Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Geografisch beeld van Frankrijk

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 6819 woorden
  • 29 juni 2005
  • 120 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
120 keer beoordeeld

Geografisch beeld van Frankrijk Punt 1: Bepalen van een absolute ligging van het gebied Frankrijk ligt op het noordelijk halfond. Het ligt in West-Europa. Het grenst aan Belgie, Luxemburg en Spanje. De totale oppervlakte van Frankrijk is 543.965 km2 en is daarmee naar oppervlakte het op een na grootste land van West-Europa en het 37e van de wereld. Frankrijk is dertien maal zo groot als Nederland en ongeveer even groot als Spanje en Portugal samen. In geheel Europa is Frankrijk, na Rusland en de Oekraïne, het grootste land. De grootste afstand van noord naar zuid bedraagt 975 kilometer, ongeveer evenveel als van oost naar west. De meeste grenzen van Frankrijk zijn natuurlijk. In het westen ligt de Atlantische Oceaan, in het noordwesten het Nauw van Calais en Het Kanaal, in het oosten de Rijn, het Jura-gebergte en de Alpen, in het zuiden de Middellandse Zee en de Pyreneeën. Verder grenst Frankrijk in het noorden aan België (620 km) en Luxemburg (73 km), in het oosten aan Duitsland (451 km), Zwitserland (573 km), Italië (488 km) en Monaco (4,4 km) en in het zuiden aan Spanje (623 km) en Andorra (57 km). Punt 2 Inventariseren van natuurlijke gebiedskenmerken Ligging van natuurlijke gebiedskenmerken. * Ligging in een groter geologisch geheel

Het Franse landschap bestaat uit laagvlakten, kusten en oude en jonge gebergten. De gebergten bevinden zich in het zuiden en oosten van Frankrijk en beslaan ca. 25% van de totale oppervlakte van Frankrijk. Het laagland en het heuvelland, beneden de hoogste lijn van 500 meter, beslaan het grootste deel van het land. Tot de oude gebergten behoren het Armoricaans Massief in Bretagne, dat tot 400 meter hoog is, de heuvelachtige uitlopers van de Belgische Ardennen, de Vogezen in het noordoosten, die tot 1400 meter reiken, en het Centraal Massief, dat tot 1800 meter hoog is. De vormen van deze in het Carboon ontstane plooiingsgebergten zijn sterk afgesleten doordat ze ongeveer 300 miljoen jaar aan weer en wind hebben blootgestaan. In dit gebied ontspringen veel grote rivieren: Loire, Dordogne, Tarn, Ardèche en Hérault. In de Auvergne zijn vele heetwaterbronnen te vinden waarvan het bronwater van Chaudes Aigues het warmste van Europa is. Jonge gebergten zijn in het zuiden de Pyreneeën en in het oosten de Alpen en de Jura. Deze zogenaamde plooiingsgebergten zijn deels erg hoog met de op de grens met Italië liggende Mont Blanc (4807 meter) als de hoogste berg van Europa. De verwering heeft hier nog niet zo toegeslagen, en daardoor hebben deze bergen nog scherp getekende vormen. De Alpen zijn door het voorkomen van lange en grote rivierdalen goed toegankelijk. Dit is een belangrijk verschil met de Pyreneeën die meer een gesloten blok en een barrière vormen. De Pyreneeën bestaan uit twee bergketens die elkaar overlappen op de plaats waar de Garonne ontspringt in de Valle d'Aran, een hoekje Spanje ten noorden van de waterscheiding in de Pyreneeën. Er is een duidelijk verschil tussen de bossen en weiden van de vochtige en frisse Atlantische Pyreneeën en de wijn- en boomgaarden van de zonovergoten flank aan de kant van de Middellandse Zee, een van de droogste gebieden van Frankrijk. De hoogste waterval van Europa (422 meter), de Grande Cascade de Gavarnie, is te vinden in de Cirque de Gavarnie, een rotsachtig amfitheater, uitgeslepen door rivieren en gletsjers en omrand met tot 3000 meter hoge bergtoppen. De noordelijke Alpen (Alpes du Nord) omvatten het stroomgebied van de Isère met zijn zijrivieren. Het klimaat is hier wat kouder en vochtiger met veel sneeuw. Er komen talrijke gletsjers voor die in de zomer veel smeltwater leveren. Door het grote verval zijn de riviertjes erg geschikt voor de aanleg van stuwdammen en de opwekking van elektriciteit. De zuidelijke Alpen (Alpes du Sud) omvatten het stroomgebied van de Durance en de Verdon. Het reliëf is hier wat minder indrukwekkend. Het klimaat is er warmer, droger en zonniger. In het noorden ligt een grote schotelvormige laagvlakte met Parijs ongeveer in het midden, het zogenaamde Bekken van Parijs. Deze laagvlakte is ongeveer vijf keer zo groot als Nederland en heeft een golvend landschap met in het oosten beboste heuvelruggen. Dit zijn steilranden of cuesta's, harde restanten van een weggesleten gesteentelaag. De kalksteenlagen van het Bekken van Parijs bereiken de kust bij Het Kanaal en vormen daar een steile krijt- of falaisekust. De begrenzing van het Bekken van Parijs wordt gevormd door het Armoricaans Massief, het Centraal Massief, de Vogezen en de Ardennen. In het zuidwesten bevindt zich ook een uitgestrekte laagvlakte, waarin onder andere Bordeaux ligt, het Aquitaans Bekken. Ten zuiden van Bordeaux ligt een duinenkust met uitgebreide stranden en strandmeren. Het gebied achter de duinen, Les Landes, was vanwege de slechte afwatering altijd moerassig, maar sinds de 19e eeuw zijn hier veel bossen aangeplant. Het Centraal Massief bestaat niet uit één bergketen maar is een enorme hoogvlakte tussen de Loire en de Middellandse Zee en bedekt een zesde deel van Frankrijk (91.000 km2). De hoogste toppen liggen in de Auvergne in het noorden. De Causses en Cevennen verder zuidwaarts zijn minder hoog maar ruiger, met kolkende riviertjes en rotskloven. Tussen het Centraal Massief en de Alpen loopt het Rhônedal, dat naar het zuiden uitwaaiert in een uit rivierklei opgebouwde delta. Ook hier liggen meren achter de strandwal en is de afwatering slecht. In dit gebied ligt de Camargue, een woest en beschermd gebied. Ten westen van de Rhône-delta ligt een vrij brede kustvlakte met een uitgestrekt strand en ten oosten van deze delta is de kustvlakte heel smal en rijst de rotsachtige kust soms steil uit de zee omhoog, terwijl de stranden vooral te vinden zijn in baaien. Waar een oud of jong gebergte voorkomt is er een rotskust met vaak diepe inhammen. Het betreft de kust van Bretagne, Normandië, de Provence en het eiland Corsica. Ten noorden van Cap Gris-Nez en ten zuiden van de monding van de Gironde vinden we en duinkust. Noordelijk van de Seinemonding bestaat de kust uit steile kalkkliffen of falaises. In het zuidwesten zijn de duinen erg hoog en breed. De hoogste zandduin van Europa is de "Dune du Pilat", aan de kust van Aquitanië. Het is bijna 3 kilometer lang, 115 meter hoog en 500 meter breed. Bij de groei van de duinen werden soms kleine riviertjes afgedamd en ontstonden er meren. Zo'n van de zee afgesloten meer in de omgeving van de kust heet een "étang". Deze meren komen ook aan de Middellandse Zeekust voor. * Ligging in een groter klimatologisch geheel: Frankrijk vertoont een grote variatie in klimatologische omstandigheden, die vooral samenhangen met de naar het oosten afnemende invloed van de Atlantische Oceaan, de invloed van de Middellandse Zee in het zuidoosten en de aanwezigheid van gebergten als de Alpen en de Pyreneeën. Frankrijk ligt over het algemeen in de stroming van westenwinden en daardoor heeft het overgrote deel van het land een gematigd zeeklimaat. De temperaturen nemen geleidelijk toe van noord naar zuid. Frankrijk kent vier verschillende klimaten. - Langs de kust van de Middellandse Zee en in het zuidelijk deel van het Rhônedal heerst een Middellandse Zeeklimaat waar de zomers droog en warm zijn en de winters zacht en vochtig. Berucht in het Rhônedal is de mistral, een harde koude valwind die vanaf het Centraal Massief door het dal van de rivier naar de Middellandse Zee waait. Deze wind wakkert soms aan tot een storm doordat het Rhônedal als trekgat fungeert. De minste neerslag valt in het zuidoosten: Avignon en Marseille, met 600 mm per jaar, waarbij zich zowel in het voor- als in het najaar een maximum vertoont naast een scherp minimum in juli. - In het westen heerst een gematigd zeeklimaat met naar verhouding niet zo'n grote verschillen tussen zomer- en wintertemperaturen. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt in deze regio 11°C. Neerslag valt er in alle seizoen, al telt de herfst de meeste regendagen. De jaarlijkse hoeveelheid neerslag is gemiddeld op veel plaatsen meer dan 1000 mm. Bretagne heeft het meest uitgesproken zeeklimaat - In het oosten heerst een landklimaat met koude winters; het aantal vorstdagen bedraagt gemiddeld 83. 's Zomers is de temperatuur gemiddeld 19°C en er valt relatief weinig neerslag. - In het midden van Frankrijk heerst een overgangsklimaat met eigenschappen van zowel een zee- als een landklimaat. Vergeleken met het gematigd zeeklimaat zijn de temperatuursverschillen tussen zomer en winter groter, terwijl de gemiddelde neerslag minder is en rond de 650 mm per jaar ligt. Als gevolg van de langzame verwarming in het voorjaar en de langzame afkoeling in het najaar van het zeewater is nabij de kust de temperatuur in het najaar vaak veel hoger dan in het voorjaar. Hoewel het grootste deel van Frankrijk een gematigd klimaat heeft liggen de waargenomen temperatuurextremen toch ver uit elkaar: Parijs kent incidenteel maximumtemperaturen van ca. 40°C en een absoluut minimum van -16°C. De hoeveelheid neerslag wordt voor een belangrijk deel bepaald door de aanwezigheid van gebergten: Biarritz aan de voet van de Pyreneeën met bijna 1500 mm per jaar en Annecy in de Alpen met bijna 1300. Sneeuw van betekenis komt bijna uitsluitend in het gebergte voor: in de Pyreneeën ligt op 2500 m hoogte gedurende ruim 200 dagen per jaar een laag sneeuw. Naast de al eerder genoemde mistral zijn andere lokale winden de föhnachtige autan en de koude noordelijke bise. Specifieke natuurlijke gebiedskenmerken: Frankrijk heeft verschillende grondstoffen
Energievoorziening: De elektriciteitsproductie is in Frankrijk sterk gestegen, en bijvoorbeeld tussen 1980 en 2000 met 110% gegroeid. Nog maar 10% van de elektrische energie is afkomstig van thermische centrales, ca. 20% van waterkrachtcentrales en ruim 70% van kerncentrales. Voor de levering van aardolie is Frankrijk sterk afhankelijk van het Midden-Oosten, voor aardgas van Noorwegen, Algerije, Nederland en Rusland, voor kolen van Duitsland, Polen en Zuid-Afrika. Het gebruik van gas bedraagt in Frankrijk minder dan de helft van het gebruik in Dutsland of het Verenigd Koninkrijk en dat komt voornamelijk door de hoge productie van kernenergie. Om in de toekomst zoveel mogelijk zelfstandig in zijn energiebehoefte te kunnen voorzien heeft Frankrijk de ontwikkeling van kernenergie als een speerpunt van beleid gemaakt en is door een versneld uitgevoerd energieprogramma het gebruik van kernenergie snel toegenomen. In de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw is Frankrijk Japan en de toenmalige Sovjet-Unie voorbij gestreefd om de tweede producent van kernenergie te worden. In 2000 bestond de totale Franse export voor 14% uit export van energie. In 1980 bedroeg dit nog maar 5%. Frankrijk telt vele textielgebieden. Het noorden is het belangrijkste centrum voor de wol- en vlasweefsels en voor de katoenproductie. De Vogezen (Mulhouse) en de streek van de Beneden-Seine (Rouen) zijn vooral gespecialiseerd in katoen en Lyon is het grote productiegebied van de synthetische en kunstmatige vezelverwerking. In de Languedoc is Mazamet een gespecialiseerde producent van wollen weefsels. Punt 3 Inventariseren van menselijke inrichtingskenmerken Frankrijk heeft de grootste landbouwsector van de Europese Unie. Toch is het relatieve belang van deze sector sinds de Tweede Wereldoorlog sterk gedaald vergeleken met de rest van West-Europa. Zo waren er in 1999 nog maar een kleine miljoen personen actief in de landbouw, bosbouw en visserij. In 1970 waren dat er nog 2,8 miljoen. De productiviteit is in diezelfde periode nog wel gestegen en Frankrijk is na de Verenigde Staten nog steeds de tweede exporteur van agrarische producten in de wereld. In 2000 voerde Frankrijk voor bijna 40 miljard euro aan landbouwproducten uit, waarvan 6,3% aan de Nederlandse markt. Frankrijk importeerde hetzelfde jaar voor bijna 30 miljard euro, waarvan 14,3% uit Nederland afkomstig was. Van de agrarische bedrijven is 40% gespecialiseerd in de intensieve en extensieve veehouderij, 20% in de akkerbouw en 12% in de wijnbouw. Ongeveer de helft van de landbouwgrond in Frankrijk wordt gebruikt om graan te verbouwen. De graanopbrengst bedraagt ongeveer 17% van de totale agrarische opbrengst, maar druiven, groenten, fruit en andere belangrijke gewassen nemen minder landbouwgrond in beslag en leveren veel meer op. Frankrijk telt ca. 30 miljoen hectare landbouwgrond, waarvan ca. 18 miljoen hectare cultuurgrond en heeft daarmee het grootste landbouwareaal in de Europese Unie. Van dit gigantische areaal is 58% akkerland, ruim 37% blijvend grasland en bijna 5% is bedekt met blijvende gewassen als fruit, olijven en wijngaarden. Teeltverbetering, uitbreiding van de bedrijfsgrootte (o.a. door herverkaveling en coöperaties) en mechanisatie vormen een belangrijke bijdrage tot de productiestijging per ha. Om rendabeler te kunnen produceren probeert men de gemiddelde bedrijfsgrootte (ca. 30 ha in 1988) verder op te voeren door o.a. uitkoop van kleine bedrijven. In 1999 telde de sector ca. 680.000 bedrijven. Sinds de nationale landbouwtelling in 1979 is dit aantal met 46% afgenomen door o.a. gunstige opkoopregelingen en een verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 60 jaar sinds 1990. Belangrijk is ook de toenemende schaalvergroting waardoor de gemiddelde bedrijfsgrootte steeg van 23,4 hectare in 1979 tot 41,7 hectare in 1997. Slechts 2% van de actieve beroepsbevolking in Frankrijk is werkzaam in de landbouw. Specifieke inrichting: De waarde van de totale productie in de bouwsector in 2000 bedroeg 130 miljard euro. In 2000 werd er in totaal begonnen met de bouw van 311.000 nieuwe woningen, waarvan 60% in de privé-sector. Wat betreft de non-residentiële bouw werd er in 2000 voor meer dan 40 miljoen m2 aan nieuwe bouwprojecten begonnen. De aanleg van infrastructuur behaald in 2000 een omzet van meer dan 36 miljard euro. De groei werd voornamelijk gerealiseerd door de lokale overheden en privé-opdrachtgevers. Daarnaast investeerden "Energie de France" en "Gaz de France" veel in hun infrastructuur. In de gehele sector zijn ca. 1,6 miljoen personen werkzaam. Verkeer
Frankrijk bezit een goed uitgebouwd verkeersnet, dat wat spoorwegen en wegen betreft radiaal naar Parijs gericht is. Het wegennet omvat 964.000 km, waarvan ca. 8.600 km autosnelweg (met veelal tolbetaling) en 29.000 km hoofd- en nationale wegen. De Franse regering heeft een "masterplan" opgesteld om de snelwegen met nog eens 5.000 km uit te breiden. Ook wil men meer Trans-Pyrenese tunnels voor een beter verbinding met Spanje. Het goederentransport gaat voor 60% over de weg. Het spoorwegnet omvat ca. 35.000 km spoor (80% geëlektrificeerd) waarvan bijna 1300 kilometer deel uitmaakt van het speciale TGV-netwerk oftewel de hogesnelheidslijn, en is vooral in Noord-Frankrijk vrij dicht. Sinds 1981 rijdt de supersnelle TGV-trein (Train à Grande Vitesse) die steden als Lyon, Bordeaux en Nice, maar ook Brussel en Amsterdam op korte afstand van Parijs brengt. Zie
Er zijn uitbreidingen voorzien via Straatsburg naar Duitsland en naar Spanje en Italië. In 1997 werd 52,6 miljard ton vracht per kilometer spoorlijn vervoerd en de spoorwegen namen in 2000 26,5% van het goederenvervoer voor hun rekening tegen 62% in 1958. De neergang is te verklaren door de grote toename van het wegtransport. In 1987 werd begonnen met de bouw van de Kanaaltunnel, die Frankrijk met Engeland verbindt. De Kanaaltunnel loopt tussen het Franse Calais en het Britse Folkestone, is door Franse en Britse ingenieurs ontworpen en werd in 1994 geopend. Het is een 50 kilometer lange spoortunnel die onder het Nauw van Calais doorloopt. De overtocht tussen de twee landen vergt nu nog maar 35 minuten. De rit Parijs-Londen duurt 2.30 uur, Brussel-Londen 2.40 uur. De binnenvaart beschikt over een net van 8600 km waterwegen. Het grootste deel van dit net is echter slechts geschikt voor de wat kleinere schepen en is praktisch buiten gebruik. De binnenscheepvaart neemt dan ook maar 4% van het goederentransport voor haar rekening. Een druk verkeer en vervoer kennen echter de Seine, de gekanaliseerde Rijn en de Moezel, de meeste kanalen van Noordoost-Frankrijk en het in 1988 gerealiseerde Rhône–Rijnkanaal, dat Rotterdam met de Middellandse Zee verbindt. Verschillende nieuwe waterwegen zijn in aanbouw, o.a. Seine–Noord-Oost, die Parijs met Lille en de Moezel moet verbinden, en Middellandse Zee–Rijn, die een hoge prioriteit heeft. De belangrijkste binnenhavens zijn Parijs, Rouen en Straatsburg. De handelsvloot is voor een belangrijk deel staatsbezit en van de vele zeehavens zijn Le Havre, Duinkerken en Nantes-St.-Nazaire de belangrijkste. Marseille is echter de belangrijkste haven voor Frankrijk c.q. het Middellandse Zeegebied en is de derde haven van Europa. Air France, voor 70% staatseigendom, is de grootste luchtvaartmaatschappij. UTA richt de meeste van zijn vluchten op Afrika en Air Inter verzorgt het binnenlands vliegverkeer. De belangrijkste luchthavens zijn: Charles de Gaulle, Orly en Le Bourget (gesloten voor internationaal verkeer) bij Parijs en de luchthavens van Nice als derde internationale luchthaven, Lyon en Marseille. Regionale luchthaven worden steeds meer gebruikt voor internationale vluchten; ten oosten van Parijs is een speciaal vliegveld voor luchtverkeer, Europort. De plannen zijn om in 2020 een derde luchthaven in de regio Parijs te openen: Chaulnes-Vermandovilliers, 130 kilometer ten noorden van Parijs in het departement Somme. Punt 4 Inventariseren van demografische kenmerken Het vasteland van Frankrijk telde per 1 januari 2001 ca. 59 miljoen inwoners. Wanneer de overzeese departementen daarbij worden opgeteld, komt men uit op 61,1 miljoen inwoners en daarmee komt Frankrijk, na Duitsland dat ruim 82 miljoen inwoners heeft, op de tweede plaats in de Europese Unie. De bevolking van Frankrijk nam na 1945 sterk toe door o.a. de vooruitgang in de gezondheidszorg en de uitbreiding van de sociale voorzieningen. Tot begin 20e eeuw was de bevolkingsaanwas maar gering en tussen de twee wereldoorlogen nam het inwoneraantal zelfs af. Vanaf het midden van de jaren zestig nam de bevolkingsgroei sterk af maar sinds 1977 is er sprake van een lichte toename. In 1992 was het geboortecijfer 13‰ en het sterftecijfer 9‰. De levensverwachting bij geboorte was in 2000 voor vrouwen 81 jaar en voor mannen ruim 73 jaar. Naast de natuurlijke bevolkingstoename is een aanzienlijk deel van de toename toe te schrijven aan de immigratie van buitenlanders (m.n. Algerijnen, Portugezen, Italianen, Spanjaarden, vluchtelingen uit Frans-Afrika en Marokkanen). Hun aantal maakte in 1990 6,3%/// van de totale bevolking uit; de meeste allochtonen (85%) wonen in Parijs en omstreken, in de regio Rhône-Alpes en op Corsica. De groei van de bevolking bedroeg in 2001 meer dan 300.000 personen; het migratiesaldo droeg daaraan bij met 60.000 personen. Het migratiesaldo van Frankrijk is over het algemeen het laagste van de Europese Unie. Waar voor de gehele Europese Unie de totale bevolkingsgroei voor tweederde wordt bepaald door het migratiesaldo, is dat in Frankrijk maar voor 20%. Zowel in 2000 als in 2001 werden ongeveer 775.000 baby's geboren, waardoor men in Frankrijk sprak van een "mini-babyboom". De groei van de bevolking verschilt sterk per regio. Zo groeit de bevolking in Noord-Frankrijk traditioneel veel sterker dan in Zuid-Frankrijk. De bevolkingsopbouw per 2002 in procenten is als volgt: 0-19 jaar 25,3% 20-64 jaar 58,5% 65+ 16,2% Frankrijk is relatief dun bevolkt en zelfs een van de dunst bevolkte landen van Europa. De gemiddelde bevolkingsdichtheid bedroeg in 2002 106 inwoners per km2, maar de bevolking is zeer ongelijk verspreid. Dunbevolkte gebieden zijn het Centraal Massief, de plateaus van het Parijse Bekken, Les Landes en het hooggebergte. Dichtbevolkte gebieden zijn de departementen Ille-de-Paris, Nord, Rhône, Val de Marne en Hauts-de-Seine. Dit zijn gebieden die gekenmerkt worden door intensieve landbouw, maar vooral door industriële en stedelijke zones. In 1999 woonden 45 miljoen Fransen in een stedelijke omgeving, dat is 77% van de bevolking. In 1973 was dit nog 73%. In Parijs alleen al woont ca. 20% van de Franse bevolking. Door de vorming van ‘métropoles d'équilibre’ zoals Nantes, Lille, Strasbourg, Marseille, Bordeaux, Toulouse en Lyon heeft men geprobeerd het evenwicht in Frankrijk te herstellen en de groei van Parijs af te remmen. Frankrijk telt 52 stedelijke agglomeraties van meer dan 150.000 inwoners: de grootste zijn: Parijs 10,56 miljoen
Lyon 1,6 miljoen

Marseille 1,4 miljoen
Lille 1,11 miljoen
Toulouse 920.000
Bordeaux 880.000
Nantes 670.000
Strasbourg 560.000
Nice 560.000
Grenoble 510.000 Punt 5 Inventariseren van culturele kenmerken Officiële taal is het Frans, daarnaast wordt door minderheden Bretons (Bretagne) gesproken, Occitaans (het zuiden), Baskisch (in de westelijke Pyreneeën), Duits (Elzas-Lotharingen), Nederlands (Frans Vlaanderen), Catalaans (Roussillon), Italiaans (rond Nice), Corsicaans (op Corsica). De Franse taal is een Romaanse taal die door ca. 100 miljoen mensen als moedertaal wordt gesproken, waarvan ca. 60 miljoen in Frankrijk. Frans wordt verder nog gesproken in België beneden de lijn Wezet-Moeskroen en Brussel, in Zwitserland (Suisse romande), Italië (Valle d'Aosta), Haïti en Canada (Quebec), en die, naast de moedertaal, in vele voormalige Franse koloniën als taal van bestuur en administratie wordt gehanteerd. Het Frans is de voortzetting van het vulgair Latijn, dat door de Romeinse veroveraars in Gallia Transalpina werd ingevoerd (58–50 v.C.) en zich daar ontwikkelde. De geschiedenis van het Frans begint op het moment waarop men zich door de Karolingische renaissance, die de studie van het klassieke Latijn deed herleven, bewust werd van een kloof tussen het Latijn, taal van bestuur, rechtspraak en godsdienst, en de omgangstaal. Hiervan getuigt onder meer een besluit van het concilie van Tours (813), dat voortaan in de volkstaal ("lingua romana rustica") gepreekt moest worden. In de geschiedenis van het Frans zijn globaal drie perioden te onderscheiden: het Oud-Frans (begin 9de – begin 14de eeuw), het Middel-Frans (begin 14de – begin 17de eeuw) en het moderne Frans (begin 17de eeuw – heden). De Franse taal bestond oorspronkelijk uit door de Romeinen ingevoerde Latijnse woorden, aangevuld met woorden van Keltische en Frankische afkomst. Bij deze "volkswoorden" zijn vanaf de 12e eeuw de ontleningen aan het Latijn, de "geleerde" woorden, gekomen. In de 16e eeuw werden er ook veel woorden aan het Italiaans ontleend. Ook aan het Nederlands zijn vele woorden ontleend en sinds de 18e eeuw ook aan het Engels. Vooral de afgelopen decennia is veel ontleend aan het Engels op het gebied van techniek, sport, mode, en dergelijke, waardoor de spottende term Franglais is ontstaan. Franse puristen verzetten zich tegen deze "invasie" van vreemde woorden
Godsdienst

De Franse bevolking is voor ca. 80% rooms-katholiek (ca. 48 miljoen), voor 4,5% overwegend soennitisch islamitisch (ca. 4 miljoen) en verder zijn er kleine minderheden van protestanten (ca. 950.000), joden (ca. 700.000; de grootste Joodse gemeenschap in Europa) en Armeens-christelijken. Sinds de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 door Lodewijk XIV was het katholicisme staatsgodsdienst. Sinds de scheiding van kerk en staat in 1905 heeft de staat geen enkele bemoeienis meer met de Kerk. De rooms-katholieke kerk heeft in Frankrijk achttien kerkprovincies en in totaal 95 bisdommen. Aan het hoofd van de kerkprovincies staat de aartsbisschop van Lyon. Na de Bartholomeusnacht (1572) was de kracht van het protestantisme in Frankrijk gebroken. Pas door de wet van 1802 werden de protestantse kerken erkend. De voornaamste protestantse kerkgenootschappen zijn: de Église Réformée de France, de Église de la Confession d'Augsburg d'Alsace et de Lorraine, de Église évangélique luthérienne en de Église réformée d'Alsace et de Lorraine. Sinds 1905 is er een federatie van protestantse kerken die bestaat uit gereformeerden, lutheranen, baptisten, methodisten en vrije kerken: de Fédération protestante de France. Protestantse theologische faculteiten voor de opleiding van predikanten zijn gevestigd te Aix-en-Provence, Montpellier, Parijs en Straatsburg; de laatste twee zijn interconfessionele faculteiten. Ondanks het relatief kleine aantal is de invloed van de protestanten in Frankrijk vrij groot. Kleuter- en basisonderwijs
Frankrijk heeft een lange traditie van kleuteronderwijs. Het onderwijs is verplicht voor kinderen van 6 tot 16 jaar. Deze verplichting heeft betrekking op het basisonderwijs (école élémentaire) en de eerste cyclus van het secundair onderwijs (collège). De meeste leerlingen sluiten het vier jaar durende collège op hun 15e jaar af en moeten daarna nog minstens één jaar naar school in het algemeen vormend technisch of beroepsonderwijs. Het basisonderwijs, ingericht en beheerd door de gemeenten, duurt vijf jaar en wordt gevolgd door kinderen van 6 tot 11 jaar. De vijf leerjaren omvatten twee cycli: de eerste cyclus (cycle des apprentissages fondamentaux) begint al in de hoogste afdeling van de kleuterschool en omvat verder de eerste twee jaar van de basisschool, die een voorbereidend en een eerste elementair jaar omvat. De tweede cyclus (cycle des approfondissements) omvat de drie laatste jaren van de basisschool die voorafgaan aan het collège. Deze drie jaren omvatten het tweede jaar van de elementaire opleiding en de eerste twee jaren van de vervolgopleiding. Secundair onderwijs
De eerste cyclus van het secundair onderwijs duurt vier jaar en is bestemd voor leerlingen van 11 tot 15 jaar en weer onderverdeeld in drie cycli: de aanpassingscyclus, de intermediaire cyclus en de oriëntatiecyclus. De tweede cyclus van het secundair onderwijs omvat algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs dat in lycea (lycées) wordt gegeven. Het algemeen vormend en technisch middelbaar onderwijs bereidt de leerlingen in drie jaar voor op het examen van het algemeen baccalaureaat of het technisch baccalaureaat. De beroepsscholen bereiden de leerlingen in twee jaar voor op het "certificat d'aptitude professionelle" (CAP) en het "brevet d'études professionelles" (BEP). Het CAP is meer gespecialiseerd dan het BEP en wordt afgegeven voor algemene beroepsvaardigheden, niet in een specifiek vak maar in één beroeps-commerciële, administratieve of sociale sector. Na nog eens twee jaar kunnen zij examen doen voor het beroepsbaccalaureaat (baccalauréat professionnel). Op het collège is vanaf de zesde klas de studie van een vreemde taal verplicht en vanaf de 4e klas wordt er een tweede vreemde of een regionale taal geleerd. De studie van een vreemde taal is verplicht in het algemeen vormend en technisch onderwijs. Aan het einde van het derde jaar nemen de leerlingen deel aan een nationaal examen met het oog op het behalen van het "diplôme national du brevet". Het diploma is een algemeen studiegetuigschrift dat niet bepalend is voor de latere studiekeuze. Het algemeen vormend en/of het technisch onderwijs wordt afgesloten met het algemeen of het technisch baccalaureaat. Wie slaagt, krijg toegang tot het hoger onderwijs
Hoger onderwijs
Het hoger onderwijs wordt in Frankrijk door zeer uiteenlopende instellingen verstrekt. De organisatie en de toelatingseisen verschillen naar gelang van het type instelling en de doelstelling van het verstrekte onderwijs. Tot de instellingen voor hoger onderwijs behoren: -Universiteiten die korte opleidingen en lange opleidingen verstrekken. Frankrijk telt meer dan 70 universiteiten. De Sorbonne in Parijs is de oudste en dateert uit de twaalfde eeuw. -Openbare en particuliere scholen en instellingen die onder toezicht staan van een ministerie en hoger beroepsonderwijs verstrekken. Ook hier korte opleidingen en langere van drie jaar of meer na het baccalaureaat. -In de "lycées d'enseignement général et technologique" zijn ook post-baccalaureaatopleidingen mogelijk die voorbereiden op hogere technische opleidingen die in twee jaar voorbereiden op het "brevet de technicien supérieur" -lange driejarige opleidingen worden gegeven aan de "grandes écoles" die particulier of openbaar zijn. De meeste hogere ambtenaren en ingenieurs in Frankrijk zijn afkomstig van dit type onderwijsinstellingen. Etnische samenstelling van de bevolking
Naast de natuurlijke bevolkingstoename is een aanzienlijk deel van de toename toe te schrijven aan de immigratie van buitenlanders (m.n. Algerijnen, Portugezen, Italianen, Spanjaarden, vluchtelingen uit Frans-Afrika en Marokkanen). Hun aantal maakte in 1990 6,3%/// van de totale bevolking uit; de meeste allochtonen (85%) wonen in Parijs en omstreken, in de regio Rhône-Alpes en op Corsica. De groei van de bevolking bedroeg in 2001 meer dan 300.000 personen; het migratiesaldo droeg daaraan bij met 60.000 personen. Het migratiesaldo van Frankrijk is over het algemeen het laagste van de Europese Unie. Waar voor de gehele Europese Unie de totale bevolkingsgroei voor tweederde wordt bepaald door het migratiesaldo, is dat in Frankrijk maar voor 20%. Zowel in 2000 als in 2001 werden ongeveer 775.000 baby's geboren, waardoor men in Frankrijk sprak van een "mini-babyboom". De groei van de bevolking verschilt sterk per regio. Zo groeit de bevolking in Noord-Frankrijk traditioneel veel sterker dan in Zuid-Frankrijk. Identiteit: Volkslied
Het volkslied van Frankrijk, de "Marseillaise" werd op 25 april 1792 geschreven door genie-officier Joseph Claude Rouget de Lisle en voor het eerst gezongen bij de baron van Dietrich, burgemeester van Straatsburg. Het lied dankt zijn naam aan een bataljon Marseillaanse vrijwilligers die het lied zongen tijdens hun bestorming van de Tuilerieën in Parijs in augustus 1792. Vanwege zijn revolutionaire oorsprong is het lied tijdens de 19de eeuw tweemaal
verboden geweest. Tot op heden zijn de meningen over de Marseillaise verdeeld. Franse mode-industrie
De prestigieuze Franse mode-industrie is jaarlijks goed voor een omzet van ca. 24 miljard francs. De Raad van Parijse Couture bestaat uit 21 modehuizen. Voor de meeste mode-ontwerpers is hun collectie slechts noodzakelijke reclame voor de veel meer opleverende parfums. In 1974 werd een nieuwe jonge groep couturiers toegelaten, de "créatures de mode", geïnspireerd door Biba en Mary Quant uit Engeland. Tot deze groep behoren o.a. Chloë, Kenzo, Gaultier, Mugler en Cerruti. Franse wijnen
Verschillen in het klimaat, bodemgesteldheid en vele andere factoren zorgen voor een enorme verscheidenheid aan wijnen. In het algemeen gesproken komen witte wijnen uit het noorden en rode wijnen uit het zuiden. Druivensoorten als Chardonnay en Merlot worden tegenwoordig overal op aarde geplant en geven soms de wijn hun naam. In Frankrijk worden wijnen naar hun herkomst (streek) ingedeeld en niet naar de druivensoort. Er zijn tien belangrijke wijnproducerende streken: Bordeaux, Bourgogne, Champagne, Elzas, Loire, Provence, Jura en Savoie, het zuidwesten, Languedoc-Roussillon en Rhône. Van elk gebied heeft de wijn zijn eigen karakter. "Apelation contrôlé"-wetten staan garant voor de herkomst en kwaliteit van de wijn. Frankrijk is de belangrijkste exporteur van wijn in de wereld, en komt wat de productie van wijn betreft op de tweede plaats. In 2000 werd ter waarde van 3,4 miljard euro aan wijnproducten verkocht. De wijngaarden van Bordeaux zijn de beste ter wereld. De vijf bekendste districten zijn Médoc, Sauternes en Graves op de linkeroever van de Garonne, en St.-Emilion en Pomerol op de rechteroever van de Dordogne. Elk gebied is verdeeld in "appellations" en elke appellation in landerijen die wijngoederen genoemd worden. Op de kalkgronden van de landstreek Champagne wordt al sinds de Romeinen wijn gemaakt. Het is het meest noordelijke wijngebied van Frankrijk en het koele klimaat draagt bij aan het succes van de beroemde mousserende wijn die vermoedelijk zo'n 300 jaar geleden is uitgevonden. Het belangrijkste productiegebied ligt rond Reims en Épernay, waar de voornaamste "maisons de champagne" staan. Volgens de overlevering ontdekte Pierre Pérignon, keldermeester van de benedictijnse abdij Hautvillers bij Épernay, in de 17e eeuw de schuimwijn. Wijnhistorici hebben dit verhaal ontkracht, maar ze erkennen dat Dom Pérignon een elangrijke rol heeft gespeeld in de evolutie van champagne. Er zijn drie druivensoorten, rode Pinot Noir en Pinot Meunier en witte Chardonnay. De meeste champagnes zijn een mengeling, maar Blanc de Blancs is 100 procent Chardonnay en Blanc de Noirs wordt van rode druiven gemaakt.
Punt 6 Inventariseren van economische kenmerken Tot de tweede Wereldoorlog was de landbouw veruit de belangrijkste economische activiteit in Frankrijk. Pas daarna kwam de industriële ontwikkeling pas goed op gang door het instellen van een planbureau, waardoor de overheid meer grip kreeg op de economische ontwikkeling van Frankrijk. De plannen van het planbureau moesten door het parlement goedgekeurd worden. Ook werden in 1945 grote bankinstellingen en verzekeringsorganisaties, de energiesector, het openbaar vervoer en de autofabriek van Renault genationaliseerd. Door de Marshallhulp en het feit dat Frankrijk weinig schade had opgelopen tijdens de Tweede Wereldoorlog hielp enorm een sterke groei van de industrie te realiseren. Ook de toenemende integratie van Europa, o.a. EGKS in 1951 en EEG in 1957, en de goede samenwerking tussen overheid, vakbonden en bedrijfsleven zorgden voor groei in o.a. de metaalverwerking, de mijnbouw en de petrochemische industrie. Door al deze maatregel steeg de industriële productie na de oorlog snel en tussen 1970 en 1980 werd er een productiestijging van 33% gerealiseerd. In de jaren tachtig had Frankrijk te kampen met een hoge inflatie, massale werkloosheid en een dalende binnenlandse vraag naar producten. In 1986 werd er een vijfjarenplan opgesteld en 65 staatsbedrijven geprivatiseerd waarmee men de staatsschuld probeerde te verminderen. Eind jaren tachtig trok de economie weer aan o.a door dalende olieprijzen, belastingverlichting en een goede financieringspolitiek. Per 1 januari 2002 werden de munten en biljetten van de franc vervangen door euro-munten en -biljetten. De economische groei bedroeg van 1990 tot 1994 0,8%. In 1998 was deze gestegen tot 3%, terwijl de inflatie tot onder de 1% daalde. De inflatie liep in 2000 en 2001 weer op naar respectievelijk 1,7 en 1,6. In 2000 nam het bnp toe met 3,2%. De werkloosheid nam in dat jaar af van 10,6% in 1999 tot 9,7% in 2000. Het bruto binnenlands product in Frankrijk in 2001 bedroeg 1.460 miljard euro. De totale groei voor 2001 kwam uit op 2%. De Franse economie was daarmee een van de snelst groeiende uit de groep van zeven grootste economieën ter wereld. Frankrijk telde in 1999 een beroepsbevolking van 26,5 miljoen mensen, waarvan een groeiend aantal vrouwen. De arbeidsparticipatie onder vrouwen is trouwens hoog, meer dan 60% heeft een betaalde werkkring. De verdeling van de beroepsbevolking over de verschillende economische sectoren (2001) is: landbouw: 4%; industrie: 25% en dienstensector: 71%. Vrouwen maken bijna de helft van de beroepsbevolking uit, buitenlandse werknemers ruim 6%. De regio Ile-de-France is veruit de rijkste regio van Frankrijk; 22% van het nationaal inkomen wordt verdiend in deze regio. Over het algemeen is het noorden van Frankrijk dichter bevolkt en met name gericht op industrie, terwijl het zuiden meer gericht is op toerisme en landbouw. Een tweede scheidslijn is die tussen oost en west, waarbij het oosten welvarender is dan het westen. Het BNP per hoofd van de bevolking is in Frankrijk gemiddeld 17500 euro of meer. Het uurloon ligt tussen de 10 en 12,5 euro. De werkeloosheid ligt in het grootste deel van Frankrijk tussen de 6 en de 9 procent. In het zuiden is het 9 tot 12 procent. Er is aardig veel toerisme in Frankrijk, daar kun je bijvoorbeeld aan zien dat het goed gaat met de welvaart. Punt 7 Staatsinrichting Volgens de grondwet van 1958 is Frankrijk een parlementaire republiek waarvan de president als staatshoofd uitgebreide volmachten heeft. De president wordt sinds 1962 door het volk bij algemeen stemrecht rechtstreeks voor zeven jaar gekozen. In 2002 zal de president van Frankrijk voor de duur van vijf jaar worden gekozen in plaats van de huidige zeven jaar. De president vaardigt de door het parlement of door het volk (in geval van een referendum) aangenomen wetten uit, tekent de besluiten van de ministerraad die hij voorzit, benoemt de premier en kan in geval van nood het geheel van de wetgevende en uitvoerende macht tot zich trekken en de ontbinding van de Nationale Vergadering uitspreken. De president kan zelfs desgewenst de premier vervangen, behalve wanneer er in het landsbestuur sprake is van een zogenaamde "cohabitation". Dit komt alleen voor wanneer de samenstelling van de Nationale Assemblée zodanig is dat de president gedwongen is een premier van een andere politieke kleur dan de zijne aan te stellen. Na de verkiezingen van 1 juni 1997 ontstond deze situatie toen de neogaullistische president Chirac het land bestuurde samen met een kabinet en een premier Jospin, die van linkse signatuur waren. De samenwerking tussen Chirac en Jospin verliep de eerste vier jaar trouwens vrij soepel. De regering, aangevoerd door de premier, wordt voorgesteld en benoemd door de president. De regering bepaalt en geeft uitvoering aan de algemene politiek van het land en is verantwoording verschuldigd aan de Nationale Vergadering. De wetgevende macht wordt uitgeoefend door het parlement, dat uit twee kamers bestaat. De Nationale Vergadering (Assemblée Nationale) telt 577 leden waarvan 22 uit de overzeese departementen en gebiedsdelen. De Assemblée wordt voor vijf jaar gekozen via een districtenstelsel. De senaat wordt in hoofdzaak gekozen door de leden van de "conseils généraux", de departementale raden, en door de gemeenteraden. De senaat heeft veel minder bevoegdheden dan de Assemblée en telt 321 leden waarvan 12 vertegenwoordigers van de Fransen in het buitenland en 13 voor de overzeese departementen en gebiedsdelen. De senaatsleden worden voor negen jaar gekozen en elke drie jaar wordt de senaat voor een derde vernieuwd. De voorzitter van de senaat is na de president de hoogste ambtsdrager van het land. Alle Franse staatsburgers van 18 jaar en ouder hebben stemrecht en om gekozen te worden voor de Assemblée moet men minimaal 23 jaar zijn en voor de senaat 35 jaar. Vrouwen hebben pas sinds 1944 kiesrecht. Kamer- en presidentsverkiezingen voltrekken zich in twee ronden. Wanneer de kandidaat in de eerste ronde van de kamerverkiezingen meer dan 50% van de stemmen in zijn kiesdistrict weet te behalen, is hij direct gekozen. Slaagt hij daarin niet, dan volgt een tweede ronde waarin een enkelvoudige meerderheid voldoende is. Voorwaarde bij de parlementsverkiezingen is dat de kandidaat in de eerste ronde ten minste 12,5 % van de stemmen heeft behaald. Bij de presidentsverkiezingen kunnen alleen twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald tijdens de eerste ronde, meedoen aan de tweede ronde. Punt 8 Inventariseren van ecologische kenmerken Omvang van de natuur
De bebossing daalt met 1% per jaar, de herbebossing is 0.7%. De boomgrens ligt in de diverse gebergten op verschillende hoogtes; in de Pyreneeën op 2500 meter, in de Franse Alpen op 1900 meter, in de Auvergne op 1500 meter en in de Vogezen op 1100 meter. Vroeger was Frankrijk vrijwel geheel met bos bedekt, op dit moment nog maar voor een vierde. Grote wouden liggen nog in het Bekken van Parijs (Fontainebleau, Compiègne), in Normandië, en bij Orléans. In vlakte en heuvelland van het Atlantische en Midden-Europese gebied bestaat het woud uit loofbos: eikenberkenbos op armere gronden, eikenhaagbeukenbos op voedselrijke gronden, beukenbos in de opgaande oude domaniale wouden, elzen-, iepen- en essenbossen in de rivierdalen. Waar bossen ontbreken, vallen in het Atlantische gebied vooral de heiden op, met voornamelijk gaspeldoornsoorten en rode dopheide. Beschikbaarheid van voldoende drinkwater
Er is voldoende drinkwater in frankrijk, maar in 49.5% van de Franse wateren zitten pesticiden. Bodemerosie/bodemverontreiniging

Aan zee wordt de bodem aangetast door afstromend water, in de rest van Frankrijk
Waterverontreiniging
In Frankrijk wordt het water verontreinigd, in 49.5% van de wateren zitten pesticiden. Luchtverontreiniging
De geproduceerde zwaveluitstoot is 10 – 20 kilogram per inwoner
Verwoestijning
In Frankrijk is geen sprake van verwoestijning
De vier hoofdgebieden zijn: een zeer geleidelijk in elkaar overlopende Atlantische en Midden-Europese vegetatie en een alpine en mediterrane vegetatie. De duinen met hun karakteristieke plantengroei zijn vooral goed ontwikkeld in het noorden, op Cotentin, in Charente-Maritime en in Les Landes waar ze bedekt zijn met zeedennen. Beroemd zijn de orchideeënrijke kalkhellinggraslanden die in heel Frankrijk te vinden zijn. In de bergen vindt men, van laag naar hoog gordels van beukenwoud, beuken-sparrenwoud, fijnsparrenwoud en de alpine zone. Afgelegen weiden in de Alpen bevatten talloze wilde bloemen, waaronder krokussen, blauwe en gele gentianen, talrijke soorten lelies en orchideeën, alpine anemonen, klokbloemen en tulpen. Punt 9 Toerisme Frankrijk is de belangrijkste vakantiebestemming op wereldniveau wat betreft het aantal bezoekers en wordt gevolgd door de Verenigde Staten en Spanje. In 2001 kwamen er 76,5 miljoen internationale toeristen in Frankrijk en de Franse overzeese gebieden, en dat is ruim 10% van het mondiale volume. In 1990 bedroeg het aantal toeristen 52 miljoen. Na Duitsers maken Belgen, Nederlanders en Engelsen het grootste deel van het totale aantal toeristen uit. De toeristenindustrie vertegenwoordigt 7% van het nationale inkomen en is een kernsector van de Franse economie. In 2001 werkten er bijna 735.000 mensen in de horeca (2 miljoen directe en indirecte arbeidsplaatsen) en er zijn ca. 215.000 bedrijven waarvan 94% met minder dan 10 werknemers. DE helft van de arbeidsplaatsen in de toeristensector betreft seizoenswerk. De toeristische activiteiten zijn erg ongelijk verdeeld over het Franse grondgebied. De helft van de arbeidsplaatsen is geconcentreerd in drie regio's: Ile-de-France, Rhône-Alpes en Provence-Alpes-Côte d'Azur. De meest bezochte attracties zijn Disneyland Parijs (12 miljoen bezoekers), de Eiffeltoren (6 miljoen), het Louvre (6 miljoen) en het Centre Pompidou (5 miljoen). Overheid en bedrijfsleven proberen de toeristenstroom wat evenwichtiger te herverdelen over regio's en te verspreiden over het hele jaar. Zo wordt bijvoorbeeld het "groene" toerisme (o.a. kamperen bij de boer) en nieuwe vormen van toerisme zoals stedentoerisme en thematische reizen meer te ontwikkelen. In 2000 kwamen er 1,6 miljoen toeristen naar de Franse Antillen (Martinique en Guadeloupe), Guyana, Réunion, Nieuw-Caledonië, Frans-Polynesië, en Wallis en Futuna. 80% daarvan waren Fransen. Het toerisme genereert in de overzeese gebieden 32.000 arbeidsplaatsen. Er zijn erg veel bezienswaardigheden in Frankrijk, die veel toeristen trekken. Handel
Frankrijk is na Duitsland de grootste exporteur van West-Europa en staat op dit moment 4de op de wereldranglijst. Handelsbetrekkingen worden hoofdzakelijk met de andere EG-landen onderhouden en verder met geassocieerde staten. De belangrijkste handelspartners zijn Duitsland, België en Luxemburg, Italië, Nederland, Spanje en de Verenigde Staten. Ongeveer een zesde van de buitenlandse handel vindt plaats met Duitsland. Sinds 1999 is Spanje na Duitsland en Groot-Brittannië de derde exportmarkt voor Frankrijk. Buiten Europa is de Verenigde Staten de voornaamste handelspartner. De export naar Oost-Azië bedraagt slechts enkel procenten van het totaal. In 2000 werd er voor in totaal 382,7 miljard euro ingevoerd, en daarvan kwam voor 24,5 miljard euro uit Nederland. De totale uitvoer uit Frankrijk bedroeg in 2000 40,5 miljard euro waarvan naar Nederland voor 12,3 miljard werd uitgevoerd. De export bestaat vooral uit agrarische producten als wijn, graan, boter en kaas, en verder halffabrikaten, machines, apparaten en auto's. De auto-industrie ondervindt echter sterke concurrentie van de Japanse auto-industrie. Belangrijke importgoederen zijn grondstoffen en energiebronnen, halffabrikaten, industriegoederen en agrarische producten (vooral tropische producten, katoen en wol). Frankrijk kampte tot 1992 met een tekort op de handelsbalans, vnl. door de slechte concurrentiepositie die de industrie van het land inneemt ten opzichte van die in andere, westerse landen. Sinds 1992 laat de handelsbalans een overschot zien. In 2000 daalde het overschot sterk, waarna het voor 2001 weer licht steeg. Deze ontwikkeling is vooral te wijten aan de stijgende en dalende olieprijzen. Migratie er is een vestigingsoverschot van 0 tot 2,5 % per 1000 inwoners. De meeste asielzoekers komen uit Roemenie. Het aantal asielzoekers per 100000 inwoners is 10 tot 50. Milieuvervuiling Ongeveer 20 procent van de zwaveluitstoot komt uit Frankrijk zelf. De co2 uitstoot is 5 tot 7,5 ton koolstofdioxide per inwoner. De afvalproductie is tamelijk laag vergeleken bij de rest van Europa.
Punt 10: Inventariseren van samenhang tussen de verschijnselen/kenmerken binnen een gebied. 1. De samenhang tussen natuurlijke gebiedskenmerk is: Waar veel bergen zijn, is er een ander klimaat. Bij de Alpen en Pyreneeën is er een bergklimaat. De rest van Frankrijk heeft een land klimaat
2. De bevolkingsdichtheid is in Parijs het hoogst, daar komen ook alle verbindingen bij elkaar. 3. Ik heb geen informatie kunnen vinden van de locatie van de energiebronnen. 4. Ik heb over het BNP per inkomen geen informatie per plaats gevonden. 5. Met de landbouw word weinig verontreinigd, dit gebeurt wel met de industrie. 6. In het zuiden is er een gunstig klimaat voor het toerisme. In de zomer gaan veel mensen naar de Middellandse Zee, en in de winter naar de bergen dus naar de Alpen.

REACTIES

M.

M.

Dit is een nogal lange tekst en dus saai...

12 jaar geleden

C.

C.

veel te lang uitgelegd en sommige tekstjes zijn zelf niet waar.

9 jaar geleden

L.

L.

idd deze tekst is echt saai en veel te lang!

9 jaar geleden

A.

A.

veel te lang hoor allen de belangrijke #tip

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.