Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Module 3

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2453 woorden
  • 4 mei 2003
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
27 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1: Markten 1. De groenteveiling - Afzet: De hoeveelheid die verkocht wordt. - Collectieve vraag: Het gedrag van alle inkopers - Collectieve vraaglijn: Het gedrag van alle kopers kan in de vorm van een lijn worden weergegeven. 2. De evenwichtsprijs - Collectieve aanbod: Aanbod van iedereen - Evenwichtsprijs: De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid. - Inelastische aanbod/vraag: Aanbieders/vragers reageren niet op prijsveranderingen (0/-1) - Elastisch aanbod/vraag: Aanbieders/vragers reageren sterk op prijsveranderingen (gro. dan -1) - Vergelijking van vraaglijn: Qv = -P+10 - Vergelijking van aanbodlijn: Qa = 3 - Evenwichtsprijs: De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid. Qv = Qa
3. De aanbodlijn

De aanbodlijn verschuift in z’n geheel naar links of rechts als - het aantal aanbieders verandert - de kosten van de aanbieders veranderen
Als het aantal aanbieders bij dezelfde prijs toeneemt, gaat de aanbodlijn naar rechts
Als de productiekosten dalen, gaat de aanbodlijn naar rechts
4. De vraaglijn
De vraaglijn verschuift in z’n geheel naar links of rechts als - het aantal vragers verandert - het inkomen van de vragers verandert
Als het aantal vragers bij dezelfde prijs toeneemt, gaat de vraaglijn naar rechts
Als het inkomen stijgt, gaat de vraaglijn naar rechts
5. Een markt van volledige vrije mededinging - Concrete markt: Een aanwijsbare plaats waar vraag en aanbod bij elkaar komen - Abstracte markt: Het geheel van vraag en aanbod in de economie
Het zuivere marktmodel met vraag en aanbod is alleen van toepassing op markten met de volgende 4 voorwaarden (markt van volkomen vrije mededinging): - De markt moet uit veel vragers en aanbieders bestaan - Vrije toetreding: Iedereen mag zonder beperking mee doen op de markt - Homogene goederen: Er mag geen verschil zitten tussen het product van de ene aanbieder en het product van de andere aanbieder - Markt moet transparant zijn: Alle marktpartijen moeten op de hoogte gehouden kunnen worden van de stand gekomen prijzen en de daarbij verhandelde hoeveelheden. - Vrije toetreding: Iedereen mag zonder beperking mee doen op de markt - Homogene goederen: Dezelfde goederen
Voorbeelden van dergelijke markten: - De valutamarkt - De aandelenmarkt - De grondstoffenmarkt - De agrarische markt

Speculatie - Speculatie: Het behalen van voordeel uit prijsverschillen
Als beleggers bijv. verwachten dat de zilverprijs zal gaan stijgen dan zullen ze snel zilver aankopen. Daardoor komt er meer vraag naar het product bij dezelfde prijs. Vraaglijn naar → Als mijnbouwmaatschappijen bijv. verwachten dat de zilverprijs zal gaan stijgen, zullen ze geen haast hebben met verkopen. Als zilver gaat stijgen kunnen ze er volgende week meer voor vangen dan vandaag. Dan komen er minder aanbieders bij dezelfde prijs, A. lijn naar ← 7. Keuzegedrag - Schaarse middelen: Je moet ervoor betalen - Vrije middelen: Je hoeft er niet voor te betalen, bijv. regenbui - Oneindige behoeften: Je neemt nooit genoegen, je wilt steeds meer
8. Prijselasticiteit van de vraag - Prijselasticiteit: Geeft de verhouding aan tussen de procentuele verandering van de prijs en de procentuele verandering van de hoeveelheid Procentuele verandering van Qv
Formule: Ep,v = Procentuele verandering van P
Vraaglijn verticaal: inelastisch
Vraaglijn horizontaal: elastisch
9. Effecten van de prijselasticiteit
Een prijsverlaging is voor een bedrijf alleen zinvol als er een elastische vraag is. Een prijsverhoging is voor een bedrijf alleen zinvol als er een inelastische vraag is. - Omzet = Totale opbrengst → TO = P x Q - Afzet: Aantal verkochte goederen
Bij elastischevraag → prijsdaling leidt tot omzet stijging
Bij inelastiche vraag → prijsdaling leidt tot omzet daling
10. Welvaart en duurzame ontwikkeling - Welvaart: De mate waarin de behoeften worden bevredigd met behulp van de schaarse middelen. De welvaart wordt vaak afgemeten aan de hoogte van het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. (gemiddelde koopkracht per inwoner) - Duurzame ontwikkeling: De huidige generatie schenkt ook aandacht aan de behoeften van de volgende generatie. - Externe effecten: Effecten die niet in de prijs verwerkt zijn - Negatieve externe effecten: Mensen met geluidsoverlast, bijv. bij vliegtuigen moeten hun glas dubbelglas doen. Ze krijgen er geen geld voor. - Positieve externe effecten: Als de buurman bijv. een schutting neerzet heb je er zelf ook wat aan, zonder dat je er voor hoeft te betalen. 11. De keuze van de consument * Een voorbeeld van een negatief extern effect van toerisme is de vervuiling van het milieu. * De hoogte van het nationaal inkomen in de derdewereldlanden zal stijgen door de komst van toeristen. * Of de welvaart toeneemt zal afhangen van de omvang van de externe effecten. *De welvaart daalt als de negatieve externe effecten sterker toenemen dan de positieve externe effecten
12. De minimumprijs - Minimumprijs: De prijs mag niet onder een bepaald minimum zakken

Bij een instelling van een minimumprijs, ontstaan er aanbodoverschotten. Minimumprijzen zijn er om de aanbieders te beschermen tegen al te lage prijzen, waarbij zij hun onkosten niet meer kunnen dekken. Nadeel van marktmechanisme: Het brengt onzekerheid met zich mee - Bij aanbodoverschot: het overschot word opgekocht - Evenwichtsprijs onder min. prijs: Onverkochte producten kunnen vernietigd worden
Als de lijn naar links gaat → Negatieve verandering
Als de lijn naar rechts gaat → Positieve verandering
13. De maximumprijs - Maximumprijs: De prijs mag niet boven een bepaald maximum komen
Bij een instelling van een maximumprijs, ontstaan er aanbodtekorten
14. Kostprijsverhogende belastingen: heffingen en accijns - Accijnzen: kostprijsverhogende belastingen op bijv. demerit goods - Demerit goods: Goederen die de overheid probeert te verminderen, bijv. sigaretten ∆P: Toename van de prijs ∆B: Toename van de kostprijs - Afwentelingspercentage: De mate waarin de producenten de verhoging van de kostprijs kunnen doorbereken in de verkoopprijs. Formule: ∆P ∆B x 100
15. Kostprijsverlagende belastingen : BTW
Accijns en heffingen zijn voor de producent extra vaste kosten per product
Er vindt hier een parallelle verschuiving van de aanbodlijn plaats
16. Subsidie - Subsidie: kostprijsverlagend op bijv. merit-goods - Merit goods: Goederen die de overheid probeert te stimuleren, bijv. toegang zwembad
Bij subsidies betaald de overheid een gedeelte van een prijs, zodat het voor ons goedkoper wordt. Bij subsidies gaat de aanbodlijn naar beneden. 17. Quotum - Quotum: Maximale hoeveelheid
Aanbieders mogen een bepaalde hoeveelheid producten produceren.
Hoofdstuk 2: Bedrijven 18. Eenmanszaak en vennootschap onder firma
De meest voorkomende ondernemingsvormen zijn: - De eenmanszaak - De vennootschap onder firma (VOF) - De besloten vennootschap (BV) - De naamloze vennootschap (NV) - Eenmanszaak: Ondernemingsvorm, waarbij een bedrijf één eigenaar heeft
De eigenaar is persoonlijk aansprakelijk voor de schulden ban het bedrijf
Eenmanszaken zijn vaak bedrijven met een beperkte omvang, zoals een groentewinkel, bakker enz. - Vennootschap onder firma: Ondernemingsvorm waarbij een bedrijf twee of meer eigenaren heeft. De eigenaren zijn ieder voor zich hoofdzakelijk aansprakelijk voor de totale schuld van het bedrijf. Het gaat meestal om familiebedrijven met een beperkte omvang
19. De besloten vennootschap en de naamloze vennootschap - De besloten vennootschap en de naamloze vennootschap: Ondernemingsvormen die we rekenen tot de rechtspersonen. - Rechtspersoon: Onderneming die afhankelijk van de eigenaren zelfstandig bezittingen en schulden kan hebben. - Aandelen: De eigendomsbewijzen van deze ondernemingsvormen
De eigenaren van deze ondernemingen noemen we daarom ook wel aandeelhouders - Dividend: Winstuitkering die aandeelhouders krijgen als het bedrijf winst maakt. - Besloten vennootschap: Ondernemingsvorm waarbij de aandelen in bezit zijn van een besloten kring van eigenaren. Als iemand geen eigenaar meer wil zijn van het bedrijf, dan moet diegene z’n aandelen aan de overige aandeelhouders te koop aanbieden. Als er niemand geïnteresseerd is in de aandelen mag de verkoper op zoek gaan naar een nieuwe eigenaar die zich buiten de besloten kring bevindt. - Naamloze vennootschap: Ondernemingsvorm waarbij de aandelen in bezit zijn van een grote groep aandeelhouders, die soms over de hele wereld verspreid is. Het is meestal niet bekend wie de aandeelhouders zijn, daarom worden de aandeelhouders ook wel naamloos genoemd. Om de aandeelhouders op de hoogte te houden van de gang van zaken binnen het bedrijf is een NV verplicht om zijn resultaten te publiceren. De dagelijkse leiding over de praktische zaken is in handen van een raad van bestuur. Dit gaat vooral om grote bedrijven. 20. De boekhoudkundige balans - Jaarrekening: Bestaat uit een beschrijving van de gang van zaken, een balans en een resultatenrekening. - Balans: Een overzicht van bezittingen en schulden op een bepaald moment. (van een bedrijf) - Activa: In welke bezittingen het bedrijf z’n geld heeft vastgelegd. Bezittingen kunnen we onderverdelen in: - Vaste activa → Zaken die meer dan één productieproces mee gaan, bv. machines - Vlottende activa → Zaken die voor korte tijd in bezit van een bedrijf zijn, bv. voorraden - Financiële activa → De bedragen die het bedrijf in kas heeft, op een bankrekening heeft staan en de bedragen die het bedrijf nog tegoed heeft van afnemers die nog niet betaald hebben. - Debiteuren: Afnemers. Moeten het bedrijf nog geld betalen - Crediteuren: Hier moet het bedrijf nog geld aan betalen - Vreemd vermogen: Als het bedrijf geld heeft ontvangen van mensen die geen mede eigenaar zijn. - Onderhandse leningen: Bedragen die het bedrijf buiten de bank om geleend heeft - Eigen vermogen: Het verschil tussen de totale activa en het totale vreemde vermogen. - Debetzijde: Linkerkant van de balans - Creditzijde: Rechterkant van de balans
Een balans in per definitie altijd in evenwicht, daardoor zal het totaal aan debet gelijk zijn aan het totaal aan credit. 21. De resultatenrekening - Resultatenrekening: Overzicht van lasten en baten (kosten en opbrengsten) van een onderneming over een bepaalde periode. Aan de linkerkant (debet) v.d. balans staat aangegeven hoe groot de kosten zijn geweest
Aan de rechterkant (credit) v.d.balans staat aangegeven hoe groot de opbrengsten zijn geweest
Het winstsaldo wordt aan de debetzijde genoteerd

Het verliessaldo wordt aan de creditzijde genoteerd
Valutaverschillen worden ook op de resultatenrekening geboekt
22. De bedrijfskolom - Bedrijfskolom: Een schematische weergave van alle bewerkingen die een product ondergaat van grondstof t/m eindproduct - Upstream: De bovenloop, omvat alle handelingen die te maken hebben met exploratie en exploitatie (’t begin) - Downstream: De benedenloop, omvat alle handelingen die te maken hebben met raffinage en verkoop van producten tot aan bijv. het benzinestation
23. Toegevoegde waarde - Geleding: Onderdeel van een bedrijfskolom - Bedrijfstak: Een geleding, waar gelijksoortige handelingen aan verschillende producten worden verricht. - Toegevoegde waarde: Omzet – inkoopwaarde (kosten) De toegevoegde waarde is gelijk aan de hoogte van de beloning van alle productiefactoren. 24. Reorganisatie
Een bedrijf kan proberen om z’n winst te vergroten door de kosten de verlagen via een reorganisatie. - Integratie: Het samenvoegen van verschillende geledingen binnen een bedrijfskolom, waardoor de bedrijfskolom korter wordt. - Differentiatie: Bedrijfskolom wordt langer - Integratie: Bedrijfskolom wordt korter - Specialisatie: Bedrijfskolom wordt smaller - Parallellisatie: Bedrijfskolom wordt breder
25. Fusie, overname en kartels - Kartel: Ondernemingen maken onderling afspraken om te concurrentie de beperken
voordeel voor bedrijven: Ze kunnen hun verkoopprijs hoger stellen - Prijskartel: Afspraken om niet onder een bepaalde prijs te zullen verkopen - Productiekartel: Afspraken om niet meer dan een bepaalde hoeveelheid goederen te verkopen - Rayonkartel: Afspraken dat ze niet in elkaars afzetgebied zullen verkopen - Overname: Een bedrijf kan een bestaand bedrijf opkopen - Synergie-effect: De waarde van de gefuseerde onderneming is groter dan de waarde van de twee losse bedrijven bij elkaar opgeteld. 26. Sectoren
Bedrijven worden in de volgende sectoren verdeeld: - Primaire sector: Bedrijven die zich bezig houden met delfstoffen, zoals olie en aardgas en bedrijven die actief zijn in de landbouw, tuinbouw, veeteelt en visserij - Secundaire sector: Bedrijven die industriële goederen produceren en bedrijven die actief zijn in de bouw → bedrijven voor eindproducten + basisproducten enz. - Tertiaire sector: Bedrijven die zich bezig houden met commerciële dienstverlening, zoals toerisme, transport, verzekeringen en het bankwezen. Bedrijven kunnen ook worden onderverdeeld deze factoren: - Marktsector: Bedrijven die goederen en diensten produceren met de bedoeling daar winst mee te maken. - Quartaire sector: Hierin bevinden zich de aanbieders van goederen en diensten die geen winststreven hebben. Bijv. Bejaardentehuizen, ziekenhuizen, scholen enz. - Collectieve sector: Omvat de overheid en de sociale verzekeringen
Overheid is verzamelnaam voor allerlei overheidsdiensten die zich op verschillende bestuursniveaus afspelen: o Rijksoverheid

o De provinciale overheid
o De gemeenten
o De waterschappen
Winst heeft in de marktsector verschillende functies: - Nieuwe investeringen kunnen betaald worden - Beloning voor de eigenaren van het bedrijf Hoofdstuk 3: Ondernemersgedrag 27. Constante kosten en variabele kosten - Variabele kosten: Kosten die variëren met de productie-omvang, bijv. kosten van verpakkingsmateriaal + hoe meer aardbeien je produceert hoe meer mest. - Constante kosten: Kosten die niet variëren met de productie-omvang. Ze blijven hetzelfde. Omdat waardevermindering niet afhankelijk is van de productie-omvang, worden de afschrijfkosten tot de constante kosten gerekend. - Totale kosten: Bestaan uit variabele en constante kosten In formule: TK = TVK + TCK of GTK = GVK + GCK
28. Het break-evenpoint: TO = TK - Break-evenpoint: Totale kosten zijn gelijk aan de totale kosten. De winst is ‘0’ - Totale winst: Totale omzet – totale kosten
In formule: TW = TO – TK - Totale opbrengst: prijs x hoeveelheid
In formule: TO = P x Q
29. Het break-evenpoint: GO = GTK - Kostprijs: Gemiddelde kosten - Gemiddelde totale kosten: Totale kosten : productie-omvang
In formule: GTK = TK : Q
30. Winstmaximalisatie
Als een ondernemer streeft naar maximale totale winst, zal hij doorgaan met het aanbieden van producten, zolang er sprake is van een toename van de winst. - Marginale kosten: Extra kosten → Met hoeveel de TK veranderen als je één product meer maakt. De extra kosten zijn gelijk aan de RC van de totale kosten lijn
De totale winst is maximaal als het bedrijf geen extra winst meer kan behalen bij de verkoop van een extra product. 31. Het aantal marktpartijen - Hoeveelheidsaanpasser: Een aanbieder op de markt die invloed kan uitoefenen op de hoeveelheid - Monopolist: Als een bedrijf de enige is op de markt die een bepaald product kan leveren. Monopolisten worden ook wel prijszetter genoemd - Oligopolie: Er is slecht een beperkt aantal grote aanbieders op de markt. Hierbij is het marktaandeel van de vier belangrijkste bedrijven groter is dan 80%. - Concentratiegraad: Het marktaanbod van de vier grootste ondernemingen - Convenanten: Afspraken tussen de overheid en de bedrijven, waarbij het bedrijfsleven de mogelijkheid heeft om te komen tot zelfregulering. 32. Gedrag van oligopolisten

Een concurrentiestrijd wordt ook wel prijzenslag of een ‘cutthroat-competition’ genoemd. Verder zie tekst… 33. De marketing-mix
Het marketingbeleid bestaat uit: - Productbeleid → De beslissingen die een ondernemer neemt ten aanzien van de producten die hij verkoopt. - Promotiebeleid→ Alle beslissingen die een ondernemer neemt ten aanzien van de
reclame die hij maakt. De ondernemer zal bijv. moeten kiezen tussen reclame in de krant, op de radio of op tv. - Prijsbeleid → - Plaatsbeleid → Een onderneming maakt een keuze op welke manier zij haar
producten wil verkopen. - Productdifferentiatie: Sommige fabrikanten maken een product en verkopen dat product onder verschillende merknamen. - Prijsdifferentiatie: Een onderneming die gelijkwaardige producten verkoopt in twee verschillende prijsklassen. 34. De prijsafzetlijn - Prijsafzetlijn: Omdat de monopolist zelf kan kiezen tegen welke prijs hij gaat verkopen, is de vraaglijn voor hem de prijsafzetlijn. Verder zie tekst… 35. Kostendekking
Verder zie tekst…

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.