeuw v.Chr. in zijn boekje Maximes van goed geld en slecht geld, de Grieken waren ook al bekend met goed geld (hiertoe rekenen wij geld waarvan de intrinsieke waarde [de materiaalwaarde van het geld] dichtbij de nominale waarde ligt, hetzelfde is als of meer is dan de nominale waarde [de afgesproken waarde waar het geld voor staat] ) en slecht geld (geld waarbij de intrinsieke waarde in verhouding tot het goede geld ver van de nominale waarde vandaan staat), en dat het niet verstandig zou zijn om goed geld te ruilen, je zou het beter kunnen houden. Ook de bekendste vertegenwoordiger van de oude komedie in de antieke, Griekse literatuur, Aristophanes (450-385 v.Chr.), heeft al een besef van een aantal implicaties van de wet die wij tegenwoordig aan Thomas Gresham toeschrijven. In zijn blijspel De kikkers heeft hij het over dat zijn stad Athene zo trots is op haar ‘goede geld’, de zilveren en gouden munten, alleen maakt men er volgens hem geen gebruik van, bovendien ziet hij dat veel van die zilveren en gouden munten buiten Athene verkeren. Hij past deze – onder de Atheners kennelijk goed bekende – wetmatigheid ook toe, zoals het een komedie-schrijver betaamt, op bepaalde facetten van de maatschappij waar ook het slechte het goede verdrijft. Hij beschrijft bijvoorbeeld dat slechte politici de goede politici buitenspel zetten (‘bad politicians drive out good!’). Ook in de Middeleeuwen was ‘Gresham’s law’ al een bekend gegeven, zeker onder geleerden. Degene die hier het meest over heeft geschreven is Franse bisschop Nicolaas van Oresme (1320-1382). In zijn economische magnum opus De Moneta (Over het muntstelsel) spreekt ‘de grootste econoom van de Middeleeuwen’ en tevens de uitvinder van de grafiek over devaluering van geld door randjes van munten af te schrapen en over de gevolgen die dit kan hebben voor het totale geldstelsel, een onderwerp dat ook nauw verband houdt met de wet van Gresham. II. Sir Thomas Gresham Na een kort beeld te hebben geschetst van de geschiedenis van ‘Gresham’s Law’ zullen wij nu, alvorens het over de naar hem genoemde wet (we zeggen wel ‘de wet van Gresham’ maar het moge – na het lezen van de eerste paragraaf – duidelijk zijn dat wij dit enkel doen omdat het over de traditionele wet van Gresham gaat, want er waren voor hem dus ook al mensen die van deze wetmatigheid afwisten) zelf te behandelen, eerst een globale levensbeschrijving van Sir Thomas Gresham geven. Sir Thomas Gresham is rond 1519 in Londen (Engeland) geboren. Hij was de tweede zoon van Richard Gresham, die een handelszaakje en een kleine bank bezat in de ‘Milkstreet’ en tevens burgemeester van Londen was, en Audrey Lynn. Toen hij de leeftijd van zestien jaar bereikte, haalde hij zijn ‘Bachelor of Arts’ aan het ‘Gonville & Gaius College’ te Cambridge. Hij ging na zijn studie in de leer bij zijn oom John, die van beroep een koopman was. Gresham raakte meer en meer betrokken bij de handel en op 24-jarige leeftijd werd hij gekozen tot lid van de ‘Mercers Company’ - een Londense organisatie die handelde in zijde, fluweel en andere kostbare stoffen - en mocht hij tevens in opdracht van de koning buskruit inslaan. Op 26-jarige leeftijd trouwde hij met Anne Ferneley. Hij woonde samen met haar in zijn ouderlijk huis, maar ze verhuisden, na de dood van zijn vader Sir Richard Gresham, naar de ‘Lombard Street’ om hier een nieuw leven op te bouwen met Anne en tevens de zaak van zijn vader voort te zetten. Toen ongeveer in 1551 Sir William Daunsell was ontslagen als groothandelaar - dit omdat hij zijn werk niet juist had uitgevoerd - door Koning Edward VI, kreeg Thomas een geweldige kans om zijn carrière verder te ontplooien. Thomas Gresham nam de baan over en verhuisde naar Antwerpen, dat in die tijd hét internationale handelscentrum was. In de 16e eeuw waren er financiële moeilijkheden, niet alleen omdat er veel geld verloren ging door oorlogen, of door de extravagante leventjes die de mensen aan het koningshuis leidden ten tijde van koning Edward VI, maar ook door de inflatie, wat betekent dat er geldontwaarding optreedt en dat de prijzen zullen stijgen. Gresham werd de opdracht gegeven met een beleid te komen waardoor de financiën weer op de rails zouden komen. Gresham ontwikkelde een beleid en adviseerde de koning elke week £1300,- opzij te zetten en dit bedrag naar hem te sturen in Antwerpen, waar Gresham van dit geld shillingen zou kopen waardoor er een constante vraag ontstond en de koers van de shilling hoger zou worden en wat Engeland uit zijn schulden zou trekken. Hoewel de koning na acht weken besloot niet langer geld meer te sturen, kreeg Gresham het toch voor elkaar om de wisselkoers van de shilling van 16 naar 22 te krijgen en de schulden van Engeland werden langzamerhand minder. Koning Edward VI was hem vaak erg dankbaar en beloonde hem dan ook in hoge mate. Hij kreeg grote stukken land en veel bezit. Toen ‘Bloody’ Mary (de toevoeging ‘Bloody’ heeft te maken met de ware uitroeiing van protestanten onder haar streng katholieke leiding; en nu draagt een cocktail haar naam) de troon besteeg werd Gresham ontslagen en hij ging terug naar Engeland waar hij een tijdje vertoefde. In de tussentijd nam William Dauntsey, die wethouder was, het werk van Gresham over en hij maakte al het werk van Gresham – Gresham had getracht de hoogte van de rente terug te brengen – ongedaan en alles dreigde in het honderd te lopen. Gresham werd daarom opnieuw in dienst genomen om de orde op zaken te stellen. Zijn taak was ervoor te zorgen dat er een hoge omzet werd verdiend. Tevens moest hij ervoor zorgen dat de hoogte van de wisselkoers in het voordeel van de Engelse koers zou zijn en als er te weinig geld beschikbaar zou zijn moest hij zijn eigen fortuin gebruiken als onderpand. De informatie die hij verstrekte aan Engeland over de marktcondities bleek van onschatbare waarde en hij bewees dat hij onmisbaar was. Van 1556 tot 1558 ging Gresham echter zonder duidelijke reden met pensioen. Hij trok terug met zich met zijn vrouw in privé-sferen, maar keerde al snel terug om Koningin Elizabeth I, die na de dood van Mary aan de macht was gekomen, bij te staan in de (financieel gezien) moeilijke tijd. Elizabeth was erg blij met hem, omdat hij een financieel adviseur naar haar hart was – hij was voorzichtig, sluw en bovenal succesvol, wel moet worden benadrukt dat zijn handelen weliswaar efficiënt maar niet ethisch was. Zijn succes waardeerde de vorstin erg en ze beloonde hem dan ook met grote stukken land. In de tijd dat Elizabeth aan de macht was, waren er financiële moeilijkheden. De staatsschuld was £226.910,-; voornamelijk door de hoge uitgaven aan defensie. Men was namelijk bang dat Engeland zou worden aangevallen. In Nederland waren er al opstanden uitgebroken tegen Filips II. Deze staatsschuld overtrof het staatsinkomen van een luttele £200.000,- . Het was de taak van Gresham een beleid te ontwikkelen om deze staatsschuld in te krimpen. Gresham adviseerde Elizabeth de leningen van het buitenland zo beperkt mogelijk te houden om de puurheid van de munt te behouden en om een strenge economie te creëren. Toen zijn enige zoon Richard Gresham op tienjarige leeftijd in 1564 stierf, besloot Gresham, in 1566, om van zijn enorm opgebouwde rijkdom een beursgebouw te laten bouwen. Het was een groot gebouw, naar Antwerps voorbeeld. Dagelijks zouden bij deze Londense beurs kooplieden en handelaren bijeenkomen om te onderhandelen en al gauw werd het gebouw gezien als het brandpunt in de geïndustrialiseerde stad. Koningin Elizabeth I gaf de naam Royal (Stock) Exchange aan het gebouw, toen ze een paar jaar later een bezoek aan dit gebouw bracht. Jammer genoeg vernietigde een brand dit gebouw in 1666. Naast dit beursgebouw, liet Gresham van de opbrengsten van de beurs ook nog de ‘Gresham College’ bouwen – een school waar studenten gratis les kregen. Thomas Gresham stierf plotseling op 21 november 1579, waarschijnlijk aan een beroerte. Hij werd begraven in de St. Helen’s Bishopsgate. Hij had geen erfgenamen meer die zijn werk konden voortzetten: zijn enige zoon was immers al op tienjarige leeftijd overleden. En ook zijn dochter Anne wilde, na haar huwelijk met Nathaniel Bacon de handschoen van haar vader niet oppakken. III. De aanleiding van Gresham om tot zijn wet te komen Thomas Gresham, die toen hij naar Antwerpen ging en passant werd geridderd en dus een ‘Sir’ werd – was dus een zeer belangrijk man op monetair gebied in het zestiende-eeuwse Engeland of zelfs in het zestiende-eeuwse Europa. Hij wist niet alleen veel van geld, hij had er ook nog veel van, hierdoor had hij de mogelijkheid om de Londense beurs te bouwen, die dus tijdens de Grote Brand van Londen in 1666 in vlammen opging. Hoe kwam hij tot zijn ontdekking van die wetmatigheid tussen goed en slecht geld, die in de volgende paragrafen nog duidelijk zal worden uitgelegd? In de tijd dat Gresham werkzaam was voor Elizabeth begon hij kritischer te kijken naar geld en kwam tot de ontdekking, wanneer er in een land twee verschillende geldstromen rouleren, dat je altijd een zogeheette goede geldsoort en een slechte geldsoort hebt, die konden volgens hem niet samen konden circuleren. Dit schreef hij in een brief gericht aan Koningin Elizabeth I, toen zij de troon besteeg. Hij kwam tot deze conclusie tijdens de ‘Great Debasements’ oftewel de ‘Grote Inflatie’ – een periode waarin geld minder waard werd, in die tijd door bijvoorbeeld vervalsing of doordat mensen er stukjes vanaf schraapten maar vooral doordat eerdere vorsten, en Gresham heeft er heel wat zien gaan en weer vertrekken, zoals Henry VIII en Edward VI die het zilverpercentage in de Engelse munten erg hadden verlaagd in vergelijking met de munten onder bijvoorbeeld Henry VII, en de munten hadden toch dezelfde nominale waarde gehouden, door druk van de staat. Gresham zag dat er niets van het geld onder Henry VII (het goede geld) was overgebleven in de geldcirculatie – hoewel het oud geld was, was dit toch wel buiten proportioneel. Een groot deel van dit geld was door mensen opgepot of was op enigerlei wijze naar het buitenland verhuisd. Hij concludeerde in zijn bekende brief aan Elizabeth I dat het wel zo moest zijn dat goed geld en slecht geld niet tegelijkertijd kunnen circuleren, wanneer beide dezelfde nominale waarde hebben en wanneer ze beide een wettig betaalmiddel zijn en ze ook door het volk zo gebruikt worden. Hieruit concludeerde MacLeod vele jaren later dan weer: ‘good money drives out bad money’, dit heeft Gresham volgens de geschiedenisboekjes dus nooit gezegd. En het blijkt ook dat deze stelling veel te simpel is om altijd te kloppen, zoals we later ook zullen zien. IV. Uitleg van de stelling ‘bad money always drives out good money’ Ondanks dat het hier dus niet de stelling betreft zoals Thomas Gresham hem geformuleerd heeft, maar een slap en incorrect aftreksel hiervan door MacLeod plus het woordje ‘always’ hebben wij wel de opdracht gekregen om deze stelling op zijn juistheid te toetsen, derhalve zullen we dat dus doen. Hier dus een korte uitleg over hoe deze stelling in elkaar zit, wat eraan schort zien we in latere paragrafen. De definitie voor goed geld is – zoals eerder gemeld - geld waarvan de intrinsieke waarde (de materiaalwaarde van het geld) dichtbij de nominale waarde ligt, hetzelfde is als of meer is dan de nominale waarde (de algemeen afgesproken waarde waar het geld voor staat) en bij slecht geld ligt juist de materiaalwaarde ver onder de afgesproken waarde van het geld, hoewel dit niet per se nodig hoeft te zijn. Het gaat erom dat het verschil tussen de intrinsieke en nominale waarde bij het slechte geld significant groter is dan bij het goede geld. Dit verschil in intrinsieke waarde kan door de staat worden bewerkstelligd door nieuwe munten te laten maken, maar het kan ook ontstaan doordat burgers randjes van de munten afschrapen en in een totaal niet gecontroleerde of geregisseerde economie, waarin iedereen zijn eigen geld druk zal er onherroepelijk een verschil zijn in intrinsieke waarde, alleen dan zal de nominale waarde ook niet gelijk zijn. En met ‘to drive out’ wordt bedoeld dat het slechte geld het goede geld buitenspel zet; het zorgt ervoor dat het goede geld verdwijnt uit de geldcirculatie van een bepaald land. Verder zijn er bij deze stelling geen voorwaarden waaraan dient te worden voldaan, voordat deze wet zou gelden. Het zou dus zo moeten zijn dat als je twee (of meer) geldsoorten hebt in een land dan zou het zo moeten zijn dat het geld waarbij het verschil tussen de intrinsieke waarde en de nominale waarde het grootst is, de andere geldsoort(en) uit de circulatie duwt. Is de nominale waarde kleiner dan de intrinsieke waarde zal dit gebeuren door het omsmelten van het geld in een andere vorm, waarna het stukje materiaal verkocht kan worden voor een grotere prijs dan zijn nominale waarde. En als de intrinsieke waarde gelijk of kleiner is dan de nominale waarde zouden mensen het geld gaan oppotten. V. Kritiek op de stelling met voorbeeld uit Greshams tijd De scherpzinnige lezer zal al gemerkt hebben dat er een behoorlijk gebrek aan logica was in de uitleg van de stelling ‘good money always drives out bad money’. Eerst zal ik een paar punten van kritiek geven op de stelling en daarna via een voorbeeld uit Greshams tijd (een vrij breed begrip) empirisch bewijzen dat de stelling inderdaad niet klopt. De stelling klopt van geen kant. Er moet eerst aan een paar strikte voorwaarden worden voldaan voordat je de stelling echt serieus kan nemen. Ten eerste gaan het erom dat de nominale waarden van de verschillende geldsoorten gelijk moet zijn, anders haalt het niets uit, ten tweede moet er een institutie zijn die hier op let en ten derde is het nodig dat het volk dat de geldsoorten gebruikt zich houdt aan de wetten van de institutie, deze is bijna altijd de staat. Hierdoor zal het goede geld wel uit de circulatie verdwijnen want als twee geldsoorten hebt die dezelfde nominale waarde hebben – en de staat of een andere institutie ziet hierop toe – dan gaat de bevolking pas beginnen met het uit de circulatie nemen van het goede geld, als ze accepteren dat de nominale waarden van beide geldsoorten hetzelfde zijn. Geld waarvan de intrinsieke waarde groter is dan de nominale waarde wordt altijd door de bewoners uit de circulatie genomen, omgesmolten en verkocht. Geld waarvan de intrinsieke waarde gelijk of kleiner (maar wel groter dan de andere geldsoort met dezelfde nominale waarde) is aan de nominale waarde zal of door de mensen worden opgepot, want zoals Theognis al zei, is het beter het goede geld te houden in plaats van het te gebruiken en er wellicht slecht geld voor terug te krijgen. Daarnaast kan er wel een levendige handel met het buitenland ontstaan, want daar heeft de institutie meestal niet de macht om ook daar de nominale waarde van het goede en het slechte geld gelijk te houden. In het buitenland zal men meer geven voor het goede geld dan voor het slechte en dus zal men kiezen voor een buitenlandse handel met het goede geld en niet met het slechte geld. En zo belandt, zoals Aristophanes al zei, al het goede geld van een land in het buitenland. Opgemerkt dient wel te worden dat in het antieke Griekenland het binnenland werd gedefinieerd als de stadstaat (‘polis’) waarin men woonde, en het buitenland moet gezien worden als de andere Griekse poleis. Nu dan een voorbeeld uit de tijd van Gresham. Ik gebruik de situatie die al eerder is beschreven namelijk die van het Engelse geld in de zestiende eeuw. Je had dus het goede geld (gemaakt onder Henry VII, waarbij dus het zilveraandeel hoog was) en het slechte geld (gemaakt onder Henry VIII en Edward VI, waarbij het zilveraandeel laag was). Gresham verbaasde zich erover dat er zo verschrikkelijk veel slecht geld in Engeland aanwezig was en dat het goede geld of in de matrassen en kousen gestopt was of naar het buitenland was gesluisd. Had dit gekund als de Engelse overheid niet streng toezicht had gehouden op het feit dat de nominale waarden van beide geldsoorten gelijk zouden blijven (en dat het volk hiernaar gehandeld zou hebben). Nee, kijk maar naar wat er gebeurde toen men in Californië (een staat van de Verenigde Staten) veel goud had gevonden en men zelf munten ging maken (en niet alleen van goud) en er was geen institutie die erop lette of de nominale waarde van alle munten wel klopte. Men kon dus zelf kiezen of ze bepaalde munten wel of niet zouden gebruiken en het bleek dat men koos voor het sterke geld, want dit achtte men een stuk betrouwbaarder. Als er dus in het zestiende-eeuwse Engeland niemand was geweest die in de gaten hield of de gelijke nominale waarde wel gehandhaafd zou blijven, zou het slechte geld het goede helemaal niet uit de roulatie hebben verdreven, dan zou het eerder andersom zijn gegaan (‘good money drives out bad money’). Bovendien zou er dan ook geen behoefte zijn geweest aan het abnormaal oppotten van het geld en/of enkel externe handel ermee drijven. Wij moeten zeggen dat we niet genoeg kunnen benadrukken hoe belangrijk de houding van het volk is ten opzichte van de geldsoorten. Als zij de gelijkheid van de nominale waarden niet accepteren gaat ‘Gresham’s Law’ niet op.
VI. Kritiek op de stelling met een voorbeeld uit deze tijd Na een voorbeeld te hebben gegeven uit Greshams tijd, dat aantoont dat de stelling ‘bad money always drives out good money’ niet correct is, nu een voorbeeld uit deze tijd. Dit is wederom een ruim begrip, dat hebben wij geïnterpreteerd alsof je slechts voorbeelden van maximaal 50 jaar geleden mag gebruiken. In 1965 werden er in de Verenigde Staten nieuwe ‘Half-Dollars’ ingevoerd. Deze bestonden in tegenstelling tot de voormalige Half-Dollars niet voor 90% uit zilver, maar voor 40%. De nominale waarde van beide munten werd door de Amerikaanse regering gelijk gezet. En al snel verdwenen de Half-Dollars waarvan 9/10 bestond uit zilver uit de roulatie. Het slechte geld had het goede geld uit de geldcirculatie gedrukt. En toen de prijs van het zilver steeg en daardoor de intrinsieke waarde van de massaal opgepotte munten hoger kwam te liggen dan de nominale waarde, liet ongeveer iedereen zijn/haar munten omsmelten en verkocht deze klompjes. Ook hier gaat de stelling ‘bad money always drives out good money’ niet op, want zonder dat er een machtige institutie was geweest die de nominale waarde van beide geldsoorten gelijkwaardig had kunnen houden dan was dit absoluut niet gelukt. Het bovengenoemde voorbeeld is echter een uitzondering in deze moderne tijd, wil de wet van Gresham opgaan is het nodig dat er twee verschillende geldstromen nodig zijn met significant verschillende intrinsieke waarden en dezelfde nominale waarden. Ten eerste is dit significante verschil bijna nergens meer, wij gebruiken nu bijna alleen maar slecht geld, waarvan verreweg het grootste deel ook nog bestaat uit bankbiljetten en giraal geld, terwijl de wet van Gresham eigenlijk alleen geldig is bij economische systemen met een sleutelpositie voor muntgeld. Bovendien is er wel bezien geen land meer met twee verschillende geldstromen. De wet van Gresham gaat tegenwoordig dus zelden of nooit op omdat er niet meer aan de voorwaarden van de wet wordt voldaan in deze economie. ‘Gresham’s Law’ is eigenlijk een klassieke wet, die in onze moderne tijd verouderd is. Samenvatting en conclusie In ons onderzoek hebben we antwoord gekregen op de onderzoeksvragen. Het blijkt dat de wet van Gresham al bekent was voor Gresham, alleen Gresham is door de traditie als de uitvinder betiteld. De oude Grieken kenden de wetmatigheid al, net als de geleerden uit de Middeleeuwen. Ook is gebleken dat Gresham, wiens biografie wij hebben gegeven, met zijn grote monetaire kennis de situatie in het zestiende-eeuwse Engeland uitstekend doorzag. Hij zag dat goed en slecht (munt)geld niet samen kunnen rouleren, wanneer hun nominale waarde gelijk is, wanneer er een instelling is die toezicht houdt op het gelijk blijven van de nominale waarde en wanneer het volk dit accepteert. Voldoet de situatie niet aan deze voorwaarden, dan is de wet van Gresham niet van toepassing. We hebben ook gezien dat in de oude economieën de kans groter was dat aan de voorwaarden werd voldaan dan in de hedendaagse economie. Dat komt doordat muntgeld zo’n beetje noodzakelijk is voor het toepasbaar zijn van de wet, en muntgeld verdwijnt in onze samenleving. Het wordt vervangen door bankbiljetten en vooral door giraal geld. Ook is er bij ons nauwelijks sprake van goed geld, noch van verschillende geldsoorten binnen een land. Concluderend kunnen we zeggen dat wanneer de situatie - die zich vroeger wel eens voordeed en nu eigenlijk nooit - zich strikt aan alle voorwaarden voldoet, de wet van Gresham klopt. Tegenwoordig is de wet van Gresham interessanter om te gebruiken als je naar de geschiedenis van de economie kijkt, dan wanneer je hem probeert te gebruiken in een huidige situatie. Waar de wet van Gresham soms correct is, is de distillatie van MacLeod nooit helemaal correct. Bad money does not always drive out good money.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.