Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 5 t/m 15

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 5933 woorden
  • 28 mei 2004
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
In een CAO worden over de volgende punten afspraken gemaakt: -> Primaire arbeidsvoorwaarden: hebben altijd betrekking op de geldelijke beloning voor het verrichte werk, en daarnaast over zaken als vakantiegeld en toeslagen voor overwerk en onregelmatige werktijden. -> Secundaire arbeidsvoorwaarden: kunnen betrekking hebben op werktijden, reiskostenvergoeding, werkkleding, het aantal vakantiedagen, een auto van de zaak, scholingsmogelijkheden en arbeidsduurverkorting. Loonsubsidie een middel die de overheid toepast om werkzoekenden aan een baan te helpen. Doorgaans wordt loonsubsidie verstrekt op het in dienst nemen van moeilijk te plaatsen werkzoekenden. Door deze subsidie worden voor een werkgever de loonkosten van een werknemer lager. juiste beslissing te nemen over promotie, salarisverhoging of ontslag. Een ondernemingsraad is verplicht in ondernemingen met 35 of meer personeelsleden. Wanneer een onderneming 10 of meer, maar minder dan 35 personeelsleden telt, moet de werkgever elk jaar in een personeelsvergadering inzage geven in de stand van zaken van de onderneming. Hoofdstuk 5 Bij het verkrijgen van vermogen kun je onderscheid maken tussen: -> eigen vermogen -> vreemd vermogen op lange termijn -> vreemd vermogen op korte termijn

Kort vermogen al het vermogen dat voor korter dan een jaar nodig is, rekenen we tot het kort vermogen. Aandelenkapitaal permanent vermogen. Emitteren de aandelen worden geplaatst (verkocht). Aandeel bewijs van deelname in het aandelenkapitaal van een NV. Een aandeelbewijs bestaat uit een mantel en een dividendblad. Emissie uitbreiding van het aandelenkapitaal van een onderneming. Maatschappelijk aandelenkapitaal het totaalbedrag dat men aan nominaal aandelenkapitaal nodig denkt te hebben
Geplaatst aandelenkapitaal het maatschappelijk aandelenkapitaal verminderd met het bedrag van de niet-uitgegeven aandelen (aandelen in portefeuille). Het aandelenkapitaal is dus het nominale bedrag van de werkelijk uitgegeven aandelen. Hypothecaire lening een geldlening op onderpand van onroerend goed. We onderscheiden: -> de lineaire hypotheek -> de spaarhypotheek -> de annuïteitenhypotheek
Doordat het geleende bedrag kleiner wordt, wordt ook het interestbedrag jaarlijks kleiner (voorbeeld zie pag. 73) Onze inkomstenbelasting is progressief naarmate het inkomen hoger is, betaalt men procentueel meer belasting. Voordelen lineaire lening: -> De interestkosten worden snel lager. -> De schuld wordt steeds kleiner. De nadelen van een lineaire lening: -> Doordat de interestkosten steeds lager worden, neemt ook het belastingvoordeel snel af. -> De uitgaven wegens interest en aflossing zijn in de eerste jaren het hoogst, terwijl het inkomen dan meestal nog lang niet het hoogste niveau heeft bereikt. Het kenmerkende van een spaarhypotheek is dat je gedurende de looptijd niet aflost. In plaats daarvan betaal je elk jaar een spaarpremie. Deze premies worden belegd, zodat je na tien jaar over het geleende bedrag beschikt, waarmee de lening kan worden afgelost. Je moet wel interest betalen. (voorbeeld zie pag. 77) Voordelen van de spaarhypotheek: -> groot fiscaal voordeel (elk jaar maximale interestaftrek) -> over de interest van het spaarbedrag hoeft geen belasting te worden betaald -> de maandlasten blijven (op het laatste jaar na) elk jaar even hoog, zodat je precies weet waar je aan toe bent. Als nadelen van de spaarhypotheek worden genoemd: -> de hoge interestlasten: je betaalt elk jaar interest over het geleende bedrag -> het percentage interest dat je over het spaarbedrag vergoed krijgt, is vaak lager dan het percentage dat je zelf moet betalen. Annuïteit een periodiek (gelijkblijvend) bedrag aan interest en aflossing samen. Ook bij een annuïteit blijven de jaarlijkse uitgaven gelijk. Bij een lening van 100000 euro gedurende 10 jaar tegen een interestpercentage van 6% bedraagt de annuïteit 13587 euro. Obligatielening is een geldlening die in kleine bedragen is opgesplist.Obligatie een bewijs van deelneming in een geldlening. Een obligatie bestaat uit een mantel en een couponblad. Men kan een obligatielening op verschillende manieren aflossen: -> aflossing in 1 keer aan het einde van de looptijd van de lening -> aflossing in gedeelten gedurende een aantal jaren door middel van uitloting -> het inkopen van de eigen obligaties
In een prospectus staan bijzonderheden over de instelling of onderneming en de obligatielening worden vermeld. Aandelen Obligaties
Bewijs van mede-eigendom in een NV of BV Schuldbewijs van een NV of BV
Deel van het eigen vermogen Deel van het vreemd vermogen
Permanent vermogen Tijdelijk vermogen (wordt afgelost) Medezeggenschap (stemrecht) in de AVA (algemene vergadering aandeelhouders) Geen zeggenschap in de AVA
Risico bij slechte resultaten Minder risico
Koers onstabiel, afhankelijk van de winstverwachting Koers stabieler, voornamelijk afhankelijk van de rentestand
Dividend als beloning (afhankelijk van de winst) Vast interestpercentage
Leasing het huren van bedrijfsuitrusting in plaats van deze te kopen. Operational leasing de lease-overeenkomst kan tussentijds worden opgezegd, zodat de leasetermijn in het algemeen vrij kort zal zijn. Financial leasing de huurovereenkomst kan niet worden opgezegd. De belangrijkste vormen van financiering voor niet-commerciële organisaties zijn: -> Budgetfinanciering: een organisatie mag plannen uitvoeren binnen het daarvoor aangegeven budget. -> Lumpsum: afhankelijk van het aantal leerlingen krijgt de school elk jaar een som geld van de overheid. -> Subsidies -> Leningen, contributies en giften. Hoofdstuk 6 Bank een bank is een instelling die zich bezighoudt met het verlenen van kredieten die zij verschaft uit eigen middelen, uit van derden opgenomen gelden of door creatie (geldschepping). De eigen middelen van de bank bestaan uit aandelenkapitaal en reserves. Bij de meeste banken vormen deze een garantie voor eventuele verliezen. Bij kredietverschaffing uit middelen van derden is de bank afhankelijk van anderen: de bank moet maar afwachten hoeveel geld haar zal worden aangeboden. Algemene banken zijn in staat nieuw geld te scheppen dat wil zeggen meer geld uit te lenen dan zij zelf geleend hebben. De gespecialiseerde banken, zoals hypotheekbanken, richten zich bij hun bedrijfsuitoefening op 1 bepaalde activiteit. Algemene banken zijn banken die in principe het gehele bankbedrijf uitoefenen. De hoofdtaken van de algemene banken zijn: -> het verstrekken van kredieten -> het aanbieden van spaarmogelijkheden

Daarnaast houden zij zich bezig met: -> het verrichten van betalingen voor cliënten -> het bewaren van effecten -> effectenverkeer -> het emissiebedrijf -> valutahandel
Deposito’s hierbij zet je je geld voor een bepaalde periode vast, bijvoorbeeld voor vier jaar. Clearing doordat bij de bank veel aankoop- en verkooporders binnenkomen, kan zij een gedeelte van deze orders met elkaar compenseren. Een bank kan op twee manieren bij een emissie worden betrokken: -> De bank neemt de gehele emissie van de onderneming tegen een vooraf bepaalde koers over. -> De bank kan ook alleen haar bemiddeling verlenen. Waarom maakt men liever gebruik van leverancierskrediet dan van bankkrediet-> -> De kosten van het leverancierskrediet zijn meestal lager dan die van het bankkrediet. -> Het risico is voor de leverancier kleiner dan voor de bank, omdat de leverancier meestal beter dan voor de bank, omdat de leverancier meestal beter dan de bank kan beoordelen hoe de afnemer er voorstaat. Het afnemerskrediet komt voornamelijk voor bij: -> dienstverlenende bedrijven -> de uitvoering van speciale orders -> de opkopende handel
Bij het consumptief afnemerskrediet verstrekt de consument krediet aan de leverancier, zoals vooruitbetaling van abonnementen van tijdschriften en kranten. Het productief afnemerskrediet is de kredietverlening tussen ondernemingen, waarbij vooruitbetaling plaatsvindt. Het kredietplafond is het maximaal opneembare bedrag. De dispositieruimte is het bedrag dat nog opgenomen kan worden op een bepaald moment. Tot het consumptieve krediet rekenen we: -> het doorlopend krediet -> de persoonlijke lening -> koop en verkoop op afbetaling -> huurkoop
Voor meer info: zie pag. 101 & 102 Hoofdstuk 7 Brutowinst = verkoopprijs – inkoopprijs
Promille is een per duizend
Enkelvoudige interest elke periode wordt interest berekend over het oorspronkelijk geleende bedrag. Samengestelde interest de interest over een periode wordt bij het oorspronkelijk geleende bedrag opgeteld. Over beide bedragen wordt dan in de periode daarop interest berekend. Vandaar dat wel wordt gesproken van rente over rente. Bij berekeningen met enkelvoudige interest gelden de volgende regels: -> Het interestbedrag wordt afgerond op hele centen. Een halve cent of meer wordt naar boven afgerond, minder dan een halve cent wordt verwaarloosd. -> De maand wordt meestal op 30 dagen gesteld. -> Het aantal dagen per jaar wordt gesteld op 360 of 365. -> Bij het berekenen van het aantal dagen wordt de eerste dag wel meegeteld en de laatste dag niet. -> Een gegeven percentage geldt voor een jaar (tenzij wordt vermeld dat het percentage voor een andere periode geldt). I = (K x P x T) / 100
I = interest

K = kapitaal
P = percentage
T = looptijd
Een schrikkeljaar is deelbaar door vier, hierop is 1 uitzondering: de eeuwjaren waarvan het grondgetal niet deelbaar door 4 zijn. Hoofdstuk 9
Balans een overzicht van de bezittingen (inclusief de vorderingen), de schulden en het eigen vermogen van een onderneming op een bepaald moment. Liquide middelen betalingsmiddelen. Inventaris De hulpmiddelen in de onderneming. Debiteuren de afnemers die de goederen niet direct betalen. Machines kapitaalgoederen waarmee producten kunnen worden voortgebracht. 8% Hypothecaire lening jaarlijks moet 8% interest betaald worden over de nog uitstaande schuld. Doorgaans wordt de interest achteraf betaald. Crediteuren de leveranciers die nog betaald moeten worden voor reeds geleverde goederen. Vaste activa allerlei productiemiddelen die meer dan 1 verkoopproces meegaan. Vlottende activa gaan maar 1 verkoopproces mee of zijn snel in geld om te zetten. Een resultatenrekening kan worden opgesteld in paginavorm of scontrovorm: zie boek pag. 146. De balansposten geven de situatie weer op een bepaald moment: het zijn voorraadgrootheden. De posten op een resultatenrekening hebben betrekking op een bepaalde periode: het zijn stroomgrootheden. Hoofdstuk 10 Permanentie als een onderneming per jaar veelvuldig een balans opstelt. Transistorische posten vooruitbetaalde bedragen, vooruitontvangen bedragen, nog te ontvangen bedragen, nog te betalen bedragen. De transistorische posten kunnen we verdelen in uitstelposten en anticipatieposten. Uitstelposten vooruitbetaalde bedragen en vooruitontvangen bedragen. We spreken van uitstelposten als de kosten (opbrengsten) vooruit worden betaald (ontvangen). Anticipatieposten nog te betalen bedragen en nog te ontvangen bedragen. We spreken van anticipatieposten als de kosten (opbrengsten) achteraf worden betaald (ontvangen). Hoofdstuk 11 Handelsonderneming artikelen worden ingekocht en weer verkocht. Aan het houden van een voorraad zijn risico’s verbonden: -> diefstal of brand -> bederf -> prijsdaling -> het uit de mode raken van een artikel
Technische voorraad de voorraad die werkelijk in het bedrijf aanwezig is en door tellen is te bepalen. Economische voorraad de voorraad waarover de onderneming prijsrisico loopt. Fifo-systeem First in, first out. De goederen worden bij verkoop afgeboekt tegen de prijs van de langst aanwezige partij. Lifo-systeem Last in first out. De inkoopwaarde van de verkopen wordt bepaald door de inkoopprijs van de goederen die het laatst zijn ingekocht. Vaste verrekenprijs een schatting van de gemiddelde inkoopprijs voor een komende periode. Duurzame productiemiddelen activa die vele jaren door een onderneming gebruikt kunnen worden. Nadelen van de aanschaf van duurzame productiemiddelen: -> De interestkosten: hoe langer een duurzaam productiemiddel meegaat, des te langer wordt er beslag gelegd op vermogen en des te hoger zijn de interestkosten. -> De onderhoudskosten -> Het risico van prijsdaling -> Het verliezen van een deel van de prestaties wegens veroudering. Tot de aanschafprijs van duurzame productiemiddelen rekenen we niet alleen de aanschafprijs zelf, maar ook de bijkomende kosten. Restwaarde de geschatte verwachte opbrengst van het duurzame productiemiddel bij verkoop aan het eind van de levensduur. Hoofdstuk 12 Toegevoegde waarde de waarde die een bedrijf toevoegt aan een reeds bestaande waarde. Met betrekking tot de BTW kun je de volgende conclusies trekken: -> BTW die bij inkoop betaald wordt, kan worden teruggevorderd van de belastingdienst. -> BTW die bij de verkoop ontvangen wordt, moet aan de belastingdienst worden afgedragen. -> De BTW wordt berekend over de verkoopprijs van de goederen verminderd met de korting. -> Uiteindelijk betaalt de consument de omzetbelasting. Verkoopprijs = inkoopprijs + (bijvoorbeeld 40%) brutowinstopslag Gewenste verkoopprijs inclusief BTW Verkoopprijs BTW per exclusief BTW + product

Inkoopprijs + Opslag BTW% x verk. Pr. Brutowinst excl. BTW Opslag % x inkoopprijs Brutowinst
De kosten van een handelsonderneming bestaan uit inkoopkosten en overheadkosten, de overheadkosten bestaan uit verkoopkosten en algemene kosten. Wanneer we de inkoopprijs (of vaste verrekenprijs) verhogen met een opslag voor overheadkosten, ontstaat de kostprijs. Omdat in de kostprijs alle kosten van de onderneming zijn opgenomen, is het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs gelijk aan de nettowinst. Geschatte inkoopprijs
Opslag voor inkoopkosten + Vaste verrekenprijs
Opslag voor overheadkosten = …% van vaste verrekenprijs + Kostprijs
Nettowinstopslag = …% van kostprijs + Verkoopprijs excl. Omzetbelasting
Omzetbelasting 17,5% van verkoopprijs excl. BTW + Verkoopprijs inclusief omzetbelasting
Gerealiseerde nettowinst = gerealiseerd verkoopresultaat +/- de resultaten op inkopen, inkoopkosten en overheadkosten. Gerealiseerde nettowinst = omzet – werkelijke inkoopwaarde – werkelijke inkoopkosten – werkelijke overheadkosten. Zie afbeelding blz. 196 Hoofdstuk 13 Voorcalculatie Aan de hand van deze schattingen kun je gedurende de periode waarvoor deze geldt, controleren of er grote afwijkingen ten opzichte van die voorcalculatie ontstaan. Als dat het geval is kun je proberen maatregelen te treffen waardoor je hopelijk weer op het goede spoor komt te zitten. Nacalculatie geeft de werkelijkheid aan. Door deze nacalculatorische cijfers te vergelijken met de voorcalculatorische, kun je allerlei verschillen opsporen. Daarmee kun je dan rekening houden bij de voorcalculatie voor een volgende periode. Zie pag. 202 + 205 Hoofdstuk 14 Fiscale balans balans die volledig is afgestemd op de eisen van de belastingdienst. Materiële vaste activa de duurzame productiemiddelen. Immateriële vaste activa bijvoorbeeld goodwill. Goodwill een bedrag dat je bij het overnemen van een onderneming extra moet betalen boven de waarde die de balans van die onderneming aangeeft. Financiële vaste activa bijvoorbeeld deelneming. Deelneming een onderneming bezit een pakket aandelen van een andere onderneming. Overlopende activa de transitorische posten die aan de debetzijde van de balans kunnen voorkomen onder de benamingen nog te ontvangen bedragen en vooruitbetaalde bedragen. Emissiekosten de kosten die aan het creëren van aandelen zijn verbonden. Aandelen kunnen op de volgende manieren worden geplaatst: -> a pari: tegen de nominale waarde -> boven pari: voor meer dan de nominale waarde -> beneden pari: voor minder dan de nominale waarde, dit is alleen toegestaan als de onderneming de aandelen overdraagt aan een bank

Agioreserve het verschil tussen de opbrengst bij plaatsing van de aandelen en de nominale waarde van de aandelen wordt op deze reserve verantwoord. De reserves zij gelijk aan dat deel van het eigen vermogen dat aanwezig is boven het geplaatste aandelenkapitaal en het winstsaldo. De reserves zijn naar hun ontstaanswijze als volgt in te delen: -> winstreserve, ontstaan door het inhouden van winsten -> agioreserve, ontstaan door het uitgeven van aandelen boven pari -> herwaarderingsreserve, ontstaan door het opwaarderen van activa
Vaak ontvangen de directieleden, de commissarissen en tegenwoordig ook het overige personeel een deel van de winst: tantièmes. Van het restant van de winst gaat een deel (35 à 40%) naar de staat in de vorm van vennootschapsbelasting. Ten slotte zal een deel van de winst niet worden uitgekeerd aan de winstgerechtigden maar in de onderneming blijven. Dit deel wordt gereserveerd. Omdat die reserve afkomstig is uit de winst, noemen we deze winstreserve. We komen deze reserve onder verschillende namen tegen: -> algemene reserve: het woordje algemeen houdt in dat aan deze reserve geen bestemming is gegeven -> wettelijke en statutaire reserve: in de statuten van de NV is opgenomen dat deze reserve een bepaalde grootte moet hebben, voordat er winst aan de aandeelhouders uitgekeerd mag worden -> bestemmingsreserve: bijvoorbeeld nieuwbouwreserve
Herwaarderingsreserve Als bijvoorbeeld de waarde van de gebouwen toeneemt, wordt de debetzijde van de balans groter, dit moet dan ook op de creditzijde gebeuren. Motieven voor een onderneming om reserves te vormen: -> het vergroten van het weerstandsvermogen van de onderneming -> het vervangen van vreemd vermogen door eigen vermogen -> dividendstabilisatie -> uitbreiding
Wanneer een onderneming bedragen uit de winst reserveert en daarmee vreemd vermogen aflost, wordt vreemd vermogen vervangen door eigen vermogen. Om dividendstabilisatie te kunnen toepassen, zal de onderneming in de jaren dat het goed gaat, een deel van de winst niet uitkeren waardoor er in de jaren dat er minder winst of zelfs helemaal geen winst is, toch dividend aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd. Reserves kunnen op de volgende manieren minder worden of zelfs van de balans verdwijnen: -> geleden verliezen worden afgeboekt ten laste van de reserve -> na een waardedaling worden activa geherwaardeerd -> de reserve wordt gebruikt voor het doel waarvoor zij is gecreëerd -> uit de reserve worden aan de aandeelhouders gratis aandelen (bonusaandelen) uitgekeerd
Intrinsieke waarde de waarde van de onderneming volgens de balansgegevens. We kunnen de intrinsieke waarde op twee manieren berekenen, namelijk: -> intrinsieke waarde is gelijk aan bezittingen minus schulden -> intrinsieke waarde is gelijk aan het eigen vermogen
Het winstsaldo is eigen vermogen wanneer het niet verdeeld is. Geplaatst aandelenkapitaal + alle reserves + het winstsaldo = eigen vermogen
Intrinsieke waarde per aandeel = eigen vermogen / aantal geplaatste aandelen Hoofdstuk 15 Obligatie een bewijs van deelneming in een langlopende geldlening (obligatielening). De houder van obligaties heeft recht op een vaste interestvergoeding en op aflossing. Obligaties luiden meestal aan toonder, staan niet op naam. Men kan een obligatielening op verschillende manieren aflossen: -> in één keer aan het eind van de looptijd van de obligatielening -> in gedeelten gedurende een aantal jaren, waarbij dan elk jaar een gedeelte van de obligatielening wordt uitgeloot -> door de eigen obligaties in te kopen
Serie obligatie wordt de obligatielening bijvoorbeeld in dertien termijnen afgelost, dan wordt de lening van tevoren al in dertien gedeelten verdeeld, die de letters A tot en met M krijgen. Men kan nu volstaan met het trekken van een letter. Alle obligaties die voorzien zijn van die letter, worden dan afgelost. Prospectus hierin staan bijzonderheden over de instelling en over de obligatielening. In een prospectus worden onder andere opgenomen: -> de verhouding tussen het eigen en het vreemd vermogen -> de resultaten van de afgelopen jaren en de verwachtingen voor de toekomst -> het doel van de lening en de grootte van het te lenen bedrag -> de datum waarop de koers bekend wordt gemaakt -> de wijze van aflossen en de datum of data waarop wordt afgelost -> het tijdstip waarop moet worden ingeschreven -> het tijdstip waarop de obligaties eventueel kunnen worden afgehaald en moeten worden betaald

Tendersysteem de beleggers mogen zelf aangeven welke prijs zij voor de aangeboden obligaties over hebben. Toonbankuitgifte als na de eerste dag van uitgifte de plaatsing van obligaties nog enige tijd wordt voortgezet. De uitgiftekoers kan dan van dag tot dag worden bijgesteld. Aandelen/obligaties: zie volgende pagina! Aandelen Obligaties
Bewijs van mede-eigendom in een NV of BV Schuldbewijs
Deel van het eigenvermogen Deel van het vreemd vermogen
Medezeggenschap in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders Geen zeggenschap
Risico bij slechte resultaten Minder risico
Koers onstabiel, afhankelijk van de winstverwachtingen Koers stabieler, voornamelijk afhankelijk van de rentestand
Dividend als beloning (afhankelijk van de winst) Vast interestpercentage
Voorziening voor onderhoud lijkt erg veel op het vormen van een reserve, maar bij een voorziening staat echter vast dat de uitgaven in werkelijkheid ook zullen komen. Eerstehandsmarkt de ondernemingen ontvangen het vermogen rechtstreeks van het publiek. Tweedehandsmarkt de onderneming leent geld van de bank, die op haar beurt weer geld leent van het publiek. Bedrijfsresultaat uit gewone bedrijfsuitoefening komt tot stand door de brutowinst te verminderen met de kosten. Een liquiditeitsbegroting is een begroting waaruit blijkt over hoeveel liquide middelen een onderneming kan beschikken voor een aantal toekomstige perioden. We stellen daartoe tegenover elkaar de verwachte ontvangsten en de verwachte uitgaven per kas en banken. Zie 16.3
Ontvangsten en uitgaven hebben invloed op de liquide middelen van de onderneming en daarmee op de liquiditeitsbegroting. Kosten en opbrengsten hebben invloed op het resultaat (de winst of het verlies) van de onderneming. Opbrengsten die geen ontvangsten zijn: Als een onderneming bijvoorbeeld in oktober goederen verkoopt tegen een verkoopprijs die hoger is dan de inkoopwaarde, is er sprake van brutowinst. De brutowinst beïnvloed het resultaat over de maand oktober. Maar ontvangt de onderneming nu ook geld, dus nemen de liquide middelen over oktober toe-> Dat hangt ervan af. Als de goederen op rekening worden verkocht en aan de klant één maand krediet wordt gegeven, zal het geld pas in november worden ontvangen. Leren pag. 266 ! Boek 2
Hoofdstuk 5 Marketingbeleid van commerciële organisaties: alle activiteiten van een onderneming die gericht zijn op de maximale behoeftebevrediging van de afnemers, waarbij tevens de ondernemingsdoelen gerealiseerd dienen te worden. Tot het marketingbeleid worden gerekend: -> het prijsbeleid -> het productbeleid -> het promotiebeleid = communicatiebeleid -> het plaatsbeleid = distributiebeleid
Omgevingsfactoren zijn factoren die van buiten de onderneming op de onderneming inwerken. We onderscheiden: -> de niet-beïnvloedbare omgevingsfactoren -> de beïnvloedbare omgevingsfactoren
Niet-beïnvloedbare omgevingsfactoren: (kan de onderneming geen invloed op uitoefenen) -> de wetgeving en andere overheidsmaatregelen en richtlijnen -> het sociale en culturele niveau van de samenleving -> de technologische ontwikkelingen -> de macro-economische ontwikkelingen -> gedragsregels -> zelfregulering
Macro-economische ontwikkelingen: de ontwikkelingen op economisch gebied van een land of van een groep landen. Beïnvloedbare omgevingsfactoren: -> toeleveranciers -> afzetkanalen -> afnemersgedrag -> concurrentie
Marktonderzoek een systematische onderzoek naar de afzetmogelijkheden van een bepaald product in een gebied gedurende een zekere periode. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen deskresearch en fieldresearch: -> Deskresearch: gebeurt van achter het bureau. -> Fieldresearch: levert de deskresearch niet voldoende op, dan moet er fieldresearch worden gedaan, de onderzoeker moet nu op zoek naar informatie die nog niet in de onderneming aanwezig is. Om de fieldresearch uit te voeren, staan de onderzoeker verschillende mogelijkheden ter beschikking: -> enquête -> observatie -> experiment
Tot de doelstellingen van elke onderneming behoren: -> het nastreven van continuïteit -> het behalen van winst. Tot de marketingdoelstellingen rekenen we: -> het behalen van een bepaalde afzet -> het vergroten van het marktaandeel -> het behalen van een bepaalde winst -> het verbeteren van het imago
Doelgroep of marktsegment: een groep mensen die dezelfde wensen heeft en op min of meer gelijke wijze reageert op de marketinginstrumenten van de onderneming. Marktaandeel = Afzet van een onderneming in een bepaald gebied gedurende een bepaalde periode / Totale afzet in een bepaald gebied gedurende dezelfde periode x 100% Marktleider: de onderneming die het grootste marktaandeel bezit. Marktpositie de plaats die de onderneming met haar producten inneemt in de markt te aanzien van de concurrentie. Marketingstrategie de onderneming kiest een of enkele deelmarkten om zich op te richten. Marktsegmentatie voor een bepaald product splitst de onderneming de totale markt op in een aantal kleine, min of meer homogene deelmarkten. De onderneming moet bepalen op hoeveel marktsegmenten zij zich gaat richten en welke marktsegmenten de meest geschikte doelgroepen vormen. Bij de bepaling van de doelgroepen onderscheiden we drie mogelijkheden: -> ongedifferentieerde marketing
de onderneming richt zich hierbij op vrijwel de gehele markt -> gedifferentieerde marketing -> geconcentreerde marketing

hierbij concentreert men zich op een bepaald segment
Ongedifferentieerde marketing hierbij wordt een product slechts in 1 variant op de markt gebracht. Gedifferentieerde marketing hierbij wordt een product in verschillende varianten op de markt gebracht. Geconcentreerde marketing de onderneming richt zich op 1 of enkele deelmarkten. Hoofdstuk 6 Product het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst. Materiële eigenschappen de eigenschappen die in het product zelf aanwezig zijn (zoals vorm, gewicht, smaak en capaciteit) en de eigenschappen die de producent heeft toegevoegd (zoals verpakking, garantie en service). Immateriële eigenschappen die de consument aan het product verbindt, bijvoorbeeld status, imago, exclusiviteit en goede naam. Productmix kwaliteit, vormgeving, verpakking en garantie en service. Kwaliteit alle eigenschappen van een product waaraan de gebruiker waarde hecht. Fabrikantenmerk A-merk
B-merk
Paraplumerk
Merken Winkelmerk C-merk
Private label
Huismerk
Fabrikantenmerk de naam van de fabrikant is verbonden aan het merk. (Philips) A-merk een merk dat de koper vertrouwd in de oren klinkt. Hij is bereid voor een dergelijk product wat meer te betalen. De fabrikant zorgt voor de (landelijke) reclame en het product is op zeer veel verkooppunten te verkrijgen. B-merk bij het publiek minder bekend dan het A-merk. Het product is wat goedkoper en op minder plaatsen te krijgen. Paraplumerk wanneer de fabrikant al zijn producten onder 1 naam op de markt brengt. Winkelmerk bijvoorbeeld Albert Heijn, meestal spreken we van huismerk. Private labels eigen merken
euroshopper. C-merk veel minder naamsbekendheid dan een B-merk. Meestal heeft zo’n merk plaatselijke of regionale bekendheid. Witte merken producten die geen merknaam hebben. Voordelen voor het voeren van een fabrikantenmerk door de detaillist: -> niet de detaillist, maar de fabrikant zorgt voor de reclame -> de garantieverplichtingen zijn voor rekening van de fabrikant -> door het voeren van merkartikelen krijgt de detaillist vaak een goede naam. Voordelen voor het voeren van een eigen merk: -> de consument krijgt een binding met de detaillist waar hij het product koopt -> de winstmarge is meestal groter dan bij een fabrikantenmerk -> men heeft minder last van concurrentie van andere winkels -> de naam van de winkel staat op de verpakking

Levenscyclus van een product bestaat uit vijf fasen: -> introductiefase -> groeifase -> rijpheidsfase -> verzadigingsfase -> neergangsfase
De duur van de levenscyclus hangt af van: -> de snelheid van de technische ontwikkeling -> de concurrentie -> de mate waarin het nieuwe product door de afnemers wordt geaccepteerd
Mogelijkheden van de vraaggeoriënteerde prijsbepaling: -> penetratiepolitiek -> afroompolitiek -> psychologische prijzen -> prijskortingen -> prijsdiscriminatie
Penetratiepolitiek de prijs van een product wordt zodanig laag vastgesteld dat daardoor in korte tijd een groot gedeelte van de markt van het nieuwe product wordt voorzien. Is eenmaal een groot deel van de markt veroverd, dan kan men op grote schaal produceren, waardoor de constante kosten per product en dus ook de totale kosten per product laag kunnen zijn. Afroompolitiek de onderneming begint met een hoge prijs. Bij die prijs is er een aantal consumenten dat het product aanschaft. Wanneer de afzet begint te stagneren, stelt de onderneming de prijs op een lager niveau vast, waardoor een nieuwe groep consumenten in staat is het product te kopen. Psychologische prijzen bijv. 9.95
Prijskortingen uitverkoop
Prijsdiscriminatie op hetzelfde moment worden aan verschillende groepen afnemers verschillende prijzen berekend voor technisch en economisch identieke producten. Prijsdifferentiatie als door kostenverschillen die de levering van een product met zich meebrengt, aan verschillende groepen afnemers verschillende prijzen worden berekend voor technisch identieke producten. Hoofdstuk 7 Promotiebeleid het gaat erom dat een bepaalde boodschap van de producent op de een of andere manier bij de consument terecht komt. Doel van promotie het in contact komen met de afnemer en hem allerlei informatie verstrekken over het assortiment van de fabrikant of winkelier. Communicatie een zender brengt een boodschap via een of ander medium bij de ontvanger. Massacommunicatie het gebruikte medium is er een waar iedereen kennis van kan nemen. Persoonlijke communicatie elke potentiële koper wordt afzonderlijk van informatie voorzien. Taken van vertegenwoordigers: -> onderhouden van contacten met afnemers en sluiten van orders -> verstrekken van informatie en winnen van nieuwe klanten -> verlenen van service aan de afnemers -> informatie inwinnen voor het eigen bedrijf
Een vertegenwoordiger werkt vaak op provisiebasis: naast een (relatief laag) vast inkomen ontvangt hij provisie over de aankopen van de klanten die tot zijn regio (district) behoren. Soorten vertegenwoordigers: -> De vertegenwoordiger van industriële producten. Deze zie je vaak op beurzen maar is natuurlijk ook ingeschakeld bij het bezoek aan klanten. -> De chauffeur-verkoper. Deze rijdt met een (vracht)wagen de klanten af, waarbij de bestelling direct wordt afgeleverd -> De branchevertegenwoordiger. Hij bezoekt de afnemers niet, maar wel diegenen die invloed hebben op het product. -> De demonstrateur -> De vertegenwoordiger die uitsluitend belast is met het winnen van nieuwe klanten (acquisiteur). Voordelen persoonlijke verkoop: -> men kan op de wensen van iedere klant persoonlijk inspelen -> er is een veel betere discussie mogelijk over de eigenschappen van een product -> er kan veel beter worden teruggekoppeld (feedback) van de klant naar de onderneming ten aanzien van de wensen van het veld (de klanten) Voordelen van massacommunicatie: -> massacommunicatie is per bereikte afnemer veel goedkoper dan persoonlijke verkoop -> men kan een veel groter aantal personen in 1 keer bereiken -> massacommunicatie gaat veel sneller

Reclame een middel om het grote publiek vertrouwd te maken met een bepaald product. Er kan ook reclame worden gemaakt om het imago van de onderneming op te bouwen of te verbeteren. Collectieve reclame de reclame wordt gemaakt door de fabrikanten van een productsoort, bijv.: snoep verstandig, eet een appel. Themareclame het gaat de ondernemer erom merkbekendheid te kweken en te onderhouden. De onderneming probeert het koopgedrag van de consumenten op lange termijn te beïnvloeden door het imago van het product te verbeteren waardoor de consument meer sympathie voor het merk krijgt. Voorb.: even Apeldoorn bellen. Actiereclame heeft een kortetermijndoelstelling. De onderneming onderneemt een speciale actie om op korte termijn de verkoop van een product te stimuleren. Voorb. tijdelijke prijsverlagingen. Sampling mensen kennis laten maken met een product door het verspreiden van monsters. Stakeholders alle belanghebbenden met wie de onderneming rekening moet houden bij het reclame maken (overheid, leveranciers, detaillisten en consumenten). Factoren die van belang zijn bij de keuze van een medium: -> de afnemersgroep waarop men zich richt -> de kosten van elk medium -> de aard van het product
Doel public relations het beïnvloeden van personen van wie de mening over de onderneming van belang kan zijn. Groothandel levert niet aan consument maar aan andere grossiers en detaillisten. Kleinhandel levert uitsluitend aan consument. Taken groothandel: -> zorgt ervoor altijd voldoende producten in voorraad te hebben, die door de kleinhandel kunnen worden afgenomen -> doordat de groothandel grote hoeveelheden inkoopt, kan zij grote kortingen bedingen, een deel van die korting wordt doorgegeven aan de kleinhandel waardoor de kleinhandel de producten nogal eens goedkoper verkrijgt dan wanneer zij ze zelf had moeten inkopen bij de fabrikant -> de groothandel zorgt ervoor dat de detaillist op de hoogt wordt gebracht van nieuwe producten -> de groothandel levert in het algemeen op rekening waardoor een belangrijk deel van de voorraad van de kleinhandel door de groothandel wordt gefinancierd
Distribuerende functie de verspreiding van de producten over de afnemers door de kleinhandel. Collecterende functie het inkopen door de kleinhandel van zijn assortiment bij verschillende groothandelaren en producenten. Onderdelen van het beleid van de kleinhandel: -> samenstelling van het assortiment -> service verlening -> de prijs -> de vestigingsplaats
Discount-houses de consument kan zelf bepalen welke mate van service hij wenst en aan de hand daarvan een detaillist uitzoeken. Bij het vaststellen van een product moet de detaillist rekening houden met 3 factoren: -> de kosten van het product -> de vraag naar het product -> de concurrentie
Taak groothandel, kleinhandel de producten bij de consument brengen. Distributiekanaal tussenschakels in de bedrijfskolom, hebben betrekking op de weg die het product aflegt van de producent naar de consument. Kanaalkeuze
Directe distributie Indirecte distributie
Directe distributie; de goederen gaan rechtstreeks van de producent naar de afnemer. Indirecte distributie: tussen de producent en de afnemer zitten 1 of meer tussenschakels. Voordeel van verkoop in eigen winkel men is niet afhankelijk van anderen bij de promotie van producten. De keuze van wel of geen tussenschakels hangt af van: -> De omzet die bij een bepaald distributie kanaalkan worden behaald. -> De kosten van dat distributiekanaal. Wapens in de concurrentiestrijd om tussenschakels: -> Kredietverlening -> Bijzondere aanbiedingen -> Geven van cadeaus -> Hoge rabatten (kortingen) -> Snelle levering -> Het maken van reclame
Hierbij maken we onderscheid tussen push en pull distributie. Push distributie producent probeert de detaillist over te halen zijn producten in zijn assortiment op te laten nemen en goed te promoten. Pull distributie de producten bewerkt nu de cunsument over de hoofde van de detaillisten (door bijv, reclame) daardoor gaat de consument bij de detaillist om het product vragen. Waardoor de detaillist genoodzaakt wordt het geraagde product in zijn assortiment op te nemen. (duur) Hoofdstuk 8 Bij niet commerciële organisaties hangt de prijs van het product of de dienst niet alleen af van de kosten. In heel wat gevallen wordt de prijs bepaald door subsidiegevers (dit is vaak een overheidsorgaan.) -> Tegen de kostprijs -> Beneden de kostprijs -> Gratis

Niet – monetaire prijs dienst of product wordt (ver beneden de kostprijs aangeboden.) Vergelijkende reclame in een advertentie worden twee (of meer) merken vergeleken op bepaalde eigenschappen. Vroeger marketing gericht op welvaart van de consument nu meer op welzijn. Sociale marketing men streeft er naar het ontevreden en onveilige gevoel bij de consument te verminderen. Voorbeeld :ideële reclame> doel opvattingen en/of gedragingen van mensen beïnvloeden. SIRE
Eisen voor reclame – uitingen staan in de reclame code. Consument mag niet worden misleid en de reclame mag niet aanstootgevend zijn klacht indienen bij Reclame Code commissie. Bij gedrukte reclame. Bij klachten over reclme op radio en TV Reclame Raad. Conversiemarketing negatieve houding van afnemers ombuigen tot een positieve houding. Bij demarketing probeert men de vraag naar een product/dienst af te remmen. Contramarketing het ondernemen van acties door derden die gericht zijnop het verminderen of verdwijnen van ongewenst gedrag. Countermaketing men wil ergens tegenin gaan (reclame vóór roken) Hoofdstuk 11 Kengetallen kengetallen zijn verhoudingscijfers tussen belangrijke grootheden. Bijvoorbeeld in een organisatie of bedrijf
Een onderneming is liquide als ze in staat is haar schulden die ze op korte termijn heeft op tijd terug te betalen. Liquiditeit liquiditeit geeft de mate aan waarin de onderneming haar schulden op korte termijn kan voldoen.(crediteuren, belastingschulden, schulden in rekening courant) 2 kengetallen om de liquiditeit te berekenen: -> current ratio -> quick ratio
Current ratio de verhouding tussen de middelen die op korte termijn beschikbaar komen (vlottende activa) en de belastingmiddelen en aan de andere kant de schulden op korte termijn. (gebouwen en inventaris, de vaste activa, zijn niet op korte termijn liquide te maken. Current ratio = (vlottende activa + liquide middelen) / schulden op korte termijn
De liquiditeit is voldoende als de current ratio 2 of meer is. De betekenis als de current ratio bijvoorbeeld 2,4 is, betekend dit dat de onderneming op korte termijn aan zoveel gelden kan komen dat de schulden op korte termijn 2,4 keer betaald kunnen worden. Bij de beoordeling van de current ratio gaat het in de eerste plaats om de vergelijking met andere perioden. Quick ratio Alleen de vlottende activa die snel in geld kunnen worden omgezet worden hierbij betrokken, de voorraden worden buiten beschouwing gelaten. Quick ratio = (vlott. Activa – goederenvoorraad + liquide middelen) / schulden op korte termijn
Bij een quick ratio van 1 of meer is de liquiditeit in ieder geval voldoende. De quick ratio wordt met name gebruikt als: er weinig of geen voorraden zijn. Bezwaren bij het beoordelen van de liquiditeitspositie aan de hand van de CR en QR: -> het is een momentopname -> uit de balans blijkt niet op welke tijdstippen de ontvangsten en betalingen plaatsvinden -> uit de balans blijkt niet het bedrag dat de onderneming nog van de bank kan lenen
IJzeren voorraad een goederenvoorraad waarover een onderneming voor een ongestoorde bedrijfsuitoefening moet beschikken. Debiteurenkern het minimale bedrag dat de onderneming altijd onder de debiteuren zal hebben uitstaan. Een onderneming is solvabel, wanneer ze in staat is bij liquiditatie (opheffing) al haar schulden te betalen. Solvabiliteit de mate waarin de onderneming in staat is bij liquiditatie haar schulden op korte en op lange termijn te voldoen. Het gaat dus om het risico dat de verschaffers van het vreemd vermogen lopen. Solvabel de (liquiditatie)waarde van de activa meer bedraagt dan het totaal vreemd vermogen, is de onderneming solvabel. Liquidatiewaarde van de activa is gelijk aan het bedrag dat de activa bij liquiditatie opbrengen. Een oorzaak van liquiditatie overcapaciteit in de bedrijfstak. Liquiditatiebalans een balans waarop de activa zijn opgenomen tegen de liquiditatiewaarde. 1. Solvabiliteitspercentage = totale activa / vreemd vermogen x 100% Solvabiliteitspercentage = totale vermogen / vreemd vermogen x 100% 2. Solvabiliteitspercentage = eigen vermogen / vreemd vermogen x 100% Continuïteit als een onderneming verliezen lijdt, en er is te weinig eigen vermogen, dan komt de continuïteit van de onderneming in gevaar. Effecten behoren tot de liquide middelen van een onderneming als ze snel in geld omgezet kunnen worden, zo niet behoren ze tot de vlottende activa. Interne financiering zelffinanciering, de bedrijven houden de winsten in en daardoor groeit het EV. Rentabiliteit de mate waarin de onderneming in staat is een opbrengst te geven aan de verschaffers van het vermogen. Soorten rentabiliteit: -> rentabiliteit van het EV (REV) -> rentabiliteit van het Totale vermogen (RTV) REV = nettowinst (na aftrek vennootschapsbelasting) / Gemiddeld eigen vermogen (+nettowinst) x 100% RTV = nettowinst + interest / Gemiddeld totale vermogen x 100% Cashflow nettowinst uit gewone bedrijfsuitoefening + afschrijvingen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.