Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Spijsverteringkanaal

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 6072 woorden
  • 18 maart 2000
  • 193 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
193 keer beoordeeld

Het spijsverteringskanaal
1. Voorwoord
Een tijdje geleden had mijn moeder al eens voorgesteld om mijn werkstuk over de spijsvertering te houden. Toen zag ik dat nog niet echt zitten. Maar nu lijkt het me echt een leuk en interessant onderwerp. Ik heb al in de boeken gekeken en ik weet zo goed als zeker dat ik er wel iets moois van kan maken. 2. Wat is de spijsvertering
De spijsvertering is het veranderen van het voedsel dat we eten in oplosbare stoffen. Het spijsverteringskanaal bestaat in principe uit een lang kanaal dat van de mond tot de anus loopt. Ieder deel van het spijsverteringskanaal heeft zijn eigen taak. De bruikbare stoffen worden opgenomen in het bloed en in andere delen van ons lichaam. Maar de onbruikbare stoffen moeten uit ons lichaam verwijderd worden. Die stoffen gaan ons lichaam uit als ontlasting (faeces). 3. Voedingsstoffen
Er zijn drie voedingsstoffen namelijk de koolhydraten, eiwitten en de vetten. Daarna zijn er ook nog heel veel andere stoffen die wij niet kunnen missen in ons lichaam. Deze stoffen moeten in ons voedsel zitten. Deze stoffen zijn vitaminen, mineralen en water. Deze stoffen geven ons geen energie, dat doen de koolhydraten, eiwitten en vetten wel. De vitaminen, mineralen en water hoeven meestal niet verteerd te worden voordat zij kunnen worden opgenomen in ons lichaam. Dit moet wel gebeuren met koolhydraten, eiwitten en vetten. Mineralen en vitaminen heeft een mens niet zo veel nodig, als je bijvoorbeeld een teveel aan vitaminen C hebt plas je het teveel gewoon weer uit. Deze vitaminen en mineralen heten sporenelementen. 4. De verdeling van het spijsverteringskanaal

Het spijsverteringsorgaan bestaat eigenlijk uit een één lang kanaal dat van de mond tot de anus loopt. In dit kanaal, die uit verschillende delen bestaat die allemaal een eigen taak hebben, worden de voedingsstoffen verwerkt en vloeibaar gemaakt zodat ze kunnen worden opgenomen in het lichaam. De bruikbare stoffen worden in het bloed opgenomen en zo door het lichaam verspreid. De onbruikbare stoffen moeten uit het lichaam, zij gaan het lichaam uit in de vorm van faeces (ontlasting). Je kan het spijsverteringskanaal verdelen in: ? mondholte (cavum oris) ? keelholte (pharynx) ? slokdarm(oesophagus) ? maag (ventriculus) ? dunne darm (intestinium tenue),die weer onderverdeeld wordt in : ? twaalfvingerige darm (duodenum) ? nuchtere darm (jejunum) ? kronkeldarm (ileum) ? dikke darm (colon) die ook onder te verdelen valt in ? opstijgend deel (colonascendens) ? dwars deel (colon transversum) ? afdalend deel (colon descendens) ? kronkelend deel (colon sigmoïdeum) ? endeldarm (rectum) Het hele kanaal is ongeveer acht meter lang, dat komt vooral door de dunne darm. 5. De mondholte (cavum oris) De mondholte is het begin van het spijsverteringskanaal. Aan de zijkanten van de mondholte zitten de wangen en aan de bovenkant zit het gehemelte. Onder door zitten de spieren van de mondbodem. Aan de voorkant van de mondholte zitten de lippen. Aan de achterkant gaat de mondholte over in de keelholte. 5.1 Het gehemelte
De Latijnse naam voor het gehemelte is palatum. Het gehemelte bestaat uit een benig gedeelte (harde gehemelte) en een gespierd gedeelte (zachte gehemelte). Deze twee delen hebben aan de achterrand precies in het midden een gespierd aanhangsel. Dit heet de huig, de Latijnse naam voor de huig is uvula. Vanuit de achterrand van het zachte gehemelte loopt aan allebei de kanten een plooi langs de zijkant omlaag naar de mondbodem. Deze plooien vormen de grens tussen de mondholte en de keelholte, deze heten de pharynxbogen. Vlak voor de pharynxbogen liggen nog een paar plooien, de gehemeltebogen. Tussen deze bogen ligt een nis. In deze nis liggen de keelamandelen. Als je je mond wijd open doet kan je dit duidelijk zien. De overgang tussen de mond- en keelholte bestaat behalve het harde gehemelte helemaal uit spieren. De binnenkant van de mondholte is bekleed met slijmvlies. In de mondholte zit verder ook de boven- en onderkaak, waarin dan het gebit en de tong zitten. 5.2 De tong
De tong is een orgaan dat veel spieren heeft, het is een gespierd orgaan. De tong zit met spieren vast aan het tongbeen en aan andere delen van de schedel. Doordat de tong vrij eindigt aan de voorkant en alle kanten op kan, is de tong het meest beweeglijke orgaan van ons lichaam. Doordat de tong zo makkelijk kan bewegen heeft hij een belangrijke functie bij het slikken, praten en kauwen. Let maar eens op als je de letter L uitspreekt. Als je geen tong had kon je die letter niet zeggen. Dit geldt ook voor veel andere letters, behalve voor de klinkers daar heb je je tong niet zo veel bij nodig. De hele tong is bedekt met papillen. Achterin zijn deze papillen wat groter en kan je ze zonder microscoop of vergrootglas zien. Deze papillen heten de omwalde papillen, met de Latijnse naam papillae vallatae. De papillen liggen in de vorm van een V met de punt in de richting van onze keel. Op de punt van de tong hebben de papillen de vorm van een paddestoel. Deze papillen heten in het Latijn papilae fungiformen. 5.3 De boven- en onderkaak
De boven- en onderkaak dragen het gebit. De bovenkaak is een benige richel, die aansluit bij het gehemelte in de mondholte. Het kaakgewricht zit vlak voor het oor en kan bewegen. De boog van de onderkaak zit precies onder die van de bovenkaak, zodat de tanden precies op elkaar aansluiten. Als de tanden op elkaar aansluiten noemen wij dat met een Latijnse naam occlusie. Als de tanden niet op elkaar aansluiten kan je klachten krijgen zoals hoofdpijn of oorpijn. Dit noemen wij ook wel het malocclusie-syndroom. Als de mond dicht is maken de twee kaken samen een holte waarin de tong ligt. Deze ruimte noemt men ook wel ‘de mondholte in engere zin’. De kauwbeweging wordt gemaakt door de kauwspieren van de boven- en onderkaak. De onderkaak kan niet alleen op en neer bewegen, zoals wanneer je bijt, maar ook naar achteren, naar rechts en naar links. De bovenkaak is niet te bewegen. Als je kauwt schuiven de kiezen over elkaar en wordt het voedsel fijn gemalen. 5.4 Het gebit
Het gebit wordt gevormd door de gebitselementen: de tanden en de kiezen (dentes). De tanden en de kiezen zitten allemaal vast in de kaken door wortels. De tanden en kiezen steken voor een deel boven het tandvlees uit. In iedere kaak helft zijn de zelfde soort tanden namelijk: ? twee snijtanden (dentes incisivi) ? een hoektand (dens caninus) ? twee vals kiezen (dentes premolares) ? drie ware kiezen (dentes molares) Ieder gebitselement heeft een andere vorm, die is aangepast aan het doel waarvoor hij gemaakt is. Zo zijn bijvoorbeeld de snijtanden scherp en de hoektanden kegelvormig. Waar de hoektanden bij mensen voor dienen is niet duidelijk. Bij dieren zijn de hoektanden groter dan de andere tanden en daardoor worden ze gebruikt als slagtanden. De kiezen zijn scherp zodat ze het voedsel goed kunnen malen. Een kind heeft een melkgebit dat nog moet wisselen. Dat wisselen begint ongeveer als je 6 jaar oud bent. De volwassenen hebben een blijvend gebit. Een tand die kapot gaat komt nooit meer terug. Dat betekent dat volwassenen erg zuinig op hun gebit moeten zijn. 5.5 De speekselklieren
Bij het voedsel in de mond komt speeksel. De uitgangen van de speekselklieren komen in de mond uit. De speekselklieren zien er trosvormig uit. Er zijn drie grote klieren en nog veel meer kleintjes die geen eigen naam hebben. De drie grote speekselklieren zijn: ? de oorspeekselklier (glandula parotis) ? de onderkaakspeekselklier (glandula submandibularis) ? de ondertongspeekselklier (glandula sublingualis) Als er voedsel in de mond komt gaan de speekselklieren speeksel maken. Ook als we eten ruiken of aan lekker eten denken gaan de speekselklieren speeksel maken. Dat noemen we “watertanden”. De speekselklieren maken per dag ongeveer 1200 cc speeksel. Het speeksel past zich aan bij het voedsel. Dus als wij bijvoorbeeld iets droogs eten is het speeksel waterig, maar als wij een taaie biefstuk eten is het speeksel slijmerig. In waterig speeksel zit een “spijsverteringsenzym”, dit heet ptyaline. 5.6 Het kauwen
De belangrijkste functie van de mondholte, en vooral het gebit, is het grijpen en fijnkauwen van het voedsel dat we eten. Met onze snijtanden kunnen we een stukje van iets afscheuren en met onze kiezen wordt dat dan weer verder fijngemalen. Bij het kauwen zorgen de tong en de wangen ervoor dat het voedsel steeds tussen de kiezen wordt verschoven. Tijdens het kauwen wordt het voedsel gemengd met speeksel waardoor het een brijige massa ontstaat. Die massa wordt doorgeslikt. Het voedsel wordt doorgeslikt doordat wij met onze tong het voedsel langs het gehemelte naar achteren duwen tot in de keelholte. Tijdens het slikken wordt de huig omhoog geduwd tot hij tegen de keelwand aanligt. Het strotklepje wordt door de achterover kantelende tong naar achteren geduwd. Als het voedsel de keelwand raakt krijg je de slikreflex, die heb je altijd als iets de keelwand raakt. ppBij de slikreflex trekken alle spieren van de keelholte zich samen zodat de keelholte is afgesloten. Het strottehoofd wordt hierbij omhoog getrokken. De ingang tot de neusholte is afgesloten door de huig. De doorgang naar de mond is door de tong afgesloten, en de doorgang naar de luchtpijp door het strotklepje. Nu kan het voedsel nog maar één kant op, naar de slokdarm. 6. De keelholte (pharynx) De keelholte is een holte achter de neus- en mondholte. Het is eigenlijk een buis die aan de onderkant van de schedel hangt. De wand van de keelholte is gestreept spierweefsel. Dit bestaat uit een paar lagen spieren die rond en in de lengte lopen. Aan de voorkant zitten ze voor een deel vast aan delen van het strottehoofd en het tongbeen. Een ander gedeelte zit vast aan de spieren van het gehemelte en de mondbodem. Zij maken samen de achterste boog van de gehemeltebogen. Deze spieren werken samen bij de beweging van het slikken. In de keelholte komen een paar ruimten samen namelijk: ? mondholte ? neusholte ? buis van Eustachius naar het oor ? luchtpijp ? slokdarm
De keelholte is de ingang naar de longen en het spijsverteringskanaal. Via de keelholte kunnen ook virussen en bacteriën in het lichaam komen. Om dit tegen te gaan zit er bij iedere ingang tot het lichaam een speciaal soort weefsel. Dit weefsel heeft lymfatisch weefsel. Een voorbeeld van lymfatisch weefsel zijn de amandelen. De amandelen reageren op het binnendringen van bacteriën en virussen met ontsteking. De amandelen houden bacteriën en virussen tegen door witte bloedlichaampjes. Als de amandelen ontstoken zijn, zijn de witte bloedlichaampjes als het ware aan het vechten tegen de bacteriën en virussen. Als dat te vaak gebeurt worden de amandelen te groot en kunnen ze de keelholte te veel afsluiten. Dan moeten de amadelen weggehaald worden. 7. Slokdarm (oesophagus) 7.1 De bouw van de slokdarm
De slokdarm is een buis die erg gespierd is. De slokdarm loopt van de keelholte naar de maag. In het gebied van de hals ligt hij tegen de wervelkolom en achter de luchtpijp. In het gebied van de borst gaat hij door een ruimte, die ligt tussen de twee longen en is gevuld met bindweefsel (het mediastinum). Doordat de wervelkolom hier naar achteren loopt en doordat de slokdarm achter de aorta (een grote slagader van het lichaam) ligt, komt de slokdarm hier verder naar voren te liggen. De slokdarm gaat door een opening in het middenrif naar de buikholte, daarna mondt hij na ongeveer 3 centimeter uit in de maag. De lengte van de slokdarm is 25-30 centimeter. Een gewone slokdarm is niet overal evenwijd. Hij heeft een paar duidelijke stukken die smaller zijn: ? achter het ringkraakbeen (begin van de luchtpijp) ? achter de splitsing van de luchtpijp ? Op de plaats waar hij door het middenrif gaat

Al deze smallere stukken kan je duidelijk zien op röntgenfoto’s (slikfoto’s) van de slokdarm. De wand van de slokdarm heeft dezelfde structuur als de rest van het spijsverteringskanaal. Bij de overgang van de keelholte naar de slokdarm ligt nog een schuingestreept spierweefsel, maar voor de rest bestaat de wand uit glad spierweefsel. Van buiten naar binnen zie je: ? een longitudinale spierlaag ? een circulaire spierlaag ? binnen de spierlagen een laagje bindweefsel ? enkele slijmliesbekleding
7.2 De functie van de slokdarm
De slokdarm zorgt alleen maar dat het voedsel naar de maag komt. Dat in de maag komen gebeurt door peristaltische bewegingen, die wordt gemaakt door de buitenste spieren. Als er voedsel in de slokdarm komt, spannen de circulaire spieren achter het eten samen tegelijk daarmee trekken de longitudinale spieren samen. Daardoor wordt de slokdarm wat korter gemaakt en daardoor wordt hij voor het voedsel wat breder. Dit samen trekken van spieren gebeurt totdat het eten in de maag is, dus van het begin tot het einde van de slokdarm. Dit samen trekken heeft een golvende beweging waar door het voedsel naar de maag wordt geschoven. Het voedsel valt niet in een keer in de maag door zijn eigen gewicht. Daardoor kan je ook niet een glas water drinken als je op je kop staat. 8. De maag (ventriculus) 8.1 De bouw van de maag
De maag is eigenlijk niets meer dan een verwijding van de slokdarm. De maag heeft net als de slokdarm longitudinale en circulaire spieren, zodat de maag ook peristaltische bewegingen kan maken. De binnenkant van de maag is bekleed met slijmvlies. In de plooien van het slijmvlies monden wat klieren uit. Iets anders bijzonders is dat de maag bekleed is met buikvlies. Dit hebben wel meer organen in de buikholte. De vorm van de maag lijkt een beetje op een omgekeerde peer, hij is van boven breed en loopt onderaan uit in een punt. Het bovenste gedeelte van de maag loopt nog een stukje boven de slokdarm, daardoor lijkt het alsof de slokdarm aan de zijkant van de maag erin komt. Naar beneden toe wordt de maag smaller en ongeveer bij de eerste lendewervel loopt de maag over in de dunne darm. Het is wel bijzonder dat de maag aan de onderkant is afgesloten door een sluitspier. Deze sluitspier noemt men ook wel portier of pylorus. Je kan de maag in onderdelen onderscheiden namelijk: ? fundus (bovenkant) ? cardia (onderkant) ? pylorus of portier
De maag ligt hoog in de buikholte, links van het midden, en eindigt rechts van de wervelkolom, ongeveer bij de eerste wervelkolom. 8.2 De functie van de maag
In de maag wordt het voedsel eerst opgeslagen. Daar wordt het voor een deel verteerd. Na de maag gaat het langzaam naar de dunne darm. De spijsvertering in de maag gaat net als in de rest van het spijsverteringskanaal met spijsverteringsenzymen. Deze worden gemaakt door kleine kliertjes in de wand van de maag. De verschillende spijsverteringsenzymen vormen samen de maagsappen. Het maken van maagsappen begint al wanneer men het voedsel in de mond heeft. Zelfs wanneer wij alleen maar voedsel zien, ruiken of er aan denken begint het maken van maagsappen al. Net als bij speeksel passen wij de hoeveelheid maagsap (gemiddeld 2 liter per dag) aan aan wat wij eten. Over de manier waarop dat gebeurt weten we niet alles. Wij weten bijvoorbeeld wel dat als het voedsel in de maag komt de productie van maagsappen groter wordt. Dat komt door de voedingsstoffen. Het onderste deel van de maag kan een stof maken (het gastrine) dat de kliertjes in de maag kan beïnvloeden. Vooral voedsel met eiwit zorgt dat er gastrine in ons lichaam wordt gemaakt. Soep en bouillon hebben veel eiwit. Zo komt het dat wanneer je voor het eten soep of bouillon eet, je een betere spijsvertering krijgt. Door vet wordt in de dunne darm een ander hormoon gemaakt dat zorgt dat er minder maagsap wordt gemaakt. Vette maaltijden zorgen dus dat de spijsvertering langzamer gaat. Ook, bijvoorbeeld bij angst of woede, gaat de spijsvertering langzamer. 8.3 De samenstelling van het maagsap
Het maagsap bestaat uit een aantal verschillende stoffen, die allemaal door een andere klier in de maagwand worden gemaakt. Die stoffen zijn: ? slijm door de tussencellen, die meestal dicht bij de uitgang van de lymfklieren liggen ? zoutzuur door wand- of dekcellen. ? pepsine, door de hoofdcellen, die onderin de klieren liggen. De wand- en dekcellen het dichts bij het maaglumen, vlak onder het slijmvlies en tussen de slijmcellen. Zoutzuur is erg gevaarlijk, het brandt dwars door alles heen, ook door menselijke organen. Er komen nog meer stoffen in het maagsap voor, waaronder: ? maaglipase ? rennine (lebferment) ? intrinsic factor Het slijm
Het slijm vormt een laagje over het slijmvlies. Het is erg sterk en kan zelfs de spijsverteringsenzymen tegenhouden. Dit is erg belangrijk omdat anders het zoutzuur door de maagwand heen zou kunnen branden. Zoutzuur
Zoutzuur maakt de inhoud van de maag erg zuur. Hierdoor worden de eiwitten klaar gemaakt om verder verteerd te worden. Verder maakt het zoutzuut veel bacteriën dood die met het voedsel meekomen. Pepsine
Pepsine breekt de eiwitten uit het voedsel af tot kleinere eiwitten. Maaglipase

Maaglipase wordt niet veel gemaakt door de maag. Het maakt een begin met de vertering van vetten. Rennine of lebferment
Rennine of lebferment wordt vooral in de maag van een baby gemaakt. Als volwassenen een tijd lang alleen melk drinken wordt bij hen ook weer Rennine of lebferment gemaakt. Rennine zorgt dat de melk gaat klonteren, daardoor blijft de melk langer in de maag. De maag heeft daardoor langer de tijd om de melk te verteren. Intrinsic factor
De maag maakt Intrinsic factor. Dat is nodig om vitaminen B12 op te nemen in de darmen. Als je maag deze stof niet maakt kan je bloedarmoede krijgen. 8.4 De maagbeweging
Tijdens het eten ligt de maag stil. De dingen die je eet worden in de maag opgeslagen in de volgorde zoals je ze eet, dus in laagjes op elkaar. Na ongeveer 15 minuten beginnen de maagspieren te bewegen. De uitgang van de maag (portier) blijft tijdens deze bewegingen dicht. Het laagje voedsel dat het dichtst bij de maagwand ligt heeft het meeste contact met de maagsappen. Dit laagje voedsel wordt door de spierbewegingen in de richting van de portier gebracht. De maagbewegingen worden steeds krachtiger. Langzamerhand krijgt al het voedsel contact met de maagsappen. Als een deel van het voedsel vloeibaar is, gaat de portier open en gaat het deel dat vloeibaar is naar de dunne darm. Als het zure voedsel in de dunne darm is sluit de portier. Dat sluiten gebeurt door een hormoon, het secretine, dat wordt gemaakt door het darmslijmvlies. Zolang de inhoud van de maag zuur is, wordt er secretine gemaakt. Zolang er secretine in het voedsel is kan de portier niet open. Daardoor heeft de dunne darm de tijd om het zuur op te heffen. Dit is een nuttige reflex, want sommige zuren zorgen dat spijsverteringsenzymen niets meer doen. 9. De dunne darm (intestinum tenue) 9.1 De bouw van de dunne darm
Het eerste deel van de dunne darm heet de twaalfvingerige darm (duodenum). De twaalfvingerige darm komt aan z’n naam doordat hij twaalf vingers breed is. Meteen na de portier buigt de dunne darm (twaalfvingerige darm). De twaalfvingerige darm buigt daarna naar omlaag en naar links zodat het onder en achter de maag langs, links naast de wervelkolom, eindigt. Op dat punt buigt de dunne darm weer naar voren toe en gaat dan over in het tweede deel, het jejunum. Het jejunum ligt erg gekronkeld in de buikholte. Het gaat over in het derde deel van de dunne darm, het ileum, dat ook erg gekronkeld is. De overgang tussen jejunum en ileum is niet erg duidelijk. In de wand van de darm liggen weer twee spierlagen, de submucosa en de mucosa. Behalve de twaalfvingerige darm is de hele dunne darm bekleed met een slijmvlies, het serosa. De dunne darm is erg geplooid. Het slijmvlies heeft ook heel veel vingervormige uitsteekseltjes, de darmvlokken (villi). De darmvlokken kan je net zonder vergrootglas zien, alleen dan lijken het net miljoenen kleine haartjes. In de plooien van het slijmvlies monden net als bij de maag klieren uit die ruim drie liter darmsap per dag maken. Deze klieren heten de klieren van Brunner. 9.2 De functie van de dunne darm
In de darm wordt het voedsel verder verteerd. In de darm zitten veel spijsverteringsenzymen. Voor een deel worden deze door de darm zelf gemaakt maar ook voor een deel door andere delen van ons lichaam, onder andere door de galblaas (galsap) en door de alvleesklier (alvleessap). 9.3 De beweging van de dunne darm
De darm maakt peristaltische bewegingen, om het voedsel te kunnen verplaatsen. Tijdens het verteren heeft de dunne darm een bijzonder patroon van bewegingen. Hierbij trekt de dunne darm op regelmatige pl
rst slap waren. Door deze bewegingen wordt het voedsel in stukjes verdeeld, die steeds heen en weer worden geschoven en gekneed. Zo blijft het voedsel lang op één plaats, waardoor er genoeg tijd is om de bruikbare delen in ons lichaam op te nemen. Als alles is opgenomen, beweegt de darm zich weer gewoon. 9.4 De samenstelling van het darmsap
In het darmsap komen altijd voor: ? enterokinase (dat splitst eiwit) en ? amylase (dat zet suiker om als dat in het voedsel zit) voor. Amylase kan allerlei soorten suiker omzetten, dat moet wel want er zijn heel veel verschillende soorten suiker. Zo is er melksuiker (lactose), moutsuiker (maltose) enz. Verder is er peptidase, dat de eiwitten die door het pepsine (verteerd ook eiwitten) er al uit zijn gehaald kan splitsen. En verder komt er ook nog lipase in het darmsap voor. Lipase kan het vet splitsen. 10. De alvleesklier (pancreas) 10.1 De bouw van de alvleesklier
Het alvleessap is erg belangrijk voor de spijsvertering in de dunne darm. De alvleesklier is een trosvormige klier, die erg veel lijkt op de speekselklieren en daarom ook wel buikspeekselklier wordt genoemd. De alvleesklier heeft een lange vorm, en is aan het einde een beetje opgerold, zodat daar een dikker stuk (de kop) ontstaat. Deze kop ligt precies in de bocht van de twaalfvingerige darm. De staart gaat achter de maag langs schuin omhoog naar links. Hij loopt helemaal door tot vlak bij de milt en de eerste nier (een mens heeft twee nieren). De afvoerbuisjes van de klier worden samen vaak als één grote afvoerbuis, de panceasbuis (ductus pancreaticus of buis van Wirsung) genoemd. Deze buis mond uit ongeveer 10 centimeter voorbij de portier van de maag in het stuk dat naar beneden gaat van de twaalfvingerige darm via de papil van Vater. Vlak voor dat de panceasbuis uitmondt verenigt hij zich meestal (niet altijd) met de galbuis en de lever. 10.2 De functie van de alvleesklier

De alvleesklier maakt ongeveer 1200 cc alvleessap per dag. Dit alvleessap bevat: Natrium bicarbonaat. Dit wordt gemaakt als er het hormoon secretine in de darm komt. Het natrium bicarbonaat dient om het zoutzuur schoon te maken. Als dit niet zou gebeuren zouden de spijsverteringsenzymen niet meer werken (veel zuren zorgen dat spijsverteringsenzymen niet meer werken). Pancreas-lipase (lipase splitst vet) Dit kan met hulp van gal het vet uit het voedsel halen. Amylasen (zet zetmeel om) Die zorgen voor de verdere vertering van het voedsel
Proteïnase, trypsine (splitst eiwit) Deze zorgt dat de vertering van eiwit vooruitgaat en klaar komt. Het wordt door de maag gemaakt, maar dan werkt het nog niet. Deze stof gaat pas werken als hij in aanraking komt met enterokinase, (enterokinase zorgt dat stoffen die eiwit splitsen gaan werken). Ook het maken van alvleessap begint als er voedsel in de dunne darm komt. Secretine zorgt niet alleen dat de portier van de maag sluit, maar zorgt ook dat het maken van alvleessap sneller gaat. 10.3 Eilandjes van Langerhans
In de alvleesklier, een klier met een afvoergang, kunnen wij nu ook veel eilandjes vinden van klierweefsel zonder afvoergang. Deze eilandjes zijn ontdekt door Langerhans. Zij maken een hormoon, het insuline, zodat de alvleesklier ook een klier is zonder afvoergang. Insuline wordt door het bloed opgenomen en is belangrijk om in de lever en de spieren de opbouw van glycogeen uit glucose mogelijk te maken, (glycogeen is dierlijk zetmeel en glucose is suiker). Insuline wordt gemaakt als de hoeveelheid suiker in het bloed (de bloedsuikerspiegel) hoger wordt, zoals dat na iedere maaltijd gebeurt. Het maken van insuline stopt als de bloedsuikerspiegel weer lager wordt. Als de bloedsuikerspiegel te laag zou worden, zie je dat er een ander hormoon wordt gemaakt, het adrenaline. Adrenaline wordt gemaakt door de bijnier en doet het tegenovergestelde van insuline. Als de bloedsuikerspiegelte snel daalt, blijkt dat de alvleesklier nog een ander hormoon kan maken, het glucagon. Dit hormoon zorgt dar het adrenaline beter gaat werken door heel snel suiker uit de depots (de reserves in je lichaam) vrij te maken. Door deze drie hormonen kunen wij onze bloedsuikerspiegel precies op pijl houden. Als de bloedsuikerspiegel steeds te hoog is, door teveel eten en snoepen, kunnen de eilandjes van Langerhans als het ware “overbelast” raken. Hierdoor wordt de nodige hoeveelheid insuline niet gemaakt. Dan kan de bloedsuikerspiegel stijgen naar een te hoog peil. Dan wordt er bloedsuiker in de urine uitgescheiden. Dit noemen we suikerziekte of diabetes. De eilandjes van Langerhans kunnen ook al bij de geboorte niet goed werken. Het kind heeft dan van het begin af diabetes. 11. De lever en het galsysteem (hepar en choledochus) 11.1 De ligging van de lever
De lever ligt rechts boven in de buikholte naast de maag, tegen het middenrif aan. Het is een groot orgaan, dat de hele rechterkoepel van het middenrif vult tot aan de onderste rib. Een klein stukje van de lever zit aan het middenrif vast, voor de rest is hij helemaal bekleed met buikvlies. De lever zit door de plooien in het buikvlies vast aan de voorkant van de buikwand, aan de andere kant zit hij vast aan de maag. Door deze plooien wordt de lever in twee delen verdeeld namelijk een grote rechterkwab en een veel kleinere linkerkwab. De linkerkwab, niet groter dan een derde van de rechterkwab, breidt zich voor de maag langs uit tot de linker ribbenboog. Het gewicht van een normale menselijke lever is ongeveer 1,5 kilo. Hierdoor is hij het zwaarste orgaan van ons lichaam. Doordat de lever is samengegroeid met het middenrif, zit hij vast op zijn plaats. Hij zou eigenlijk vanwege zijn gewicht het middenrif omlaag kunnen trekken. Dat zou alleen kunnen als er geen andere krachten waren die hem op zijn plaats hielden. De lever blijft zitten door de grote druk die er in de buikholte zit. Door deze druk kan de lever op de andere organen drijven, het meeste op de darmen. 11.2 Hoe ziet de lever eruit
Het weefsel van de lever bestaat uit kubische cellen, die dicht bij elkaar liggen in lobjes en afgedekt zijn met een kapje van bindweefsel. In deze kapjes van bindweefsel liggen bloedvaatjes. De hele lever is eigenlijk gebouwd om zijn bloedvaten, die uit twee bronnen komen. Eerst is er de leverslagader (arteria hepatica), deze slagader voert bloed met veel zuurstof naar de cellen van de lever aan. Het grootste deel van het bloed dat door de lever stroomt komt van de poortader (vena portae). De poortader is een grote ader die uit de haarvaten van de milt en het hele stelsel van de darmen bloed verzamelt, behalve uit het laatste deel van de dikke darm. Deze twee bloedvaten komen in de lever via het onderste randje van de verbinding tussen de maag en de lever. Deze vaten vertakken zich in de lever. Eerste vertakken zij zich in twee grote takken, hierna worden de takken steeds kleiner. Deze vaatjes heten ook wel interlobulaire arteriën en venen. Een van deze vaten loopt langs de zes ribben. Uit deze interlobulaire arteriën en venen komen nog kleinere vaten, die loodrecht de kleine lobjes in gaan. Zelfs deze kleine takjes worden nog kleiner en die kleine vaatjes zijn de haarvaatjes die samen het haarvatennet van de lever maken. 11.3 Het galsysteem
Langs het vertakkingssysteem van de poortader en de leverslagader loopt nog een derde kanaaltje,. Dit kanaaltje is een verzamelbuis van alle kleine adertjes in de lever. Deze ader gaat de lever uit op de plek waar de poortslagader in de lever gaat. Dit kanaaltje heet het galgangsysteem. Dit galgangsysteem voort de gal uit de lever weg. Alle galgangen komen samen in de leverbuis (ductus hepaticus), die overgaat in de galbuis (ductus choledochus), die weer uitmond in de dunne darm. Zoals ik al eerder zei monden de leverbuis en de galbuis meestal uit in de papil van Vater. De papil van Vater kan worden afgesloten door een sluitspiertje (sphincter Oddi). Op de plaats waar de leverbuis overgaat in de galbuis komt daar een zijtak uit de overgang, de ductus cysticus, die leidt naar de galblaas. Je kan de galblaas zien als een verwijding van de ductus cysticus. De galblaas ligt naast de rechter kwab van de lever. Het hele galsysteem dus de galblaas, maar ook de buizen hebben een gladde wand van glad spierweefsel. Maar de galblaas heeft veel spierweefsel en de buizen veel minder. Verder wordt het galsysteem afgedekt met een slijmvlies, (mucosa). De galblaas en de buizen zijn aan de buitenkant bedekt met buikvlies (serosa). 11.4 De functies van de lever
De lever is een van de meest belangrijke organen van ons lichaam. Hij heeft vele functies en is dan ook erg belangrijk bij de stofwisseling. Alle voedingsstoffen die in het bloed worden opgenomen komen eerst langs de lever. Als de voedingsstoffen langs de lever komen keurt de lever ze als het ware, hij geeft ze dan ook een eerste bewerking om later opgenomen te worden. Er zijn verschillende functies: 1. Koolhydraat - stofwisseling
2. Eiwit - stofwisseling
3. Vet - stofwisseling
4. Ontgiftiging
5. Het maken van gal
6. Uitscheiding
7. Stapeling 12. De dikke darm (colon) 12.1 De bouw van de dikke darm
De dikke darm begin rechts onder in de buikholte. Het opstijgend gedeelte (colon ascendens) loopt aan de rechterkant tegen de achterste buikwand omhoog tot vlak onder de lever. Dan buigt hij scherp naar links en loopt dan voor de dunne darmen onder de maag naar links. Daarna buigt hij onder de milt omlaag in het bekken. Dan maakt de dikke darm een lus naar voren en dan gaat hij verder in het kleine bekken. Hierna gaat hij over in de endeldarm. De endeldarm gaat via de anus naar buiten toe. Om de anus zit een sluitspier, die kan de endeldarm afsluiten. De wand van de dikke darm bestaat ook weer uit spieren die peristaltische bewegingen kunnen maken. Iets bijzonders, omdat het niet bij de dunne darm voorkomt, is dat in de wand van de dikke darm drie stroken spieren voorkomen, die in de hele lengte van de dikke darm lopen. Deze stroken zijn iets korter dan de dikke darm zelf zodat de dikke darm als het ware gerimpeld op de stroken zit. Nog iets dat de dikke darm anders maakt dan de dunne darm is dat op de dikke darm heel veel kleine vetkwabjes zitten, die een soort rafeltjes vormen. Ook de dikke darm heeft slijmvlies. Dit slijmvlies heeft ook veel plooien net als de dunne darm, maar de dikke darm heeft geen darmvlokken, zie hoofdstuk over de dunne darmen voor darmvlokken. De dikke darm heeft veel kliercellen die alleen maar slijm maken. Deze kliercellen heten ook wel bekercellen. Het laatste stuk van de dikke darm heet het ileum en hij mond iets boven het ondereinde van de dikke darm uit. In de overgang van ileum, in het ondereinde, zie je dat er een paar extra grote slijmvliesplooien zitten. Deze extra grote plooien kunnen de toegang van het ileum naar de dikke darm afsluiten. Zij vormen zo een soort klep de klep van Bauhin. Deze klep voorkomt dat het voedsel uit de dikke darm terug stroomt naar de dunne darm. Het laatste stuk van de dikke darm heet de blinde darm. Daaraan zit nog iets: het wormvormig aanhangsel of appendix vermiformis. 12.2 De functie van de dikke darm
De inhoud van de dikke darm bestaat vooral uit resten van voedsel die onverteerbaar zijn. Opname van stoffen uit de dikke darm gebeurt dan ook bijna niet. Wel neemt de dikke darm 500 cc water per dag op. Als het voedsel de endeldarm heeft bereikt, is het voedsel vast en brijig geworden. Zo wordt de ontlasting (faeces) gemaakt. In de dikke darm komen veel bacteriën voor. Deze bacteriën noemt men ook wel de darmflora. Deze darmflora bestaat vooral uit colibacillen. Deze colibacillen kunnen leven van de kleine beetjes voedingsstoffen die het voedsel in de dikke darm nog heeft. Deze colibacillen hebben ook ontlasting maar deze wordt opgenomen in het bloed. Deze stof is belangrijk voor het bloed omdat het daarvan wat dikker wordt. Deze uitscheiding heet ook wel de vitamine K. Vitamine K wordt in de lever gebruikt om prothrombine te maken. Prothrombine is een gestold eiwit van het bloed. Daarom zijn de bacteriën in de dikke darm erg belangrijk voor ons lichaam

Als deze bacteriën er niet zijn wordt er ook geen vitamine K gemaakt. Dat gebeurt onder andere wanneer je antibiotica slikt, daardoor worden ze dood gemaakt. Hierdoor hebben mensen die vaak of veel antibiotica krijgen dunner bloed. 12.3 De ontlasting
De ontlasting die in de dikke darm wordt gemaakt verzamelt zich in het onderste deel van de dikke darm, colon descendens. Hierdoor krijgt de darm extra peristaltische bewegingen, waardoor de ontlasting in de endeldarm wordt gedrukt. Doordat er iets in de endeldarm zit, wordt de wand van de endeldarm extra gespannen, dit noemen we defaecatiedrang, het gevoel dat naar het toilet moet. De endeldarm heeft een reflex die er voor zorgt dat als de endeldarm gevuld is, er een soort van peristaltische bewegingen in de endeldarm komen waardoor de ontlasting steeds verder naar beneden wordt geduwd, tegelijk wordt de sluitspier bij de anus slap. Omdat onze ouders dat willen, leren wij die reflex onder controle te houden, zodat we zelf kunnen uitmaken wanneer we naar het toilet gaan. Die reflex is afhankelijk van de aanwezigheid van bepaalde zenuwvezels. Als deze er niet zijn kunnen wij niet uit ons zelf naar het toilet gaan. 13. Het buikvlies (peritoneum) 13.1 De ligging van het buikvlies
De buikholte is helemaal bekleed met een heel dun laagje vlies, het buikvlies of peritoneum. Het buikvlies bestaat uit slijm en heeft veel bloedvaten. Het buikvlies ligt overal tegen de wanden aan. Je kan het buikvlies zien als een soort ballon die de hele buikholte vult. Het buikvlies is eigenlijk leeg, maar de organen in het buikvlies vullen de hele ruimte op. Je kan aan het buikvlies drie verschillende onderdelen zien. ? Het wandstandig peritoneum of peritoneum parietale, een deel dat tegen de buikwand ligt. ? Het buikvlies dat de organen bekleed, het orgaanstandig buikvlies of peritoneum viscerale, dit is een extra bekleding van de maag en darmen, het slijmvlies. ? De verbinding tussen het orgaanstandig en het wandstandig buikvlies. Deze heten ook wel ophangband of mesenterium. Dit bestaat uit een dubbele laag buikvlies waar bindweefsel tussen zit. Bindweefsel is een laagje dat twee of meer delen van ons lichaam met elkaar verbind, vandaar de naam bindweefsel. Via dit bindweefsel kunnen bloedvaten en zenuwen de darmen bereiken. 13.2 De functie van het buikvlies
De buikholte heeft twee ruimtes. De eerste is de peritoneale holte, een sereuze ruimte en als tweede een extraperitoneale ruimte, die gevuld is met bindweefsel. Deze extraperitoneale ruimte loopt dus helemaal om alles wat buiten de peritoneale holte ligt. Een sereuze ruimte is helemaal gevuld met organen. Om de organen ligt een smalle spleet. Deze spleet zie je vooral bij organen die tijdens de tijd dat ze werken erg veel bewegen. We weten niet precies waar die spleet voor dient, maar we weten wel dat als er een ontsteking in de holte is dat die spleet dan met de ontsteking vergroeit, dus dat ze aan elkaar vast komen te zitten. Het kan dus zijn dat die spleet er voor dient om verdere ontstekingen te voorkomen. Het buikvlies is erg gevoelig voor pijn, het buikvlies ontsteekt ook erg snel. 13.3 Slotwoord
Het was een moeilijk werkstuk en mijn vader en moeder moesten me dan ook af en toe helpen. Maar ik weet nu veel van het spijsverteringskanaal en dat is toch wel leuk. De dingen die mee helpen bij de spijsvertering ken ik nu ook. Ik snap nu hoe het voedsel langzaam verandert in ontlasting. Verder heb ik bij het maken van dit werkstuk veel Latijnse namen geleerd. 14. Bronvermelding
Ik heb mijn informatie uit: Boek Schrijver(s) In goede handen, functionele anatomie Dr. A.J. salomé, Dr. A. Huson
Prof. P.J. Brouwer
Biologie van de mens Rooswinkel en Kreutzer 15. Dankbetuiging
Hoewel ik mijn werkstuk natuurlijk alleen heb gemaakt, wil ik toch mijn vader en moeder bedanken omdat die mij hebben geholpen met het maken van goede zinnen. En mijn vader vooral voor de hulp bij het afwerken van het werkstuk op de computer. En ook mijn broer Erik wil ik bedanken voor de afleiding die hij me tijdens het maken van dit werkstuk gaf.

REACTIES

R.

R.

ik vind het een erg goed werkstuk alleen zou je een conclusie moeten maken aan het eind. bijv. het eten dat wij eten komt eerst in onze maag bla bla bla.
groetjes van roos

22 jaar geleden

J.

J.

Of dit hele werkstuk is geheel gekopieerd uit de opleiding MBK van Civas, of Civas heeft het werkstuk gekopieerd, maar dat lijkt me erg onwaarschijnlijk. iemand zat hier de boel te flessen, lang geleden!

12 jaar geleden

C.

C.

ik haal beter dam hem

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.