Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Arbeidsmarkt

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2609 woorden
  • 25 oktober 2004
  • 161 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
161 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie Samenvatting Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 de arbeidsmarkt op Op de arbeidsmarkt zijn vragers en aanbieders (werkgevers en werknemers.) Paragraaf 1.2 het aanbod van arbeid. Het aanbod van arbeid bestaat uit alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen mogen werken. Het aanbod van arbeid zijn de geregistreerde werklozen, de werknemers en de zelfstandigen. Een ander woord voor het aanbod van de arbeidsmarkt is de beroepsbevolking. Je bent officieel werkloos als je staat ingeschreven bij het CWI. Het aanbod van arbeid zijn alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen en mogen werken. Beroepsbevolking = werkzame beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking (geregistreerde werklozen) tussen 15 en 65 jaar. Niet beroepsbevolking = mensen tussen 15 en 65 die niet werken en niet op zoek zijn naar werk. Beroepsgeschikte bevolking (ook wel potentiële beroepsbevolking) = beroepsbevolking en niet beroepsbevolking samen. Deelnemingspercentage = welk deel van de beroepsgeschikte bevolking tot de beroepsbevolking hoort. Deelnemingspercentage = beroepsbevolking : beroepsgeschikte bevolking x 100
Invloeden op van het aanbod van arbeid: De beroepsbevolking in Nederland groeit elk jaar, dat komt door demografische groei (steeds meer mensen in Nederland). En ook komt het door de bevolkingssamenstelling, er zijn steeds meer mensen in de beroepsgeschikte leeftijd. Naast de demografische factoren spelen maatschappelijke opvattingen ook een belangrijke rol bij de verandering in de omvang van de beroepsbevolking. Bijvoorbeeld jonge vrouwen die steeds vaker gaan werken. Ook de economie speelt een rol. Als het goed gaat met de economie, vinden mensen zichzelf sneller kansvol. Dit heet aanzuigeffect: de arbeidsmarkt trekt mensen die willen en kunnen werken aan zodat het aanbod van arbeid groter wordt. Als het slechter gaat met de economie zullen mensen zich minder snel aanbieden, omdat ze een kleine kans hebben. Dit heet ontmoedigingseffect. Ook de wetgeving beïnvloedt het arbeidsaanbod. Bijvoorbeeld leerplicht en pensioenleeftijd. Ten slotte wordt het arbeidsaanbod beïnvloedt door de organisatie van het arbeidsproces. Door betere kinderopvang en betere mogelijkheden voor deeltijdwerk, is de opvoeding van kinderen beter te combineren met betaald werk. Ook hierdoor stijgt het arbeidsaanbod.
Paragraaf 1.3 de vraag naar arbeid De totale vraag naar arbeid bestaat uit de werknemers, de zelfstandigen en de openstaande vacatures. Beïnvloeding van de vraag naar arbeid: Als de economie groeit, groeit ook de vraag naar arbeid. Dat komt omdat er meer geproduceerd wordt, waardoor er dus veel werknemers nodig zijn. De vraag naar arbeid wordt daarnaast beïnvloed door de stand van de techniek. Als er veel machines worden ontwikkeld neemt de vraag naar arbeid af, doordat er minder werknemers nodig zijn. Maar technische ontwikkelingen hebben ook tot gevolg dat er nieuwe goederen en diensten worden geproduceerd neemt dat de vraag naar arbeid daardoor juist toe. Ten slotte zijn de loonkosten van invloed op de vraag naar arbeid. Als de loonkosten stijgen voor werkgevers zullen zij op zoek gaan naar manieren om deze kosten terug te dringen. Dus verplaatst een bedrijf zichzelf bijvoorbeeld naar een land met lagere lonen, waardoor de vraag naar arbeid daalt. Paragraaf 1.4 de arbeidsmarkt Concrete arbeidsmarkt = dat het gaat om een plek waar vragers naar en aanbieders van een bepaald product elkaar ontmoeten. Abstracte arbeidsmarkt = het geheel van vraag en aanbod zonder dat er een plaats is waar de vragers en aanbieders elkaar ook echt ontmoeten. De vraag en het aanbod bepalen de prijs. Op de arbeidsmarkt komen vraag naar arbeid en aanbod van arbeid samen. Hierdoor wordt bepaald hoeveel mensen daadwerkelijk arbeid verrichten. Dit aantal wordt de werkgelegenheid genoemd. De werkgelegenheid bestaat uit alle werknemers en zelfstandigen bij elkaar opgeteld. Arbeidsjaar = een volledige baan. Behalve de omvang van de werkgelegenheid komt ook de prijs van de arbeid, het loon, tot stand op de arbeidsmarkt. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod dan spreken we van een krappe arbeidsmarkt, het loon zal dan stijgen. Wanneer de vraag kleiner is dan het aanbod spreken we van een ruime arbeidsmarkt. Het loon zal dan dalen. Hoofdstuk 2 Loondienst of zelfstandig Paragraaf 2.1 de ene baas is de andere niet Eenmanszaak = zaak met één eigenaar, die aansprakelijk is voor eventuele schulden. Voordelen: eenvoudige manier om ermee te beginnen, zonder last te hebben van anderen zelf belangrijke beslissingen nemen & de hele winst voor jezelf kan houden. Vennootschap onder firma (VOF)= meerdere eigenaren, die aansprakelijk zijn voor schulden. Voordelen : grotere mogelijkheden om geld te lenen. Besloten vennootschap (BV) en Naamloze vennootschap (NV) = er is een scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn. Ze zijn juridisch zelfstandig. De eigenaren zijn niet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor schulden. Aandeelhouders zijn eigenaren van een BV of NV. Een aandeelhouder ontvangt de deel van de winst: het dividend. BV= aandelen of naam, meestal is een BV in handen van één of enkele directeuren-grootaandeelhouders. Als het bedrijf failliet gaat zijn de aandeelhouders alleen het ingelegde bedrag kwijt, meer niet. NV= de aandelen staan niet op naam en ze zijn vrij verhandelbaar. De aandelen zijn vrij verhandelbaar; ze kunnen worden doorverkocht. Paragraaf 2.2 de arbeidsovereenkomst Werkgever en werknemer moeten altijd een arbeidsovereenkomst opstellen. In een individuele arbeidsovereenkomst worden loon en de arbeidstijd vastgesteld. Het overige staat in de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO). In de CAO staan de rechten en plichten van de werkgevers en de werknemers zwart op wit. Meestal wordt een CAO afgesloten voor een bedrijfstak. Een bedrijfstak omvat alle bedrijven die zich bezighouden met eenzelfde soort productie. Bonden van werkgevers en werknemers onderhandelen over de CAO. Namens de werknemers onderhandelen de vakbonden (ook wel werknemersbonden of vakverenigingen). Namens de werkgevers onderhandelen de werkgeversbonden. Werkgevers en werknemers kunnen zelf weten of ze zich bij deze bonden aansluiten. In Nederland zijn bijna alle werkgevers georganiseerd. De organisatiegraad van werknemers (dat is het percentage van werknemers dat is aangesloten bij een vakbond) ligt een stuk lager op ongeveer 1 op de 4. In de individuele arbeidsovereenkomst en het CAO staan afspraken over de arbeidsvoorwaarden. - primaire arbeidsvoorwaarden : het loon en de normale arbeidstijd. - secundaire arbeidsvoorwaarden: vakantieregelingen, reiskostenvergoeding, kinderopvang, auto van de zaak enz. Hoofdstuk 3 De strijd om de poen Paragraaf 3.1 loon in de ogen van de werknemers Inflatie = een stijging van het algemeen prijspeil. Een loonstijging die bedoeld is om het effect van de inflatie teniet te doen, noemen we prijscompensatie. Is er in een jaar 2% inflatie, dan is een loonstijging van 2% nodig. De stijging van de gemiddelde productie per werknemer per gewerkte tijdseenheid, noemen we de stijging van de arbeidsproductiviteit. Voor de stijging van de arbeidsproductiviteit zijn een aantal oorzaken: - technische ontwikkeling (mechanisering en automatisering) - arbeidsverdeling en specialisatie (het verdelen van het productieproces in onderdelen zodat mensen zich gaan toeleggen op een bepaald deel van de productie. Dit laatste heeft tot gevolg dat mensen gespecialiseerd raken in bepaalde taken) - scholing (door scholing zijn werknemers in staat om per tijdseenheid meer te produceren. Verschillende soorten loonstijging: - Initiële loonstijging = een loonstijging die voorvloeit uit een stijging van de arbeidsproductiviteit. Als een werknemer 4& loonsverhoging krijgt bij een inflatie van 3,5%, bedraagt de initiële loonstijging dus 0,5% - Een loonstijging die bedoeld is om het effect van de inflatie teniet te doen, noemen we prijscompensatie. Is er in een jaar 2% inflatie, dan is een loonstijging van 2% nodig. - incidentele loonstijgingen = loonstijgingen door bijvoorbeeld promotie.
Paragraaf 3.2 loon in de ogen van de werkgevers Een stijging van loonkosten per product kan verschillende reacties van bedrijven uitlokken, nl: 1. sommige ondernemers zullen hun prijzen verhogen
2. bedrijven besluiten hun productie te verplaatsen naar lage loonlanden
3. bedrijven vervangen mensen door machines
4. de winst laten dalen Paragraaf 3.3 Loon: kosten of koopkracht? Forse loonstijgingen kunnen leiden tot een daling van de werkgelegenheid. Maar bedrijven hebben ook voordeel van hogere lonen. Hogere loonkosten per product kunnen ertoe leiden dat de werkgelegenheid bij bedrijven daalt. 4 oorzaken hiervan: 1. arbeid kan vervangen worden door kapitaalgoederen
2. bedrijven kunnen hun productie naar het buitenland verplaatsen. 3. leiden tot een prijsstijging en daarmee tot een verslechtering van de internationale concurrentiepositie
4. dalende winstgevendheid. Anderzijds is het loon ook een bron van bestedingen. Hogere lonen kunnen ertoe leiden dat de koopkracht van werknemers stijgt. Als werknemers meer gaan kopen, stijgt de afzet van bedrijven. Bedrijven zullen meer gaan produceren, waardoor de werkgelegenheid stijgt Paragraaf 3.4 loonstijging in de praktijk Prijscompensatie en initiële loonstijging hoeft niet ten koste te gaan van de winst. Door hogere prijzen en een stijging van de arbeidsproductiviteit stijgt namelijk de omzet van een bedrijf. Hierdoor heeft het bedrijf meer hoogte voor loonsverhoging.
Hoofdstuk 4 wie doet het werk? Paragraaf 4.1 werkgelegenheid in Nederland Quartaire sector = de niet-commerciële dienstverlening, zoals onderwijs en de zorgsector. Primaire sector = landbouw en visserij
Secundaire sector = industrie
Tertiaire sector = commerciële dienstverlening Paragraaf 4.2 verschuivingen in de werkgelegenheid Innovatie = het vernieuwen van productie en productieprocessen. Paragraaf 4.3 mens of machine Investeren = het kopen van kapitaalgoederen (machines, gebouwen, transportmiddelen enz.) door bedrijven. Consumeren = als een gezin goederen of diensten koopt. Als de productie kapitaalintensiever wordt betekend dat, dat er meer machines komen in verhouding tot arbeiders. Diepte-investering = een arbeidsvervangende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Breedte-investering = als een bedrijf kapitaalgoederen van dezelfde kwaliteit koopt. De arbeidsproductiviteit blijft gelijk. Paragraaf 4.4 hier of daar In de vorige paragraaf heb je geleerd dat stijgende loonkosten ertoe kunnen leiden dat werkgelegenheid daalt omdat mensen vervangen worden door machines. Er zijn 2 manieren waarop productie naar het buitenland verplaatst kan worden: 1. het luiten van een vestiging in bijvoorbeeld Nederland en gelijktijdig openen van een vergelijkbare vestiging in bijvoorbeeld Indonesië. 2. bedrijven uit Nederland worden weggeconcurreerd door bedrijven uit lage loonlanden. Concurrentiepositie = het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten. Factoren die hierbij een rol spelen: prijs, infrastructuur en kwaliteit.
Paragraaf 4.5 hoge lonen, meer bestedingen Als alle bedrijven de lonen zouden gaan verlagen, zouden ze zichzelf voor een groot probleem stellen: werknemers zouden te weinig inkomen hebben om de geproduceerde goederen te kunnen kopen. Hoofdstuk 5 werkloosheid Paragraaf 5.2 werkloosheid gemeten Er zijn verschillende definities van werkloosheid. Verborgen werklozen = werklozen die niet ingeschreven staan bij het CWI. In een periode dat het goed gaat met de economie vermindert het aantal verborgen werklozen door het aanzuigeffect. Het aanbod van arbeid neemt dan toe. In een tijd van economische teruggang gebeurt het omgekeerde, we noemen dat het ontmoedigingseffect. Naast verborgen werkloosheid kennen we ook verborgen werkgelegenheid. Dit is werkgelegenheid die niet in de officiële cijfers tot uiting komt: zwart werk en vrijwilligerswerk. Paragraaf 5.3 oorzaken van werkloosheid Er zijn verschillende soorten werkloosheid: 1. frictiewerkloosheid: werkloosheid die ontstaat omdat het tijd kost voor een werknemer om een baan te vinden (en voor een werkgever om een werknemer te vinden) 2. Seizoenswerkloosheid: ontstaat omdat bepaalde bedrijven vooral in bepaalde seizoenen produceren, bijv. strandtenten
3. kwalitatieve structuurwerkloosheid: dat er andere soorten arbeid gevraagd worden dan dat er aangeboden worden. Kan te maken hebben met een verschillen in de opleidingen en capaciteiten die door werkgevers gevraagd worden en die werklozen hebben. 4. kwantitatieve structuurwerkloosheid: betekent dat er te weinig kapitaalgoederen zijn ten opzichte van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Het tekort aan machines betekent dat de productiefactor arbeid niet volledig benut kan worden, terwijl tegelijkertijd de productiefactor kapitaal al volledig benut heeft. Kwantitatieve structuurwerkloosheid heeft de volgende gevolgen: - er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat werknemers worden vervangen door machines - er verdwijnen arbeidsplaatsen door reorganisaties in bedrijven die efficiënter willen werken - er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat bedrijven hun productiecapaciteit verplaatsen naar het buitenland. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat de winsten van een bedrijf zijn ingezakt. - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat het product niet meer gekocht wordt - Er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat sommige producten te duur zijn. 5. Conjunctuurwerkloosheid: wanneer de bestedingen laag zijn in relatie tot de productiecapaciteit wordt er weinig geproduceerd en worden er mensen ontslagen. Doet zich gelijktijdig in een heel land voor. Productiecapaciteit = de maximaal mogelijke productie in een bepaalde periode. Bezettingsgraad = werkelijke productie : productiecapaciteit x 100% Paragraaf 5.4 bestrijden van werkloosheid Werkloosheid wordt gezien als een maatschappelijk probleem, omdat: 1. mensen hebben een gebrek aan inkomen

2. werken is voor mensen een belangrijke invulling van hun leven als het gaat om sociale contacten en erkenning krijgen voor je capaciteiten
Maatregelen tegen werkloosheid: Maatregelen tegen conjunctuurwerkloosheid: Conjunctuurwerkloosheid wordt veroorzaakt doordat er te weinig besteend wordt. De overheid kan meer gaan besteden, door bijv. aanleg van wegen of bouwen van scholen. Hierdoor stijgt de afzet en de productie van wegenbouwmaatschappijen en bouwbedrijven. Ook de werkgelegenheid bij die bedrijven stijgt dan. Ook kan de overheid belastingen verlagen of subsidies verstrekken. Maatregelen tegen kwalitatieve structuurwerkloosheid: Als er computerprogrammeurs nodig zijn en er zijn veel werkloze boekhouders, dan kan je boekhouders gaan omscholen tot computerprogrammeurs. Ook kan je de arbeidsmobiliteit vergroten; dat wordt groter als het aanbod van arbeid zich aanpast aan de veranderingen in de vraag naar arbeid. Ook is er regionale arbeidsmobiliteit: dat wil zeggen dat mensen bereid zijn om te reizen of verhuizen voor een baan. Maatregelen tegen kwantitatieve structuurwerkloosheid: Lagere loonkosten, positieve effecten daarvan: - lagere kosten kunnen leiden tot lagere prijzen - lagere loonkosten vergroten de winstgevendheid van bedrijven - lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk mensen te vervangen door machines - lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk om productie te verplaatsen naar het buitenland
Er zijn verschillende manieren om de loonkosten te beperken: 1. het verlagen van het brutoloon. 2. gelijktijdig verlaging van de belastingen, zodat het brutoloon netto minstens even veel is. Wig = verschil tussen de loonkosten en de nettoloon. Geeft dus aan wat het verschil is tussen wat een werknemer kost voor de werkgever (de loonkosten) en wat de werknemer werkelijk ontvangt
Werkgeverslasten = verschil tussen de loonkosten en het brutoloon
Werknemerslasten = het verschil tussen het brutoloon en het nettoloon. Een ander manier dan de loonkosten te veranderen is door innovatie te bevorderen. Nog een andere manier is ATV invoeren. Maatregelen tegen seizoenswerkloosheid en frictiewerkloosheid: Als er in de KUIP geen voetbal is, kan je in de winter concerten organiseren (seizoenswerkloosheid) Frictiewerkloosheid kan verminderd worden door een betere arbeidsbemiddeling zodat openstaande vacatures sneller vervuld worden. Paragraaf 5.5 deeltijd, ATV en flexibilisering De overheid stimuleert de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid. Dat doen ze met de volgende maatregelen: 1. Deeltijd: Stimulering van deeltijdwerk. Een deeltijdwerker werkt een vast aantal uren per week, mar minder uren dan een werknemer met een volledige baan. Zo passen er meer mensen in dezelfde baan. Ook aan de aanbodzijde kan deeltijdwerk een positieve invloed hebben. Er zijn immers steeds meer mensen die helemaal geen behoefte hebben aan een voltijdbaan en geen financiële reden hebben voltijds te werken. 2. Arbeidstijdverkorting (ATV) we spreken van arbeidstijdverkorting als iedereen in een bedrijf of bedrijfstak minder gaat werken. Hierdoor stijgt de werkgelegenheid gerekend in personen. Door arbeidstijdverkorting kan de werkgelegenheid stijgen. Immers, als de arbeidstijd wordt verkort, daalt de arbeidsproductiviteit per jaar. Er zijn dan meer werknemers nodig om dezelfde productie te bereiken. 3. flexibilisering
4. De overheid schept door versoepeling van bepaalde regels mogelijkheden om de arbeidsmarkt te flexibiliseren. Door werknemers flexibel in te kunnen zetten dalen de arbeidskosten en kan de werkgelegenheid toenemen. Een voorbeeld is het versoepelen van ontslagrecht, waardoor het voor werkgevers makkelijker wordt om werknemers te ontslaan. Een ander voorbeeld is het loslaten van vaste werktijden en vaste werkdagen. Het verschil tussen deeltijdwerk en flexibel werk is dat bij flexibel werk het aantal uren dat je per week werkt niet vastligt. Een voorbeeld is een oproepkracht. Het belangrijkste doel van flexibilisering is de kosten van arbeid te laten dalen. Er zijn verschillende redenen waarom flexibilisering tot lager arbeidskosten leidt: -werknemers in vaste dienst. -Het aanpassen van het personeelsbestand aan de productieomvang gaat gemakkelijker. De flexibilisering op de arbeidsmarkt heeft onder andere tot gevolg dat er een grote verscheidenheid is aan arbeidsovereenkomsten. Daarnaast kunnen we arbeidsovereenkomsten ook verdelen naar de lengte van de arbeidscontact: -werknemers met vaste dienstverband: dit zijn de vaste banen, waarbij de arbeidsovereenkomst een heel arbeidsleven kan duren. -werknemers met een dienstverband voor bepaalde tijd: dit zijn arbeidscontracten met een bepaalde duur, zoals 1 jaar. -uitzendkrachten zijn werknemers die via een uitzendbureau werken: hoeveel dagen, weken of maanden de arbeidsovereenkomst duurt ligt van tevoren vaak niet vast.

REACTIES

E.

E.

Er staat als reden voor het dalen van de arbeidskosten bij flexibilisering: werknemers in vaste dienst. Dit is geen reden. Het moet zijn dat je werknemers in vaste dienst makkelijk kunt ontslaan want mensen die niet in vaste dienst zitten loopt het arbeidscontract gewoon af en het scheelt ook kosten bij de vaste werknemer omdat je bij niet-vaste werknemers ook vaak extra moet betalen aan het arbeidsbureau.

16 jaar geleden

I.

I.

goeie samenvating...dank je wel;)

18 jaar geleden

M.

M.

Heel chill :)..

18 jaar geleden

K.

K.

Goede samenvatting, alleen jammer dat je de formules er niet in hebt staan!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.