Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 13 Historisch overzicht van de 20ste eeuw

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 6042 woorden
  • 29 juni 2004
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 8
63 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 13: Historisch overzicht van de Twintigste eeuw. Samenvatting Ho 1 (322 tm 329) Het geweldige begin van een nieuwe eeuw. 1.1, vooruitgang en grote verwachtingen. De auto was slechts een van de vele nieuwe verschijnselen in Europa en Noord-Amerika. Onder meer kwamen ook de telefoon, de elektrische verlichting, de elektrische tram, de metro en het vliegtuig. Deze nieuwe producten waren het gevolg van de tweede industriële revolutie die was begonnen in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Het streven naar rijkdom en vernieuwing leidde tot een snelle vooruitgang en het ontstaan van geheel nieuwe industrieën. De belangrijkste hiervan waren de chemische en de elektrotechnische industrie. Zowel in de stad als op het platteland was de vooruitgang zichtbaar. Zo kon door de introductie van kunstmest in de landbouw de productie snel groeien. De industrialisatie zorgde voor een hogere productie van goederen. Hierdoor verbeterde de levensstandaard van veel mensen, al waren de arbeidsomstandigheden in het begin erg slecht en bleef er grote armoede bestaan. Ook de gezondheid van de bevolking verbeterde. Tegen het einde van de 19e eeuw ontdekte men bacillen die gevaarlijke ziekten als de pest, tyfus, tetanus en difterie veroorzaken. Hierdoor kon de bestrijding worden aangepast. Gevolg: daling van sterftecijfer en groei van de bevolking. Vooral in de West-Europese steden en industriegebieden was dit het geval. Mensen van het platteland en uit arme landen (Polen, Italië en Spanje) trokken hier naar toe op zoek naar werk. Door de technische vooruitgang en de snel toenemende kennis in de wetenschap leidden tot optimisme. De mogelijkheden van de mens leken onbegrensd. Velen waren daarom vol vertrouwen over de toekomst en geloofden dat de vooruitgang niet meer te stuiten was. Maar er werden door de industrialisatie veel vervuild en vernield. In de fabrieken moest de arbeider uren achtereen dezelfde handelingen verrichten en was zo een makkelijk vervangbare schakel in het productieproces. De kloof tussen het platteland en de stad werd door de industrialisatie steeds groter. De tegenstelling tussen rijk en arm werd ook steeds groter. 1.2, een samenleving in beweging. De industrialisatie had grote gevolgen voor de samenstelling v.d bevolking van de westerse landen. De adel werd geleidelijk verdreven door de rijke bankiers en industriëlen. De persoonlijke prestatie werd dus steeds belangrijker. De adel redde zich nog door huwelijken te sluiten met leden ui de nieuwe elite. Ook ontstond er nu een nieuwe middenklasse. Door de toenamen van fabrieken etc. ontstond er een grote vraag naar administratief en toezichthoudend personeel. Naast deze lager middenklasse stond ook nog de hogere middenklasse, het beter opgeleide kantoorpersoneel, het hoger technisch personeel en de vrije beroepen zoals professoren, artsen etc. de laagste groep was de massa van de fabrieksarbeiders. De werkomstandigheden van deze groep waren uiterste slecht. Ook de woonsituatie vans beroert. Hierdoor ontstond de arbeidersbeweging. Er werden vakbonden opgericht die probeerden de arbeiders te organiseren om zo hun lot te verbeteren. Doelen: loonsverhoging, werktijdverkorting, afschaffing van de kinderarbeid, invoering van ouderdoms- en ziekteverzekeringen en algemeen kiesrecht. Dit werden uiteindelijk grote organisaties die door middel van stakingen en onderhandelen soms succes boekten. Maar de overheid trad hier hard tegen op en stelden verboden en beperkingen op. Rond 1900 kwam de vrouw met een beroep naar boven. De vrouwen gingen steeds vaker buitenshuis werken in bijv. kantoren, fabrieken of winkels. Wel bleven ze lange tijd ondergeschikt aan de man qua sociale status. De vrouwen baseerden zich op 19e eeuwse liberale ideeën van gelijkheid van rechten voor elke individu. Ze eisten recht op onderwijs, werk en vrouwenkiesrecht.
1.3, een tijd van ideologieën: liberalisme, socialisme en imperialisme. Ideologie: Geheel van opvattingen over de samenleving. Liberalisme: Theorie: Iedereen is in principe gelijk, vrijheid voor iedere persoon, het beste uit de mens komt naar voren als hij zich vrij kan ontplooien. Wanneer iedereen de kans krijgt om naar eigen inzicht zijn geluk na te streven, zal dit volgens het liberalisme leiden tot een ideale, harmonieuze maatschappij. De staat moet zich zo weinig mogelijk bemoeien. Praktijk: vrijheid in het bedrijfsleven om te concurreren, voor de wetenschap vrijheid van onderzoek en voor kunstenaars en schrijvers vrijheid om te experimenteren. De ideale bestuursvorm vonden ze de parlementaire democratie. Maar de ideeën van de liberalen klopte niet helemaal. Er ontstonden scherpe sociale tegenstellingen. Het verschil tussen arm en rijk werd alsmaar groter. Een deel v.d liberalen pleitte nu voor meer bemoeienis van de regering. De overheid moest sociale wetten uitvaardigen en voor goed onderwijs zorgen. Ook streefden de liberalen naar uitbreiding van het kiesrecht. Socialisme: kwamen nog meer voor de arbeiders op, Karl Marx zorgde voor meer populariteit. Volgens hem zouden de kleine bedri8jfjes opgeslokt worden door de grote. Dit zou leiden tot een groot aantal arbeiders (proletariërs) en het gevolg zou dan zijn dat de arbeiders over de hele wereld de heersende klasse omver zou werpen en bezit zou nemen v.d productiemiddelen maar dat gebeurde niet echt en er ontstond een splitsing door ontevredenheid. Sommigen hielden zich aan de leer van Marx, maar anderen meenden dat een revolutie niet nodig was en dat via geleidelijke verbeteringen ook een socialistische maatschappij tot stand kon komen. In Rusland ontwond onder Lenin een aparte stroming die bolsjewisme genoemd werd, zij propageerden een revolutie, geleid door een politieke groep van beroepsrevolutionairen, in plaats van een spontane revolutie door de arbeiders. Soms leidde het nationalisme tot racisme. Het nationalisme speelde een grote rol in het moderne imperialisme. Het leidde in 1870-1914 tot de opdeling van Afrika en Zuid-Azie. Behalve deze koloniën hadden de mogendheden ook een groot militair-technisch overwicht dankzij de producten van de I.R. Men geloofde ook dat de koloniën economisch voordeel zouden opleveren naast het internationale aanzien. Ze konden er namelijk grondstoffen vandaan halen en ze konden hun eigen producten er verkopen. De race om de koloniën leidde tot grote rivaliteit en is zelfs een van de oorzaken voor de WO I. 1.4, spanningen tussen de grote mogendheden. Op het congres v. Wenen in 1814-1815 hadden Frankrijk, Pruisen, Groot-Brittannie, Rusland en Oostenrijk-Hongarije met elkaar afgesproken de vrede zo goed mogelijk te bewaren. Dit deden ze als gevolg van de WO I. Er ontstonden aan het eind v.d 19e eeuw echter meer spanningen tussen de grote Europese staten. Dit kwam door de concurrentie ten gevolgen v.d industrialisatie en het imperialisme. Ook de machtsverhoudingen veranderden, Duitsland was sinds de totstandkoming van Pruisen (1817) steeds sterker geworden en liet op het gebied van industrialisatie Frankrijk achter zich. En het haalde Engeland ook bijna in. Dus moest Duitsland een grotere invloed in de wereld hebben, meende keizer Wilhelm II. Frankrijk en Engeland voelde zich bedreigd door Duitsland. Vooral toen Wilhelm II in 1900 de vloot van Duitsland even sterk maakte als die van Engeland. Daarom breidde Engeland zijn vloot ook weer uit. Er ontstond zo een wapenwedloop wat ook de andere Europese landen aan mee gingen doen. Dat kostte veel geld. Door de angst die de landen voor elkaar ontwikkelde, gingen ze onderling steun zoeken. Duitsland sloot een bondgenootschap met Oostenrijk-Hongarije en Italië. De Triple Alliantie (Centralen). Omdat ze bang waren dat Frankrijk Elzas-Lotharingen terugpakte. Frankrijk, Engeland en Rusland vormde samen de Triple entente (geallieerden). De situatie op de Balkan maakte het nog ingewikkelder, het Turkse tijk raakte daar in verval, hierdoor slaagde sommige landen erin onafhankelijk te worden. Nu ontstond er een nationalistische beweging die alle slaven v.d Turken wilde bevrijden en ze te verenigen in een Zuid-Slavisch rijk. Rusland steunde dit, maar Oostenrijk-Hongarije niet, die hadden namelijk Slavische onderdanen en waren bang voor een opstand in hun eigen rijk. 1.5, de Eerste Wereldoorlog: loopgraven en slachtingen. De situatie op de Balkan zorgde inderdaad voor een oorlog tussen de grote mogendheden. De aanleiding hiervoor was de moord op de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije door een Servische nationalist. Tijdens een bezoek aan de Bosnische hoofdstad Sarajevo werden zowel de prins als zijn vrouw Sophie neergeschoten. Oostenrijk-Hongarije beschuldigde Servië ervan op de hoogte te zijn geweest van de moordplannen en stuurde het een ultimatum na er zeker te zijn geweest van de steun van Duitsland. Servië verwierp het ultimatum en kreeg steun van Rusland. Oostenrijk-Hongarije verklaarde hierop de oorlog aan Servië op 28 juli 1914. Van het een kwam het ander en binnen de kortste keren waren Rusland, Frankrijk en Engeland (de geallieerden) in oorlog met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (de centralen). Ondanks de Triple Alliantie sloot Italië zich in 1915 aan bij de geallieerden, terwijl de centralen steun kregen van het Turkse tijk, Roemenië en Bulgarije. Men dacht dat dit een korte oorlog zou worden. Maar dat was een vergissing. De geallieerden slaagden er als snel in om het aanvallende Duitsland tot stilstand te brengen. Maar ze waren niet in staat om Duitsland terug te dringen en te verslaan. Er ontstond in het westen een loopgravenoorlog. In 1917 kwam de oorlog weer op gang, de geallieerden verloren in dat jaar Rusland als bondgenoot. Er was in Rusland namelijk een revolutie ontstaan mede als gevolg van de uitputting door de oorlog. De bolsjewieken onder leiding van Lenin kwamen toen aan de macht. Zij gaven voorrang aan de socialistische revolutie en sloten daarom een wapenstilstand met Duitsland. Maar de geallieerden kregen de V.S tot bondgenoot en door dit overwicht was er geen overwinning voor Duitsland meer mogelijk. Hierdoor braken in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije revoluties uit en in november 1918 was de WO I afgelopen. 1.6, europa herrijst uit de oorlogshel. Op 28 juni 1919 werd het VVV getekend tussen Duitsland en de geallieerden. Veel landen konden zich hier maar moeilijk bij neerleggen omdat het onbevredigend was voor hen. In januari 1918, had president Wilson al 14 punten opgesteld hoe de toekomstige vrede er uit moest komen te zien: een rechtvaardige vredesovereenkomst, • Het bewapeningsniveau van alle landen moest sterk achteruit. • Er moest een Volkenbond worden opgericht. • Alle landen zouden een democratisch bestuur moeten krijgen. • De landsgrenzen in Europa moesten getrokken worden op basis van het zelfbeschikkingsrecht. Maar hier kwam niet veel van terecht. Dit kwam onder andere doordat de Franse premier Clemanceau Duitsland hard aan wilde pakken. Het moest een gigantisch bedrag aan schadekosten betalen. Daarnaast moest het Elzas-Lotharingen teruggeven en al zijn koloniën opgeven evenals delen van het eigen grondgebied. Ook moest Duitsland als enige zijn leger sterk inkrimpen. De verliezers van de oorlog konden dus alleen maar ondertekenen en mochten niet onderhandelen. Door de WO I werden de landsgrenzen in Europa drastisch gewijzigd. Door het zelfbeschikkingsrecht werden heel wat nieuwe landen gevormd: Servië, Montenegro, Dalmatië, Bosnië-Herzegovina en Slovenië werden samengevoegd tot Joegoslavië. Oostenrijk werd van Hongarije gescheiden en Tsjecho-Slowakije kwam als nieuwe staat tevoorschijn. Ook Polen, Estland, Letland, Litouwen en Finland werden zelfstandig. Maar ondanks dat het grootste deel van Oostenrijks Duitstalig was, mochten ze zich niet bij Duitsland voegen, dit was om de macht van Duitsland in te perken. De pas opgerichte Volkenbond had niet veel nut omdat de verliezende landen geen lid mochten worden evenals het communistische Rusland. Ook Amerika hield zich hierbuiten, het volk had zijn buik vol van de oorlog. Amerika ging een periode in van isolationisme. Module 13: Historisch overzicht van de twintigste eeuw. Samenvatting Ho 2 (330 tm 337) Vrede, hoop en nieuwe dreiging. 2.1, de wederopbouw van Europa. Europa was na de WO I zwaar verwoest, ontwricht en verarmd. De materiële schade was gigantisch, de totale kosten van militaire uitgaven, vernielingen en economische ontreddering bedroegen ruim 600.000.000.000 dollar. Economisch ging het dus niet goed met Europa. Duitsland had zijn herstelbetalingen, en Engeland en Frankrijk de schulden aan Amerika. De handel in Europa was ook verwaarloosd geweest en was nu dus ver beneden niveau. Pas toen er soepelere betalingsregelingen voor Duitsland was ingesteld en het land Amerikaanse leningen ontving, bloeide de economie van Europa weer op. Maar dit was van korte duur, in 1929 brak er een economische crisis uit, waardoor bijna de hele westerse wereld werd getroffen. Er werden maatregelen getroffen die soms averechts effect hadden, zoals het opschroeven van de importtarieven. In Duitsland ging men investeren in de wapenindustrie, dit creëerde werkgelegenheid maar was wel een bedreiging voor de vrede.
2.2, van foxtrot tot gaarkeuken. Van de snelle groei in de productiviteit in de jaren na de WO I profiteerde een groot deel van de bevolking. Met reclame creëerde de industrie ook een behoefte aan aller lei nieuwe producten. Om zoveel mogelijk te verkopen, lieten bedrijven klanten vaak op afbetaling kopen. Zo ontstond de westerse consumptiemaatschappij. Er kwam als gevolg van de toegenomen welvaart ook massavermaak. Mensen hadden door de hogere lonen en meer vrije tijd, tijd om leuke dingen te doen zoals de bioscoop en sportwedstrijden. Ook ‘zwarte’ Amerikaanse muziek zoals blues en jazz raakte populair in de jaren twintig. Deze jaren werden ook wel de ‘roaring twenties’ genoemd. Traditionele christelijke waarden als zedigheid en soberheid werden overboord gegooid. De nieuwe levensstijl van een snelle carrière, pracht, praal en nieuwe sensaties kwam vooral voor in de V.S, maar ook in Parijs en Berlijn. Deze laatste stad was in 1933 het centrum van grote culturele bloei. In de kunstwereld werd flink geëxperimenteerd met allerlei nieuwe vormen, technieken en materialen. Berlijn werd toonaangevend op het gebied van moderne kunst, productie van films, toneel stukken en opera’s. Maar er was maar een klein deel van de bevolking die zich het uitgaansleven konden veroorloven. Toch betekenden deze jaren niet het einde van de armoede. Maar de economische crisis van 1929 maakte het leven nog zwaarder. Vele werklozen hadden veel ellende te verduren en leden honger. Zij waren aangewezen op de gaarkeukens. Maar de crisis had niet zo’n groot effect op de welvaart. De meerderheid van de beroepsbevolking die haar baan gehield, ging er in de jaren dertig, na een korte inzinking, nog steeds op vooruit. 2.3, overwinning van democratie? Na de WO I werden zowel Duitsland als de nieuwe gecreëerde staten in Midden- en Oost-Europa republieken met een parlementaire democratie. In de West-Europese landen werd in het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd en in sommige landen kregen ook vrouwen kiesrecht. Daardoor konden de arbeiders een grotere invloed op de politiek gaan uitoefenen. De stemmen van de nieuwe kiezers gingen vooral naar de christelijke en socialistische partijen en niet naar de liberale. Socialisten streefden ernaar om via het parlement veranderingen tot stand te brengen. Radicalere socialisten, die naar Russisch voorbeeld een revolutie wilden ontketenen, splitsten zich af in kleinere communistische of anarchistische partijen. Antidemocratisch
In de nieuwe republieken in Midden- en Oost-Europa werd de democratie al gauw verdreven door autocratische heersers. Dit kwam door de moeilijke economische situatie, de onervarenheid van de politici en het gebrek aan democratische tradities. Ook ontstonden in de meeste Europese landen antiliberale bewegingen, zoals fascisme en communisme. De populariteit van deze bewegingen steeg door de ellende die de economisch crisis veroorzaakte. Het fascisme en het nationaal-socialisme propageerden saamhorigheid in plaats van individualisme, en een sterk leiderschap in plaats van een parlementaire democratie. In Nederland had de NSB in de jaren dertig redelijk veel aanhang. Maar alleen in Italië en Duitsland slaagden de fascisten en de nationaal-socialisten erin de democratie omver te werpen. 2.4, de Verenigde Staten. Door de WO I waren de V.S rijker geworden dan ooit tevoren. De industrie kwam tot grote bloei. Doordat Amerika een buitenlandse politiek van isolationisme voerde, leidde de nieuwe Amerikaanse rijkdom niet meteen tot een grotere invloed in de wereldpolitiek. Onder de bevolking heerste een krachtig nationalisme dat zich richtte tegen alles wat niet ‘Amerikaans’ was. Hiertoe werden alleen blanke, vaderlandslievende protestanten van West-Europese afkomst gerekend. Anderen kregen te maken met discriminatie. Socialisten en communisten hadden het eveneens moeilijk. Op het gebied van alcoholconsumptie was Amerika ook behoorlijk strijdlustig. In 1920 werd de productie en verkoop van alcoholhoudende dranken bij de wet verboden. Hiermee hoopte de regering de verslaving, geldverkwisting en misdaad terug te dringen. Dit werd allemaal niet bereikt en deze tijd was een goudmijn voor de georganiseerde misdaad en gangsters. Economisch ging het Amerika goed alleen de boeren hadden het wat moeilijk. Uiteindelijk vormde overproductie in de landbouw en in bepaalde takken van de industrie een van de oorzaken van de economische crisis in 1929. In de eerste instantie greep de regering niet in. Ze dachten dat de crisis vanzelf wel zou overgaan. New Deal
Pas in 1932, toen de democraat Franklin Rooseveld president werd, kwam een einde aan de passieve houding van de overheid. Hij presenteerde de New Deal. Zo werd geprobeerd de agrarische en de industriële productie terug te brengen en daarmee de prijzen te beheersen. Ook werden de banken onder scherpere controle gesteld en kwamen verschillende sociale wetten tot stand. Kinderarbeid werd verboden, de werkweek werd vastgesteld op 35 uur en er kwam een verplichte verzekering voor werkloosheid en de oudedagsvoorziening. Hiervoor werd de term ‘Wellfarestate’ gebruikt. Maar over de New Deal ontstond grote ophef. Volgens de traditionele Amerikaanse opvatting moest iedereen voor zichzelf zorgen, ze maakten Rooseveld uit voor een revolutionair en een communist. Door de armen werd Rooseveld echter gesteund. Sommige historici vinden de WO II pas de echt New Deal. Toen bloeide de Amerikaanse economie weer op dankzij de oorlogsindustrie. 2.5, Van Rusland tot de USSR. Op 25 oktober 1917 vond in St. Petersburg een revolutie plaats. Het brein hierachter was de bolsjewiek Vladimir Lenin. Op deze dag wierp hij samen met Trotski en andere partijgenoten de regering omver. Het was de tweede revolutie van dat jaar. In februari was het regime van tsaar Nicolaas II in elkaar gestort. Er braken echter door de ellende van de oorlog steeds stakingen en demonstraties uit. Hiertegen was de tsaar niet opgewassen en liberale leden van de Doema (=volksvertegenwoordiging) namen de macht over. Maar ook zij konden de chaos niet herstellen en Lenin greep zijn kans. Communisten aan de macht

De bolsjewieken trokken Rusland terug uit de oorlog na de overname en sloten met Duitsland de vrede van Brest-Litovsk. Maar er kwam in Rusland nog geen vrede. Er ontstond namelijk een burgeroorlog tussen het bolsjewistische Rode Leger en de tegenstanders van het nieuwe bewind, het Witte Leger. In 1921 wonnen de bolsjewisten. De staat werd hierna streng bestuurd, tegenstanders werden afgevoerd naar concentratiekampen (=Goelag). Maar binnen de bolsjewisten ontstond na de dood van Lenin in 1924 een machtsstrijd die gewonnen werd door Stalin, de partijsecretaris. Onder het bewind van Stalin werd het idee van de wereldrevolutie van het proletariaat op de lange baan geschoven. Eerst moest ‘het socialisme in een land’ worden gevestigd en het land op orde worden gemaakt. Hij besloot door middel van een vijfjarenplan het land in versneld tempo te industrialiseren. Het geld hiervoor moest door de boeren worden opgebracht. Ze moesten efficiënter gaan produceren en werden gedwongen om een groot deel van de opbrengst tegen zeer lage prijzen aan de staat te verkopen. De boeren werden hierbij in collectieven bedrijven (kolchozen) bijeen gezet. Maar veel boeren kwamen hiertegen in opstand en verbranden grote delen van hun graan en slachtten hun vee af. Rusland werd hierna wel een van de meest geïndustrialiseerde landen ter wereld maar de landbouw is de slag nooit helemaal te boven gekomen. Er waren jarenlang voedseltekorten. Stalin begon overal vijanden tegen het communistische bewind of tegen hemzelf te zien en deze ‘staatsvijanden’ werden d.m.v terreur en showprocessen om het leven gebracht. 2.7, de bruine horden rukken op. Eind oktober 1922 had de fascist Benito Mussolini duizenden mannen opgeroepen om naar Rome te komen. Deze ‘bruinhemden’ moesten de regering onder druk zetten om de macht af te staan aan de fascistische partij. Koning Victor-Emmanuel III gaf Mussolini de opdracht een regering te vormen. De democratie werd in deze periode geleidelijk afgebroken, en vanaf 1926 had Mussolini alle macht in handen. Het succes van Mussolini was te danken aan de miserabele situatie van Italië en de bevolking had behoefte aan een sterke leider. Mussolini hemelde het Italiaanse volk op en verheerlijkte het. Hij beloofde Italië de roem en macht en grootheid van het Romeinse Rijk. Het regime van Mussolini was totalitair, dat wil zeggen dat hij er naar streefde om de gehele samenleving te controleren. Ook in Duitsland ontwikkelde zich in de jaren ’30 een totalitair regime. Hier kwam in 1933 de NSDAP aan de macht mat Adolf Hitler als leider. Een van zijn belangrijkste doelen was de opheffing van het verdrag van Versailles. Hitler verafschuwde de parlementaire democratie evenals Mussolini en hij gebruikte grof geweld om zijn tegenstanders de mond te snoeren. Net als Mussolini wakkerde Hitler de nationalistische gevoelens onder de bevolking sterk aan. maar Hitler ging nog een stap verder doordat hij de Joden als minderwaardig beschouwde en vond dat het ‘Arisch’ ras ver verheven was. 2.8, zwarte wolken boven Europa. In Europa bleven de spanningen na de WO I voortbestaan. De onvrede over het VVV was hierbij de hoofdoorzaak. Pas halverwege de jaren ’20 begonnen de politiek verhoudingen te verbeteren. Groot-Brittannië, Frankrijk en Amerika besloten Duitsland iets vriendelijker te behandelen. In 1924 stelden zij het Dawes-plan op: de Duitse oorlogsschuld werd verlaagd, de betalingen beter gespreid en Amerika ging Duitsland leningen verstrekken om de economie weer op gang te helpen. In 1925 werd het verdrag van Locarno afgesloten, hierin bevestigde Duitsland nogmaals de nieuwe grenzen tussen Frankrijk en Duitsland en tussen Duitsland en België. Omdat Duitsland zich nu werkelijk beter leek te gedragen, mocht het lid worden van de Volkenbond. Toen deed de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Kellogg een poging om de vrede voor altijd veilig te stellen. Hij stelde alle landen voor om lid te worden van het Briand-Kellogg –pact en te beloven nooit meer oorlog te voeren. Maar niet iedereen had evenveel vertrouwen in dit pact. Hitler grijpt zijn kans
In 1936 trok Hitler met zijn troepen het Rijnland binnen. Dat was in strijd met het VVV maar Frankrijk en Groot-Brittannië durfde niets te doen. Italië zorgde eveneens voor toenemende spanningen doordat Mussolini vast begon met de verovering van Ethiopië om zijn droom, een Italiaans wereldrijk, te verwezenlijken. De Volkenbond probeerde dit wel tegen te houden maar Italië luisterde niet. Hierdoor werden de verhoudingen tussen Italië en Frankrijk en Groot-Brittannië niet beter. Hitler maakte hier gebruik van door toenadering te zoeken tot Italië. In 1936 sloten deze landen de As-Rome-Berlijn. Ook in Spanje kwamen de mogendheden tegenover elkaar te staan. Er brak daar namelijk na de verkiezingsoverwinning van een coalitie van republikeinen, socialisten en communisten. De fascistische generaal Franco zorgde voor ene militaire opstand. Italië en Duitsland steunden Franco, en de Sovjetunie het Volksfront. Groot-Brittannië haalde Frankrijk over om zich buiten de strijd te houden, de appeasement politiek die Groot-Brittannië voerde in de jaren dertig zorgde ervoor dat Hitler z’n gang kon gaan. Duitsland kon hierdoor ook Oostenrijk dwingen zich bij Duitsland aan te sluiten. En op 13 maart 1938 werd de staat Oostenrijk opgeheven. Frankrijk en Groot-Brittannië gaven Hitler ook zijn zin toen hij in 1938 op de conferentie van Munchen vond dat het Tsjechische Sudetenland bij Duitland gevoegd moest worden. Ze hoopte dat Hitler nu tevreden was maar dat was niet zo, hij bezette in het voorjaar van 1939 ook de rest van Tsjecho-Slowakije. Vervolgens maakte Hitler aanspraak op de Poolse havenstad Danzig. Maar nu was de maat vol, Frankrijk en Groot-Brittannië garandeerden Polen militaire steun als Hitler hun land zou binnenvallen. Hierdoor sloot Hitler in 1939 een niet-aanvalsverdrag met Rusland, zodat, als hij Polen zou innemen, dat niet van twee kanten tegelijk gebeurde. Hierin werd ook wederzijdse Oost-Europese invloedssferen vastgelegd. Polen zou tussen de twee landen verdeeld worden. Module 13: Historisch overzicht van de twintigste eeuw. Samenvatting Ho 3 (338 tm 345) Van grote Alliantie naar Koude Oorlog. 3.1, De Tweede Wereldoorlog. Op 1 september 1939 trok het Duitse leger Polen binnen omdat ze meer “Lebensraum” nodig hadden. Engeland en Frankrijk verklaarden op 3 september de oorlog aan Duitsland maar gingen niet tot militaire actie over. Op 16 september viel Rusland Polen binnen. In 1940 viel Duitsland ook Denemarken, Noorwegen, België en Nederland binnen. In mei volgde ook Frankrijk. Engeland hield nog een jaar in z’n eentje stand tot ze in 1941 Rusland en de V.S tot bondgenoot kregen. De reden hiervoor was dat Duitsland Rusland had aangevallen en omdat Japan Pearl Harbour had aangevallen. Deze drie vormde samen met Frankrijk de grote Alliantie. 1942: in Noord-Afrika werden Duitsers en Italianen verslagen bij El-Alamein Duitsland leed een nederlaag bij Stalingrad. 1943: Succesvolle invasie v.d geallieerden op Sicilië. De reden van dit succes was de Amerikaanse economische kracht en technische uitvindingen op gebied van communicatie en decodering. Op 7 mei 1945 gaf Duitsland zich over. Japan vocht echter door, in 1942 hadden ze Mantsjoerije, Oost-China, Indo-China, Thailand, Burma, Nederlands-Indie en de Filippijnen in hadden. Het vechten ging door totdat de V.S atoombommen op de steden Nagasaki en Hiroshima lieten vallen in augustus 1945. Jodenvervolgingen
De Duitsers streefden de vernietiging van het Joodse volk na. In het begin bleef het bij het isoleren van de Joden; aparte wijken, niet meer naar cafés, restaurants, markt of bioscoop. Later werden ze planmatig naar concentratiekampen gebracht en vermoord. Nederland bezet

In Nederland werd ook het grootste deel van de Joden uitgemoord. De bevolking deed eigenlijk niets omdat ze dachten dat het beter was zich neer te leggen bij de nieuwe situatie. In de eerste bezettingsperiode gedroegen de Duitsers zich vrij netjes. Maar na een tijdje lieten ze hun ware gezicht zien ? de persvrijheid werd afgeschaft, politieke partijen werden verboden, artsen en kunstenaars moesten zich aansluiten bij nazi-organisaties. Mensen werden gedwongen in Duitsland te werken, hierdoor groiede de georganiseerde verzetsbeweging (spionage, sabotage, hulp aan onderduikers). De Duitsers reageerde hierop met terreur. Er was nog maar een kleine verzetsgroep, het grootste deel van de bevolking steunde de Duitsers. In de laatste oorlogswinter waren de omstandigheden in het noorden van het land zeer slecht. Er kwamen zo’n 200.000 mensen om. 3.2, de gewapende vrede. Op 25 april 1945 ontmoetten de eerste Russische en Amerikaanse soldaten elkaar toen het Amerikaanse leger de sovjetlinies ten zuiden van Berlijn bereikten. Na de oorlog was de vriendschap snel verdwenen. De ideologische verschillen kwamen weer naar boven. Na de oorlog werden Duitsland en de stad Berlijn in vieren gedeeld en bezet door Engeland, Amerika, Frankrijk en de Sovjetunie. De Russen wilde in hun zone het communisme vestigen, de westerse landen de democratie. De 2 delen groeide uit elkaar: de DDR in het oosten en de Bondsrepubliek Duitsland in het westen. In 1961 ging de Sovjetunie om de zone in Berlijn een muur bouwen. In Oost-Europa waren steeds meer communistische regeringen aan de macht gekomen. Daarom sloten West-Europa, Amerika en Canada in 1949 een militaire alliantie, de NATO (North Atlantic Treaty Organisation). De Sovjetunie sloot hierdoor het Warschaupact met de Oost-Europese landen. Deze vijandige verhouding werd al gauw de koude oorlog genoemd. de hele wereld werd hierin betrokken. Beide partijen bewapenden zich steeds zwaarder. Ook de Sovjetunie kreeg toen de atoombom. Maar openlijke militaire conflicten werden vermeden. Maar ze kwamen er wel: in 1950 viel Noord-Korea Zuid-Korea binnen. Amerika steunde Zuid-Korea, Rusland en China steunden Noord-Korea. Pas in 1953 kwam er een wapenstilstand. In 1962 waren de Russen bezig op Cuba kernraketten te installeren. Er werd onmiddellijk een blokkade rond Cuba opgericht zodat Russische schepen het eiland niet meer konden bereiken. De V.S dreigde met oorlog maar Chroesjtjov gaf toe en de crisis werd bezworen. Ze besloten zich voorzichtiger te gedragen. Er kwamen perioden van afwisselende spanning. Door de koude oorlog werd het functioneren van de V.N belemmert
V.N? opgericht in 1945
Doel? vrede bevorderen door internationale samenwerking. Er werd ook een veiligheidsraad opgericht om bij een conflict snel te kunnen reageren. Elke land had hierbij het vetorecht. Maar de V.S en Rusland blokkeerden steeds elkaars besluiten. 3.3, het communistische blok. Door de WO II was in de V.S de oorlogsindustrie opgekomen wat tot een grote economische bloei leidde. De Sovjetunie was daarentegen zwaar verwoest. Rusland eiste hierdoor herstelbetalingen van Oost-Europese landen. Dit kwam neer op plunderingen. De industriële productie werd voor 80- tot 90% overgebracht naar de Sovjetunie. Leven in het Oostblok
Rond 1948 waren m.b.v het Russische leger in de Oost-Europese landen communistische regimes geïnstalleerd. Hierna kwam het economische- politiek- en cultureel leven onder streng toezicht te staan van Moskou. De vrijheid van de bevolking werd ingeperkt. Opstanders werden naar strafkampen of psychiatrische instellingen gestuurd. Het kapitalisme werd zoveel mogelijk geweerd. De zware industrie kreeg de aandacht. Er was een tekort aan consumptiegoederen dus de bevolking leefde sober. Toch was Stalin populair. Hij werd verheerlijkt door het regime. Maar in 1956 leverde de opvolger van Stalin, Chroestjov, openlijk kritiek op de handelswijze van zijn voorganger, hij begon met de “destalinisatie”. Maar dit had grenzen, Hongarije mocht zich namelijk niet losmaken uit het Oostblok. Maar er waren ook communistische onafhankelijke landen, o.a Joegoslavië. Rood China
Ook China weigerde om zich aan Rusland te onderwerpen. Na de overwinning op de nationalisten in 1949 stond China o.l.v de communistische partij met als leider Mao Zedong. Er kwam landhervorming en handel en industrie werden genationaliseerd. Maar dit werkte allemaal niet en leidde tot een grote ramp. China en de Sovjetunie werkten amper samen ondanks dat ze allebei communistisch waren, ze kwamen in 1960 zelfs tot oorlog.
3.4, de wederopbouw onder Amerikaanse invloed. Na de WO II lag vrijwel heel Europa in puin, en leek niet in staat te zijn om zelf zijn economie ter herstellen. Amerika hielp daarom in 1947 met het Marschall-plan. Dit plan was niet alleen om de ellende en armoede te bestrijden, maar ook om te voorkomen dat de communisten de macht zouden grijpen in het verzwakte Europa. In ruil hiervoor moest Europa wel economisch gaan samenwerken. Hierdoor zou het communisme minder kans krijgen en ging de wederopbouw sneller. In 1951 werd, omdat ze dachten dat samenwerking de vrede zou bevorderen, de EGKS opgericht. Hieruit ontstond in 1957 de EEG, uit zes landen. De BRD, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Later werden ook andere West-Europese landen lid. Economisch werkte ze goed samen maar politiek ging het niet zo goed. Duitsland werd na de WO II opgebouwd, omdat Amerika begreep dat herstel van Europa niet mogelijk was als Duitsland economisch nog in puin lag. Ook Japan kreeg steun om de economie op te bouwen. Japan werd na de oorlog door de V.S bezet en omgetoverd van een absolutistische keizerrijk tot een westers-liberaal-democratische staat. Hierdoor bloeide de economie op. Na 1949 werd Japan heel belangrijk voor de V.S als uitvalsbasis voor de oorlog tegen het communistische China. 3.5, De westerse samenleving. Kenmerkend voor de ‘American way of life’ was een overvloed aan consumptie goederen. Na de WO II was de welvaart in Amerika heel goed. Arbeiders verdienden hoge salarissen. Toch was er nog een grote minderheid die leefde onder het bestaansminimum. Bijvoorbeeld de zwarte bevolkingsgroep was materieel en sociaal achtergesteld. Er was nog altijd ene bij de wet geregelde apartheid. Er vochten allerlei organisaties voor de gelijkheid van zwarten. In de jaren ’50 kwam er een jacht op communisten o.l.v senator McCarthy. Hij vermoedde een samenzwering vanuit Moskou en ontdekte overal communistische infiltranten. Veel onschuldigen werden het slachtoffer
In Europa waren de vervolgingen niet zo extreem omdat Rusland tegen de nazi’s had gestreden en veel communisten waren actief geweest in het verzet, daardoor had Europa sympathie voor de communisten. Vlak na 1945 konden de communistische partijen in Frankrijk en Italië sterk groeien, er kwam in Europa ook een sterke economische groei. Er kwam bijna in heel europa een verzorgingsstaat. Er werd een systeem van sociale voorzieningen gecreëerd, waar burgers in geval van nood op terug konden vallen. In de jaren ’50 kwam de WW, AOW en AWW. Module 13: Historisch overzicht van de twintigste eeuw. Samenvatting Ho 4 (346 tm 353) Van flowerpower tot perestrojka. 4.1, de roerige jaren zestig. In de jaren zestig waren rebelse of ludieke acties aan de orde van de dag. Het waren protestacties van groepen jongeren die zich afzetten tegen de bestaande maatschappelijke orde. Deze acties hadden vaak tot gevolgd dat er een confrontatie kwam met de politie. De jongeren zagen in tegenstelling tot hun ouders, die na de ellende van de oorlog tevreden waren met de verworven veiligheid en welvaart, de gebreken van de samenleving. Zij protesteerden tegen zaken als de grote woningnood, de milieuvervuiling, de armoede in ontwikkelingsland en de oorlog in Vietnam. Zij keerden zich tegen de prestatiegerichtheid en de anonimiteit van de massaconsumptiemaatschappij en tegen de bekrompen burgerlijkheid van hun ouders. Zij vonden ook dat het politieke bestuur wel democratisch genoemd werd, maar dat in werkelijkheid de oudere generatie alle macht in handen had. In bijna alle westerse steden ontstonden deze jeugdbewegingen. Zij stelden ’love and peace’ en ‘flowerpower’ tegenover de hardheid en kilheid van de samenleving. Popmuziek vormde een belangrijk onderdeel van de jeugdcultuur. De meeste jongeren protesteerden op vreedzame wijze, maar soms werd de sfeer grimmig. In Parijs en in andere westerse steden vonden studentenopstanden plaats die soms leidden tot harde confrontaties met de politie. Deze opstanden leidde vaak tot een grote democratisering. In Italië en Duitsland gingen radicale bewegingen zelfs over tot geweld om hervormingen in de maatschappij af te dwingen. De stijging van de populariteit van het marxisme ging hiermee gepaard. Ook kwam er een tweede feministische golf. Dit had te maken met vrouwenemancipatie. Ze eisten namelijk volledige gelijkheid aan mannen op elke terrein. Ook eisten zij het recht op abortus en vochten ze tegen de huwelijkswetgeving die de vrouw ondergeschikt maakte aan de man. Allerlei taboes verdwenen of werden minder door al deze protestbewegingen. De machtsverhoudingen veranderden en ook het gezag van de kerk werd sterk aangetast. Eerst keerden de jongeren zich van de kerk af, maar al gauw werden zij gevolgd door grote groepen van de bevolking. 4.2, de Vietnam-oorlog en het anti-Amerikanisme. De Vietnamoorlog was de eerste t.v oorlog, deze oorlog brak uit halverwege de jaren ’60. de oorlog verliep als volgt: Direct na de WO II had o.l.v de communiste Ho Chi Minh de bevrijdingsbeweging Vietminh de democratische republiek Vietnam uitgeroepen. Maar Frankrijk, de kolonisator van Vietnam, accepteerde dit niet. Het stuurde troepen naar Vietnam en vormde een pro-Franse regering. Er braken gevechten uit tussen de Vietminh en de Franse troepen. In 1954 werd een wapenstilstand gesloten waarbij de Vietminh Noord-Vietnam zou krijgen en Frankrijk Zuid-Vietnam. In 1956 zouden er verkiezingen komen, maar de Zuid-Vietnamese leider weigerde om aan de verkiezingen mee te doen. Amerika steunde hem hierin omdat ze bang waren de bevolking bij de verkiezingen voor het communisme zou kiezen. Noord-Vietnam besloot toen het Zuiden te bevrijden. De Zuid-Vietnamesen richten nu ook een eigen bevrijdingsfront op, de Vietcong. Dit werd door Noord-Vietnam, China en e Sovjetunie gesteund. Amerika zond Hierop militairen naar Vietnam om de Communisten tegen te houden. Het leger daar groeide alsmaar en ze gebruikten meer en meer geweld. Toch won Amerika de oorlog niet en in 1973 werd een akkoord bereikt en Amerika verliet Vietnam. 2 jaar later nam het Noorden bezit vna het Zuiden en werd het land alsnog communistisch. Wereldwijd ontstonden protesten tegen de oorlog, het imago van de V.S was zwaar geschonden. Frankrijk was het meest anti-Amerikaans en hield zelfs de toetreding van het pro-Amerikaanse Engeland tot de EG tegen., wees in 1966 de Amerikaanse NAVO troepen het land uit en bracht een bezoek aan de Sovjetunie. Maar toen de Gaulle aftrad werd Frankrijk langzaam aan weer wat pro-Amerikaanser.
4.5, het einde van de koude oorlog. In 1989 kam een einde aan de koude oorlog. Toen Reagan in november 1980 de nieuwe president van de V.S werd, leek een vrede tussen Rusland en Amerika uitgesloten. Reagan wilde de bewapeningswedloop opvoeren. Rusland kon dit niet meer bijhouden en het Oostblok verkeerde economisch in een hopeloze toestand. De planeconomie had geleid tot een logge, slecht functionerende bureaucratie en een leger van slecht gemotiveerde arbeiders. In 1985 kwam Gorbatsjov aan de macht. Hij streefde naar een betere relatie met Amerika zodat bezuinigd kon worden op de defentiekosten. Hij riep ook op tot perestrojka (herstructurering) en glasnost (openheid) om het binnenlands niveau te hervormen. De burgers kregen meer vrijheid. Dit deed hij niet om het communisme te verdrijven maar om Rusland van de ondergang te redden. Gorbatsjov verklaarde in 1989 dat de Sovjetunie zich niet meer zou bemoeien met de binnenlandse zaken van de Oost-Europese landen. Dit betekende het einde van de Breznjev-doctrine waarmee de Russen zich in 1968 het recht hadden gegeven om in Oost-Europa militair in te grijpen als het communisme werd bedreigt. De communistische regimes stortte in elkaar doordat de bevolking niet langer het communisme wilde maar meer vrijheid en welvaart. Op 9 november 1989 verklaarden Gorbatsjov en Bush dat de koude oorlog over was. Oost-Europa werd hervormd maar dat ging niet zo snel. De planeconomie werd een vrije kapitalistische economie en een dictatuur werd democratie. Er kwamen wel nieuwe problemen als prijsstijgingen, hoge werkeloosheid en georganiseerde misdaad. Oost-Duitsland boekte het meest succes en werd al gauw een eenheid met West-Duitsland. Dit gebeurde met toestemming van de Sovjetunie, Amerika, Frankrijk en Engeland op 3 oktober 1990. Maar dit kostte veel geld.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.