Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 2 Ah! les vacances (Tout a vous)

Beoordeling 4.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2482 woorden
  • 19 januari 2004
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 4.1
32 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Teksten: Tekst 1: De 1e zomer zonder ouders
Het weer blijft goed
Ik heb veel vooruitgang met zeilen
Moniteur = leraar
Geraldine is gepassioneerd door de surfleraar
Ver van de blikken van papa en mama
Geraldine en haar vriendinnen hadden de droom van het jongerenleven te realiseren. Selon eux = volgens hun
Semble = lijkt (op) De situatie lijkt makkelijker voor de jongen
Het is waar dat op 15, 16 en 17 jarige leeftijd voel je je heel zeker van jezelf en van anderen. Ver van school en de kleine gewoonten heeft het leven iets spannends. Het is een beetje een groot avontuur met een beetje geld diep in je zak. Niemand die zegt stop met nagelbijten. Over de ouders: Sebastien: ze zijn ouderwets. Delphine: de jongens worden meer vrij gelaten. Anaïs: haar vader gaat er vanuit dat ze het hele strand gaat versieren. Rémi: toen hij terug waqs wilde hij alles aan zijn ouders vertellen (heimwee). Over hun vakantie-ervaringen: Sebastien: hij vertelt niks
Delphine: ze vertelt niks

Anaïs: ze sliep niet iedere avond om 8 uur op bed lagen, maar ze ging niet heel idioot doen. Ze heeft ervan geleerd en ze vond het leuk. Rémi: bruin, gezellig, maar hij miste thuis. Tekst 2: De begroeting van het begin van het nieuwe schooljaar. Ohw jee, het begin van het nieuwe schooljaar. Het is niet altijd makkelijk om cool te blijven. De sportievelingen zien zich al uren zitten zonder zich te bewegen, de verlegenen hebben vrees voor hun eerste mondelinge beurt en de goeden in frans hun eerste huiswerk wiskunde. De nieuwelingen vragen zich af of ze vrienden kunnen gaan maken en de zittenblijvers of de vrienden van dit jaar ook zo sympathiek zijn als die van het afgelopen jaar. En hoe gaat het met de leraar? Pompiste = pompbediende
De pêche-toi = schaam je Tekst 3: 5 fietsen bij de kangoeroes. Davy en zijn kameraden doen een grappige manier van spijbelen. Op de fiets hebben ze Nieuw-Zeeland en Tasmanië doorkruist. Nu zijn ze in Australië. In september 1996 heeft Davy Morel, 15 jaar, geschoold in Albens, 3 fietstassen vastgebonden aan zijn mountenbike en zijn binnenband gecontroleerd, veroordeeld tot het dragen van 20 kg. In Nantes, Michaël Chevalier (13 jaar), in Cherbourg Théodore Darroux (13 jaar) en de 2 volwassenen Lollois (Philippe de beste zwemmer en Joëlle de bibliothecaresse) hebben hetzelfde gedaan. Alle 5 hebben ze besloten een buitengewoon avontuur te beleven. Op de fiets dus, hebben ze gepland om de grote terreinen van het Pacific Zuiden te ontdekken. Tasmanië, Nieuw-Zeeland en Australië. En voor het avontuur, dit is er een. In het stof van de bush, onder een brandende hitte, fietsen zij ongeveer 120 km per dag. In een jaar zullen ze 20.000 km afleggen. Anders studeren
Physiek is dit niet te zwaar, vertelde davy. Wij rijden in de nacht om grote hitte te vermijden. Het nadeel is dat wij minder profiteren van het landschap en dat we niet de dieren zien die ons vaak verrassen: konijnen, kangoeroes, emoes en dingo’s. Maar het is niet de reden dat we niets doen. Dit is geen vakantie. Het is zelfs de 1e rede van hun reis: anders leren en zich baseren op het observeren en ontdekken om te onderwijzen. (Dat is het) dit project dat de ouders van davy verleid heeft (ze zijn leraren) en heeft het doen accepteren niet alleen het vertrek van hun zoon voor een jaar, maar ook het financieren van deze weinig gewone school. Ik heb grote vooruitgang gemaakt in engels gemaakt want ik ben niet meer bang om te praten. Ook vooruitgang in wiskunde, want men is om de beurt bankier van de groep. en er is geen sprake van vergissen! En vervolgens vooruitgang in frans, want we moeten een dagboek schrijven dat met regelmaat naar onze scholen wordt gefaxt. En vervolgens heeft men noodgedwongen mechaniek geleerd, het koken en het interviewen van mensen. Tekst 4: Rhône-Alpes, portret van een regio
Blauw zijn de meren en de riviertjes van de regio. Rhône-Alpes is zonder twijfel de strekk van frankrijk die het beste uitgerust is voor hen die houden van vrije tijd op het water. De kuurgasten en de badgasten weten niet wat ze moeten kiezen tussen verschillende kuuroorden: Aix-les-bains, Evian, Divonne, Allevards, Vals, Charbonnières, Saint-Gervais, Nyons… Wit? De Rhône-Alpes biedt het grootste skigebied van de wereld. Enkele 50 topgebieden plus een honderdtal skicentra stellen kilometers sneeuw ter beschikking aan skiers, langlaufers en tourskiers. Bepaalde gebieden met een internationale reputatie bieden het hele jaar door sneeuwvelden. Van de kleine gezellige oorden van de bergen van Forez en de Ardèche tot aan de voet van de Préalpes passerend door de skidorpen (Chamonix, Val d’Isère…) of de grote sportcomplexen (les Arcs, Tignes), de lijst van plaatsen zou te lang zijn. Savoie is het toneel geweest van de Olympische winterspelen van 1992. Groen, uiteindelijk, voor de natuurliefhebbers. De regio biedt 3 nationale parken: La Vanoise, Les Ecrins en Les Cévennes; twee regionale parken : Le Vercors en Le Pilat. De touristen, die stapel verliefd zijn op kalmte, landelijke ontdekkingen, of culturele of zelfs gastronomische, komen elk jaar in grotere aantallen. Woordjes: Le progrès - de vooruitgang

S’imaginer – zich verbeelden
Annoncer – aankondigen
L’habitude – de gewoonte
Une aventure – een avontuur
L’horizon – de horizon
La purée – de puree
L’expérience – de ervaring
Excitant – opwekkend/opwindend
Décevant – teleurstellend
Passionner – la passion – S’imaginer – l’imagination – de verbeelding
Une bêtise – bête – Quelque part – ergens
Les adolescents – de jongeren
Covaincre – overtuigen
Vacciner – inenten
Une insolation – een zonnesteek
Tient: faire – staat erop
Le VTT – mountainbiking
Forcément – per se
Confier – toevertrouwen
Draguer – versieren
N’importe quoi – maar wat

Faire le fou – aan te stellen
Lie – bindt
Séché l’école – gespijbeld
Bronzé – bruin
La rentrée – begin van het nieuwe schooljaar
Bouger – bewegen
Timide – verlegen
Une interrogation orale – een mondelinge beurt
Un redoublant(e) – een zittenblijver
Faire le coup – een streek uithalen
Forcer – dwingen
Le pompiste - de pompbediende
Cette après-midi – vanmiddag
Ranger – in orde maken
Le cartable – schooltas Ça va toet seul – het gaat vanzelf
Faire l’école buissonnière – spijbelen
Accrocher – vastbinden
Vérifier – controleren
Condamner – veroordelen
Supporter – verdragen

Faire de même – hetzelfde doen
Hors du commun – buitengewoon
Prévoir – voorzien, plannen
C’en est une – dat is het
La poussière – het stof
Torride – verengend, brandend À raison de – hier: ongeveer
Parcourir – afleggen
L’inconvénient – het nadeel
Surprendre – verrassen
S’appuyer sur – zich baseren op
Séduire – verleiden
A tour de rôle – om de beurt
Pas question – er is geen sprake van
Rédiger – hier: schrijven
Par la force des choses – noodgedwongen
Equipé – toegerust
Loisirs nautiques – watersporten
Station thermale – kuuroord
Domaine skiable – skigebied
Station classée – topgebied à votre disposition – tot uw beschikking
ski de fond – langlaufen

ski de randonnée – toerskiën
sites – plaatsen épris de – stapelverliefd op
liée – verbonden
siège – zetelt
l’aménagement - de inrichting
le nombre – het aantal / nombreux – talrijk
le centre – het centrum / centrale - centraal
la tradition – de traditie / traditionnelle - traditioneel
le monde – de wereld / mondiale – wereld- le luxe – de luxe / luxueux – weelderig
l’expression – de uitdrukking / expressif – vol uitdrukking
marcher – lopen / la marche – de mars
vendre – verkopen / la vente – de verkoop
voyager – reizen / le voyage – de reis
construire – opbouwen / la construction – de bouw
habiter – wonen / l’habitation – de woning / l’habitude – de gewoonte
boire – drinken / la boisson – de drank

vivre – leven / vivant – levend
décider – beslissen / décisif - beslissend
créer – scheppen / créatif - scheppend
défendre – verdedigen / défensif - verdedigend
lire – lezen / lisible - lezend
diriger – besturen / directif - besturend Zinnen: - je l’ai rencontré quelque part – ik heb hem ergens ontmoet - les adolescents aiment partir en vacances sans leur parents – jongeren gaan graag zonder hun ouders met vakantie. - Il est difficile de convaincre mes parents - het is moeilijk om mijn ouders te overtuigen - Dans les tropiques il faut se faire vacciner contre la fièvre jaune – in de tropen moet je je tegen gele koorts laten inenten - Si on reste trop longtemps au soleil on risque une insolation – als je te lang in de zon blijft riskeer je een zonnesteek - Mon frère tient: faire ce travail lui-même – mijn broer staat erop dat werk zelf te doen - Le VTT est un sport très populaire – mountainbiking is een erg populaire sport - Les vacances sans parents ne riment pas forcément avec grosses bêtises – vakantie zonder ouders gaat niet per se samen met grote stommiteiten. - Je vais te confier une secret – ik zal je een geheim toevertrouwen. - Mon copain et moi, nous allons draguer des filles – mijn vriendje en ik, wij gaan meisjes versieren - Tu dis n’importe quoi – je zegt maar wat - arrêtez de faire le fou – hou eens op met je zo aan te stellen - l’amour qui me lie: marc est énorme – de liefde die mij aan marc bindt is enorm groot. - ‘Pourquoi t’as séché l’école’, il m’a dit – waarom heb je gespijbeld, zei hij tegen mij - qu’est-ce que tu est bronzé – wat ben jij bruin. - Je suis bien équipé pour faire du ski – ik ben goed toegerust om te skiën. - En Frise on trouve toet pour les loisirs nautiques – in friesland vind je alles voor de watersporten. - Spa est une station thermale en Belgique – spa is een kuuroord in België - La pagne est une domaine skiable dans les Alpes françaises – la pange is een skigebied in de Franse Alpen. - C’est donc une station classée – het is dus een topgebied. - Je suis: votre disposition, madame – ik ben tot uw beschikking, mevrouw. - Qu’est-ce que vous préférez: le ski de fond ou le ski de randonnée ? – waar houd u het meest van: langlaufen of toerskiën. - La liste des sites serait trop longue – de lijst van de plaatsen zou te lang zijn - Marc est épris de Francine – marc is stapelverliefd op Francine - Saint-Etienne est liée au ‘tourisme d’affaires’ – saint-etienne is verbonden met ‘zakentoerisme’ - L’Union Européenne siège: Bruxelles – de europese unie zetelt in brussel - L’aiménagement de ma maison a coûté très cher – de inrichting van mijn huis was heel duur. Grammatica: ~ vergrotende en overtreffende trap. a. vergrotende trap : plus (of moins) + bijvoegelijk naamwoord of bijwoord. 1. une Mercedes est pluc chère qu’une Lada – een Mercedes is duuder dan een Lada. 2. Marthe roule plus vite que Jeanne – Marthe rijdt sneller dan Jeanne. b. overtreffende trap: le/la/les plus + bijvoegelijk naamwoord of bijwoord. 3. Claire est la plus belle fille de la classe – Claire is het mooiste meisje van de klas. 4. Mais Martine est la fille la plus populair – Maar Martine is het populairste meisje. c. uitzonderingen : bon – meilleur – le meilleur : goed – beter – best mauvais – pire – le pire: slecht – slechter - slechtst
~ werkwoorden: a. regelmatig présent: imparfait: passé composé: impératif: je donne je donnais j’ai donné donne (geef) tu donnes tu donnais tu as donné donnons (laten wij geven) il donne il donnait il a donné donnez (geeft) nous donnons nous donnions nous avons donné vous donnez vous donniez vous avez donné ils donnent ils donnaient ils ont donné futur simple (zal geven) : futur du passé (zou geven) : je donnerai je donnerais tu donneras tu donnerais il donnera il donnerait nous donnerons nous donnerions vous donnerez vous donneriez ils donneront ils donneraient
b. onregelmatig aller (gaan) présent : imparfait : passé composé : impératif : je vais je aullais je suis allé va tu vas tu aullais tu es allé allons il va il aullait il est allé allez nous allons nous aullions nous sommes allé vous allez vous aulliez vous êtes allé ils vont ils aullaient ils sont allé futur simple : futur du passé : j’irai j’irais tu iras tu irais il ira il irait nous irons nous irions vous irez vous iriez ils iront ils iraient avoir (hebben) présent : imparfait : passé composé : imperatif : j’ai j’avais j’ai eu aie tu as tu avais tu as eu ayons il a il avait il a eu ayez nous avons nous avions nous avons eu vous avez vous aviez vous avez eu ils ont ils avaient ils ont eu futur simple : futur du passé : j ‘aurai j’aurais tu auras tu aurais il aura il aurait nous aurons nous aurions vous aurez vous auriez ils aurent ils auraient être (zijn) présent : imparfait : passé composé : imperatif : je suis j’etais j’ai été sois tu es tu etais tu as été soyons il est il etait il a été soyez nous sommes nous etions nous avons été vous êtes vous etiez vous avez été ils sont ils etaient ils ont été futur simple : futur du passé : je serai je serais tu seras tu serais il sera il serait nous serons nous serions vous serez vous seriez ils serent ils seraient Faire (doen, maken) Présent : imparfait : passé composé: imparfait : Je fais je faisais j’ai fait - Tu fais tu faisais tu as fait Il fait il faisait il a fait Nous faisons nous faisions nous avons fait Vous faites vous faisiez vous avez fait Ils font ils faisaient ils ont fait Futur simple : futur de passé : Je ferai je ferais Tu feras tu ferais Il fera il ferait Nous ferons nous ferions Vous ferez vous feriez Ils feront ils feraient Pouvoir (kunnen) Présent : imparfait : passé composé : imparfait : Je peux je pouvais j’ai pu - Tu peux tu pouvais tu as pu Il peut il pouvait il a pu Nous pouvons nous pouvions nous avons pu Vous pouvez vous pouviez vous avez pu Ils peuvent ils pouvaient ils ont pu Futur simple : futur du passé : Je pourrai je pourrais Tu pourras tu pourrais Il pourra il pourrait Nous pourrons nous pourrions Vous pourrez vous pourriez Ils pourront ils pourraient Savoir (weten, kennen) Présent : imparfait : passé composé : imperatif : Je sais je savais j’ai su sache Tu sais tu savais tu as su sachons Il sait il savait il a su sachez Nous savons nous savions nous avons su Vous savez vous saviez vous avez su Ils savent ils savaient ils ont su Futur simple : futur de passé : Je saurai je saurais Tu sauras tu saurais Il saura il saurait Nous saurons nous saurions Vous saurez vous sauriez Ils saurent ils sauraient Vouloir (willen) Présent : imparfait : passé composé : imperatif : Je veux je voulais j’ai voulu veuille tu veux tu voulais tu as voulu veuillez il veut il voulait il a voulu nous voulons nous voulions nous avons voulu vous voulez vous vouliez vous avez voulu ils veulent ils voulaient ils ont voulu futur simple: futur simple: je voudrai je voudrais tu voudras tu voudrais il voudra il voudrait nous voudrons nous voudrions vous voudrez vous voudriez ils voudront ils voudraient

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.