Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

AIDS

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 3386 woorden
  • 3 mei 2000
  • 127 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
127 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Kranten, weekbladen, radio, TV ... geen week gaat voorbij of er valt wel iets te vermelden dat met AIDS te maken heeft. De mensen beginnen dan eindelijk ook eens in te zien dat gezamenlijke acties de samenleving beter kan maken. Besmet zijn met het Aids-virus is een heel ernstige zaak, het is alsof er een tijdbom in je lichaam tikt, waarvan je niet weet of ze zal afgaan, noch wanneer ze zal afgaan. Eén ding is zeker, als ze afgaat is er maar één uitweg meer... de dood. Er bestaat op dit moment geen inenting tegen AIDS, er bestaat geen geneesmiddel... en de medische wereld verwacht geen wonder in de eerste jaren... Toen de ziekte aids aan het eind van de jaren '70 werd ontdekt, wist niemand wat de ziekte precies inhield en hoe deze het lichaam aanviel. Ondertussen zijn al een miljoen mensen aan deze ziekte gestorven en heeft het aidsvirus al ± twintig miljoen mensen besmet. We kunnen nog van geluk spreken dat aids zich niet, zoals griep, door de lucht kan verplaatsen, want dan zou de ramp niet te overzien zijn. Dit alles brengt mij bij mijn probleemstelling: Waarom is er nog steeds geen medicijn tegen aids gevonden? Het lijkt me belangrijk dat er zo snel mogelijk een medicijn wordt gevonden tegen aids. Ik heb begrepen dat aids steeds van 'jasje' verandert, maar dat doet griep ook en daar kun je tegen ingeënt worden, tegen de meest voorkomende soorten dan. Waarom kun je dan niet ingeënt worden tegen aids met de bekende 'jasjes'? Hier wilde ik graag wat meer over weten en gelukkig stonden er in de KIJK twee artikelen over aids. Aangezien deze niet gaan over (het onderzoek naar) medicijnen tegen aids, daarom was ik blij dat ik op internet op de site van het brabants dagblad een artikel over twee medicijnen tegen aids vond.
Hoofdstuk 1 De geschiedenis van Aids Een onbekende ziekte Aan het eind van de jaren '70, begin jaren '80 stak er een onbekende ziekte de kop op in Amerika en iets later in Europa. De weerstand van de getroffen personen was aangetast, 9 van de tien waren homoseksueel en 98 % was man. Het leek een 'Homoziekte', zoals veel kranten toen berichtten. Later bleek deze aanduiding onjuist te zijn. In 1982 werd duidelijk dat ook gebruikers van verdovende middelen en lijders aan de bloederziekte Hemofilie de ziekte kregen. Deze laatstgenoemden kregen bloedtransfusies met besmet bloed. Eind 1990 kreeg de ziekte een naam: acquired immune deficiency syndrome, aids. Afweersysteem Medici veronderstelden dat de ziekte te maken had met het afweersysteem, met name het ontbreken van bepaalde lichamelijke afweerstoffen. Infecties die gezonde mensen overleven, bleken dodelijk voor personen die getroffen waren met de onbekende ziekte, dat was bijvoorbeeld het geval met de Pneumocystis-longontsteking. Ouder dan gedacht Professor dr. J. Goudsmit presenteerde in mei 1997 zijn boek "Vrijend virus"; over aard en oorsprong van het aidsvirus. Hij schrijft dat het aidsvirus, HIV, al tientallen jaren eerder dan gedacht voorkwam in Europa. Deze primitieve vorm van het virus zou verantwoordelijk zijn geweest voor enkele epidemieën van de bovengenoemde Pneumocystis-longontsteking. De eerste epidemie was in de Duitse stad Danzig (Gdansk) in 1939 en het virus was waarschijnlijk meegekomen met Duitse soldaten vanuit Kameroen. De tweede epidemie stak de kop op tussen 1955 en 1958 in de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Heerlen. Apen Volgens Goudsmit is het huidige aidsvirus oorspronkelijk een apenziekte. Het virus is bij de mens terechtgekomen door de jacht op en de handel in apen, het kappen van het Afrikaanse regenwoud en de kolonisatie van Afrika. Aids is een virus, heeft dus gastheren nodig, het aidsvirus stapte dus van de ene gastheer (de aap) over naar een andere gastheer, de mens, en evolueerde verder. In het volgende hoofdstuk staat er meer over de verwantschap van aids met een apenziekte.
Hoofdstuk 2 Wat is Aids? Aids = aquired: verworven, verkregen, opgedaan immune: immuun, onvatbaar deficiency: ontoerijkendheid, defect syndrome: sydroom
HIV = human: menselijk immunodeficiency: immuun ontoerijkend virus: virus Aids Aids is een verschrikkelijke ziekte, die een dodelijke afloop heeft (zie HIV). Aids is een virus en kan worden overgedragen op andere personen door onveilig seksueel contact of door besmetting met bloed. Dit laatste kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld bij verslaafden die elkaars naalden lenen of bij een bloedtransfusie. Ook zwangere vrouwen kunnen het virus aan hun baby doorgeven. HIV Aids is een ziekte die bij mensen meestal veroorzaakt wordt door HIV-1. Er is een stamboom van aidsvirussen, daarbij wordt verschil gemaakt tussen mensvirussen (HIV) en aapvirussen (SIV, simian immunodeficiency virus). De mensvirussen worden onderverdeeld in het veel voorkomende HIV-1 en het zeldzame HIV-2, dat vooral voorkomt in West-Afrika. Een besmetting met HIV-1 is fataal, maar mensen die met HIV-2 besmet worden, krijgen niet altijd aids. De aapvirussen kun je splitsen in een Chimpanseevirus, een Roodkopmangabé-virus en verschillende Meerkat-virussen. De verschillen tussen deze virussen komen door verschillen in het erfelijk materiaal, RNA, een stof die sterk lijk op het DNA lijkt. Virus Als het aidsvirus eenmaal in de bloedbaan is gekomen gaat het zich voortplanten. Virussen kunnen zich niet alleen voortplanten, ze maken daarbij gebruik van een gastheercel. Die gastheercel spuiten ze vol met hun eigen erfelijk materiaal en die gastheercel gaat dan nieuwe aids-viruscellen produceren. Dit is heel simpel gezegd hoe het aidsvirus zich vermenigvuldigt. Het kan dus ook ingewikkelder: het aidsvirus is een retrovirus, dat wil zeggen een virus waarvan het genetisch materiaal bestaat uit RNA, ribonucleïnezuur. RNA geeft binnen een cel de genetische informatie door die in het DNA verzameld is. Een virus is geen cel en heeft geen enzymen waarmee een stofwisseling in stand kan worden gehouden. Daarom dringt een virus levende lichaamscellen binnen en dwingt deze om nieuwe virusdeeltjes te maken dat gelijk zijn aan het oorspronkelijk binnengedrongen deeltje. Het virale RNA wordt met behulp van enzymen 'vertaald' tot DNA. Het virale DNA dringt binnen in het DNA van de gastheercel en zet de gastheercel aan tot het maken van viraal RNA voor in het aidsvirus. Jasje Eigenlijk is een virus niets meer dan een stukje erfelijk materiaal die een jasje van eiwitcellen aan doet het niets anders dan zichzelf kopiëren en cellen aanvallen. Het menselijk lichaam maakt antistoffen tegen virussen, bacteriën en andere micro-organismen om deze uit te roeien. Helaas kan het aidsvirus van jasje veranderen, wat de bestrijding ervan moeilijker maakt. Het is dus niet mogelijk om een antigeen in te spuiten om de productie van antistoffen te bevorderen, want die helpen maar tegen één jasje. Aangezien dit ene jasje al lang weer verder geëvolueerd is heeft het ook geen nut. Het tweede nadeel van dit veranderlijke jasje is het feit dat het aidsvirus zelf niet getraceerd kan worden. De ziekte wordt dan ook vastgesteld door bloed te testen op aanwezigheid van antistoffen. Als een vrouw zwanger is van een baby kan deze de ziekte aids 'erven', maar ook alleen de antistoffen, dit gebeurt bij 1 op de 4 kinderen van moeders met aids.
Waarom is het HIV-virus zo gevaarlijk? Het HIV-virus is om vier redenen een zeer gevaarlijk virus. 1.Het kan leiden tot AIDS: Een virus drager of seropositief krijgt niet noodzakelijk AIDS. Pas als het virus toeslaat en het afweersysteem afbreekt, ontwikkelt men AIDS. Momenteel ziet men dat dit niet bij alle virusdragers gebeurt. Men schat dat 3 virusdragers op 10 AIDS ontwikkelen. Tussen de besmetting en het uitbreken van AIDS kunnen 3 maanden liggen, maar even goed 8 jaar of zelfs meer. Een virusdrager heeft als het ware een tijdbom in zich, waarvan hij niet weet of ze zal afgaan, noch wanneer. 2.Het is besmettelijk: Elke virusdrager kan het virus overdragen op iemand anders. Een seropositief blijft zijn leven lang een drager van het virus. Het zijn dus niet alleen de mensen die aids hebben die het virus overdragen, maar ook seropositieven. 3.Je merkt niet dat iemand seropositief is: Zolang het virus zich rustig in het lichaam verbergt, voelt een virusdrager zich kerngezond. Hij weet zelf vaak niet dat hij een virusdrager is en dus het virus kan doorgeven. 4.Het aantal dragers neemt snel toe: En dat is eigenlijk voor een deel het gevolg van twee punten. Men merkt niet of iemand virusdrager is en deze kan ondertussen anderen besmetten. Bovendien kan één enkel contact met het virus voldoende zijn om het over te nemen. Wie kan het virus krijgen? Niet wie je bent maar wat je doet bepaalt of je met het virus kan besmet raken. We spreken niet langer van risicogroepen wel van risicogedrag. Jouw gedrag bepaalt of je risico loopt of niet. Eerst nog een woordje uitleg over de zogenaamde risicogroepen. Aanvankelijk verspreidde het HIV-virus zich bijna uitsluitend onder bepaalde groepen die men risicogroepen ging noemen. Deze waren homoseksuelen, drugspuiters, biseksuelen, hemofiliepatiënten, Centraal-Afrikanen en hun partners.Nu stelt men vast dat het virus zich, via de partners van die groepen, verspreidt onder de rest van de bevolking. De verspreiding is nog beperkt en dat kunnen we zo nog houden als iedereen zijn voorzorgen neemt, d.w.z. zich niet begeeft aan risicogedrag. Hoe wordt het virus overgedragen? Veel belangrijker dan te weten wat AIDS is, is wat nu volgt: hoe raak je besmet met het virus? Alleen een virusdrager kan het virus doorgeven. Denk er wel aan dat lang niet elke virusdrager weet dat hij besmet is. Het virus kan alleen overgedragen worden als jouw bloedstroom in contact komt met bloed, sperma of vaginaal glijvocht van een virusdrager. Die overdracht gebeurt alleen via risicogedrag: dit zijn alle manieren waarop je die contacten maakt. Dat risicogedrag heb je zelf in handen, alleen jij beslist of je kans op besmetting wil lopen of niet. Hoe kunnen nu de contacten tussen jouw bloedstroom en bloed van een virusdrager verlopen? 1.Rechtstreeks contact met bloed kan plaats vinden als je bloed krijgt of een orgaantransplantatie ondergaat. Op dat vlak zitten we in Nederland veilig. Al het bloed en al de organen worden gecontroleerd, wat verdacht of besmet is wordt vernietigd. Hemofiliepatiënten, dit zijn mensen die lijden aan een bepaalde bloedziekte, lopen niet langer gevaar door de bloedprodukten die ze regelmatig moeten toegediend krijgen. Niet alleen het bloed, maar ook de bloedprodukten worden gecontroleerd. Bloedbroederschappen zijn wel gevaarlijke contacten. Door een sneetje in elkaars pols te maken en de wondjes op elkaar te drukken, krijg je een vermenging van elkaars bloedstroom. Open wonden van iemand verzorgen is niet gevaarlijk als je zelf geen wonden hebt die niet volledig dicht zijn. Het virus geraakt niet door de huid. 2.Jouw bloed kan ook onrechtstreeks in contact komen met besmet bloed door materiaal te gebruiken dat in aanraking geweest is met besmet bloed en daarna niet steriel gemaakt werd. Het materiaal dat gebruikt wordt bij de arts, de tandarts, in het ziekenhuis en bij bloedafname is Steriel. Het meeste materiaal, zoals spuiten, naalden, ... is trouwens “wegwerp” dat slechts éénmaal gebruikt wordt. Acupunctuur of oorlellen doorprikken met steriel materiaal houdt geen gevaar in. Hou bij tatoeages vooral goed in de gaten dat het gebeurt met steriel materiaal. Of je het virus kan doorgeven door scheergerei, tandenborstel of oorbellen uit te wisselen is twijfelachtig. Speel zeker en doe dat dan ook niet. Echt gevaarlijk zijn drugs spuiten. Drugspuiters werken bijna nooit met steriel materiaal en vaak geven zij de pas gebruikte spuiten en naalden aan elkaar door waardoor ook het virus overgedragen wordt. 3.Een derde, heel specifieke vorm van contact met besmet bloed is de besmetting die kan veroorzaakt worden door een zwangere seropositieve vrouw aan haar baby. Niet alleen via het bloed, maar ook via sperma en vaginaal glijvocht kan het virus overgedragen worden. Onderzoekers hebben het virus ontdekt in het bloed van seropositieven, maar ze ontdekten ook dat het virus zich ophoudt in het vaginaal glijvocht bij de vrouw en in het sperma bij de man. In sperma komt het virus zelfs geconcentreerder voor dan in het bloed. Alle manieren waarop jouw bloedstroom in contact kan komen met vaginaal glijvocht of sperma zijn dan ook gevaarlijk en zelfs regelrecht risicogedrag. Tijdens de geslachtsgemeenschap wordt de penis in de vagina gebracht. Boven in de vagina, aan de baarmoederhals zit slijmvliesweefsel waardoor heel fijne adertjes lopen die zeer kwetsbaar zijn. Via gekwetst slijmvliesweefsel kan het virus doordringen in het bloed van de vrouw. Maar er is tweerichtingsverkeer. Via het kwetsbare slijmvlies aan de top van de urinebuis kan het virus uit vaginaal glijvocht overgedragen worden op de man. Er zijn ook andere, minder voorkomende uitingen van seksualiteit waarbij contacten tussen bloed en sperma of vaginaal glijvocht gemaakt worden en die dus ook het gevaar van besmetting inhouden. Dit is het geval van oraal en anaal geslachtsverkeer. De contacten van sperma of vaginaal glijvocht met bloed verlopen via de makkelijk gekwetste slijmvliezen. Andere uitingen van seksualiteitsbeleving houden geen enkel risico in: kussen, tongzoenen, strelen, knuffelen, masturberen,... zijn helemaal veilig. Hoe weet je of je besmet bent? Alleen via een bloedonderzoek kan nagegaan worden of je in contact geweest bent met het virus. Was er in het verleden geen risicogedrag, dan kan je ook niet besmet zijn en is testen volkomen zinloos. Een test verandert niets aan de voorzorgen die je moet nemen. Om te vermijden dat je besmet zou worden of om te vermijden dat je besmetting zou doorgeven, is veilig gedrag noodzakelijk. Ben je onzeker over jouw situatie, vrees je besmetting opgelopen te hebben, heb je twijfels... spreek er dan over met de huisarts of neem contact op met de Aids-telefoon of een adviescentrum. Zij zullen met jou de voor- en nadelen en de wenselijkheid van een test afwegen. Als je besmet bent met het virus kan je je nog kiplekker voelen. Ontwikkelt AIDS dan doen zich een samengaan en opeenvolging voor van verschillende infecties en/of ziekten voor die van die aard zijn dat je automatisch je huisarts zal raadplegen en je je twijfels met hem kan bespreken. Hoofdstuk 3 Het immuunsysteem.
Bescherming De hoofdtaak van het immuunsysteem is het beschermen van het menselijk lichaam tegen binnendringende micro-organismen. Een andere taak van het immuunsysteem is het herkennen en afstoten van lichaamsvreemd materiaal (antigeen), zoals kankercellen. Dit gaat ook wel eens mis, bijvoorbeeld bij een getransplanteerd orgaan dat wordt afgestoten. Immuniteit kan worden onderverdeeld in verschillende soorten, o.a. humorale immuniteit en cellulaire immuniteit. Alleen gewervelde dieren, dus ook de mens, beschikken over een uitgebreid immuunsysteem, dat bestaat uit uitwendige en inwendige organen en veel stoffen. Uitwendig Die micro-organismen kunnen het menselijk lichaam aan alle kanten binnendringen. Dit kan bijvoorbeeld via de neus of de mond (bij het inademen), hier raken ze tijdens hun reis naar de longen onherroepelijk verstrikt in het slijm aan de rand van de luchtpijp. Vervolgens wordt het slijm door ciliën, trilhaartjes, naar de keel gestuwd, waarna het wordt doorgeslikt en de micro-organismen door het zuur van de maagsappen zullen worden gedood. De bacteriën, virussen, schimmels of andere micro-organismen kunnen ook op de huid terechtkomen waar ze door een enzym, (lysozym), dat in de talg zit die de huid afscheidt, worden gedood. Micro-organismen die het lichaam via de urinebuis het lichaam proberen binnen te dringen worden over het algemeen door de urine weggespoeld. Inwendig Als de microbe het lichaam toch is binnen- gedrongen, zijn er in het lichaam organen die ervoor zorgen dat het micro-organisme zich niet gaat ontwikkelen. Dgeen antistoffen meer aantoonbaar zijn. Als hetzelfde antigeen later weer het lichaam binnendringt kan de antistof sneller aangemaakt worden en blijft die ook langer in het bloed aanwezig, dus is de immuniteit langer. Cellulaire immuniteit Bij cellulaire immuniteit spelen de T-lymfocyten een rol. Ook zij vermenigvuldigen zodra ze in aanraking komen met een antigeen, maar T-lymfocyten produceren moleculen die andere cellen van het immuunsysteem stimuleren om te groeien. T-lymfocyten worden onderverdeeld in cytotoxische lymfocyten en in helper-T-lymfocytklassen. De eerste herkennen en doden de cellen die geïnfecteerd zijn met de ziekteverwekker, en dat doen zij met behulp van bepaalde witte bloedcellen, lymfocyten. De cellen die later lymfocyten worden, ontstaan in het beenmerg. Een deel gaat via het bloed naar de zwezerik en worden T-lymfocyten, die vreemde eiwitten in de bloedbaan ontdekken. Het andere deel blijft achter in het beenmerg en ontwikkelt zich tot B-lymfocyten. De gerijpte T- en B-lymfocyten komen uiteindelijk terecht in de milt of in het lymfatisch stelsel, waar- onder de lymfklieren en de amandelen vallen. Hun taak is het bloed te controleren op micro-organismen en die uit het bloed te filtreren. Immunoglobulinen De antistoffen die het menselijk lichaam produceert worden ook wel immunoglobulinen (Ig) genoemd. Deze verbinden zich met het antigeen zodat het onschadelijk wordt. Er zijn vijf verschillende klassen immunoglobulinen, (IgG, IgA, IgM, IgD en IgE), met ieder hun eigen functie.
Humorale immuniteit Als B-lymfocyt een antigeen tegenkomt, wordt deze aangezet tot celdeling. Dit gaat zo snel dat een deel van de B-lymfocyten verandert in plasmacellen, die op hun beurt weer immunoglobulinen gaan produceren. Op dat moment stijgt de hoeveelheid antistoffen in het bloed, na verloop van tijd neemt deze af, totdat er na ongeveer twee maanden de tweede stimuleren de B-lymfocyten en helpen macrofagen (bepaalde witte bloedcellen) om micro-organismen op te nemen. Hoofdstuk 4 Aids en het immuunsysteem. Bloed Men dacht dat het aidsvirus in het bloed rondzweefde, dat is echter niet het geval. Slechts 2 % van het aidsvirus bevindt zich in het bloed, de overige 98 % zit in de lymfklieren. T4-cellen Een symptoom van aids is een verminderde afweer, dat komt omdat HIV een klein deel van de T-lymfocyten besmet, namelijk de T4-cellen, ook wel CD4-cellen genoemd. Deze kunnen hun 'beroep' dus niet meer uitoefenen, ze doden de cellen die geïnfecteerd zijn met het aidsvirus niet meer. Er wordt maar een klein deel van de T-lymfocyten besmet en toch richt het aidsvirus een enorme schade aan. Dit komt waarschijnlijk omdat de eiwitten van het aidsvirus zich hechten aan de cellen die het HIV aanvallen. Deze worden dan door de cytotoxische T-lymfocyten aangezien als geïnfecteerde cellen (terwijl ze dat niet zijn) en worden gedood. HIV besmet niet alleen cytotoxische T-lymfocyten en helper-T-lymfocyten, maar ook macrofagen. De macrofagen kunnen dan geen micro-organismen meer doden. Onderzoek De eerste immunologische studies werden gedaan in 1981. In 1980 was men al in staat om de T4-cellen te traceren in het bloed. Er werd een verlies van de T4-cellen geconstateerd, wat de onderzoekers zagen als een aanwijzing voor de verwoestende werking van het aidsvirus in het afweersysteem. Pas in 1984 werd duidelijk dat de T4-cellen zelf de receptor, de ontvanger van het aidsvirus was.
Miljard Mensen hebben een voorraad van tweehonderd miljoen T4-cellen. Als iemand besmet is met het aidsvirus, heeft die persoon ongeveer een miljard T4-cellen in zijn of haar lichaam zitten, die besmet zijn met het aidsvirus. Als het afweersysteem haar werk goed doet, worden er dus iedere dag een miljard T4-cellen vervangen. Zo wordt het afweersysteem dag in dag uit zwaar op de proef gesteld. Op een gegeven moment kan het afweersysteem het niet meer bijbenen en 'sterven' er iedere dag meer T4-cellen dan dat er bijgemaakt worden. Hoe de T4-cellen verdwijnen is niet helemaal duidelijk. Er zijn twee theorieën voor: of het afweersysteem heeft bepaalde killercellen die geïnfecteerde T4-cellen doden voordat het virus kans heeft gezien om naar buiten te komen, of de cellen gaan kapot nadat het virus zichzelf heeft vermenigvuldigd. Wat je alvast niet mag vergeten: AIDS is een dodelijke ziekte die je afweersysteem uitschakelt. Er bestaat nog geen vaccin of geneesmiddel tegen AIDS. Men kent het virus dat leidt tot AIDS: het HIV-virus. Men kan opsporen of iemand besmet is. Witte bloedcellen zorgen voor de verdediging van ons lichaam tegen binnenkomende virussen en bacteriën. Het Aids-virus vernietigt die T-4 witte bloedcellen die de leiding hebben. Gevolg: voortdurend ontstaan er infecties en kankers. Elke virusdrager (of seropositief) kan de besmetting doorgeven. Één contact kan voldoende zijn. Het aantal virusdragers neemt snel toe. Je merkt niet dat iemand drager is van het virus. De verspreiding van het virus evolueert naar alle groepen, alle lagen van de bevolking. Je kan besmetting met het virus verhinderen. Veilig is: - een bezoekje aan de arts of de tandarts - bloed krijgen en bloed geven - acupunctuur, tatoeages en oorgaatjes laten zetten met steriel materiaal - wonden verzorgen als je zelf niet gekwetst bent - kussen, tongzoenen, strelen, knuffelen, masturberen, enz
Onveilig is: - onbeschermde seksuele betrekkingen via de vagina, mond of aars - drugs spuiten (met gebruikte naalden) - zwanger worden als je seropositief bent - uitwisselen van scheergerei, tandenborstel of oorbellen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.