Rusland

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2178 woorden
  • 29 juni 2004
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
HOOFDSTUK 1 Rusland - Dictatoriaal geregeerd land toen het in 1914 in de 1e WO betrokken raakte. - Veel agrarisch. - Opkomende industrie, maar toch arm. - Tsaren probeerden door onderdrukking de politieke macht in handen te houden. - Parlement was de Doema, maar had niets te zeggen. - Feb 1917 volksoproer in Sint Petersburg-> Nicolaas II trad af. - Vorming van Voorlopige Regering (begin maart) olv Kerenski -> parlementaire democratie. - April 1917 Lenin keerde terug uit Zwitserse ballingschap -> leider van communistische revolutionairen. - 24 okt 1917 grepen de macht en Voorlopige Regering aan de kant. - Lenin wilde niet doorvechten tegen de Duitsers. Lenin was aanhanger van de ideeën van de Duitse Karl Marx (1818-1883) - Alle ellende werd veroorzaakt door het kapitalisme = economisch stelsel waarbij de productiemiddelen overwegend van particulieren zijn en waarbij de vrijheid van de economie als hoogste wordt beschouwd. - Er vond een klassenstrijd plaats (een strijd tussen arbeiders en kapitalisten). - Via een revolutie zouden kapitalistische bezitters afstand doen va hun macht. - Eerst in West-Europa, door opkomst van industrie veel arbeiders bereid om een revolutie te ontketenen. - Aanhangers Lenin -> bolsjewieken (Russische communisten) - Volgens de leer van Marx was rusland nog niet toe aan een marxistische/communistische revolutie, maar de bolsjewieken wilden niet wachten. - Nov. 1917 verkiezingen -> niet veel steun, Lenin verbood democratische verkiezingen -> onderdrukking en terreur door geheime politie. Lenin wilde een geleide economie, waarover partij en staat het laatste woord hadden
Tussen 1918 en 1920 burgeroorlog tussen Roden (aanhangers Lenin) en Witten (tegenstanders) -> Roden winnen olv Trotski ondanks buitenlandse steun aan de Witten. Geallieerden boos: - Omdat R oorlog tegen Duitsland gestaakt + om eenzijdige vredessluiting (bang voor infectie van marxisme). Rusland -> Sovjet Unie. 1921 hongersnood -> adempauze. 1917 oktoberrevolutie fabrieken en banken waren staatseigendom geworden en grootgrondbezit onder de kleine boeren verdeeld -> staat bepaalde wat en hoe er geproduceerd zou worden. NEP = Nieuwe Economische Politiek(1921) = gaf kleine zelfstandigen en boeren meer brijheid(ook de burgers meer vrijheid). 1924 Lenin sterft. 1928 Stalin aan de macht. Stalin wilde van de Sovjetunie een communistisch bolwerk maken dat op den duur de westerse kapitalistische landen voorbij zou streven -> daar was industrialisatie nodig. Boeren moesten zorgen ervoor goedkoop voedsel voor alle russen, lonen zouden daardoor laag blijven en de exportproducten kapitaal opleveren. Planeconomie = economie die vanuit een centraal punt wordt geleid. Vijfjarenplannen = de plancommissie (Gosplan) onder Stalin plande de economische ontwikkeling van de SU telkens voor een periode van vijf jaar. Om de vijfjarenplannen te laten lukken waren de boeren nodig - Stalin schafte de NEP af. - En dwong tot collectivisatie = de Stalin gedwongen aftand van grondbezit en onderbrenging van boeren in collectieve bedrijven (kolchozen -> boeren kregen opgedragen wat ze moesten produceren). - Er werden ook sovchozen gesticht (staatsboerderijen). - Grote terreur -> concentratiekampen, volgens Stalin ging het om koelakken (=rijke boeren), maar het waren gewoon boeren die hun land niet wilden afstaan. - Ontstond een grote hongersnood. Duitsland - Geïndustrialiseerd land. - Parlementaire systeem, parlement niet echt veel macht. - Duitsland had veel grondgebied verloren (Vrede van Versailles). - Sommie hoopten op een revolutie en anderen niet. - Republiek van Weimar (regering D) probeerde verplichtingen Vrede van Versailles na te komen en vrienden te worden met Engeland + Frankrijk. 1926 Duitsland toegelaten tot volkenbond. 1929 Economische crisis in VS, gevolg: problemen in Europa. Respect voor parlementair systeem brokkelde af. Adolf Hitler: - Verdrag van Versailles afschaffen. - Werkloosheid veranderen in werkgelegenheid. - Van D een sterk en raszuiver land maken. - Was geboren in 1889 in Oostenrijk. NSDAP Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij (fascistische partij) -> zagen Benito Mussolini (in 1922 aan de macht gekomen) als groot voorbeeld. Kenmerken fascisme: - Sterke man als leider is noodzakelijk. - Democratie is een hinderpaal op weg naar een sterke en eensgezinde natie. - Individuele belang onderschikt maken aan het staatsbelang. - Nationalistisch ingesteld. - Grondige hekel aan communisten. - Door middel van leger land sterker makken en eventueel uitbreiden. - Agressieve, ondemocratische leer. - Nationaal-socialisme voegde eraan toe: gingen uit van een rassenleer waarbij het arische of Germaanse superieur was aan alle andere rassen. Inferieure rassen moesten de superieure rassen dienen. In hun ogen moest het joodse ras van de aarde verdwijnen. NSDAP werd de grootste partij. Jan. 1933 Hitler regeringsleider. 27 jan. 1933 Rijksdag in vlammen op (Marinus van der Lubbe) -> nazi’s gaat uit van complot. Hitler haalt president Hindenburg over om de noodtoestand af te kondigen, bevolking wordt de angst aangejaagd -> stemmen 5 maart grotendeels op NSDAP. Uiteindelijk waren alle politieke partijen verboden op de NSDAP na, het derde rijk was begonnen. Er kwam een eind aan de werkloosheid in D. Er werden grote investeringen gedaan in opendbare werken en herbewapening. Duitsland wilde onafhankelijk worden van de import, de staatsschulden groeiden enorm: oorlog. Om economische redenen gin hij oorlog voeren, om ideologische redenen wilde hij graag uitbreiding van het Duitse Rijk.
HOOFDSTUK 2 Rusland
1934: Kirov, een belangrijke concurrent van Stalin, werd vermoord waarschijnlijk in opdracht van Stalin -> grote terreur, grote zuivering in leger en partij (tot 1938). - In de SU zou de nieuwe mens ontstaan = mens die volkomen aangepast is aan de communistische heilstaat en alle resten van kapitalistisch denken kwijtgeraakt is. - De communistische partij werd een bolwerk van onderdrukkers en profiteurs. De partijleden vormenden een klasse van bevoorrechten, terwijl de grote massa in armoede leefde. - Welvaart is niet redelijk verdeeld. - Vrouwen geen belangrijke functies. - Analfabetisme is door Stalin teruggedrongen. - Je mocht alleen naar de universiteit als je niet kritisch was en je ouders brave partijleden waren. - Wetenschappers mochten geen eigen mening hebben. - Geen vrijheid van drukpers en op het gebied van kunst. Inwoners van de SU werden gehersenspoeld door eenzijdige berichtgeving en voortdurende indoctrinatie en propaganda. De dictatuur kon Stalin makkelijker handhaven door de toestand in de wereld. 1941: Duitsland valt de SU aan (SU wordt bij tweede wereldoorlog betrokken), SU wint. Na tweede wereldoorlog wilde SU zijn machtspositie niet kwijt, dus kwamen overal communistische regeringen aan de macht. 1953: Stalin overlijdt. 1956: Opvolger Nikita Chroesjtsjov. Gevolg meer vrijheid maar destalinisatie = poging om te breken met het stalinistische verleden van de SU, slechts gedeeltelijk gelukt. 1964: Chroesjtsjov. Leonid Brezjnev: opvolger, wilde zoveel mogelijk hetzelfde laten: sterft in 1984. Het ging slecht met de SU. Michail Gorbatsjov: er veranderde veel. Hij kondigde: - glasnost: politiek van openheid, met name op het gebied van de media(richting democratie). - perestrojka: politiek van hervorming, met name op economische gebied. Niet gelukt, er ontstonden een aantal zelfstandige staten: Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland, Kazachstan en Georgië. Boris Jeltsin werd gekozen bij de vrije verkiezingen, communistische partij verboden. Duitsland - Mensen moesten zich volledig in dienst stellen van de nieuwe machthebbers. - Tegenstanders werden door de Gestapo (=Duiste geheime politie) opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd. - Rechters moesten recht spreken vanuit de nationaal-socialistische leer. - Apart ministerie onder Goebbels beheerste alle media, veel propaganda. - Onderwijs was doordrenkt van de nationaal-socialistische leer. De Reichskulturkammer hield toezicht op alle Duitse kunstenaars, ze mochten alleen hun beroep uitoefenen als ze er lid van waren. Zijn ministerie maakte uit wat kunst was en was als Entartete kunst moest worden beschouwd. Voor de oudere jeugd was er de Hitlerjugend (voor jongens) en de Bund Deutscher Madel (voor meisjes). Deze waren min of meer verplicht, jongeren werden klaargemaakt voor dienst aan et vaderland en de meisjes voor hun taak als huisvrouw en moeder. Hitler en zijn partij-ideoloog Alfred Rosenberg waren van mening dat het christendom vanzelf zou afsterven. Antisemitisme = jodenhaat. 1935: Neurenbergerwetten = joden werd de burgerrechten ontnomen en gediscrimineerd. 1938: Kristallnacht = werden joden aangevallen en hun synagogen, huizen en winkels in brand gestoken. Dit was een pogrom = uitbarsting van jodenhaat waarbij joden en hun bezittingen worden aangevallen. Totalitaire staten (=staat die tracht de inwoners totaal te beheersen wat opvattingen, denken en cultuur betreft) Kenmerken: - Individu in volledig ondergeschikt aan het collectief. De staat gaat voor alles. - De rol van de leider is allesoverheersend. De leider wordt tot idool gemaakt, hij wordt een soort substituut voor God. - Kent een eenpartijstelsel en heeft afkeer van parlementaire democratie - De massamedia staan volkomen in dienst van de staat en bedrijven schaamteloze propaganda voor het regime. - Veel aandacht wordt gegeven aan uiterlijk vertoon, bv militaire parades - Er is een sterk geloof in verlossing van het kwaad dmv absolute trouw aan leider en leer. - Symbolen als het hakenkruis en sikkel met hamer onderstrepen nog eens dat het gat om een soort cultus(eredienst). - De geheime politie zorgt voor willekeurige arrestaties, geheime processen, deportaties en concentratiekampen voor een ijzeren handhaving van de orde. - De onderdanen leven in permanente angst en gedragen zich zo onopvallend mogelijk. Totalitaire staat: - Individu volledig ondergeschikt. - Rol van leider alles overheersend. - Heeft een eenpartijstelsel. - Massamedia in dienst van staat en zenden propaganda uit. - Heeft een symbool als hakenkruis/sikkel met hamer. - Geheim politie. - Onderdanen leven in permanente angst. Het marxisme is in feite het tegenovergestelde van de totalitaire staat: - Geen ongelijkheid. - Mens zou vrij & creatief kunnen leven zonder zorgen over levensonderhoud. De nationaal-socialisten voegden nog wat toe aan de totalitaire staat: - Het nationalisme, het volk boven alles. - En ze hadden een afkeer van intellectualisme. - Voorkeur voor geweld. - Verafschuwden het liberalisme = politiek en economisch stelsel waarbij de vrijheid en de rechten van het individu voorop staan. Liberalen pleiten voor een terughoudende rol van de overheid. Voor liberalen in het kapitalisme het beste economische stelsel. - Grote afkeer van kapitalisme,parlementaire democratie, socialisten en communisten. - Racisme. - Privé eigendom (Duitsland) en staatseigendom (SU). HOOFDSTUK 3 Nederland
Troelstra leider van de SDAP (1918) -> liet zich meeslepen door wat er in Duitsland gebeurde -> hij eiste de macht op voor de arbeidende klasse. 1919: Alberse, minister van arbeid bracht wet op achturige werkdag in het parlement. 1919: Ouderdomswet en een invaliditeitswet. In interbellum (=periode tussen de beide wereldoorlogen) was Ned. sterk verzuild (=opdeling van de bevolking in een aantal groepen die gebaseerd zijn op ofwel het geloof ofwel een politieke overtuiging). 1e zuil: katholieken. 2e zuil: protestanten. 3e zuil: neutrale zuil, socialisten en liberalen(waren eigenlijk tegen verzuiling). Tussen de zuilen bestond een diepe kloof en er was weinig contact. Alleen de elites van de zuilen hadden contact met elkaar. 3 partijen: - katholieke RKSP(bisschoppen, arbeiders en boeren) leiding: adellijke personen of leden van gegoede burgerij) - protestantse ARP(gereformeerde arbeiders, winkeliers en boeren) leiding: boerenzoon Hendrik Colijn - protestantse CHU (Nederlands hervormd, mensen uit betere kringen) leiding: jonkheer De Geer
Socialisten stonden tot 1939 buiten spel, had te maken met de standpunten van de partij. SDAP(aanhangers: arbeiders, intellectuelen) - Wilde van Ned. een republiek maken. - Voorstander van ontwapening. - Streefde naar onteigening van een deel van het grootgrondbezit en naar nationalisatie van fabrieken, mijnen en banken. Communisten: CPN(gesteund door arbeiders). Liberalen: De Vrijzinnig-Democratische Bond, De Vrijheidsbond(gesteund door gegoede burgerij en werkgevers). 1931: Nationaal-Socialistische Beweging (fascistische groepering) olv. Anton Mussert. NSB: - Zou slechts adviezen krijgen van parlement. - Minister president laten benoemen en ontslaan door de koningin. - Voor een sterk leger en sterke vloot. - Hechtte ze zeer aan het koloniale bezit. - Keerde zich fel tegen het ‘rode’ gevaar en hanteerde de leus ‘Mussert’ of ‘moskou’. De NSB had aanhang in alle lagen van de bevolking. Na 1918: schakelde Nederland weer terug op het economisch liberalisme. Na 1920: zakte de economie weg. Na 1923: ging het weer beter. 1930: crisis, het ging erg slecht met Ned. De overheid was passief. Als iemand werkloos was, moest je je schamen. De steun van de overheid aan werklozen was minimaal: - Jonger dan 21 en ouder dan 60 geen uitkering. - Langdurige zieken geen uitkering. - Vrijwillig werkloos geen uitkering = mensen die waren ontslagen. - Mensen die wel steun kregen moesten zich elke dag op het stempel lokaal melden. Controleurs konden onaangekondigd huizen van steuntrekkers gaan rondsnuffelen. De SDAP wilde de economie een grote geldinjectie geven en de overheid meer greep te gunnen op het bedrijfsleven. De overheid wilde dit niet. De overheid hield zich vast aan de sluitende begroting (niet meer uitgeven dan zij binnenkrijgt). Nederland hield zich vast aan de gave gulden = opvatting om niet te devalueren maar zich vast te houden aan de waarde van de gulden. Andere landen lieten hun munt wel zakken in waarde -> ned nog minder verkopen aan het buitenland. 1936: Nederland devalueerde, werkloosheid daalde (1937 crisis Amerika). 1931/1932: stakingen in Twente. 1934: opstand in de Jordaan. 1935: verkiezingen Provinciale Staten : NSB 8 procent. 1936: Weer Afdeling(WA), terreurbende van NSB, verboden door regering + het dragen van NSB uniform in het openbaar. Na 1935: aanhang NSB loopt terug. Parlementaire democratie = stelsel warbij et volk invloed uitoefent op de regering via democratisch gekozen volksvertegenwoordiging. De volksvertegenwoordiging heeft de hoogste macht. In een parlementaire democratie garandeert een grondwet de rechten van het individu. Waarom hield Nederland het als een van de enige bij een parlementaire democratie-> - Door de verzuiling - De overheid, democratische partijen en de kerken keerden zich af van de NSB - Colijn straalde een groot vaderlijk gezag uit, Mussert niet. SDAP = Sociaal Democratisch Arbeiders Partij. RKSP = Rooms-katholieke Staatspartij. ARP = Antirevolutionaire Partij -> gereformeerden. CHU = Christelijk Historische Unie -> Nederlands hervormd. VB = Vrijheidsbond. WA = Weerbaarheids Afdelingen -> knokploegen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.