Die Geschichte
Veranderen
Ändern
Trots
Stolz
Langenoten
Landsleute
De tram
Die Straßenbahn
Vormen
Bilden
Om het even
Egal
De claxon
Die Hupe
Het doel
Der Zweck
Verschillend
Verschiedene
Lesgeven
Unterrichten
Betekenen
Bedeuten
Voor elkaar krijgen
Schaffen
Krap
Eng
Verbaasd zijn
Staunen
Beperken tot
Beschränken auf
De doos
Der Karton
De metro
Die U-Bahn
De tram
Die S-Bahn
De trein
Der Zug
Te voet
Zu Fuß
De fiets
Das (Fahr)rad
De scooter
Das Mofa
De halte
Die Haltestelle
Goede reis
Gute Fahrt
Het verkeersbord
Das Schild
De snelheid
Die Geschwindigkeit
100 km/u
100 Stundenkilometer
Het rijbewijs
Der Führerschein
Het navigatiesysteem
Das Navi
Het verkeerslicht
Die Ampel
Het verkeerslicht staat op groen
Die Ampel zeigt grün
Het zebrapad
Der Zebrastreifen
Het tankstation
Die Tankstelle
De medewerker van de benzinepomp
Der Tankwart
Benzine/diesel/gas
Benzin/Diesel/Gas
Loodvrij
Bleifrei
De parkeergarage
Das Parkhaus
De (zwaardere) brommer
Das Moped
De lekke band
Die Reifenpanne
De sleutel
Der Schlüssel
In de kofferbak
Im Kofferraum
De praatpaal
Die Notrufsäule
De ANWB
Der ADAC
Wat is er aan de hand?
Was ist los?
Het kenteken
Das Kernzeichen
Waar is het volgende restaurant?
Wo ist die nächste Raststätte?
Hoeveel kilmeter is dat nog?
Wie viel Kilometer sind das noch?
Ongeveer 25 kilometer.
Etwa 25 Kilometer
Bij de verkeerslichten
Bei den Ampeln
Op de kruising
Aan de rechter/linker kant
Op de autosnelweg
Auf der Autobahn
Derde afslag
Dritte Ausfahrt
Let op de borden
Auchte auf die Schilder.
De dienstregeling
Der Fahrplan
Het vertrek
Die Abfahrt
De aankomst
Die Ankunft
Het spoor
Das Gleis
Via Hannover
Über Hannover
De vertraging
Die Verspätung
Over tien minuten
In zehn Minuten
Een enkeltje
Eine einfaache Fahrkarte
Het retourtje
Die Rückfahrkarte
Overstappen
Umsteigen
Het wegrestaurant
Die Raststátte
De menukaart
Die Speisekarte
De vork
Die Gabel
De lepel
Der Löffel
Het mes
Das Messer
De melk
Die Milch
De Suiker
Der Zucker
Peper en zout
Salz und Pfeffer
Het servet
Die Serviette
Het bord
Der Teller
Een kop koffie
Eine Tasse Kaffee
De passagier
Der Fahrgast
Een regel overtreden
Gegen eineRegel verstoßen
De boete
Das Bußgeld
De veiligheidsgordel
Der Sicherheitsgurt
De benzinepomp
Die Zapfsäule
Er is een ongeluk gebeurd.
Es ist ein Unfall passiert
De blikschade
Der Sachsaden
De gevarendriehoek
Das Warndreieck
De hectometerpaal
Der Streckenpfosten
Er zijn geen gewonden
Es gibt keine verletzen.
Naar het zuiden/noorden
Nach Süden/Norden
Naar het oosten/westen
Nach Osten/Westen
Naar Zwitserland
In die Schweiz
Naar Berlijn
Nach Berlin
Naar school
Zur Schule
Naar de supermarkt
Zum Supermarkt
Naar huis
Nach Hause
Thuis
Zu Hause
Hartelijk bedankt
Vielen Dank
Graag gedaan
Gern geschehen
Uitstappen
Aussteigen
Het centraal station
Der Hauptbahnhof
Het perron
Der Bahnsteig
De coupé
Das Abteil
Een rechtstreekse verbinding
Eine direkte Verbindung
Het loket
Der Schalter
Het drankje
Das Getránk
De chocolademelk
Der Kakao
De thee
Der Tee
Smakelijk eten
Guten Appetit
Hetzelfde/ ook zo
Gleichfalls
Ober/mevrouw
Herr Ober/ gnädige Frau
Betalen
Zahlen
Is goed zo
Stimmt so
De fooi
Das Trinkgeld
Het dienblad
Das Tablett
Het schoteltje
Die Untertasse
Redemittels H1
I
Hallo, hoe heet jij?
Hallo, wie heißt du?
Mijn naam is Esther Hofs. Wie ben jij?
Ich heiße Alfred Jung. Ich bin 17 Jahre alt.
Waar woon je dan?
Wo wohnst du denn?
Ik woon in Lübeck.
Ich wohn in Lübeck.
Waar ligt dat?
Wo liegt das?
Dat ligt in het noorden van Duitsland.
Das liegt im Norden von Deutschland.
En waar kom jij vandaan?
Und woher kommst du?
Ik kom uit Düsseldorf. Dat ligt in het westen van Duitsland.
Ich komme aus Düsseldorf. Das liegt im Westen von Deutschland.
Mijn gezin verhuist naar een andere stad.
Meine Familie zieh in eine andere Stadt.
Waarheen verhuizen jullie?
Wohin zieht ihr?
We verhuizen naar Hamburg.
Wir zeichen nach Hamburg.
Dat is een mooie stad.
Das ist eine schöne Stadt.
Hoe ziet jouw gezin eruit?
Wie sieht deine Familie aus?
We zijn met z’n vijven: mijn ouders, mijn zus, mijn broer en ik.
Wir sind zu fünft: meine Eltern, meine Schwester, mein Bruder und ich.
Ben je nieuw hier?
Bist du neu hier?
Ja, we zijn net verhuisd.
Ja, wir sind gerade umgezogen.
Waar kom je dan vandaan?
Woher kommst du denn?
We hebben in Lofer, Oostenrijjk gewoond.
Wir haben in Lofer, Österreich gelebt.
Hebben jullie in een dorp of in de stad gewoond?
Habt ihr in einem Dorf oder in der Stadt gewohnt?
We hebben in een klein dorp gewoond.
Wir haben in einem kleinen Dorf gewohnt.
Hoe is je dat bevallen?
Wie hat es dir gefallen?
Ik vond het leuk, omdat we veel ruimte hadden en het rustig was. En jij?
Ich habe es schön gefunden, well wir viel Platz hatten und es ruhig war. Und du?
We wonen nu midden in de stad.
Wir wohnen jetzet miten in der Stadt.
Hoe vind je dat?
Wie findest du es?
Het bevalt me. We wonen centraal en alles is in de buurt.
Es gefällt mir. Wir wohnen zentral und alles ist in der Nähe.
Redemittel J
Waar woon jij?
Wo wohnst du?
Ik woon in een rijtjeshuis
Ik wochne in einem Reihenhaus.
Hoe ziet dat er dan uit?
Wie sieht das denn aus?
Beneden zijn de woonkamer, de keuken, de hal en de wc. Boven hebben we nog twee slaapkamers en de badkamer.
Unten gibt es das Wohnzimmer, die Küche, den Flur und das WC. Oben haben wir dann noch zwei Schlafzimmer und das Badezimmer.
Hebben jullie ook een tuin?
Habt ihr auch einen Garten.
Ja, achter het huis is een terras en voor het huis een gazon.
Ja, hinter dem Haus gibt es eine Terrasse und vor dem Haus einen Rasen.
Heb je een eigen kamer?
Hast du dein eigenes Zimmer?
Nee, ik deel de kamer met mijn broer.
Nein, ich telle das Zimmer mit meinem Bruder.
Welke kleur heeft je kamer?
Welche farbe hat dein Zimmer?
Ik heb één wand rood geschilderd.
Ich habe eine Wand rot gestrichen.
De andere wanden zijn wit.
Die andere Wände sind weiß.
Wij wonen in een meergezinswoning.
Wir wohnen in einem Mehrfamilienhaus.
Ik ken alleen eengezinswoningen.
Ich kenne nur Einfamilienhäuser.
Wat is een meergezinswoning?
Was ist ein Mehrfamilienhaus?
Dat wil zeggen dat meerdere gezinnen in één huis wonen.
Das heißt, dass mehrere Familien in einem Haus wohnen.
Nu begrijp ik het.
Jetzt verstehe ich es.
Welke meubels staan er in jouw kamer?
Welche Möbel stehen in deinem Zimmer?
Mijn bed staat naast het raam.
Mein Bett steht neben dem Fenster.
Naast de deur staat een kast.
Neben der Tür steht ein Schrank.
Tegen de muur staat mijn bureau.
An der Wand. Steht mein Schreibtisch.
Waar liggen je boeken?
Wo liegen deine Bücher?
Mijn boeken liggen op mijn bureau.
Meine Bücher liegen auf meinem Schreibtisch.
Hoe ziet je kamer eruit?
Wie sieht dein Zimmer aus?
Aan de muur hangen posters van mijn favoriete sterren.
An der Wand hängen Poster von meinen Lieblingsstars.
Over liggen kussens. Dat vind ik gezellig.
Überall liegen Kissen. Das finde isch gemütlich.
Redemittel M*
Goedendag, met Andries Raap.
Guten Tag, hier ist Andries Raap.
Goedendag, meneer Raap.
Guten Tag, Herr Raap.
Heeft u nog kamers vrij?
Haben Sie noch Zimmer frei?
Op welke dag?
An welchem Tag?
Van 23 juli tot en met 4 augustus.
Vom 23. Juli bi zum 4. August.
Ja , dan hebben we nog iets vrij.
Ja, da haben wir noch was frei.
Heeft u ook kamers voor drie personen?
Haben Sie auch Dreibettzimmer?
In de tweepersoonskamers past nog een extra bed. Dat is dus mogelijk.
In die Doppelzimmer passt noch ein Zustellbett. Das ist also möglich.
Wat is er verder nog in de kamer?
Was gibt es sonst noch im Zimmer?
Alle kamers hebben een kleine zithoek, minibar en een bureau.
Alle Zimmer haben eine kleine Sitzecke, Minibar und einen Schreibtisch.
Wat kost de kamer?
Was kostet das Zimmer?
119 euro per nacht inclusief ontbijt.
119 euro pro Nacht mit Frühstuck.
Dan wil ik de kamer graag resereren.
Dann möchte ich gerne das Zimmer.
Natuurlijk.
Sehr gerne.
Pardon?
Entschuldigung?
Wat kan ik voor u doen?
Was kann ich für Sie tun?
De afstandbediening van de tv is kapot.
Die Fernbedienung vom Fernseher ist Kaputt.
In welke kamer bent u?
In welchem Zimmer sind sie?
Oké, ik stuur iemand langs.
Okay, ich schicke jemanden vorbei.
Dank u.
Danke.
Graag gedaan.
Gern geschehen.
Receptie Aparthotel Rügen, goedendag.
Rezeption Aparthotel Rügen, guten Tag.
Hallo, met Jansen. Er zijn een paar problemen.
Hallo, hier Jansen. Es gibt ein paar Probleme.
Wat is er aan de hand?
Was ist denn los?
Er zijn maar vier bedden en we zijn met z’n vijven.
Es gibt nur vier Betten und wir sind zu fünft.
Ik regel meteen een extra bed.
Ich besorge sofort ein Zustellbett.
Dat is in orde.
Das ist in Ordnung.
Verder alles naar wens?
Weiter alles nach Wunsch?
We hebben geen tuinmeubelen. We kunnen niet buiten zitten.
Wir haben keine Gartenmöbel. Wir können nicht draußen sitzen.
We zullen dat meteen oplossen.
Wir werden das sofort erledigen.
Hartelijk dank. Tot horens.
Vielen Dank. Auf Wiederhören.
Redemitels H2
J
Zegt u het maar.
Bitte,Sie wúnschen?
Ik will graag tomatensoep en friet met schnitzel.
Ich móchte Tomatensuppe und Pommes mit Schnitzel.
Wilt u er ook iets te drinken bij?
Wollen Sie auch ein Getränk dazu?
Ja, een cola graag.
Ja, eine Cola bitte.
Moment graag. Komt eraan
Moment bitte. Kommt sofort.
Bedankt
Danke
Dat is veertien euro tien.
Das macht vierzehn Euro zehn.
Alstublieft, vijftien euro.
Bitte, hier sind fünfzehn Euro zehn.
En negentig cent terug. Smakelijk eten.
Und neunzig Cent zurück. Guten Appetit!
Waar vind ik een mes, vork en lepel?
Wo finde ich Messer, Gabel und Löffel ?
Daarginds op de desk vind u het bestek en ook servetten en peper en zout.
Da drüben an der Theke finden Sie das Besteck und auch Servietten, Pfeffer und Salz.
Hartelijk bedankt.
Vielen Dank
Goedendag
Guten Tag
Hallo, eenmaal nummer vijf graag.
Hallo, einmal die Fünf bitte.
Nummer vijf. Dat is veertig euro en twee cent.
Die Fünf. Das macht vierzig Euro und zwei Cent.
Alstublieft, vijftig euro.
Bitte, hier sind fünfzig Euro.
Heeft u er misschien twee cent bij?
Haben SIe vielleicht zwei Cent dazu?
Even kijken. Ja, alsublieft
Mal sehen. Ja, bitte.
En tien cent terug. Goede reis!
Und zehn zurück. Gute Fahrt.
Bedankt. Tot ziens.
Danke . Wiedersehen
Waar zijn de toiletten?
Wo sind die Toiletten?
Hier om de hoek. Dat kost wel 50 cent.
Hier um die Ecke. Das kostet aber 50 Cent.
En wat is dat voor een kaartje?
Und was ist das für ein Zettelchen?
Daarmee krijgt u 50 cent korting bij uw besteling in het restaurant.
Damit bekommen Sie 50 Cent Rabatt bei Ihrer Bestullung im Restaurant.
Ik begrijp het.
Ich verstehe.
Tot uw dienst
Bitte
Redemittel L
Sorry, mag ik iets vragen?
Verzeihung, darf ich Sie was fragen?
Ja natuurlijk.
Ja bitte.
Waar is hier een parkeergarage?
Wo ist hier ein Parkhaus?
Even denken. Ja, u gaat hier de derde straat rechts, over de brug en op de rotonde links.
Mal nachdenken. Ja, Sie fahren hier die dritte Straße rechts, über die Brücke, im Kreisverkehr links.
Dus de derde rechts, over de brug, op de rotonde links.
Also, die dritte rechts, über die Brücke, im Kreisverkehr links.
Precies. Dan ziet u het gebouw aan de rechterkant.
Genau. Dann sehen Sie das Gebäude auf der rechten Seite.
Nu zal het wel lukken..
Jetzt wird’s schon klappen. Danke schön.
Sorry, hoe kom ik bij CentrO?
Entschuldigung, wie komme ich zum CentrO?
U rijdt richting Oberhausen en neemt de afslag ‘Neue Mitte’.
Sie fahren in Richtung Oberhausen und nehmen die Ausfahrt ‚Neue Mitte‘.
Hoe ver is dat nog?
Wie weit ist das noch?
Ik schat ongeveer 15 kilometer.
Ich schätze etwa 15 Kilometer.
Duidelijk. Bedankt.
Alles klar. Danke.
Geen dank.
Bitte sehr.
Waar is het dichtsbijzijnde tankstation?
Wo ist die nächste Tankstelle bitte?
Na ongeveer 5 kilometer vindt u een ARAL-tankstation.
Nach etwa 5 Kilometern finden Sie eine ARAL-Tankstelle.
Is daar ook een wegrestaurant bij?
Ist auch eine Raststätte dabei?
Ja, daar kunt u ook iets eten. Goede reis?
Ja, da können Sie auch was essen. Gute Fahrt!
Zullen we zaterdag met de trein naar Essen gaan?
Wollen wir Samstag mit dem Zug nach Essen fahren?
Is de auto niet sneller?
Ist das Auto nicht schneller?
Er is vaak file. Bovendien hebben we een milieuvignet nodig.
Es gibt oft Stau. Außerdem brauchen wir eine Umweltplakette.
Ik snap het. Maar nu moet ik gaan.
Ich verstehe. Aber jetzt muss ich gehen.
Moet je naar huis?
Musst du nach Hause?
Nee, met mijn scooter naar de garage.
Nein, mit meinem Moped in die Werkstatt.
Redemittel N*
- Wat kan ik voor u doen?
Was kann ich für Sie tun?
- Met Roel Barten. We hebben autopech.
Hier spricht Roel Barten. Wir haben eine Autopanne.
- Wat is er aan de hand?
Was ist los?
- De motor slaat steeds af.
Der Motor setzt ständig aus.
- Waar bevindt u zich precies?
Wo befinden Sie sich genau?
- Op de A67, naar Duisburg.
Auf der A67, nach Duisburg.
- Bij welk hectometerpaaltje?
Bei welchem Streckenpfosten?
- Weet ik niet. De navigatie heeft ons hierheen gestuurd.
Weiß ich nicht. Das Navi hat uns hier hingeschickt.
- Welke auto rijdt u?
Welches Auto fahren Sie.
- Een groene VW Golf.
Einen grünen VW Golf.
- Wat is uw kenteken?
Wie ist Ihr Kernzeichen?
- Dat is 81-DS-XV
Das ist …
- Ik stuur iemand langs.
Ich schicke jemanden vorbei.
- Hoe lang zal dat duren?
Wie lange wird das ungefähr dauern?
- Ik schat een half uur.
Ich schätze eine halbe Stunde.
- Dan wachten we. Hartelijk bedankt.
Dann warten wir. Vielen Dank.
- Goedendag, mijn naam is Franzen, ADAC-mederwerker. Wat is er aan de hand?
Guten Tag, mein Name ist Franzen, ADAC-Mitarbeiter. Was ist los?
- Goedendag. Mijn sleutel ligt in de kofferbak.
Guten Tag. Mein Schlüssel liegt im Kofferraum.
- We lossen dat probleem wel op.
Wir werden das Problem schon lösen.
- Gelukt. Hier is uw sleutel weer.
Geschafft. Hier ist Ihr Schlüssel wieder.
- Joh, ben ik blij.
Mersch, bin ich froh.
- Politie Oberhausen. Wat kan ik voor u doen?
Polizei Oberhausen. Was kann ich für Sie tun?
- Mijn naam Paul Beekman. Er is zojuist een ongeluk gebeurd.
Polizei Oberhausen. Was kann ich für Sie tun?
- Mijn naam Paul Beekman. Er is zojuist een ongeluk gebeurd.
Mein Name ist Paul Beekman. es ist gerade ein Unfall passiert.
- Zijn er gewonden?
Gibt es Verletzte?
- Nee, gelukkig niet. Er is blikschade.
Nein, zum Glück nicht. Es gibt nur Sachschaden.
- We komen zo snel mogelijk naar u toe.
Wir kommen möglichst schnell zu Ihnnen.
- Bedankt. Tot zo.
Danke. Bis gleich.
Redemittel R
Goedemorgen
Guten Morgen
Morgen. Een kaartje naar Mönchengladbach graag.
Morgen. Eine Fahrkarte nach Mönchengladbach, bitte.
Enkel of retour?
Einfach oder Rückfahrkarte?
Een retourtje graag.
Eine Rückfahrskarte bitte.
Dat is dan 15,80
Das macht dann….
Alstublieft. Van welk spoor vertrekt de trein?
Bitte. Von welchem Gleis fährt der Zug ab?
Om kwart over elf van spoor drie.
Um Viertel nach elf von Gleis drei.
Moet ik ook overstappen?
Muss ich auch umsteigen?
Ja, u moet in Krefeld overstappen.
Ja, Sie müssen in Krefeld umsteigen.
En wanneer kom ik in Mönchengladbach aan?
Und wann komme ich in Mönchengladbach an?
Even kijken. Om vijf voor half één?
Mal sehen. Um fünf vor halb eins.
Duidelijk. Bedankt.
Alles klar. Danke schön.
Geen dank. Goede reis.
Bitte. Gute Fahrt.
Heeft u een dienstregeling voor mij?
Haben Sie einen Fahrplan für mich?
Natuurlijk, alstublieft.
Natürlich, bitte sehr.
Wanneer komt de trein in Düsseldorf aan?
Wann kommt der Zug aus Düsseldorf an?
Om één voor drie op spoor twee. Maar de trein heeft een vertraging van tien minuten.
Um eins vor drei auf Gleis zwei. Der Zug hat aber eine Verspätung von zehn Minuten.
Nou ja, dan wachten we maar.
Na ja, dann warten wir eben.
Ja, niets aan te doen.
Ja, da kann man nichts machen.
Hallo. Is er een rechtstreekse trein van Keulen naar Arnhem?
Hallo. Gibt es einen direkten Zug von Köln nach Arnheim.
Ja, dat is een intercity. Dan betaalt u wel een IC-toeslag.
Ja, das ist ein Intercity. Da zahlen Sie aber einen IC-Zuschlag.
En hoeveel kost dat?
Und wie viel kostet das?
Dan had ik graag een kaartje voor de IC van Keulen naar Arnhem.
Dann hatte ich gern eine Karte für den IC VON Köln nach Arnheim.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden