Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Kunststijlen

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 5653 woorden
  • 19 juli 2015
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Let op: voor begrippen download bijlage

MIDDELEEUWEN

Romaanse kunst 900 – 1150

De Romaanse kunst dankt zijn aan de grote overeenkomsten met de Romeinse bouwkunst. De Romaanse kunst is ontstaan Cluny. In Cluny ontstonden allerlei activiteiten en studies die de culturele ontwikkelingen stimuleerden. Men ging ambachten binnen de kloosters beoefenen. Langs pelgrimsroutes werden bedevaartkerken gebouwd met meer ruimte en kleine kapellen (straalkappelen) die plaats boden voor alle altaren.

  • Architectuur

De vorm van de Romaanse basiliek is een Latijns Kruis.

De toren en het koor zijn voorzien van arcaden: een rij zuilen of pilaren die door bogen met elkaar verbonden zijn. Het tongewelf (plafond van boogvorm) boven de middenbeuk was verhoogd en zwaar en werd gedragen door dikke, stevige muren en steunberen. Een Romaanse kerk heeft kleine ramen en aan de buitenkant pilasters en rondbogen als reliëfachtige versieringen.

  • Schilderkunst

De fresco’s werden boven de apsis geschilderd. Het thema was de Majestas Domini, waarbij Christus op een troon werd afgebeeld met om zijn hoofd een aureool met een kruisvorm (verwijzing naar het Christendom). Zijn rechterhand is opgeheven en in zijn linkerhand houdt hij de bijbel vast. De compositie is symmetrisch en heeft een lineaire vormgeving. Het draait nog niet om een realistische weergave van de werkelijkheid, maar om het weergeven van het Christendom.

  • Beeldhouwkunst

Omdat het binnen in Romaanse kerken sober en donker was, werd er vooral op de voorgevels (timpaan) van de kerk religieuze, decoratieve en symbolische taferelen gebeeldhouwd.  Om de voorstelling is een smallere boog met de symbolen de dierenriem (die staan voor de 12 apostelen en maanden) en voor alle seizoenen. Personen zijn emotieloos afgebeeld.

  • Textielkunst

Religieuze afbeeldingen worden in de tapijten geweven. Uitzondering: het tapijt van Bayeux. Hierop is de slag bij Hastings geweven, de voorgeschiedenis, de slag zelf en de afsluiting.

Gotiek 1100 – 1400

Ontstaan in Parijs bij de bouw van het St. Denis klooster, waar ook de belangrijke theorie over het goddelijk licht ontwikkelde: door het ervaren van de schoonheid van het licht kunnen mensen dichter bij God komen. Er ontstonden bouwplaatsen en rondreizende bouwmeesters, waardoor de Gotiek door Europa werd verspreid.

  • Architectuur

Gotiek staat bekend om de skeletbouw. Typerend zijn spitsbogen, boogconstructies die spits toelopen. Aan de buitenkant van de kerk werden luchtbogen en steunberen geplaatst, meestal met torentjes ter versiering (pinakels). De luchtbogen voerden de druk van het dak af naar de steunberen. Ook kwamen er kruisribgewelven, waarbij bogen zo lopen dat ze in het midden samenkomen en elkaar kruizen. Door dit alles kon er met dunnere muren worden gewerkt. Hierdoor konden er grotere (glas-in-lood) ramen komen en dus kwam er goddelijk licht de kerk binnen. Het raam boven het middelste voorportaal is cirkelvorming, het roosvenster. Gotiek is verticaal: ze bouwen naar de hemel.

  • Schilderkunst

De profane (niet-religieuze) schilderkunst komt op. Portretten zijn erg gewild en er wordt meer aandacht besteed aan natuur. Giotto maakt unieke werken met plastische weergaves van de mensfiguren en ruimteweergave vanuit 1 standpunt. Ook ging men over op panelen in plaats van perkament. Jan van Eyck gebruikt voor het eerst olieverf in plaats van eitempera (mengsel van pigment en ei). Hierdoor kon er gewerkt worden met schaduwen en vloeiende kleurovergangen. Symbolen: blauw = hemels, wit = onschuld, rood = liefde en lijden, brandende kaarsen = christelijk geloof en een hond = trouw.

  • Beeldhouwkunst

Religieuze voorstellingen staan centraal. In het begin van de Gotiek hadden de mensfiguren/colonnetfiguren (zuilfiguren) een schematische indruk. De vormgeving gaat op in de vorm van de zuilen. In de latere gotiek worden de houdingen dynamischer en komen de mensfiguren meer los. Geleidelijk ontstaan er vrijstaande beelden. Eind-Gotiek krijgen de mensfiguren individuele gezichtsuitdrukkingen en de juiste proporties.

  • Textielkunst

Tapijten werden gebruikt om de warmte binnen vast te houden en werden dus op muren gehangen. De helder gekleurde tapijten zijn geweven met wol en linnen. Bij kleurovergangen en het creëren van schaduwen gebruikt met hachures (een splitje met verschillende kleuren). 

DE NEGENTIENDE EEUW

Romantiek 1800 – 1840

In de 19e eeuw komt de Industriële Revolutie op. De Revolutie brengt ook verstedelijking met zich mee. Doordat iedereen nu in hetzelfde gebied woonde, verdween het individu in een anonieme massa. In de Romantiek wordt de aandacht gericht op het gevoel, de fantasie en de emotie. Men ontvlucht het alledaagse en zoekt inspiratie in dromen, natuur, sprookjes en het bovennatuurlijke. De kunstenaars worden op een voetstuk geplaatst. Er wordt gekozen voor historische, dramatische en exotische thema’s. De natuur wordt geïdealiseerd en ook gevoel & sentiment krijgen meer aandacht. Ook nationalisme komt op.

  • Architectuur

Veel gebouwen worden gebouwd in de classicistische bouwstijl (gothic revival). Ook grijpen architecten terug op de gotiek, renaissance en de barok. Het eclecticisme ontstaat: toepassen van verschillende stijlen naast elkaar in één gebouw. Er wordt ook meer aandacht besteed aan het interieur. Voorbeelden: Opèra Garnier, Rijksmuseum.

  • Schilderkunst

Dynamiek ontstaat door o.a. grote licht-donkercontrasten (asymmetrische plaatsing van licht en donkere delen) en in verschillende richtingen schilderen. Er wordt gebruik gemaakt van sterke kleur- en licht-donkercontrasten (clair-obscur)  Het perspectief ontbreekt nog in romantische schilderijen. Landschappen komen ook in de belangstelling en kunstenaars worden autonomer. Voorbeeld: William Turner, John Constable

  • Beeldhouwkunst

Schuine lijnen (van armen en benen) en verticale vormen zorgen voor een dynamische compositie. De ruimtelijkheid en dynamiek wordt ook versterkt door een sterke licht-donkerwerking die wordt gemaakt door vooruitstekende delen en openingen in het werk. Alle beelden worden glad afgewerkt. Er wordt ook hier gebruik gemaakt van symboliek.

  • Muziek

Grand opéra is een spektakel waarbij de muziek een grote rol speelt. Het ontleent zijn thema’s aan de moderne tijd en de middeleeuwen. De wijze van uitbeelden is romantisch: kleurig en sprookjesachtig, volks en nationalistisch. Chromatiek: halve toonafstanden. Femme fatale: een vrouw die haar schoonheid en seksualiteit gebruikt om mannen te verleiden (Carmen). Absolute muziek: muziek die geen verband houdt met een buitenmuzikaal gegeven, zoals literatuur, beeldende kunst, natuur. Programmamuziek: instrumentale muziek met een buitenmuzikale inhoud. De inhoud bestaat bij voorkeur uit een opeenvolging van handelingen, situaties, beelden of gedachten, die de fantasie van de componist prikkelen en de luisteraar in een bepaalde richting leiden. Klankkleuren worden belangrijker, sommige hebben een associatieve betekenis. Symfonisch gedicht: een eendelige compositie voor orkest, gebaseerd op thema’s uit de literatuur, beeldende kunst of op eigen ervaringen. (Richard Strauss). Fugathema: waarin alle twaalf tonen van de chromatische toonladder voorkomen. Genie: uitblinker als instrumentale solist. In de romantiek stond het individu centraal. Voorbeeld: Niccolò Paganini (violist). Melodrama: verhaal waar, na veel spanning en sensatie, het goede het kwade overwint. Gebruik gemaakt van overdadige decors en effecten, dans, actie en muziek. Vaudeville: kort toneelspel met zang en orkestbegeleiding, soort circus. Richard Wagner:

-          Leidmotieven: een motief toegekend aan een persoon, kenmerkend.

-          Gesamtkunstwerk: eenheid van poëzie, decor, mise-en-scène (decor), handeling en

muziek.

-           Das Festspielhaus bouwde hij zelf omdat volgens hem andere opera’s niet voldeden aan zijn eisen voor zijn muziek

-          Orkestbak: het orkest niet meer op het podium

-          Publiek in het donker: alle aandacht naar het podium, kon door het gaslicht.

-           Der Ring Des Nibelungen: tragedie van het menselijk lot. Het is een operacyclus, opgedeeld in 4 delen, van 18 uur. Thema’s: mythen, hebzucht, dood, verlangen en liefde.

  • Ballet

Romantisch ballet: over mythen/sagen of sprookjes. Er wordt op spitsen gedanst om het een zwevend effect te geven, loskomen van de aarde. Ballet blanc: ballet waarin het gaat om sprookjesachtige of bovennatuurlijke vrouwelijke wezens die de indruk wekken te kunnen zweven. Ze dragen witte tutu’s en het gaat om het uitbeelden van gevoels- en stemmingsbeelden. Frans-Russische balletstijl: divertissement: ballet intermezzo in opera’s. De amusementswaarde staat voorop. Klassieke pas de deux: een duet tussen de soliste en haar partner bij een divertissement, met veel techniek. Wals was de volksdans op dat moment, maar werd ongepast gevonden.

Realisme 1840 – 1880

Na de Franse Revolutie ontstaat verstedelijking. Kunst werd gemaakt voor de rijke bovenlaag. Werken werden geëxposeerd in de Salon die alleen traditionele classicistische schilderijen tentoonstelden. Schilderijen die niet aan deze eisen voldeden, kregen een R (refusé). Hiertegen kwam verzet en tegen de romantiek. Courbet stelt de ‘Salon van het realisme’ op. De werkelijkheid van het dagelijks leven kwam centraal te staan. Binnen het realisme ontstond de naturalistische stroming, de school van Barbizon, zij zoeken inspiratie in de landelijke kunst en ongerepte natuur.

  • Architectuur

De uitvinding van gietijzer en staal bieden nieuwe mogelijkheden. Er kunnen nu grote overspanningen gemaakt worden. De ijzeren of stalen constructies blijven zichtbaar en zorgen voor licht en ruimte. Het zijn functionele constructies. Voorbeeld: Eiffeltoren, Crystal Palace. 

  • Schilderkunst

Een salon was een door de Franse staat georganiseerde kunsttentoonstelling, toegankelijk voor iedere bevolkingslaag. In 1851 was de eerste wereldtentoonstelling in Londen, waarin men kon kennismaken met allerlei culturen. Er worden sombere kleuren gebruikt. Dit weerspiegelt het sobere leven. Ook is er veel clair-obscur in realistische schilderijen. Wederom wordt er veel gebruik gemaakt van symboliek. Landschappen krijgen meer aandacht. De verftube wordt uitgevonden waardoor er ‘en plein air’ geschilderd kan worden.

  • Beeldhouwkunst

Alledaagse onderwerpen staan centraal. Personen worden in contrapost houding: ontspannen ruststand met doorgebogen benen. De beelden zijn realistisch vormgegeven. Er is veel aandacht voor de anatomie en gladde afwerking van het lichaam en hoofd. De beelden zijn meestal afgegoten in brons.  Thonet ontwierp stoelen van gebogen hout: eenvoudig en goedkoop. Het zuinige materiaalgebruik maakte massaproductie mogelijk.

  • Muziek

Operettes: kleine komische opera waarin veel wordt gezongen en gedanst. Verisme (realisme in de muziek) is een reactie op het belcanto (lyrische zangstijl met nadruk op klankschoonheid, virtuositeit en volle toon) en gaat over alledaagse onderwerpen. Giuseppe Verdi zet in zijn opera’s mensen neer van vlees en bloed, wat hem erg populair maakt. Hij is een nationalist (ieder volk zijn eigen muziek). Hij schreef oa Nabucco.

Impressionisme 1870 -1905

De grondlegger van het impressionisme is Manet. Hij ging tegen alle academische regels in door onder andere zuivere kleuren te gebruiken. Impressionisten spelen in op de menselijke waarneming die wordt bepaald door het licht dat op een voorwerp valt en weer terugkaatst. Dit geven ze weer door vlekjes licht en kleur. Ook ontstaat de fotografie. Foto’s lieten de werkelijkheid zien van een moment (zon/schaduw, beweging). Claude Monet vindt het onderwerp niet belangrijk, zolang kleur en licht schitteren. Hij schildert ter plaatse en, vanwege de snel veranderende weersituaties, met weinig detail.

 

  • Schilderkunst

Alledaagse taferelen staan centraal. Ze werken met snelle penseelstreken vanwege snel veranderde lichtval. Ruimte wordt gesuggereerd door warm-koud contrast. Meestal een atmosferisch perspectief: warme kleuren op de voorgrond, koele kleuren op de achtergrond. Ze schilderen en plein air. In Nederland had je de Haagse School en de Amsterdamse school. De Haagse School maakten een realistische weergave Hollandse landschappen. De Amsterdamse School beelden vooral het uitgaansleven en stadsgezichten uit. Ook was er bij hen sprake van japonisme: een interesse voor de Japanse cultuur. De afwijkende composities, kalligrafische contourlijnen en het harde kleurgebruik inspireerde Edgar Degas.

  • Beeldhouwkunst

Beelden worden een weergave van de stemming en emoties. Ze hebben een vluchtig karakter door middel van schetsmatige vormgeving. Licht-schaduwwerking door middel van diepe groeven en plastische vormen. De houding en uitdrukking van impressionistische beelden zijn levensecht, dynamisch en expressief. Het materiaal was was/klei afgegoten in brons.

  • Muziek

Impressionistische muziek werd gemaakt door Claude Debussy. Hij liet zich inspireren door exotisme en het werk van schilders. Dit werk heeft geen thema en toonsoorten worden door elkaar heen gebruikt. Klankkleur is belangrijk.

Pointillisme en postimpressionisme 1884 – 1905

  • Pointillisme

Ze mengen kleuren niet meer, maar zetten stippen naast elkaar met zuivere, vooral primaire kleuren. De stippen worden door het oog tot één kleur gemengd (optisch mengen). Contourlijnen ontbreken, kleurgebruik en vormgeving zijn onrealistisch.

  • Postimpressionisme

Ze zetten zich af tegen het impressionisme. Ze worden geïnspireerd door exotische kunst. Ze gaan opnieuw ordenen, gebruiken geen lijnperspectief en gebruiken vormen uit de geometrie. Penseelstreken in verschillende richtingen zorgen voor dynamiek en ritme. Er is emotioneel geladen kleurgebruik, meestal onrealistisch.

Symbolisme 1885 – 1900

Achter de zichtbare wereld schuilt een diepere, mystieke werkelijkheid. Door middel van symbolen wordt de diepere betekenis van de zichtbare dingen duidelijk gemaakt. Ze halen inspiratie uit poëzie, dromen, visioenen, gevoel en Japanse prentkunst (egale kleurvlakken, contouren, geen schaduw, decoratieve elementen).

  • Schilderkunst

Fel kleurgebruik en diverse kleurcontrasten zijn belangrijk voor de schilderkunst. De ruimtelijkheid wordt benadrukt door lijnperspectief. Schilderijen zijn een weergave van de ziel van de kunstenaar.

MODERNISME

Modernisme bestaat uit verschillende stromingen uit de eerste helft van de 20e eeuw die zich afzetten tegen klassieke en traditionele kunst en tradities. De eerste helft 20e eeuw bestond uit industrialisatie, politieke spanningen en de Eerste Wereldoorlog. Dit bracht enerzijds bitterheid (dadaïsme) en anderzijds positiviteit (De Stijl, constructivisme, bauhaus). Fotografie gaf de werkelijkheid weer, waardoor schilders juist abstract te werk konden gaan. Kunst werd een middel om de waarheid te ontdekken.

Arts and Crafts 1875 – 1900

Dit is een reactie tegen de machinaal gemaakte producten. Ze gaan gebruik maken van heldere, natuurlijke kleuren, maar ze passen ze niet realistisch toe. Ze gebruiken gestileerde vormen die worden omlijst door golvende lijnen. Door herhaling van het patroon zijn de composities symmetrisch. Ze maken gebruik van natuurlijke materialen.

Jugendstil 1890 – 1910

Ook wel Art Nouveau genoemd. Dit is een verdere uitwerking van de Arts and Crafts-beweging. Ze vinden hun inspiratie in de vormen van de natuur. Jugendstil kwam vooral tot bloei in toegepaste kunst (affiches, meubels) en in de architectuur.

  • Architectuur & beeldhouwkunst

Er werd veel gebruik gemaakt van organische vormen. Mozaïeken, organische versieringen en gebeeldhouwde grillige vormen zorgen voor afwisseling, ritme en dynamiek. Er werden veel vloeiende lijnen en rondingen toegepast in de architectuur en beeldhouwkunst en symboliek was ook hier belangrijk. Voorbeeld: Gaudi.

  • Schilderkunst

Alles is afgeleid van de natuur: planten, bloemen, vogels en mensen. We zien duidelijke contourlijnen en dunne, slingerende of gebogen lijnen veel terug. Er kwamen veel versieringen in te pas en er bestonden grote contrasten tussen vormen in één schilderij. Er werd meestal gebruik gemaakt van pastelkleuren.

  • Gebruiksvoorwerpen

Organische vormen met veel decoratie. De ruimte werd gesuggereerd door donkere silhouetten om de planten die een repoussoirwerking hadden (naar de achtergrond brengen). De vormgeving is belangrijker dan de praktische functie.

  • Meubels & interieur

Ook hier kwamen veel organische vormen in terug. Alles werd versierd. Onder andere de toepassing van gietijzeren constructies moesten zorgen voor licht, openheid en ruimtelijkheid. Gebruikte materialen waren vooral marmer, natuursteen, glas-in-lood en mozaïek. Gesammtkunstwerk: een combinatie van schilder-, beeldhouw- en toegepaste kunst in één gebouw. Uiteindelijk werden de meubel gemaakt in massaproductie.

Art deco 1910 – 1940

Dit is een decoratieve stijl. Ze passen geometrische vormen en stileringen van vormen uit natuur toe. De strakke, gestroomlijnde vormen en decoraties worden voorzien van felle, primaire kleuren, zwart, zilver-, metaal- of chroomkleuren. Inspiratie: motieven uit de kunst van oude culturen (Egypte, Afrika), kubisme en futurisme. Ze gebruiken veel luxe en ambachtelijke materialen.

Expressionisme 1905 – 1920

Expressionisme richt zich op subjectiviteit, het innerlijk van de kunstenaar en zijn specifieke wereldvisie. Inspiratie: primitieve kunst, nationale en exotische volkskunst en het post-impressionisme. Ze drukken eigen emoties uit aan de hand van fel kleurgebruik en krachtige vormen(expressief).

  • Architectuur

Architecten moeten rekening houden met de functionaliteit van de gebouwen. Ze bereiken een expressieve uitstraling met behulp van baksteen of gewapend beton. Ze maken organische vormen. De gebouwen maken een massieve indruk, maar rechthoekige vormen worden vermeden. In Nederland hadden we de Amsterdamse school. Typerend voor de wooncomplexen zijn torens, organische vormen,  verticaal geplaatste dakpannen en decoratief metselwerk. Het gevoel en de fantasie van de architect wordt uitgewerkt.

  • Fauvisme (Frankrijk) 1905 – 1910

In 1905 werden in Parijs de expressionisten ‘fauves’ genoemd (wilde beesten). Ze kregen deze benaming vanwege hun kleurgebruik, robuuste vormen en grove penseelstreken. Inspiratie: landschappen, stadsgezichten, interieurs en mensfiguren. Fel, onrealistisch kleurgebruik met forse toetsen aangebracht. Geen ruimtesuggestie door expres geen lijnperspectief en atmosferisch perspectief toe te passen. Ze brengen de olieverf pasteus (dik) aan. Kleuren spelen een decoratieve rol.

  • Die Brücke (Duitsland) 1905 – 1913

In Duitsland ontstond Die Brücke. Zij focusten zich op gevoelens en sociale betrokkenheid (misère in steden). Inspiratie: stadsleven, natuur en mensfiguren. Andere thema’s: seksualiteit, corruptie en de relatie tussen mens en natuur. Kenmerkend is de hoekige vormgeving en egale kleurvlakken. Ze zijn pessimistisch en somber.

  • Der Blaue Reiter (München) 1911 – 1915

Gevoel en spontaniteit staat voorop bij expressionisme. Zij begonnen ook met het orfisme: een non-figuratieve stijl, herkenbaar aan de naast elkaar geplaatste geometrische contrasterende kleurvlakken. De verf voor het felle kleurgebruik wordt toetsend, pasteus en dekkend aangebracht. Inspiratie: muziek, natuur en dieren.

  • Beeldhouwkunst 

Expressief in vorm en gezichtsuitdrukking. Ze hebben geabstraheerde vormen en zijn vaak glad afgewerkt. Het is beïnvloedt door primitieve en exotische kunsten.

Kubisme 1907 – 1914

Weergeven van driedimensionale objecten op een tweedimensionaal vlak. Het kubisme bestaat uit platte oppervlakken met veel patronen, geschilderd in zachte kleuren en moeilijk om voorwerpen te onderscheiden. Inspiratie: Afrikaanse houtsnijkunst (hoekige vormen, maskerachtige gezichten en uitdagende poses). Er zijn twee periodes in het kubisme:

  • 1907 – 1912  Analytisch kubisme: uiteenrafelen en analyseren van vormen
  • 1912 – 1914  Synthetisch kubisme: het samenvoegen van verschillende materialen in een collage.
  • Schilderkunst

Het analytisch kubisme bestaat uit een compositie met evenwijdige en elkaar snijdende lijnen die geometrische vlakken creëren. Ze gebruiken traditionele schildermaterialen en technieken. Bij het synthetisch kubisme worden platte voorwerpen en materialen toegevoegd, zoals kranten. De kubistische schilderkunst heeft geen specifieke functie en is autonoom.

  • Beeldhouwkunst

Thema’s: mensfiguren, stillevens en portretten. Assemblages: ruimtelijke constructies die bestaan uit verschillende onderdelen en materialen. Het zijn samenstellingen van verschillende geometrische vormen, wat zorgt voor een ritme en dynamiek. Het is autonome kunst.

Futurisme 1909 – 1916

Het accepteren van de moderne technologie. Het is een ideologie. Ze willen de huidige maatschappij omver werpen. Ze verheerlijken een moderne en dynamische maatschappij waarin machine, snelheid, kracht en techniek de belangrijkste rol spelen.

  • Architectuur

De structuur is overzichtelijk. Het zijn zakelijke gebouwen met liften en luchtbogen die voor dynamiek zorgen. De gebouwen hebben geen betekenis.

  • Schilderkunst

Een uiting van futuristische ideeën van dynamiek en beweging. Ze schilderen bewegingen door het herhalen van vormen, wat weer voor dynamiek zorgt. De beweging wordt versterkt door naast elkaar geplaatste verzadigde kleuren (met sterke helderheid).

  • Beeldhouwkunst

De vormen van de mens worden geabstraheerd. Het zijn asymmetrische composities met holle en bolle vormen. De vloeiende vormen lijken op wapperende kleding. De beelden zijn afgietsels en autonome kunst.

De Stijl 1917 – 1931

De Stijl was een Nederlands tijdschrift waarmee kunstenaars weer met elkaar in contact gebracht werden. Voorbeelden: Mondriaan en Van Doesburg. Bij De Stijl worden geen emoties geuit of decoraties toegevoegd. Ze integreren schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur en toegepaste kunst in één allesomvattende kunstvorm.

  • Architectuur

Gebouwen met verschillende vlakken die elkaar snijden en overlappen. Grote ramen suggereren openheid. De asymmetrische constructie met primaire kleurelementen heeft een moderne uitstraling.

  • Schilderkunst

Non-figuratief/abstract, geometrische basisvormen, beperkt kleurgebruik (zwart, wit, primaire kleuren), asymmetrisch, horizontale & verticale lijnen en dekkend, egaal aangebrachte verf.

  • Beeldhouwkunst

Geometrische basisvormen, dynamiek door plaatsing van de vormen, primaire kleuren en autonoom.

  • Toegepaste kunst

Ze focusten zich vooral op meubelen en lampen. Ze gingen te werk met machinaal bewerkte materialen, dan bleef het betaalbaar. Geometrische basisvormen, primaire kleuren, zwart, wit, eenvoudige constructie en een decoratieve functie.

Constructivisme 1917 – 1924

Dit is de officiële kunstvorm van de Russische Revolutie. Ze geloven in vernieuwing: breken met de tradities, nieuwe waarden formuleren, machinaal werken, communicatie verbeteren met behulp van (foto)grafische middelen. De kunst dient als een lijndraad voor het dagelijks leven. Kunst en leven wordt een eenheid. Ze beperken zich tot geometrische basisvormen. Suprematisme: het gaat om het schilderij niet om de revolutionair ideaal (ontstond later). 

  • Architectuur

Geometrische basisvormen. Vanwege geldgebrek, werden er voornamelijk maquettes (schaalmodellen) gemaakt. De constructie bestond veel uit glas en ijzer, en moest de ‘eerlijkheid en openheid’ van het communisme voorstellen.

  • Schilderkunst

Geometrische basisvormen, letters, kleurgebruik: rood, zwart en wit, door schuine plaatsing van de vormen ontstaat er dynamiek. Het zijn onpersoonlijke werken.

  • Beeldhouwkunst

Abstracte vormen, zichtbare constructies, diverse losse vlakken, autonoom. Lichtval en schaduwwerking zijn het belangrijkst.

Functionalisme in de architectuur vanaf 1900

Modern, functioneel en betaalbaar. Er is een behoefte aan hoge flats vanwege woningnood. Er wordt gebruik gemaakt van stalen bouwskeletten en liften. Er is een voorkeur voor geometrische vormen zonder versieringen en lichte kleuren. De constructie blijft zichtbaar. Gebruikte materialen: gewapend beton, glas en staal. De functie bepaalt de vormgeving.

  • Amerika 1900 – 1930

Nadrukkelijke horizontale lijnen en brede uitstekende daken: ‘prairie houses’. De ruimtes zijn gerangschikt rond de centrale open haard. Zuiverheid van vorm en constructie. Functionele gebouwen/huizen.

  • Nederland 1900 – 1930

Beurs van Berlage is een voorbeeld. Het is sober en doelmatig. Ze willen architectuur en beeldhouwkunsten samensmelten.

  • Skeletbouw

Kenmerkend materiaal. De constructie blijft zichtbaar. Dikke betonnen vloerplaten op betonnen pijlers. Pijlers zijn niet op de hoeken, maar iets meer naar binnen geplaatst. Er ontstaan glazen hoeken. Voordeel van het betonskelet is dat bepaalde buiten- en binnenwanden verplaatst of weggelaten kunnen worden. Dit is de realisering van licht, lucht en ruimte.

  • Le Corbusier

Le Corbusier is een architect die de maatverhoudingen van zijn gebouwen gelijkstelde aan de verhoudingen van het menselijk lichaam en de leer van de gulden snede (Modulor). Bewoners werden in één gebouw van alle gemakken voorzien. 

Bauhaus 1919 – 1933

Alle kunstvormen moeten in dienst staan van de architectuur. Het was een grote samenwerking tussen verschillende ateliers.

  • Architectuur

Heldere vormgeving en constructie. De vliesgevel ontstaat: een niet-dragende gevel van glas. De constructies zijn geometrisch en functioneel. Bauhaus in Amerika bestaat uit gladde, zakelijke wolkenkrabbers. Skeletbouw blijft zichtbaar.

  • Schilderkunst

Voornamelijk grafische vormgeving: helder, overzichtelijk, asymmetrische en dynamische composities met geometrische figuren en beperkte kleuren (rood, zwart, wit). Mensfiguren bestaan uit basisvormen en zijn anoniem.

  • Textielkunst

Het zijn abstracte voorstellingen met een decoratieve functie.

  • Toegepaste vormgeving

Strakke geometrische vormen, heldere constructie en functionele vormgeving. Er wordt gewerkt met moderne materialen als kunststof, staal, verchroomde buis, glas en triplex. Ze zijn praktisch, tijdloos en ruimtebesparend.

Dada 1916 – 1923

Met provocerende voorstellingen protesteerden de dadaïsten tegen de waanzin en zinloosheid van de Eerste Wereldoorlog. Elke vorm van schoonheid of ordening werd verworpen. Ze gebruikten ongebruikelijke materialen, technieken en kunstvormen en hielden gewelddadige betogingen. Spontaniteit, toeval, bittere spot, absurditeit en kritiek spelen een belangrijke rol.

  • Schilderkunst

Objets trouvés (toegevoegde voorwerpen), fotomontages, onrealistisch kleurgebruik, chaotische composities en verschillende toevallige vormen worden samengevoegd in de dadaïstische schilderkunst.

  • Beeldhouwkunst

Objets trouvés, readymades (reeds bestaande, alledaagse voorwerpen verheven tot kunst) zijn terug te vinden in de dadaïstische beeldhouwkunst. De grote vraag was ‘wat is nu eigenlijk kunst?’

Surrealisme vanaf 1924

Sigmund Freud bedacht de psychoanalyse, waarbij gedachtes en dromen de vrije loop werden gelaten. Hier liet het surrealisme zich door inspireren: het onderbewuste. Surrealisme betekent boven de werkelijkheid. De voorkeur ging uit naar toeval, absurditeit en het onwerkelijke. Er was een figuratieve richting en associatieve, abstracte richting.

  • Schilderkunst

Gedetailleerde, figuratieve schilderijen van dromen en visioenen.

  • Automatisch’ schilderen

Spontaan tot stand gekomen vormen (automatisch). Er komen vormcontrasten (organisch tegenover geometrisch) voor. De kleur en compositie wordt wel zorgvuldig gekozen. Er werd geëxperimenteerd met technieken, als rubbing (doordrukken van structuur dmv wrijving met potlood o.i.d.) en decalcomanie (afdrukken van beschilderd materiaal).

  • Beeldhouwkunst

Dingen werden uit hun gewone omgeving gehaald en er werd een nieuwe betekenis aan gegeven. Dit had een vervreemdende en beklemmende werking. De vormgeving werd bepaald door toeval, onbewuste ingevingen, readymades en objets trouvés.

Nieuwe zakelijkheid 1920 – 1950

Terugkeer naar de werkelijkheid. Dit wordt objectief weergegeven door middel van sombere kleuren, raadselachtig lichtval met een dreigend karakter. Er wordt accent gelegd op details (van handen, gezichten en houdingen).

Magisch realisme 1920 – 1950

Dromen, visioenen en geheimzinnige sfeer. Het is realistisch en onheilspellend weergegeven. Ze werken met olieverf, met de zogenaamde glaceertechniek (laagje voor laagje transparant aanbrengen).

 

 

 

KUNST NA 1945

 

De invloed van de media neemt toe, waardoor de beeldcultuur ontstaat. Kunst wordt voor iedereen. Vernieuwing staat centraal. Kunstenaars gebruiken elementen uit de massamaatschappij. Grenzen vervagen. Na de Tweede Wereldoorlog vertrekken veel mensen naar Amerika. Veel kunststromingen ontstaan na 1945 dan ook in Amerika. Europa wordt door gastarbeiders multicultureel.

Abstract expressionisme in Amerika 1943 – 1959

Abstract expressionistische schilders maken abstracte schilderijen waarin hun persoonlijke emoties centraal staan. Er zijn 3 richtingen:

  • Action painting

Het spontaan laten ontstaan van kunstwerken met ongeremde handelingen. De emotie bepaalt de vormgeving. Drippings: druipschilderijen. De vormgeving ontstaat door gebaren en bewegingen. Het kleurgebruik is fel en contrastrijk.

  • Colorfield painting

De werking van de kleur staat centraal. Het moest de toeschouwer in een meditatieve stemming brengen. Emoties spelen geen rol. De schilderijen bestaan uit grote, horizontaal of verticaal geplaatste, gekleurde banen en rechthoeken.

  • Hard-edge  

Deze schilderijen bestaan uit opvallende, geometrische vormen en een beperkt aantal kleuren. De kleur is bepalend voor de vorm van de vlakken. Het zijn onpersoonlijke werken.

Abstract expressionisme in Europa 1940 – 1959

Informele kunst: spontane weergave van hun gevoelens in abstracte beelden. De toeschouwer kan een eigen betekenis aan het werk geven. Er zijn 3 stromingen. De eerste daarvan is het Franse tachisme, wat overeenkomt met het Amerikaanse action painting.

  • Schilderkunst Cobra

Staat voor Kopenhagen, Brussel en Amsterdam. Ze verbeelden fantasieën op een gedurfde, agressieve manier. Actie is belangrijker dan eindresultaat. Er worden voornamelijk mensen en dieren afgebeeld. Ze gebruiken felle kleuren, vereenvoudigde vormen en beelden fantasiefiguren uit. Ze halen inspiratie uit kindertekeningen. Spontane, toevallige composities. Ze willen de kunst dichter bij de mens brengen

  • Materieschilderkunst

Gaan te werk met bewerkte en aangetaste ‘huid’ van schilderijen. Dit geeft het een reliëfachtig karakter. Er worden uiteenlopende materialen gebruikt.

Popart 1955 – 1970

Alledaagse voorwerpen verwijzen naar de consumptiemaatschappij, de commercie en de reclame. Ze verwerken gebruiksvoorwerpen, stripverhalen, reclames, beroemde personen, techniek, geld en vlaggen in hun kunstwerken. Bij de harde pop wordt geen kritiek of emotie geuit. Het bestaat uit harde, glamourachtige kleuren en vervreemdingseffecten. Bij de zachte pop werden emoties en kritiek juist wel verwerkt.

  • Schilderkunst Amerika

Kleurgebruik: fel en contrastrijk. Er zijn duidelijke contourlijnen en overzichtelijke composities. Het is onpersoonlijk en afstandelijk werk zonder boodschap. Er wordt gewerkt met moderne technieken, als airbrush en zeefdrukken.

  • Engeland

Voorstellingen hebben geen directe relatie met de reclamewereld of commercie. De Engelse popart is voortgekomen uit culturele veranderingen. De fantasie van de toeschouwer wordt geprikkeld door de kunstenaar. Traditionele materialen worden gecombineerd met moderne, als synthetische verf of lak.

  • Beeldhouwkunst

Van alledaagse voorwerpen worden blow-ups (vergrotingen) gemaakt, dit heeft een vervreemdend effect. Of de voorwerpen worden gemaakt van ongebruikelijke materialen.

Nouveau réalisme 1960 – 1970

Kritischer en emotioneler dan popart. Ze worden ook geïnspireerd door alledaagse beelden. Kenmerkend voor deze stijl is de vernietiging of aftakeling in hun kunstwerken. Ze verwerken afvalmateriaal in hun werk, wat hun ‘toevallig’ aangetaste vormen bezorgt. Ze leveren met hun werk kritiek op de consumptiemaatschappij. De scheiding tussen schilderkunst en beeldhouwkunst vervaagd.

Foto- of hyperrealisme vanaf 1965

Ze streven naar een objectieve weergave van de moderne cultuur. Het realisme en fotografie spelen een belangrijke rol in hun werk, vandaar de naam ‘overdreven’ realisme. Beelden uit de consumptiemaatschappij zijn het uitgangspunt. De schilderijen worden zo gedetailleerd geschilder dat ze nauwelijks te onderscheiden zijn van foto’s. De ruimtelijke objecten bestaan uit levensgrote mensfiguren.

  • Schilderkunst

Toevallige opnamen uit het dagelijks leven. Spiegelingen, plasticiteit en stofuitdrukking spelen een belangrijke rol. Ze geven de werkelijkheid zo objectief mogelijk weer.

  • Beeldhouwkunst

Mensen in alledaagse situaties. Zeer realistisch weergegeven mensen. De modellen werden ingesmeerd met vaseline, daarna met siliconenrubber. De mal werd volgegoten met kunststof en vervolgens beschilderd. Door de herkenning ontstaat er vervreemding

Op-art 1955 – 1980

De optische illusie gaat een belangrijke rol spelen. Het oog ziet dingen anders dan ze in werkelijkheid zijn door bepaalde vorm- of kleurcombinaties. De geometrische vormen en lijnen lijken te golven of te bewegen: suggestie van beweging. Ook zijn er op-art reliëfs waarbij de toeschouwer langs het schilderij moet lopen om het effect te zien. Het uitdokteren van het idee achter de optische illusies is belangrijker dan de uitvoering. Ze laten hun werk door druk vermenigvuldigen, zodat het toegankelijk wordt voor een breed publiek.

POSTMODERNE KUNST

Het postmodernisme is een reactie tegen het modernisme. Bricoleur: iemand die verschillende elementen samenvoegt tot een nieuw kunstvorm. Het concept staat centraal. Hoe gaan verschillende bevolkingsgroepen met elkaar samenleven. Kunst wordt niet gemaakt vanuit een opdracht.  Het is autonoom.

Architectuur na 1945

  • Mensvriendelijke architectuur

Het streven naar vermenselijking van de architectuur. Persoonlijke, originele vormgeving. De visie van de architect over hoe de mens moet samenleven wordt verwerkt in het ontwerp. Het waren voornamelijk kleinschalige projecten.

  • Organische architectuur

Expressieve, organische en symbolische vormgeving. Kenmerkend is dat de vormgeving van de binnen- en buitenkant verschillende schuinten van muren en wanden kennen. De gebouwen moesten efficiënt, flexibel, energiebesparend en mensvriendelijk zijn.

  • Postmodernisme

Een mengeling van verschillende stijlperiodes. Er werden veel kleuren, gevarieerd materiaalgebruik en decoraties in verwerkt. Het had een persoonlijk karakter.

  • Hightech

De technische vooruitgang stond centraal. De constructie blijft zichtbaar en bepaalt de vormgeving. Het interieur blijft flexibel. (Centre Pompidou)

  • Deconstructivisme

Ze geven de voorkeur aan dynamische vormen, heldere en open constructies en verschillende materialen. Het lijkt op een vrolijke chaos. (omgekeerde huizen)

Schilderkunst

De schilderkunst wordt herboren. Traditionele schildertechnieken worden opnieuw gebruikt. De persoonlijke beleving van de kunstenaar staat centraal. Het zijn persoonlijke reflecties van de kunstenaar op gebeurtenissen in de maatschappij.

 

  • De Nieuwe Wilden

Kenmerkend is het spontane, pure schilderen vanuit het gevoel. Ruige, ongekunstelde vormen. Thema’s: het verleden, erotiek, dromen, angst of agressie.

  • Graffitikunst

Graffiti is een kunstvorm van Amerikaanse subculturen die veelvuldig, illegaal, wordt uitgevoerd. Pieces en tags: gestileerde en versierde handtekening van de graffitikunstenaar. Originele vormgeving en beelden. Het kleurgebruik is uitbundig.

Beeldhouwkunst

  • Expressionistische beeldhouwkunst

Ze verbeelden gevoelens. Om maximale uitdrukkingskracht te geven, worden vormen en proporties van de uitgebeelde onderwerpen veranderd.

  • Organische abstracte beeldhouwkunst

Ze laten zich inspireren door organische, geabstraheerde vormen. Alleen de belangrijkste vorm blijft over. Inspiratie uit de primitieve kunst.

  • Kinetische kunst

Bewegende objecten staan centraal. De objecten worden door water, wind, mens, motoren of magneten in beweging gebracht. GRAV: mechanische bewegingseffecten, elektrisch aangedreven mobiles en lichtreflecties.

  • Minimal art

De vormgeving is elementaire en minimaal (kubus, balk, cilinder). De sculpturen worden gemaakt van ijzer, staal of beton. De toegepaste materialen zijn onbeschilderd of wit/grijs/zwart/primaire kleur. Geen symbolische of dieperliggende betekenis.

  • Land art

Natuur als beeldend middel. Het kan vervormd worden of opnieuw gerangschikt òf het toevoegen van elementen aan de natuur. Essentieel is het ingrijpen van de mens in de natuur en de reactie van de natuur op die ingreep. De projecten worden in de vorm van foto’s en video vastgelegd. Ze zijn tijdelijk.

  • Kunst in Openbare Ruimte

In opdracht van bijvoorbeeld een gemeente. Het imago van een plaats wordt aantrekkelijker gemaakt. Het zijn monumentale werken. Er wordt vooral symboliek gebruikt.

Textielkunst

  • Hedendaagse textielkunst

Textielkunstwerken worden driedimensionaal. Kenmerkend is de uitvergroting en monumentaliteit. De aandacht wordt op structuur, textuur en het concept gericht. Er worden kant en klare materialen gebruikt, maar er wordt ook aandacht gericht op de vergankelijkheid van het materiaal en het slijtageproces. Japanse kunstenaars gaan aan het werk met de harmonisering van vezels en materialen.

  • Hedendaagse modevormgeving

Er wordt meer aandacht gericht op het concept achter de ontwerpen. Zo laten Japanse ontwerpers zich inspireren door de stof in plaats van het menselijk lichaam. Mode is een gevoel en een ervaring.

conceptuele Kunst

Het concept is belangrijker dan de uitwerking. Een idee wordt vaak niet uitgevoerd, maar gepresenteerd met een ontwerp, video, foto of tekst. De ideeën worden verkocht aan musea o.i.d. Tekst gaat ook een belangrijke rol spelen.

  • Happening

Een gebeurtenis die door de kunstenaar in grote lijnen scène is gezet. Het verloop is afhankelijk van de omstandigheden. De reactie van het publiek werd heel belangrijk.

  • Fluxus

Het gewone leven en het grote publiek betrekken bij de kunst. Ze geven een performance om hun ideeën over te brengen, maar het publiek heeft geen invloed op het verloop. Het is tijdelijk. Om het vast te leggen wordt het gefotografeerd of gefilmd.

  • Body art

Kenmerkend is dat de kunstenaar zijn lichaam gebruikt om ideeën gestalte te geven. Ze staan zelf centraal. Ze leveren kritiek op gebeurtenissen in de maatschappij. De handelingen worden gefilmd of gefotografeerd.

  • Environment

Een environment is een ruimte waar objecten opgesteld staan. Het publiek mag zich wel in het environment begeven, maar heeft geen invloed op de opstelling van de objecten. Ze leveren kritiek op de verkilde en verzakelijkte westerse cultuur.

Toegepaste vormgeving en grafisch ontwerp

  • Gebruiksvoorwerpen

Er wordt meer aandacht gericht op het uiterlijk van gebruiksvoorwerpen om ze aantrekkelijker te maken. Overbodige zaken worden wegelaten en vormen worden vereenvoudigt. Of gebruiksvoorwerpen worden zo ontworpen dat ze een decoratieve functie krijgen.

  • Meubelvormgeving

Meubels worden aangepast aan de nieuwe wooneisen. Dit werd bepaald door de alternatieve groeperingen die zich afzetten tegen het materialisme. Het moet comfortabel en multifunctioneel zijn. Memphis: complex, symbolisch, felle kleuren, vreemde combinaties van goedkope en dure materialen en uniek. Milieubewustheid wordt steeds belangrijker.

  • Grafisch ontwerp

Ontwerpen werden aangepast aan het imago van de opdrachtgever. Er kwam veel aandacht voor de esthetische uitstraling van communicatiemiddelen.

Nieuwe Media

Fotografie en video krijgen een zelfstandige status. Digitale beeldbewerking biedt nieuwe mogelijkheden. De vormgeving wordt aangepast aan de functie.

  • Fotografie

Fotografie grijpt terug op de schilderkunst. Het is vaak maatschappijkritisch en er is sprake van vervreemding.

  • Videokunst

Het speelt met de verwachtingen van de toeschouwer. Er is vervreemding. Het geeft vaak kritiek op de huidige beeldmaatschappij.

  • Digitale kunst

Het reflecteert de invloed van digitale media op de maatschappij. Dit is een kritische reflectie. Er worden nieuwe digitale technieken onderzocht en de mogelijkheden die zij bieden voor de kunst

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.