Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 7, Hoofdstuk 1 t/m 3

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1777 woorden
  • 24 juni 2004
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1, Module 7 Bij het produceren van producten moet men bepaalde productiefactoren gebruiken. Men moet dus afwegen hoe, wat en waar wordt gedaan. In de economie doet men dit via de Economische Orde. Dit zijn alle afwegingen van de consument, producent, overheid en overige belanghebbenden bij elkaar. Bij het marktmechanisme hebben alleen het bedrijf en de consument invloed op de allocatie van de prodcutiefactoren. Bij het budgetmechanisme heeft alleen de overheid invloed. In de realiteit hebben landen meestal een mix van deze mechanismen. Het marktmechanisme werkt via een gedecentraliseerde besluitvorming. Dit betekent dat de onderneming zelf weet wat ze doen. De consument en de producent worden beïnvloed door het prijsmechanisme. Dit betekent in het kort: hoe meer vraag, des te hoger de prijs stijgt. De tekortkomingen van het marktmechanisme: 1. Collectieve goederen hebben geen prijs, dus zijn niet via het prijsmechanisme te beïnvloeden. 2. Er wordt in de prijs geen rekening gehouden met de negatieve externe effecten. Iets kan wel heel goedkoop zijn, maar ook erg slecht zijn voor het milieu. 3. Het marktmechanisme kan individuele en sociale onzekerheden verhoorzaken. Een werknemer heeft bijvoorbeeld geen vast loon, en er is verminderde kans op uitkering bij ontslag. 4. Er blijft volgens Keynes een groep mensen alsnog werkeloos. 5. Het prijsmechanisme zorgt voor abrupte schommelingen, en niet iedereen is vemogend genoeg om deze klappen op te vangen. 6. Geen maximum aan prijzen; dit zorgt voor sociaal onaanvaardbare prijzen. 7. Bij monopolie bij eerste levensbehoeften kan de aanbieder absurde prijzen vragen. Het budgetmechanisme werkt via een centraal gestuurde besluitvorming. Oftewel: een selecte groep mensen besluit alles. Bij een democratisch budgetmechanisme moet deze groep toestemming vragen aan de volksvertegenwoordigers. Bij een bureaucratisch budgetmechanisme hoeft dit echter niet. Dit was het geval bij de voormalige Sovjetunie. De tekortkomingen van het budgetmechanisme: 1. Onoververzichtelijk (het is moeilijk om een bedrijf te runnen, maar het is nog moeilijker om een land te runnen, want er zijn zoveel verschillende producten en zo veel verschillende bedrijven). 2. Plannen staan voor een langere tijd vast (ook al zijn de wensen van de bevolking anders) 3. Geen motivatie om betere kwaliteit of meer van een product te maken. Men kan immers toch geen winst erop behalen. 4. Deze verantwoordelijkheid lokt uit tot dwang door de overheid (om grip te krijgen op het bedrijf). De tekortkomingen van het budgetmechanisme in Nederland: 1. Ambenaren hebben neiging om risico’s te vermijden bij overheidsproductie
2. De overheid heeft minder informatie (en inzicht) om in te spelen op de wens van afnemers

3. De overheid wil vaak minder graag veranderingen doorvoeren
4. Men is zich minder bewust van de kosten en opbrengsten van een bepaald product. 5. De overheid is de enige aanbieder, wat leidt tot een hoge belastingprijs. De gemengde economie is een mix van de beide besluitvormingen, deze kan de externe effecten beïnvloeden, en toch de markt soepel houden. Nederland is een overlegeconomie. Dit betekent dat er een nauwe samenwerking is tusen overheid en markt. Het overleg kan plaatsvinden bij: 1. de ondernemingsraad (bij grote bedrijven; ondernemers en werknemers praten met elkaar over de strategie van het bedrijf) 2. Stichting van de Arbeid (hier komen ondernemer en werknemer bijeen om te praten over loon en prijzen) 3. Sociaal en Economische Raad (SER) (alle werkgevers, werknemers en kroonleden bij elkaar. Deze raad geeft advies op zowel sociaal als economisch gebied) Hoe moet de gemengde markt gemixt zijn? Je kan het allemaal richting de marktsector of allemaal richting de private sector schuiven. Het is het beste om daartussen een oplossing te vinden die voor beide partijen gunstig zijn. De marktsector is opgedeeld in verschillende sectoren. We spreken over de primaire, secundaire, tertaire en kwartaire sector. 1. Primaire sector: bedrijven in de landbouw, verkrijgen producten uit de natuur. 2. Secundaire sector: alle industriële bedrijven (bijv. Hoogovens) 3. Tertaire sector: commerciële dienstverlenende bedrijven die naar winst streven (bijv. Taxibedrijf) 4. Kwartaire sector: maatschappelijke dienstverlening (bijv. Ziekenhuizen) De Secundaire en Tertaire sector moet op hun hoede zijn voor marktontwikkelingen. Ze moeten bij blijven, als het gaat om de wens van klant en werknemer. Er zijn verschillende manieren om de marktsector in te delen. Zie ook blz 262 Hoofdstuk 2, Module 7 De collectieve sector krijgt geld van ’t volk door middel van belastingen en premies. Dit worden ook wel collectieve lasten genoemd. Als deze sector het geld dan herverdeelt onder de instanties die geld behoeven, noemen wij het collectieve uitgaven. Zo zit de collectieve sector in elkaar: Hier hoort een schemaatje te staan, staat ook in het boek
3 functies van de collectieve sector
1. allocatiefunctie (hoe worden de middelen verdeelt) 2. stabilisatiefunctie (aanbod en vraag worden beïnvloed, en gestabiliseerd) 3. verdelingsfunctie (de collectieve sector probeert iedereen een rechtvaardig inkomen te verschaffen. We hebben het in dit hoofdstuk vooral over de allocatiefunctie. Er zijn een aantal manieren waarom de overheid invloed kan hebben op de allocatie van bedrijven: 1. eigen goederen en diensten produceren
2. subsidies voor belangrijke dingen geven
3. wetten ter bescherming van dingen of personen
De overheid produceert zelf, als dit niet kan worden geproduceerd door de particuliere sector. De overheid maakt ook individuele goederen, hoewel sommigen van deze goederen ook particulier hadden kunnen worden gemaakt. Daarvoor heeft de overheid de volgende redenen: 1. inningskosten zijn te hoog (het kost zoveel dat niemand zou investeren) 2. geen inkomensdrempel (men wil dat iedereen gebruik moet kunnen maken van de dienst) 3. positief effect voor de maatschappij (diensten/goederen die bevorderend zijn voor bijvoorbeeld het milieu of de geluidsoverlastvermindering zoals de metro) 4. bemoeigoederen (merit goods) (de overheid wil dit stimuleren omdat het goed is voor de mensen; er bestaan ook demerit goods, en die zijn slecht zoals roken en drinken) De collectieve uitgaven van de collectieve sector zijn zogenaamde overdrachten. Je krijgt er niet meteen iets voor terug. Je betaalt je belasting, maar er ligt niet meteen een snelweg van R’dam naar Hellevoetsluis. Er zijn ook drie catergorieën van uitgaven: 1. uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen (WOA, WW, ZFW, AOW, AWW, AAW, AWBZ; kortom allerlei verzekeringen die ervoor zorgen dat zelfs als je ouder, ziek of ontslagen bent, je toch gewoon door kan leven. 2. rijksuitgaven (sociale voorziening; deze zorgt ervoor dat zelfs mensen die helemaal nog nooit hebben kunnen werken, gewoon kunnen bestaan) 3. uitgaven van lagere overheden (waterschappen, maar ook ook de hockeyclub. Allerlei instanties die van de collectieve sector geld krijgen om te blijven bestaan). De Collectieve-uitgavenquote geeft aan hoevel procent van het BBP gebruikt word voor een hogere levensstandaard voor mensen. Collectieve uitgaven / BBP x 100% De collectieve ontvangsten van de collectieve sector zijn de inkomsten van de C.S. Dit kan door: 1. Sociale premies te heffen (mensen staan een deel van hun geld af, om hun eigen ziektenkosten op te kunnen vangen) 2. De ontvangsten van het rijk (zie ook h3 m7) 3. De ontvangsten van de lagere overheden (het geld dat je bijv. Moet betalen om lid te zijn van een vereniging van huiseigenaren). Het deel van het BBP dat aan collectieve lasten wordt ontvangen heet ook wel de Collectieve-lastendruk. Ss 4 moet je overslaan; dit staat ook in het stencil “Belastingen” die we van Mevr. Schriek hebben ontvangen. De collectieve sector mag groot zijn, als je maar goede investeringen doet met het geld dat je ontvangt. Vanaf de jaren ’70 is Nederland echter bezich z’n collectieve sector te verkleinen. Men doet dit via: 1. Privatiseren
2. dereguleren

3. verlagen van belastingtarieven en premies
4. bezuinigen op collectieve uitgaven
Bij privatiseren neemt de marktsector het werk uit handen van de collectieve sector. De voordelen hiervan zijn: 1. Het bedrijf/dienst moet concurreren; daarvoor moet de kwaliteit erg hoog liggen
2. De overheid hoeft eventuele verliezen niet bij te betalen
Een minder radicale aanpak is verzelfstandiging; het bedrijf mag zelf dingen beslissen, maar moet nog wel verantwoording afleggen. Bij deregulering beperkt de overheid het aantal regels; daardoor kunnen bedrijven beter concurreren met het buitenland. Zie blz. 268 voor argumenten voor verkleining Hoofdstuk 3, Module 7 Drie kwart van de opbrengsten van de overheid worden ontvangen door middel van belastingen; de rest worden niet-belastingmiddelen genoemd. Deze ontvangsten worden gecreëerd door: 1. overheidstarieven (tegenover betaling staat directe individuele tegendienst) 2. retributie (betaling voor specifieke overheidsdiensten zoals paspoortleges) 3. overig (NL bank, reclames enz.) Bij retributie en overheidstarieven handelt men volgens het profijtbeginsel. Dit houdt in: wie meer betaald, krijgt meer terug. Belastingen moet iedereen betalen. Er zijn verschillende vormen van belasting: 1. belasting op inkomen, winst en vermogen (DIRECT) 2. kostprijsverhogende belastingen (INDIRECT) Kostprijsverhogende belastingen ontvangt de verkoper eerst zelf, maar hij geeft het daarna door aan de belastingdienst. Als je meer verdient, moet je overigens meer belasting betalen, maar dat staat ook in het stencil BELASTINGEN. De overheidsuitgaven kan je op verschillende manieren rangschikken: 1. Naar departement (onderwijs, verkeer en waterstaat) 2. Naar economische categorie  Bestedingen: het Rijk koopt goederen en diensten. a. Investeringen in kapitaal (wegen) b. Investeringen in consumptiegoederen (grondstoffen, energie)  Overdrachten: geld dat het Rijk uitgeeft zonder iets ervoor terug te krijgen
Wat gebeurt er op prinsjesdag? Er gebeurt heel veel: 1. Troonrede wordt voorgelezen, waarin de voornemens voor het komende jaar staan
2. De rijksbegroting wordt voorgelegd aan het parlement. Daarin staat wat er gaat gebeuren qua uitgaven in het komend jaar
3. De miljoenennota wordt opgesteld. Hierin staat precies wat er is geworden van de rijksbegroting en hoe de regering dit gaat realiseren
4. De Macro-Economische verkenning wordt uitgegeven door het Centraal Planbureau. Daarin staat de verwachte groei van Nederland. Lees blz 273, de begrotingscyclus. Wie geld uitgeeft, krijgt vaak te maken met schulden. Dit is ook het geval bij het Rijk. Alleen noemen wij het dan het begrotingstekort. Om geld te ontvangen, geeft de overheid staatsobligaties uit. Dit zijn een soort investeringen in de overheid, waarbij de koper een vast rentepercentage ontvangt. Het begrotingstekort min de aflossing op de staatsschuld heet het financiëringstekort. Dit is ook wel de toename van de staatsschuld. De overheid kan natuurlijk niet oneindig blijven lenen, het is daarom voor de overheid belangrijk om een afgesproken prijs voor een afgesproken project te moeten betalen. Van open-einderegelingen mag dus geen sprake zijn. Het is moeilijk om een financierings weg te werken, omdat als je een financieringstekort wil wegwerken, je de belastingtarieven moet opschroeven. Echter, door de verminderde koopkracht van de consument zijn er dan weer meer werklozen, en dus een vermindering van de belastingontvangsten. Als je te snel bezuinigt, kunnen veel geld nodig hebbende bedrijven failliet gaan, en zo alsnog de belastingontvangsten naar beneden halen. Het is vanwege 3 redenen nadelig om een te groot tekort te hebben: 1. doordat de overheid meer rente moet betalen, is er uiteindelijk minder geld beschikbaar voor investeringen
2. hoe meer kapitaal uit het Rijk uit de markt haalt door te lenen, des te minder blijft er over voor de bedrijven

3. als er belastingheffing omhoog moet, moeten de winkeliers meer geld vragen voor hun producten (kosteninflatie) De overheidsschuldquote maakt het mogelijk om de schuld tussen landen te vergelijken. Men berekent dit door de overheidsschuld te delen door het BBP en te vermenigvuldigen met 100.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.