Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 3.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 13704 woorden
  • 22 mei 2015
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 3.3
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1.1


Communicatie vormt de basis van onze samenleving, we kunnen zelfs niet meer zonder. Paul Watzlawick stelt zelfs dat het onmogelijk is om niet te communiceren. Anderen interpreteren je aanwezigheid altijd, doordat je houding, gebaren, kleding, uiterlijk en kapsel bij anderen een reactie oproepen. Bedoeld of onbedoeld vindt er altijd communicatie plaats tussen mensen. Communicatie definiëren we daarom als het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven.

 

In het communicatieproces spelen vijf basiselementen een rol:

  1. de boodschap is de inhoudelijke informatie die wordt overgebracht

  2. de zender start het communicatieproces door de boodschap te versturen. De zender kan een persoon zijn, een organisatie of een bedrijf.

  3. het medium is het technische middel waarmee de boodschap wordt overgedragen. Hiervoor kunnen meerdere media nodig zijn.

  4. De ontvanger is degene bij wie de boodschap bedoeld of onbedoeld aankomt.

  5. de feedback is de reactie die de ontvanger geeft op de boodschap. De ontvanger wordt zender. Dit kan steeds doorgaan; communicatie is een doorgaand proces. Ook als er geen inhoudelijke boodschap wordt teruggestuurd, kan dit betekenisvol zijn en dus feedback.

     

    Het doel van communicatie is dat de ontvanger precies begrijpt wat de zender wil overbrengen. Vaak werkt dit in de praktijk niet zo. Een boodschap wordt vrijwel nooit ongewijzigd en objectief overgenomen of begrepen, er is altijd sprake van vervorming. Dit komt doordat de zender en de ontvanger de inhoud verschillend interpreteren. De betekenis die aan een boodschap gegeven wordt is afhankelijk van het referentiekader. Je referentiekader is de verzameling van al je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Een boodschap (denk bijv. aan een liedje) kan voor verschillende mensen een andere betekenis hebben.

     

    Als de ontvanger een boodschap anders interpreteert dan de zender bedoeld heeft, spreken van we communicatiestoornis en ruis. Ruis betekent verstoring of misvorming van het communicatieproces. Ruis kan in alle fasen van het communicatieproces optreden.

     

    We onderscheiden een aantal soorten communicatie:

Soorten communicatie:

  • Directe communicatie (persoonlijk contact tussen personen)

  • Indirecte communicatie (Er komt altijd een (technisch) hulpmiddel aan te pas)

  • Eenzijdige communicatie (Eenrichtingsverkeer, zoals bij radio, tv etc.)

  • Meerzijdige communicatie (Deelnemers zijn tijdens het gesprek afwisselend zender of ontvanger)

  • Verbale communicatie (Wordt gesproken of geschreven)

  • Non-verbale communicatie (Er worden geen worden gebruikt, dus bijvoorbeeld symboliek, tekeningen, lichaamstaal…)

  • Interpersoonlijke communicatie (Communicatie waarbij vaak sprake is van directe feedback)

  • Massacommunicatie (unilaterale of eenzijdige communicatie gericht op een groot en grotendeels onbekend publiek)

1.2

 

Massacommunicatie is erop gericht zo veel mogelijk mensen te bereiken. De kenmerken zijn:

 

 

Massacommunicatie, de 6 belangrijkste kenmerken:

  • Massacommunicatie richt zich op een breed, heterogeen en relatief onbekend publiek.

  • De informatie die wordt overgebracht is openbaar en dus beschikbaar voor iedereen.

  • Het verzenden en bepalen van de inhoud van een publieke boodschap gaat meestal via omvangrijke organisaties waar veel mensen bij betrokken zijn, zoals krantenredacties en omroeporganisaties.

  • Bij massacommunicatie wordt altijd gebruikgemaakt van technische hulpmiddelen: de massamedia.

  • De communicatie verloopt meestal eenzijdig. De ontvanger kan wel reageren, maar altijd indirect en achteraf.

  • Uit de eenzijdigheid volgt dat de zender niet kan controleren of de boodschap bij alle ontvangers is aangekomen, laat staan door hen is begrepen. Er is wel feedback mogelijk, maar die komt hooguit van een klein deel van de ontvangers.

  • De ontvanger bepaalt zelf hoe hij of zij een medium gebruikt. Zij kan kranten ongelezen weggooien, de televisie uitzetten, bepaalde websites niet bezoeken.

     

    Binnen deze kenmerken is de afgelopen decennia het nodige veranderd, omdat communicatietechnologie de structuur van massacommunicatie sterk heeft gewijzigd. De traditionele massamedia werkten grotendeels eenzijdig, maar internet heeft massacommunicatie deels meerzijdig gemaakt. Daarnaast maakt internet het mogelijk dat iedereen informatie met een massapubliek kan delen. Mediaorganisaties zijn dus niet meer de enige die met massa’s mensen communiceren.


    De massamedia zijn alle middelen die massacommunicatie mogelijk maken. Meestal hebben we het over ‘de media’. We bedoelen: kranten, tijdschriften, radio, televisie en internet. Achter deze massamedia bevinden zich (bedrijfsmatige) organisaties als filmstudio’s, uitgeverijen, commerciële zenders en publieke omroepen.

Traditioneel maken we onderscheid tussen gedrukte media (de pers) en audiovisuele media (radio- en televisieomroepen). Met de komst van de digitale massamedia (internet) is het onderscheid tussen deze media minder scherp geworden. Kranten, tijdschriften en programma’s hebben bijvoorbeeld ook websites.

 

1.3

 

We gebruiken de media met verschillende doelen. Het bijzondere van massamedia is dat ze niet alleen de behoeften van individuen bevredigen, maar dat ze ook functies vervullen voor de maatschappij als geheel.

 

Uit diverse onderzoeken naar mediagebruik komen vier hoofdfuncties naar voren die de media voor ons als individu kunnen hebben.

  • Informatieve en educatieve functie: de media voorzien ons van nieuws en informatie, waardoor wij op de hoogte blijven van actuele gebeurtenissen en nieuwe dingen leren.

  • Opiniërende functie: de media geven vaak kritisch commentaar op nieuws en andere maatschappelijke onderwerpen. Daardoor helpen zij ons een eigen mening te vormen.

  • Sociale functie: de media verbinden ons met andere mensen. We kijken bijvoorbeeld samen tv, hebben contact via sociale media en praten over onderwerpen die de media aandragen.

  • Recreatieve functie: de media bieden ontspanning en tijdverdrijf.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

Welke functie de media vervullen is niet altijd duidelijk of eenduidig. Dit is namelijk naast het doel van de zender afhankelijk van het individu als ontvanger. Een programma kan meerdere functies vervullen.

 

De massamedia zijn van belang voor de samenleving als geheel. Ze spelen een belangrijke rol in de politieke besluitvorming en bij de cultuuroverdracht. In die zin zijn ze onmisbaar voor een goed functionerende democratie. Voor de samenleving hebben de media:

  • Een informerende functie;

  • Een socialiserende functie;

  • Een amuserende functie;

  • Een bindende functie.

     

    Informatieverspreiding kan verschillende maatschappelijke doelen dienen. Zo is veel praktische informatie van belang voor het dagelijks functioneren van het land, denk het filejournaal. De educatieve informatie zorgt ervoor dat wij als samenleving slimmer worden, wat goed is voor de groei van onze kenniseconomie.
     

    De maatschappelijke informatievoorziening door de media is belangrijk voor het functioneren van onze parlementaire democratie. Binnen deze functie onderscheiden we vijf politiek-informerende functies.

    1. De opiniërende functie. De media zorgen ervoor dat burgers geïnformeerd worden over maatschappelijke en politieke onderwerpen. Daarbij geven zij ruimte aan verschillende politieke visies op maatschappelijke problemen. Hierop kunnen we onder mening vormen en bijvoorbeeld bijpalen op welke politieke partij we gaan stemmen. De media spelen daarnaast een belangrijke rol bij de vorming van de publieke opinie, de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie. Dat komt doordat ze veel aandacht geven aan onderwerpen die voor veel mensen belangrijk zijn.
    2. De spreekbuisfunctie. De media brengen opvattingen van individuen en belangengrepen onder de aandacht en zijn daarmee een platform voor het publieke debat. De media pikken de onderwerpen zelf op of gaan ernaar op zoek. Het kan ook dat burgers hun eigen onderwerpen aandragen en hun mening geven. Voor politic en bestuurders zijn de media hierdoor een belangrijke bron van informatie over kwesties en standpunten die onder de bevolking leven.
    3. De commentaarfunctie. De media faciliteren het recht op vrije meningsuiting. Ze geven zelf commentaar op actuele gebeurtenissen en bieden darnaast iedereen de mogelijkheid zijn mening te geven.
    4. De controle- of waakhondfunctie. De media controleren het functioneren van de overheid en andere publieke organisaties. Journalisten bekijken kritisch of ministers en andere invloedrijke mensen zich wel aan de afspraken houden. Politieke dwalingen, financiële wanpraktijken of andere misstanden komen door deze functie aan het licht.
    5. De agendafunctie. De media zorgen ervoor dat de maatschappelijke problemen onder de publieke en politieke aandacht komen. Journalisten gaan actief op zoek naar maatschappelijke kwesties of problemen en worden er door burgers attent op gemaakt. Door de berichtgeving komt een onderwerp op de publieke agenda en van daaruit mogelijk ook op de politieke agenda. Dat laatste betekent dat politici het probleem oppikken en maatregelen gaan bedenken.

     

    Met socialisatie bedoelen we het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Dat proces vindt al plaats vanaf de geboorte. Normen en waarden worden aangeleerd door ouders en vrienden, school, vereniging, werk maar ook media. Dat wil zeggen dat de media belangrijke cultuurelementen overdragen. Ontvangers krijgen informatie over waarden en normen van de dominante cultuur, maar ook van andere subculturen. Belangrijk is de voorbeeldwerking in de media. Veel films tonen (bewust of onbewust) algemene gedragsregels, specifieke rolverwachtingen, stereotypen en vooroordelen, die bij elkaar genomen een socialiserend effect hebben.Via kranten, tijdschriften en radio gebeurt dit op een minder indringende manier.

     

    Media hebben een belangrijke taak in de vrijetijdsbesteding door het aanbieding van amusement programma’s. Ook internet kan een amuserende functie hebben. Met name de publieke omroepen zenden programma’s uit die zowel een amuserende als een informerende functie hebben. Dit noemen we infotaiment. Programmering met een amuserend en educatief karakter wordt aangeduid met de Engelse term ‘entertainment-education’. Deze combinatie wordt vaak gemaakt omdat publieke omroepen volgens de Mediawet niet alleen amusement mogen brengen.

     

    De bindende functie van de media betekent dat ze de sociale cohesie, de onderlinge verbondenheid tussen mensen binnen de samenleving, bevorderen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden of gebeurtenissen rondom het koninklijk huis.

     

    Hoofdstuk 2

     

    Alle media brengen informatie op hun eigen manier. De inhoudelijke verschillen zijn te verklaren uit:

    • De doelgroep waar een medium zich op richt, dat wil zeggen de groep kijkers of lezers waarvoor het medium bedoeld is.

    • De identiteit, het ‘eigen gezicht’ of de ‘kleur’ van een medium, gebaseerd op geloofsovertuiging, politieke voorkeur, intellectueel niveau en specifieke interessegebieden.

      2.1

      De pers is een verzamelnaam voor de gedrukte massamedia. Ze zijn te verdelen in dagbladen en tijdschriften. Dagbladen volgen het actuele nieuws op de voet, bij de meeste tijdschriften gaat het om langer lopende actualiteit, vaak op een specifiek gebied.

       

      Dagbladen zijn kranten die met een dagelijkse frequentie verschijnen. Gezien de hoge actualiteitswaarde van een dagblad worden ze gemaakt om direct gelezen te worden. De voornaamste functie van dagbladen is het informeren over de actualiteit, zoals nieuwsfeiten, achtergronden bij het nieuws, reportages en recensies. Het gaat om actuele politieke en maatschappelijke ontwikkelingen ,maar ook bijvoorbeeld cultuur en sport. Verder bieden dagbladen praktische informatie zoals de tv-gids, het weerbericht, een uitgaansagenda etc…

       

      Dagbladen ondervinden veel concurrentie van online nieuwsbronnen die meestal gratis te lezen zijn. Daarom zijn ze steeds op zoek naar manieren om hun lezerspubliek te behouden. Dat gebeurt in de vorm (internetedities, apps, combinatieabonnementen), inhoud en door de verkoop van andere producten.

       

      Dagbladen zijn in te delen in:

    • Regionale kranten (Bevatten naast landelijk en wereldnieuws veel nieuws over eigen regio. Veel redacties werken samen in een redactioneel samenwerkingsverband. De lokale/regionale dagbladen vormen een deel van een grote landelijke uitgeverij, zoals bv. AD.)

    • Landelijke kranten

    • Ochtendkranten

    • < >

    Gratis kranten

  • < >

    Algemene kranten

  • < >

    Linkse kranten (Hechten meer waarde aan maatschappelijke gelijkheid en steunen organisaties die opkomen voor meer gelijkheid, zoals vakbonden, vrouwenorganisaties etc.)

  • Rechtse kranten (Zijn behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities, zoals het koningshuis)

  • Populaire kranten (Gericht op grote publiek)

  • Kwaliteitskranten (Ook wel kaderkranten genoemd. Gericht op het beter opgeleide deel van de Nederlanders)

     

    Tijdschriften verschillen op een aantal punten van dagbladen, o.a. in verschijningsfrequentie. Daardoor hebben ze een lagere actualiteitswaarde. Tijdschriften hebben over het algemeen kleinere doelgroepen dan dagbladen omdat zij zich op specifieke interessegebieden richten. Een ander verschil is de toon. Tijdschriften zijn meer voor de ontspanning.

     

    Opiniebladen zijn tijdschriften die dieper ingaan op het actuele nieuws, ze bieden achtergrondinformatie en commentaar op politieke, economische, culturele en sociaal-maatschappelijke kwesties. Het doel is dat de lezer op basis van deze informatie zich een eigen mening kan vormen. Opiniebladen hebben in vergelijking met andere tijdschriften een serieuzer karakter en staan inhoudelijk dicht bij de actualiteiten van de dagbladen.

     

    2.2

    Onder audiovisuele massamedia verstaan we alle publieke omroepen en commerciële zender die televisie en/of radio maken. De publieke omroepen zijn organisaties die van de overheid toestemming hebben om landelijke programma’s uit te zenden (zendgemachtigden). Commerciële zenders zenden op eigen initiatief programma’s uit. Omdat er zowel publieke omroepen als commerciële zenders zijn spreken we van een duaal omroepbestel.

     

    De publieke omroepen vallen onder de Nederlandse Publieke Omroep en worden voor een groot deel gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ze moeten voldoen aan de richtlijnen in de Mediawet. Publieke omroepen moeten een gevarieerd radio- en televisieaanbod verzorgen waarin aandacht is voor actualiteiten, informatie, educatie, kunst, cultuur en verstrooiing (amusement). Verder mogen ze geen winst maken. Om programma’s te kunnen financieren ontvangen zij naast overheidssubsidies inkomsten uit de Ster-reclame, uit omroeplidmaatschappen en uit de verkoop van programmabladen. We maken onderscheid tussen ledengebonden omroepen en niet-ledengebonden omroepen.Daarnaast horen de kleine lokale en regionale zenders en de zendtijd voor politieke partijen ook bij het publieke bestel.

     

    De grote landelijke zendgemachtigden bestaan uit ledengebonden omroepen, die vanwege de leden ook wel omroepverenigingen genoemd worden. Naast de grote omroepen met leden zijn er nog enkele kleine zendgemachtigden zonder leden. Dit zijn om te beginnen de omroepen die opgericht zijn vanuit de verbondenheid met een speciale kerkgenootschap of andere kleine genootschappen met een geestelijke grondslag.

    Daarnaast zijn er taakomroepen: de NOS en de NTR. Deze zenders zijn niet gekenmerkt door een politieke kleur of een bepaalde geloofsovertuiging en hebben een vastomlijnde, algemene functie binnen het omroepbestel. Tenslotte is er de Ster die het uitzenden van reclamespots regelt.

     

    Commerciële zenders zijn bedrijven die winst willen maken. Dat doen ze door reclamezendtijd te verkopen aan adverteerders. Voor deze zenders draait alles om de kijkcijfers, want hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven. Commerciële zenders krijgen geen subsidie van de overheid en hoeven zich dan ook niet aan inhoudelijke richtlijnen te houden. De identiteit van deze zenders wordt vooral bepaald door de doelgroep waar zij zich op richten. De commerciële tv-zenders zijn eigendom van een aantal grote mediaconcerns:

  • RTL Nederland

  • De SBS-groep

  • MTV Networks

     

     

    2.3

    Het internet is een wereldwijde communicatie-infrastructuur van computernetwerken waarmee content (informatie) verstuurd kan worden. Internet biedt veel verschillende functies voor communicatie zoals e-mail. Maar in het kader van massamedia zijn vooral het world wide web, mobiele applicaties en crossmediale toepassingen van belang.

     

    Als we het in de spreektaal over internet hebben,  bedoelen we bijna altijd het world wide web. Maar het is goed om te beseffen dat het WWW slechts een toepassing is, die gebruik maakt van de infrastructuur van het internet. Het WWW maak thet mogelijk om via een webbrowser honderden miljoenen websites te bekijken en te gebruiken. Ze voorzien ons van nieuws, amusement en informatie over de meest uiteenlopende onderwerpen.

     

    Mobiele telefoons worden inmiddels meer gebruikt voor toegang tot het internet dan pc’s. Smartphones maken gebruik van mobiele apps waarmee je op een eenvoudige manier extra functies aan je smartphone kunt toevoegen. De meeste mobiele applicaties zijn web-apps die fungeren als bookmarks zodat je met een druk op de knop terecht komt bij de informatie die je wilt hebben.

     

    Twintig jaar geleden was het gebruik van massamedia eenvoudig en overzichtelijk; de krant was van papier, televisie keek je op een analoge beeldbuis, radio-uitzendingen ontving je via de versterker en internetten was alleen mogelijk op een personal computer. Inmiddels heeft digitalisering ervoor gezorgd dat de verschillende mediavormen niet meer afhankelijk zijn van één enkel apparaat, ze zijn nu te gebruiken op alle apparaten met internettoegang. Deze nieuwe vorm van mediagebruik noemen we crossmediale toepassingen. Een voorbeeld is digitale televisie. Je kunt televisieprogramma’s terugkijken, op televisietoestellen gamen of radio luisteren etc.

     

    Onder sociale media verstaan we een verzameling onlineplatforms aarvan de inhoud bestaat uit user-generated content, informatie die individuele gebruikers zelf kunnen uploaden en delen. Net als bij interpersoonlijke communicatie kunnen mensen op deze manier op elkaar reageren en met elkaar in gesprek gaan.


    Sociale media zijn te verdelen in vijf typen:

  • < >< >

    Content communites

  • Wiki’s

  • Virtuele werelden


    Voor het belangrijke overzicht van de kranten, tijdschriften en omroepen, zie boek.

     

    Hoofdstuk 3

  • De massamedia bepalen onze kijk op de wereld. We gaan er vaak blindelings van uit dat de informatie die we van de media krijgen, klopt.


    Drie algemene uitgangspunten vormen de basis van overheidsbemoeienis met massamedia, namelijk:

    • Vrijheid van meningsuiting;
    • Democratie;
    • Pluriformiteit.

     

    Voor een goed functionerende democratie is het recht op vrijheid van meningsuiting essentieel. De overheid moet niet willen regisseren of iets wel of niet openbaar wordt, of zich bemoeien met de inhoud van de publieke berichtgeving in kranten, op radio, televisie en internet. In de Nederlandse Grondwet worden in artikel 7 tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers geregeld. Dit betekent dat je niet vervolgd kan worden vanwege je mening en dat je deze mag verspreiden. Censuur is verboden. Door ondertekening van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in 1950 heeft Neerland de vrijheid van meningsuiting dubbel gewaarborgd. Daarin is het vergaren van informatie ook als een recht vastgelegd.

     

    Inperking van de vrijheid van meningsuiting geldt voor publieke uitlatingen die:

    • Aanzetten tot haat of discriminatie
    • Een gevaar opleveren voor de openbare orde of nationale veiligheid.
    • In strijd zijn met de openbare zeden (openbaar fatsoen).
    • Staats- of bedrijfsgeheimen bevatten.
    • Beledigend of opruiend zijn.
    • Bestempeld kunnen worden als smaad.

     

    In dictaturen ontbreekt de vrijheid van meningsuiting en is meestal sprake van censuur, de overheid oefent controle uit op de informatievoorziening. Er is hierdoor geen ruimte voor kritiek op het overheidsbeleid, openbare en onpartijdige controle van politici en burgers worden onvolledig of onjuist geïnformeerd. In Nederland is geen censuur, maar er zijn wel grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting houdt op wanneer publieke uitingen in strijd zijn met andere grondrechten of wetten. Je mag iemand bijv. nooit aanzetten tot strafbare feiten. Ook mag een rechter ingrijpen wanneer een krant discriminerende teksten plaats, of een preventief publicatieverbond opleggen. De wettelijke grenzen aan de vrijheid van meningsuiting kunnen per rechtsstaat verschillen. Het Nederlandse strafrecht richt zich vooral tegen het aanzetten tot haat, belediging en het verspreiden van leugens, maar minder of niet tegen obsceniteit of schending van goede smaak.

     

    De vrijheid van meningsuiting krijgt vooral gestalte in de relatie tussen overheid en burger. In maatschappelijke relaties hoeft deze vrijheid niet altijd te gelden. Zo zijn er bij een voetbalclub soms regels dat je de scheidsrechter niet mag tegenspreken en kan de eindredacteur een artikel van een journalist schrappen.

     

    Voor een goed functionerende democratie geldt dat burgers recht hebben op goede publieke informatievoorziening. Goed geïnformeerde burgers zouden zich beter een weloverwogen mening kunnen vormen en politiek actief zijn. Om een goede informatievoorziening te garanderen, heeft de Nederlandse overheid ervoor gekozen om een deel van de media te reguleren, zoals de publieke omroep.

     

    Pluriformiteit
    Goede informatievoorziening is beter gegarandeerd als er voldoende verscheidenheid is aan kranten, tijdschriften, omroepen en websites. Het media-aanbod is daardoor een afspiegeling van de diversiteit aan interesses en culturele kenmerken die er onder de bevolking leven. Het gaat dus zowel om hoeveelheid als om de inhoudelijke verschillen tussen de media. Het doel is dat allerlei maatschappelijke, religieuze en politieke herkenbaar aanwezig zijn in de media. Dit streven, dat externe pluriformiteit wordt genoemd, zorgt ervoor dat mensen media kunnen vergelijken en kunnen kiezen welk medium het beste bij hen past. Het is niet de bedoeling dat er en paar grote bedrijven het medialandschap overheersen, omdat de informatieverstrekking dan te eenzijdig wordt. Te grote machtsconcentraties worden dan ook als ongewenst gezien en een samenwerkingsverband, overname of fusie waardoor een mediaconcern een monopolie verwerft, is daarom wettelijk verboden. Naast externe is er ook interne pluriformiteit, wat betekent dat een massamedium ruimte biedt aan verschillende meningen en opvattingen.

     

    Naast de bovenstaande uitgangspunten is ook het principe van de vrije markt belangrijk voor de houding van de overheid ten opzichte van de media. In beginsel mag iedereen een krant etc. beginnen. Toch laat de overheid niet alles over. Omroepen of zenders moeten aan een aantal voorwaarden voldoen om een uitzendvergunning te krijgen. Daarbij zijn er verschillen tussen publieke en commerciële zenders. Het principe van de vrije markt heeft als nadeel dat niet iedere gelijke toegang heeft tot de media. Rijke mensen kunnen beter informatie vergaren, omdat zij de kosten beter kunnen betalen. Hierdoor is er sprake van sociale ongelijkheid met betrekkelijk tot de informatievoorziening.

     

    3.2

    Behalve in oorlogstijd heeft de overheid zich nooit direct bemoeid met de inhoud van kranten en tijdschriften, tenzij het gaat om eigen publicaties zoals de staatscourant. Dat ligt anders bij de inhoud van radio- en televisieprogramma’s. Omdat men bang was voor allerlei soorten manipulatie stelde de overheid vanaf het begin van de radio en tv regels op waaraan publieke omroepen en hun uitzendingen moesten voldoen. Al in 1930 werden de vorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging, de bevoegdheid voor het uitzenden van radio- en televisieprogramma’s, vastgelegd in de zogeheten Omroepwet. In 1988 werd deze vervangen door de Mediawet, waardoor ook commerciële zenders geleidelijk toestemming kregen om uit te zenden. Anders dan vroeger is er nu sprake van samenwerking op de verschillende televisienetten. Toen het aantal kijkers van Nederland 1, 2 en 3 door de komst van commerciële zenders, besloot de Mediaraad, de zicht houdt op de publieke omroep, tot profilering. Dit betekent dat Nederland 1 programma’s bevat die breed toegankelijk zijn, Nederland 2 is verdiepend van karakter en Nederland 3 is gericht op de jonge kijker. Per programma wordt nu bekeken op welk net dit het beste past. Dit gaat niet alleen om het kwalitatieve aanbod, maar ook om de concurrentie met de commerciële zenders aan te gaan.

     

    Doel van de Mediawet is kwalitatief hoogstaande programma’s te garanderen met voldoende pluriformiteit. De NOS coördineert de programmering en de zendtijd van de publieke zenders. De meeste regels gelden voor de publieke omroepen.

    • Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of stichting en een maatschappelijke of geestelijke stroming vertegenwooridgen. De omroep moet vanuit een eigen identiteit gericht zijn op zowel een breed publiek als op specifieke bevolkings- en leeftijdsgroepen.
    • Een startende publieke omroep moet mimimaal 50.000 leden hebben om te mogen beginnen met uitzenden. Volledige erkenning wordt pas gegeven bij 300.000 leden. Deze bepalingen liggen vast in de Concessiewet, onderdeel van de Mediawet.
    • Erkende omroepen hebben recht op financiële bijdrage van de overheid. Daarnaast worden de gelden die verdiend worden met reclame door de Ster over de omroepen verdeeld.
    • De totale televisiezendtijd van de publieke zenders moet een compleet aanbod aan programma’s bevatten. Omroepen hebben de gezamenlijke plicht om programma’s te leveren voor de verschillende televisienetten en radiozenders en daarbij een evenwichtige mix te bieden van kunst, cultuur, informatie inclusief nieuws, educatie en amusement.
    • Gemiddeld mogen de publieke omroepen niet meer dan 6,5 procent van hun zendtijd, 12 minuten per uur, aan reclame besteden en alleen reclameblokken tussen de programma’s in.
    • Commerciële zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden. Volgens Europese richtlijnen mogen ze maximaal 15% van hun tijd aan reclame besteden, ook programmaonderbrekend. Sluikreclame is verboden.

     

    Het commissariaat voor de Media is een zelfstandig bestuursorgaan dat tussen de overheid en de omroepen instaat. Het commissariaat is opgericht om eerlijke toegang tot het omroepbestel te garanderen, de onafhankelijkheid en diversiteit van omroepen te bewaken en om erop toe te zien dat de Mediawet wordt nageleefd. Ze mag omroepen boetes opleggen. In de praktijk houdt dit bestuursorgaan zich bezig met:

     

    • Het uitgeven en controleren van zendmachtigingen aan zowel publieke als commerciële omroepen.

    • De naleving van reclame- en sponsorregels.

    • De naleving van programmavoorschriften voor de publieke omroep.

       

      Afgezien van de gegarandeerde persvrijheid bestaat er in Nederland nauwelijks wetgeving die specifiek gericht is op de gedrukte media. Toch bemoeit de overheid zich op sommige momenten met de pers.

       

      Het Stimuleringsfonds voor de Pers (SvdP) is een door de overheid ingesteld bestuursorgaan dat de pluriformiteit van de persmedia moet beschermen. Dit fonds is in de jaren ’70 opgericht, toen er persconcentraties dreigden te ontstaan. Kranten en tijdschriften die bijdragen aan de pluriformiteit door hun duidelijke kleur, kunnen in geval van nood beroep doen op tijdelijke financiële steun. Het geld hiervoor is beschikbaar uit de Steropbrengsten van de televisie.Critici menen dat de steun door het Stimuleringsfonds het vrijemarktprincipe bij de gedrukte media aantast en tot concurrentievervalsing kan leiden.


      De rol van de overheid met betrekking tot de digitale massamedia is relatief klein, omdat de meeste websites in handen zijn van vrije ondernemingen, waar de overheid zich in principe niet mee bemoeit. Daarnaast is het media-aanbod op internet een stuk moeilijker te controleren. Dit komt ten eerste doordat het totale aanbod te groot is om te overzien of te controleren, daarnaast is veel afkomstig uit het buitenland, waar de Nederlandse overheid nauwelijks invloed op kan uitoefenen. Ten derde bemoeilijkt de kenmerkende anonimiteit van het web de aansprakelijkstelling en traceerbaarheid van gebruikers die de wet overtreden.

       

      Uit het oogpunt van een sociale en democratische rechtsstaat is het wenselijk dat de digitale snelweg voor iedereen bereikbaar is. Daarom stelt de overheid ten doel het internet toegankelijker te maken, door bevoordeeld subsidies aan scholen te geven voor dit doeleinde. Daarnaast houdt de overheid zich bezig met het tegengaan van cybercriminilatiteit. De overheid voert zowel preventief als repressief beleid tegen illegaal downloaden en hackers.

       

      3.3

      De groep die voor overheidsbemoeienis is, pleit voor een overheid als bewaker van de kwaliteit en de pluriformiteit van de media. Aan de andere kant is er een groep die een terughoudende overheid en een zelfregulerende markt wil, waar burgers kiezen uit een breed en vrij aanbod van media kiest.

       

      Liberalen

      Als voorstanders van het vrijemarktdenken zijn liberalen tegen subsidiëring van de markt. De overheid moet ruimte geven aan nieuwe initiatieven, met een minimale financiële overheidssteun. Concurrentie zou ervoor zorgen dat het media-aanbod wordt afgestemd op de wensen en behoeftes van de consument. Commercialisering van de media en persconcentraties worden daarbij als een voorbeeld van zelfregulerende werking van de macht beschouwd. Liberalen zijn enthousiast over de digitale revolutie, omdat zij daarin veel mogelijkheden zien voor het bedrijfsleven. De VVD is voorstander van een duaal mediabestel, maar de subsidie mag minder worden.

       

      Sociaaldemocraten
      De sociaal-democraten pleiten voor regulerend optreden van de overheid door middel van kwaliteitscontrole en bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld. Zonder regulering komen minderheidsstandpunten nauwelijks aan bod en kunnen persconcentraties en commercialisering vrij spel krijgen. Ontwikkelingen op gebied van computertechnologie zijn goed, maar moeten wel voor iedereen beschikbaar zijn. De PvdA pleit voor voortzetting van het duale omroepbestel met een nadrukkelijke rol voor de publieke omroepen, met een ruime subsidiëring, om te voorkomen dat zij afhankelijk worden van reclame.


      Christen-democraten

      Er moet een regulerende overheid zijn, maar omroepen en kranten moeten zelf ook hun verantwoordelijk nemen. Het CDA kijkt vooral naar de socialiserende functie van de media en naar de gevaren van mediabeïnvloeding, vooral voor de jeugd. Het CDA is voorstander van een duaal omroepbestel met een sterke publieke omroep.

       

      Naast de overheid en politieke partijen hebben ook direct betrokkenen een visie op de inrichting van het omroepbestel.

    • De publieke omroepen pleiten voor behoud van de pluriformiteit. Zij stellen dat commercialisering tot meer oppervlakkigheid leidt en houden dan ook een pleidooi voor het handhaven van de opvoedende, educatieve en informatieve taken van de massamedia, waarin de verschillende maatschappelijke stromingen herkenbaar zijn.

    • De commerciële zenders vinden dat mensen zelfs kunnen bepalen waar ze naar kijken. De programma’s met de meeste kijkers trekken ook de meeste adverteerders. Zo worden vanzelf de beste programma’s gemaakt.

    • Het bedrijfsleven benadrukt dat commercialisering van de media tot vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consumenten. Sommige bedrijven zijn door sponsering nauw betrokken bij programma’s.

    • De mediaconsumenten willen minder reclame.

    • De overheid wil dat het omroepbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van onze samenleving. De publieke omroepen moeten zorgen voor evenwichtige maatschappelijke communicatie in onze democratische en pluriforme samenleving. Kwalitatief goede en hoog gewaardeerde programma’s moeten bijdragen aan begrip en verdraagzaamheid, verkleinen van kennisachterstand en het verkleinen van culturele verschillen in de samenleving.

       

      De discussie tussen voor- en tegenstanders van het huidige omroepbestel wordt grotendeels bepaald door de politieke achtergrond en de persoonlijke belangen van de betrokkenen. Andere argumenten:

      • Door individualisering en ontzuiling hebben publieke omroepen geen duidelijke achterban meer. Het systeem van omroepverenigingen met leden is dus achterhaald en niet langer op zijn plaats.

      • Op veel terreinen zien we een terugtredende overheid en een liberalisering van de economie. Dit zou ook op de mediamarkt kunnen gebeuren.

      • Om hun bestaansrecht te rechtvaardigen richten de publieke omroepen zich steeds meer op et grote publiek. Hierdoor verdwijnen kwalitatief goede programma’s voor kleine doelgroepen. De overheid zou dus specifieke programma’s moeten subsidiëren, of helemaal niet subsidiëren.

    Door de dubbele financiering is er sprake van oneerlijke concurrentie tussen publieke omroepen en commerciële zenders. Daarom vinden sommigen dat de publieke omroep reclamevrij zou moeten zijn.

  • Er is sprake van groeiend consumentisme. De kijkers willen het liefst vermaakt worden en de behoefte aan moeilijke, ingewikkelde programma’s neemt af.

  • Door de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie is er een bijna onbegrensd media-aanbod gekomen. Pluriformiteit is voldoende geregeld.

  • Pluriformiteit van het omroepbestel was gebaseerd op de verschillende identiteiten van de omroepen. Door vergaande samenwerking tussen de omroepen zijn de identiteiten grotendeels verdwenen.

  • Steeds meer burgers maken zich zorgen over de maatschappelijke functies van de omroepen. In hun streven naar hogere kijkdichtheid is er een tendens naar meer amusement. De informatieve en socialiserende functies komen hierdoor in gevaar.

     

    In Nederland wordt er gediscussieerd over de vraag of de overheid, en dus de belastingbetaler, de publieke omroepen wel moeten blijven steunen. Daarbij wordt gekeken naar Amerika, waar er geen enkele vorm van subsidiëring bestaat. We spreken van een volledig commercieel bestel. Amerikaanse zenders zijn voor een groot deel afhankelijk van reclame-inkomsten, of het verkopen van programma’s. Tegenover zo’n volledig commercieel bestel staat de staatsomroep. De bekostiging ligt volledig bij de overheid. We vinden staatsomroepen zowel in democratieën als in dictaturen. In dictaturen wordt de staatsomroep gebruikt om de bevolking van bepaalde informatie te voorzien. Vaak is er censuur en hebben programmamakers vooraf toestemming nodig voor hun uitzendingen. Uit angst voor represailles kiezen ze vaak voor lichte onderwerpen, zonder kritische kanttekeningen.

     

    In landen als Duitsland en Groot-Brittanië zijn er staatsomroepen, maar bemoeit de overheid zich nauwelijks met de inhoud. Wel gelden er voor de publieke omroepen afspraken over het soort programma’s. In feite hebben de meeste landen net als Nederland een duaal stelsel (ook bovenstaande).

     

    Hoofdstuk 4

    Ontwikkelingen in de massamedia staan nooit op zichzelf, maar vinden altijd plaats in een maatschappelijke context. Technologische innovaties, economische ontwikkelingen en politieke en culturele factoren kunnen veranderingen in de media bevorderen of tegenhouden. Andersom veranderen nieuwe mediavormen de samenleving soms diepgaand en blijvend, denk aan de smartphone.

     

    De uitvinding van de industriële drukpers maakte het in de loop van de negentiende eeuw mogelijk om kranten te gaan produceren voor een groot publiek. Door het efficiënte drukproces daalden de productiekosten. Deze ontwikkeling stond niet op zichzelf, maar vond plaats in een periode van toenemende democratisering. Een groter deel van de bevolking wilde weten wat er in de politiek gebeurde. Daardoor nam de vraag naar een dagelijkse nieuwsvoorziening toe en dagbladen konden in die behoefte voorzien. De krant veranderde in deze periode van een duur en elitair blad naar een betaalbaar massaproduct voor de geëngageerde burger. Als een gevolg hiervan werd de leerplicht ingevoerd. De snelle opkomst van de televisie in de vorige eeuw was mede te danken aan de groeiende welvaart en toenemende vrije tijd in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Door de vrije tijd werd de behoefte aan amusement groter. Door de massale verkoop van tv-toestellen was het voor de producenten vervolgens waard de kleurentelevisie en DVD-speler te ontwikkelen.

     

    Net als bij de bovenstaande voorbeelden zijn er in onze tijd een aantal trends te zien die van invloed zijn op de ontwikkeling van moderne massamedia en op elkaar inwerken.

  • Technologische innovatie;

  • Economische groei en internationalisering;

  • De uitbreiding van de informatiemaatschappij.

     

    Massacommunicatie is altijd afhankelijk geweest van technologische mogelijkheden, zonder de uitvinding van de computer geen internet. Veranderingen in de moderne massamedia komen voornamelijk tot stand door innovatie op het gebied van informatietechnologie.

     

    Informatietechnologie, ook wel informatie- en communicatietechnologie (ICT) genoemd, is het vakgebied waarbinnen computersystemen en digitale communicatietoepassingen worden ontworpen en gebouwd. Alles wat met computers te maken heeft, is mogelijk door IT. De sector heeft de laatste 25 jaar zo’n grote opmars gemaakt dat we ook wel spreken van een digitale revolutie. Die groei gaat door.


    De bouwstenen van de IT bestaan uit de zogenaamde ‘binaire codes’ met slechts twee waarden, 0 en 1, digit betekent cijfer. Alle computertaal is te herleiden tot die twee getallen, die de computer terugcodeert naar gewone bestanden. Digitale codering is een vervanging van de oude analoge codering. Digitalisering betekent dat niet-digitale of analoge informatie wordt omgezet naar digitale data. Omdat digitalisering complexe informatie- en communicatiestromen sterk vereenvoudigt, wordt het in de hele samenleving toegepast. Bij de massamedia zien we dit gebeuren bij televisie en kranten, maar ook internetbankieren en de ov-chipkaart zijn voorbeelden van digitale vormen van dienstverlening.

     

    Door deze technologische ontwikkelingen is het media-aanbod sterk uitgebreid en zijn er nieuwe soorten media bij gekomen. Door de opkomst van digitale media hebben we toegang gekregen tot meer mediakanalen. We hebben niet alleen dezelfde kranten op het internet, maar ook nieuwe bronnen, zoals nu.nl. Niet alleen de keuzemogelijkheden binnen het medialandschap zijn groter geworden, ook de hoeveelheid beschikbare informatie is enorm toegenomen. Alle digitale media spreken dezelfde taal en maken gebruik van dezelfde communicatie-infrastructuur. Digitalisering maakt het daarmee mogelijk om verschillende mediatypen met elkaar te combineren. De samenkomst van verschillende mediatypen op één apparaat of op één gedeeld kanaal noemen we convergentie. Deze ontwikkeling kenmerkt de nieuwe media. De belangrijkste verandering van de massamedia zit in het interactieve gebruik. Je kunt zelf bepalen wat je bekijkt en wanneer je dat doet. Daarnaast kunt je direct reageren op wat de media aanbieden en kun je zelf als zender ‘content’ maken en verspreiden.

     

    4.2

    Twee belangrijke trends die invloed hebben op de ontwikkeling van de massamedia, met name door het grotere belang van efficiënte en wereldwijde communicatie:

     

    Economische groei. Op enkele perioden na zit onze westerse economie al sinds de jaren 60 in de lift. De hoge welvaart heeft de samenleving veranderd in een consumptiemaatschappij: naast de voorziening  in onze basisbehoeften houden we geld over voor luxeproducten en –diensten. De economische groei en meer vrije tijd hebben geleid tot een toename in mediagebruik. Deze trend zien we terug in de stijgende verkoopcijfers van o.a. televisies. Ook de vrijetijdsindustrie is explosief gegroeid met groeiende omzetten bij reisorganisaties en mediabedrijven.

  •  

    Wereldwijde communicatie. Internet veranderde de pc van een moderne typemachine in een massacommunicatiemiddel met wereldwijd bereik. Communicatie via internet heeft de internationale samenwerking en handel gestimuleerd. De snelle en efficiënte uitwisseling van informatie heeft de handelsbetrekkingen vereenvoudigd en geleid tot een wereldwijde herverdeling van arbeid, zoals het uitbesteden van werk aan lagelonenlanden. Deze digitale ‘outsourcing’ zie je tegenwoordig in allerlei bedrijfstakken met bedrijven in voornamelijk China en India. Daarbij gaat het ook om allerlei vormen van dienstverlening, zoals het bemensen van helpdesks.

     

    Massamedia worden zelf ook op de internationale markt verhandeld. Veel mediaproducten die wij dagelijks consumeren komen uit het buitenland. Ons media-aanbod is dus sterk geglobaliseerd. Veel mediabedrijven zijn onderdeel van grotere mediaconglomeraten met subdivisies voor film, internet etc. en zijn nu multinationals met vestigingen in verschillende landen.

     

    Mediaconglomeraten ontstaan door marktwerking. Kleine mediabedrijven worden overgenomen door grote organisaties waardoor de productie efficiënter wordt en het marktaandeel van het bedrijf toeneemt. Zulke concerns kunnen uitgroeien tot machtige partijen die binnen de internationale markt oligopolistische of monopolistische posities innemen. Een oligopolie is een markteconomische positie waarbij slechts een klein aantal aanbieders van een bepaalde dienst of product is, waardoor er weinig concurrentie is. Voor een monopolie geldt dat er maar één aanbieder is die dus helemaal geen concurrentie heeft. Deze ontwikkelingen kunnen er toe leiden dat het grootste deel van alle massamedia in handen komt van enkele mediabedrijven.

     

    4.3 In de afgelopen decennia zijn de westerse landen veranderd in een informatiemaatschappij. Hieronder verstaan we een technologische, hoogontwikkelde samenleving waarbij communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Dit had niet kunnen gebeuren zonder het gebruik van internet.


    Steeds meer mensen houden zich beroepsmatig bezig met het produceren, analyseren en doorgeven van digitale informatie. De informatiesector is dan ook een belangrijke motor van de economie geworden. Hieronder vallen veel bedrijven, zoals kranten, omroepen, scholen en internetproviders. Allemaal zijn zij bezig met het produceren van technische mogelijkheden en diensten die zich richten op het overbrengen van informatie. Informatie is dus een product.

     

    We onderscheiden de volgende kenmerken van de informatiemaatschappij:
     

  • Constante informatiestroom.

  • Niet gebonden aan één plaats. Traditionele organisatiestructuren van bedrijven zijn vervangen door flexibele netwerken van medewerkers en freelancers die op afstand werken.

  • Vervaging van nationale grenzen. Communicatie via internet gaat over grenzen heen.

  • Snelle verandering van de informatiemaatschappij zelf. Door de snelle ontwikkelingen in de informatietechnologie is wat gisteren nieuw was, morgen al oud nieuws.

     

    4.4.

     

    Met de drie behandelde ontwikkelingen in het achterhoofd (zie 4.1) bekijken we de gevolgen voor mens en maatschappij vanuit drie verschillende gezichtspunten:

     

  • Sociaal-culturele gevolgen

    Het dagelijkse leven is enorm veranderd door de ontwikkelingen in het media-aanbod en de manier waarop mensen daarmee omgaan.

    • Diversificatie van het media-aanbod.

    • Informalisering van de samenleving. De verhoudingen tussen mensen verlopen minder formeel, vooral door de komst van de mail. Ook de verhouding tussen zakelijk en privé en tussen thuis en werk is minder strikt.

    • De grens tussen massacommunicatie en (inter)persoonlijke communicatie vervaagt. Vooral door de opkomst van de sociale media zijn massamediale kanalen niet langer eenzijdig, maar bestaat er ook interactie tussen zender en ontvanger.

    • Intensivering van de beleving en ervaringen van media. De consument heeft steeds meer behoefte en extremere en intensievere media-uitingen, waar vooral de commerciële omroepen aan voldoen.

    • Internationalisering van het media-aanbod. Via de media komen we makkelijker in aanraking met andere culturen – zoals een documentaire over een Afrikaanse stam. Hier zitten ook nadelen aan, zoals de veramerikanisering. Dit wordt ook wel cultuurimperialisme genoemd, het geleidelijk opdringen van de eigen cultuur aan andere landen of volken. In veel Afrikaanse landen kijken mensen CNN om informatie te krijgen over het buurland. Typische Amerikaanse normen en waarden klinken door in series.

    • Ontstaan van een globale cultuur. De snelle groei van internet onttrekt zich grotendeels aan de invloedssfeer van nationale staten. Internationale of globale contacten komen steeds vaker voor.

       

       

  • Sociaal-economische gevolgen. Veel bedrijven profiteren van de snelle ontwikkelingen op het gebied van communicatie en media. Maar niet alle gevolgen zijn positief.
     

  • Toenemende internationale concurrentie. Internationalisering van de economie biedt bedrijven wereldwijd kansen. Internationale concurrentie heeft hier geleid tot het verdwijnen van een staatsmonopolie. De toenemende concurrentie kan zowel gunstig als ongunstig werken voor de Nederlandse werkgelegenheid.

  • Het ontstaan van mediaconglomeraten als Disney en CNN heeft een risico voor de vrije informatievoorziening. In een bedrijf dat zowel meerdere zenders als kranten bezit, zal een journalist niets negatiefs over die zender mogen schrijven. Door gedeelde belangen komen journalistieke vrijheden in belang.

  • Tweedeling in de samenleving, met aan de ene kant een groep mensen die overweg kan met de nieuwe technologische middelen en aan de andere kant mensen voor wie deze ontwikkelingen te snel gaan. Wel of geen toegang tot de nieuwe technieken betekent in toenemende mate wel of geen toegang tot informatie. Wanneer bijv. bankieren alleen nog via internet mogelijk is, kan dit tot grote problemen leiden.

     

  • Politiek juridisch gebied.

  • De informatiemaatschappij geeft burgers meer mogelijkheden om via de nieuwe media informatie te krijgen over overheidsbeleid of over standpunten van politieke partijen. Veel politici zitten bijvoorbeeld op Twitter.

  • De informatiemaatschappij heeft gevolgen voor de privacy van mensen. Gekoppelde computerbestanden maken het de consument wel gemakkelijk, maar ze zijn ook gevaarlijk, omdat gevoelig bestanden in handen kunnen vallen van onbekenden.

  • Persvrijheid is in Nederland een belangrijke waarde. Maar er zijn grenzen. Op het internet lijken overtreders ongrijpbaar. Deels omdat informatie anoniem op het net geplaatst kan worden, deels omdat de meeste informatie vrij toegankelijk is.

  •  

    Hoofdstuk 5

     

    Hoe komen de media aan hun geld?

     

    De pers
    Kranten verdienen aan abonnementen, aan de vrije verkoop en ook aan advertenties. De extra bijlagen in de weekenden moeten niet allen zorgen voor meer lezers, maar ook voor meer advertenties. Kranten en tijdschriften in financiële nood kunnen en beroep doen op het Stimuleringsfonds voor de Pers. Kranten en tijdschriften worden gemaakt door journalisten die graag gelezen willen worden, de directies willen graag winst maken. Ze willen dus zoveel mogelijk lezers trekken. Toch kunnen de belangen ook botsen. Redacties hechten waarden aan onafhankelijke berichtgeving vanuit de identiteit van hun krant/tijdschrift. Voor directies en aandeelhouders is vooral het vergroten van het marktaandeel en van de efficiënte belangrijk. Om belangenconflicten te voorkomen hebben kranten en tijdschriften een redactiestatuut. Hierin worden de taken en de bevoegdheden van de redactie en de directie geregeld, zodat de onafhankelijkheid van de redactie t.a.v de directie zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Toch kan een journalist niet alles schrijven, er moet meestal rekening gehouden worden met de identiteit van het blad, de redactionele formule en met de algemeen geldende fatsoensnormen.

     

    Radio en televisie
    Publieke omroepen hebben inkomsten uit:

     

  • Omroepsgelden, bestaande uit een overheidsbijdrage en inkomsten van Ster-reclame.

  • Lidmaatschaps- en abonnementsgelden.

  • Sponsoring van programma’s door bedrijven.

  • Overige inkomstenbronnen zoals opbrengsten uit omroepbladen en de verkoop van merchandise. Publieke omroepen hebben beperkte commerciële mogelijkheden.

     

    Commerciële zenders verdienen vooral door reclame-inkomsten en sponsorgelden. Sinds kort mogen commerciële zenders ook eigen programmabladen verkopen, maar omdat ze niet gekoppeld zijn aan een lidmaatschap, zijn de inkomsten hieruit niet groot.

     

    5.2

     

    Groeiende concurrentie is er op twee niveaus:

  • In het totale media-aanbod. Er zijn steeds meer tijdschriften, televisiezenders etc.

  • Binnen één mediumsoort.

     

    Concurrentie zien we bijv. terug in het verkopen van populaire presentatoren. Ook is er een grotere concurrentie op de advertentiemarkt. Het totale aanbod van reclamezendtijd en advertentieruimte is zodanig gestegen dat het aanbod groter is dan de vraag.

     

    Mediabedrijven die te weinig doen om hun marktpositie te versterken, kunnen deze verliezen. Dit is gebleken bij kranten en tijdschriften, met de werking van de zogenaamde neerwaartse oplagespiraal. Dalende oplagen zorgen dan voor minder advertentiekosten, dat zorgt voor ontslag van personeel en dus een dalende kwaliteit. Dit zorgt voor nog minder lezers etc.

     

    De toegenomen concurrentie in het medialandschap heeft geleid tot een aantal ontwikkelingen, namelijk:

  • Marktgerichtheid en commercialisering;

  • Marktsegmentering en stijging van het aantal producten bij tijdschriften;

  • Doelgroepenmedia en netprofilering bij zenders;

  • Persconcentratie bij de dagbladen;

  • Mediaconcentratie door het ontstaan van mediagiganten.

     

    De doelstelling om zoveel mogelijk lezers, kijkers en adverteerders te krijgen kan belangrijker worden dan het streven naar kwaliteit. Dit geldt sterker voor omroepen dan voor de pers, omdat de pers met vooral bijlage en aanbiedingen lezers en adverteerders probeert te verwerven, of met een webshop.

    Commercialisering bij de omroep blijkt uit de toename van reclamezendtijd, maar ook uit veranderde programmering. Omdat adverteerders vooral geïnteresseerd zijn in goed bekijken amusementsprogramma’s, is het aanbied hiervan enorm gegroeid. Matig bekeken programma’s verdwijnen sneller. Dit zien we vooral bij de commerciële zenders. Bij de publieke omroepen worden informatieve en culturele programma’s op onaantrekkelijke tijden uitgezonden. Bovendien is er minder aandacht voor kleine doelgroepen, behalve wanneer die een aantrekkelijke doelgroep vormen voor adverteerders. De kijkcijfers worden onderzocht door de Stichting Kijkonderzoek (SKO).


    Vooral in de tijdschriftenwereld is sprake van een sterkere marktsegmentering. Uitgevers doen er alles aan om een bepaald segment of doelgroep te beheersen. Eigenlijk is er niet één grote markt, maar allerlei kleine markten voor specifieke informatie zoals bijv. sport of hiphop. Door actief te zijn in meer marktsegmenten spreidt de uitgever zijn economisch risico. De kostprijs kan binnen de perken blijver als één uitgever meer bladen uitgeeft. Om een groep adverteerders aan zich te binden stemmen de commerciële omroepen hun zenders/programma’s af op bepaalde doelgroepen. Deze ontwikkeling is vergelijkbaar met de marktsegmentering bij de tijdschriften en ook hiervoor geldt dat er veel nieuwe zenders zijn bijgekomen. De meer commerciële gerichtheid van publieke omroepen blijkt uit de netprofilering, zodat er een duidelijke doelgroep per televisienet is.

     

    Mediaconcentratie in de vorm van mediagiganten als The News Corporation van Rupert Murdoch leidt onder meer tot eenzijdige berichtgeving (over het wereldnieuws).Hierdoor worden ons beeld van gebeurtenissen westers gekleurd. Ook in Nederland zijn er persconcentraties.

     

    Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee, waardoor de kwaliteit afneemt en de pluriformiteit minder wordt; er zijn minder kranten om uit te kiezen, waardoor kranten minder (politieke) visies bieden.

     

    Als we meer specifiek kijken naar het verschijnsel persconcentratie, kunnen we drie vormen onderscheiden:

    1. Redactionele concentratie, dat wil zeggen dat een uitgever de redactiecapaciteit bundelt zodat redacteuren voor verschillende kranten of tijdschriften tegelijk schrijven.
    2. Publieksconcentratie, dat wil zeggen dat het publiek zich steeds eenzijdiger verdeelt over de dagbladen, zoals bijv. wanneer de Volkskrant alleen door PvdA’ers wordt gelezen.
    3. Aanbiederconcentratie, dat wil zeggen dat een dagbladuitgever meer kranten uitgeeft, zoals de uitgever van de Telegraaf die ook de Sp!ts aanbiedt.

     

    Mediaconcentratie zoals we hierboven hebben gezien noemen we diagonale concentratie, omdat de concentratie verschillende producten omvat zoals dagbladen, televisieprogramma’s en films. Daarnaast bestaat er ook horizontale concentratie, namelijk van hetzelfde product, als één bedrijf verschillende kranten uitgeeft. Verticale concentratie is wanneer een bedrijf een gehele bedrijfskolom bezit. Bijvoorbeeld een filmmaatschappij die acteurs, scenarioschrijvers, montagestudio’s en bioscopen bezit/in dienst heeft.

     

    Omdat pers- en mediaconcentraties minder goed voor de concurrentie zijn en vaak leiden tot kwaliteitsverlies en prijsopdrijving, heeft de overheid om de consument te beschermen de Mediawet aangenomen en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opgedragen toezicht te houden op naleving van deze wet. De mededingenswet is bedoeld om ongewenste kartelvorming en prijsafspraken tegen te gaan. De NMa is bedoeld voor concentraties op alle economische sectoren.

     

    5.3

     

    Een sterke groei van het aantal mediakanalen heeft het eenvoudiger gemaakt om onze behoefte aan informatie te bevredigen. Maar met de toegenomen commercialisering rijst de vraag of de kwaliteit van de informatie gewaarborgd blijft en of de media de verschillende maatschappelijke functies voldoende blijven vervullen.

     

    Het proces waarbij amusement andere maatschappelijke functies van de media verdringt, noemen we verschraling van het aanbod. Een andere term hiervoor is vertrossing, genoemd naar de TROS, de eerste publieke omroep die het aanbieden van amusement primair stelde. Deze ontwikkeling wordt vooral in verband gebracht met de publieke omroepen, die juist de taak hebben om een uitgebalanceerde programmering samen te stellen waarin alle maatschappelijke functies aan bod komen.

     

    Een toename aan amusementstelevisie resulteert ook in een verarming van programma’s die zich op een kleiner publiek richten. Denk aan ‘moeilijke discussieprogramma’s. Ook programma’s voor mensen uit (etnische) subculturen dreigen te verdwijnen of naar onaantrekkelijke zenduren te gaan.

     

    Verschraling en kwaliteitsverlies zijn regelmatig terugkerende thema’s in het publieke en politieke debat. Linkse partijen onderstrepen het maatschappelijke belang van de publieke

    Omroep en stellen dat amusement beter past bij de commerciële omroepen en kwaliteitstelevisie bij de publieke. Rechtse partijen zijn er juist voor dat publieke omroepen door het aanbieden van meer amusementsprogramma’s meer eigen inkomsten creëren.


    De grote onderlinge concurrentie in de media leidt ertoe dat journalisten soms allemaal op hetzelfde nieuws duiken en er een mediahype ontstaat. We definiëren een mediahype als nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen. Een mediahype ontstaat door uitspraken of bekentenissen van bekende politic/opinieleiders of door een onverwachte gebeurtenis. De mediaredacties nemen uit angst om bepaald nieuws niet te behandelen elkaars nieuws over in plaats van een eigen keuze te maken, ook wel het papegaaiencircuit genoemd.

     

    Naast een toename van het aantal mediahypes neemt ook het gebruik van mediaframes toe. Bij een mediaframe is er sprake van berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt. Doordat journalisten bepaalde onderwerpen steeds vanuit dezelfde invalshoek interpreteren, ontstaat er een beeld van een nieuwsitem dat zichzelf steeds opnieuw bevestigd, zoals in Nederland de berichtgeving over de islam.

     

    Door de sterke onderlinge concurrentie en de behoefte om journalistiek te scoren is er in de verhouding tussen media en politiek een relatie ontstaan die wordt aangeduid met de term medialogia. Met med ialogica wordt de situatie bedoeld waarin de manier van politieke bedrijven gestuurd wordt door de media. De media gedragen zich niet meer alleen als informatievertrekkers en kritische volgers van de politiek, maar ze bepalen steeds vaker actief de grenzen van het politieke en publieke debat. De media fungeren steeds meer als de decorbouwers voor het publieke en politieke landschap. Bij medialogica gaat het minder om inhoud, achtergrond en feiten van politieke kwesties en meer om emoties, schandalen en personaliasering.De polariserende presentatie in termen van conflict en tegenstelling heeft veel nieuwswaarde. Bij personalisatie worden gebeurtenissen toegeschreven aan persoonlijke fouten en verantwoordelijkheden van een politicus en minder verbonden aan het ambt dat iemand bekleed.

     

    Medialogica is een omvatted begrip waarin enkele hiervoor genoemde knelpunten een rol spelen: nieuwsfeiten moeten een hoge entertainmentwaarde hebben, mediahypes scoren hoog en mediaframes bieden de consument een beperkt, maar overzichtelijk beeld van de werkelijkheid. Tevens zijn er bij medialogica enkele van de politiek-informatieve functies in het geding.

    • Hoe serieus kunnen politici de media nog als agendazetters nemen, wanneer diezelfde media steeds meer nadruk leggen op schandalen en persoonlijke achtergronden.

    • Hoe betrouwbaar zijn de media nog als bron voor opinievorming in het licht van de opkomende medialogica?

    • Wanneer vervullen de media een controle- of waakhondfunctie en wanneer schieten ze daarin door?

       

      Hoofdstuk 6: Nieuws en beeldvorming

       

      De media bepalen wat nieuws is en hoe bepaalde gebeurtenissen worden uitgelicht. In feite bepalen zij wat jij van de wereld ziet en hoort. Je weet alleen nooit of het nieuws klopt met de werkelijkheid.


      De nieuwsredacties van radio, krant, tv en nieuwssites krijgen per dag honderden nieuwsberichten binnen van persbureaus en correspondenten. Redacteuren maken een selectie uit deze enorme informatiestroom. Het belangrijkste selectiecriterium is de inschatting van de nieuwswaarde: hoe belangrijk is het nieuwsfeit? Waarom is de ene gebeurtenis wel geschikt voor publicatie en de andere niet?

      Volgens onderzoeken heeft een bericht nieuwswaarde als de inhoud voldoet aan de volgende criteria:
       

    • Het is actueel. Dit criterium tijd is afhankelijk van het medium, de krant verschijnt iedere dag, berichten op nieuwssites worden voortdurend aangepast.

    • Het is opvallend, onverwacht, verrassend en/of schokkend.

    • Het is cultureel of geografisch dichtbij.

    • Het gaat over belangrijke, bekende personen.

    • Er is een ‘human-interest aspect’: drama, emoties, conflict.

    • Het is afwijkend en dan vooral in negatieve zin.

    • Het is ondubbelzinnig en begrijpelijk.

    • Er is beeldmateriaal beschikbaar (geldt uiteraard voor tv)

    • Het is interessant voor de doelgrope van het medium: in welk soorten berichten zijn zij geïnteresseerd.

    • Het is gerelateerd aan politieke, sociaal-economische, financiële en/of culturele ontwikkelingen en kwesties.

    • Het past binnen de identiteit van het medium.

       

      Hoe meer criteria voor één bericht opgaan, hoe hoger de nieuwswaarde. Een goed voorbeeld is het aftreden van het staatshoofd/het uitbreken van een gevaarlijk griepvirus. Behalve de inhoudelijk criteria zijn er nog andere factoren die bepalen of een nieuwsonderwerp de krant of het journaal haalt of niet. Zo moet er simpelweg ruimte voor een nieuwsbericht zijn, ook zal het met name voor televisie meespelen wat het kost om een verslaggever voor een bepaald nieuwsbericht op pad te sturen.

     

    De weg van gebeurtenis tot nieuwsbericht is lang. Er is een aaneenschakeling van selectiemomenten. Het begint bij de aanbieders van persberichten, de primaire nieuwsbronnen. Dit is een voorbeeld van de selectieve waarneming ofwel selectieve perceptie van de nieuwsmaker, de nieuwskeuze en de berichtgeving worden gestuurd door het persoonlijke referentiekader van de redacteur of verslaggever. Tijdens het hele traject van nieuwsproductie speelt het referentiekader van de makers op de achtergrond mee.

     

    De belangrijkste nieuwsbronnen:

     

  • Instellingen, personen, bedrijven of groeperingen sturen persberichten op eigen initiatief, in de hoop dat ze het nieuws halen. De bureauredacteur leest de berichten en maakt een keuze.

  • Overheid: voorlichters van politici, ministeries en andere overheidsorganen geven informatie door aan journalisten, door middel van persconferenties of rapporten. Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur heeft de overheid een actieve informatieplicht en moet dus op eigen initiatief belangrijke informatie bekendmaken

  • Correspondenten: Kranten, journaals en actualiteitenprogramma’s beschikking meestal over een aantal correspondenten in binnen- en buitenland. Wanneer er iets belangrijks gebeurt, melden zij dat aan de redactie.

  • Freelancejournalisten, die schrijven over gespecialiseerde onderwerpen. Meestal gaat het om grotere artikelen. Zie bieden de artikelen zelf aan of krijgen een verzoek voor van de redactie. Sommige freelancejournalisten schrijven voor meerdere kranten tegelijk.

  • Persbureaus: Nieuwsredacties hebben permanent een ‘open lijn’ naar een aantal persbureaus, die alles wat maar enigszins naar nieuws ruikt onmiddellijk publiceren.

  • In Nederland bestaat al heel lang het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), waar door de redacteuren een selectie wordt gemaakt uit de buitenlandse berichten die zij van de internationale persbureaus binnenkrijgen. Het ANP bewerkt, vertaalt en verspreid die berichten. Bij het bewerken mogen ze hun eigen mening niet laten merken. Het ANP levert ook binnenlands nieuws. Verspreid over Nederland zijn er zo’n 150 journalisten en enkele honderden correspondenten. Als nationaal persbureau stuurt het ANP berichten uit het eigen land naar de belangrijkste media in de rest van de wereld. Bijna alle landen hebben een nationaal persbureau.

  • Naast het ANP kent Nederland ook de Geassocieerde Pers Diensten (GPD), die nationale en internationale berichtgeving verzorgt voor enkele regionale dagbladen, en het Haagse Persbureau, dat gespecialiseerd is in juridische en politieke verslaggeving rondom het Binnenhof.

  • De grote internationale persbureaus hebben over de hele wereld verslaggevers en hebben in diverse landen eigen kantoren. Hun belangrijkste selectiecriterium is de verkoopbaarheid van de informatie.

     

    1. Persdiensten: de kranten kunnen tegen betaling ook gebruikmaken van de persdiensten van belangrijke buitenlandse kranten. Zo heeft de New York Times tientallen buitenlandse correspondenten.

    2. Beeldmateriaal: naast de feiten is ook goed en recent beeldmateriaal nodig. Foto’s worden gekocht van de grote persbureaus die over een eigen fotoservice beschikken. Voor filmmateriaal kunnen de redacties terecht bij een van de grote Amerikaanse of Europese televisiemaatschappijen, die in veel landen over eigen reportageploegen beschikken. Zij laten weten bij welke nieuwsonderwerpen zij beelden hebben, vervolgens kunnen de geabonneerde televisiestations hun bestelling plaatsen.

       

      De gevolgen van nieuwsselectie zijn duidelijk zichtbaar als het om nieuws uit ontwikkelingslanden gaat. De westerse landen gebruiken vrijwel alleen berichten uit westerse persbureaus. Deze hebben weinig steunpunten in de derde wereld en daardoor is veel nieuws over ontwikkelingslanden gemaakt vanuit een westers perspectief en is er weinig aandacht voor ontwikkelingsprocessen en meer voor rampen. Ook de berichtgeving in ontwikkelingslanden zelf verloopt grotendeels via de westerse persbureaus, waardoor de bevolking vaak een westers beeld krijgt van de situatie in eigen land.

       

      6.2

      Het is de taak van journalisten om nieuws objectief en waarheidsgetrouw in beeld te brengen. Toch worden dezelfde nieuwsfeiten vaak verschillend gepresenteerd.


      Journalisten moeten zich aan vijf journalistieke normen houden die ervoor zorgen dat nieuwsverslagen neutraal en waarheidsgetrouw zijn:

  • Het scheiden van feiten en meningen.

  • Hoor en wederhoor toepassen (alle betrokkenen ondervragen)

  • Controleren van de feiten.

  • Meerdere informatiebronnen raadplegen.

  • Een juiste weergave van de feiten.

     

    Wanneer journalisten zich niet aan deze punten houden ontstaat er een vertekend beeld door onjuistheden en kan er sprake zijn van kleur (subjectiviteit) van het nieuws. We spreken van onbewuste kleuring, omdat journalisten altijd vanuit hun eigen referentiekader en selectieve perceptie werken, of ze dat nu willen of niet. Ontvangers van mediaboodschappen krijgen dus altijd een door de zender geïnterpreteerd beeld van de werkelijkheid.

     

    Veel media laten hun standpunten en opvattingen bewust doorschemeren om hun identiteit bekend te maken, omdat zij streven naar een duidelijk herkenbare identiteit waarmee zij zich onderscheiden. Dit noemen we bewuste kleuring. Het redactiestatuut biedt hiervoor het raamwerk. De identiteit van een krant kan gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur, levensovertuiging of specifieke interessegebieden. Hierdoor krijgt de krant, omroep of zender een eigen ‘kleur’. Bij nieuwsberichtgeving bepalen een aantal factoren de identiteit van een massamedium:

     

  • De keuze van onderwerpen door journalisten en redactie.

  • De volgorde van de berichten.

  • De presentatie. Bij kranten zijn dat de lay-out, de koppen, de foto’s en de lengte van artikelen, bij televisie is het de cameravoering en de montage van beelden.

  • Het eigen commentaar. Vooral kranten geven dagelijks redactioneel commentaar op belangrijke gebeurtenissen. Hiermee geeft de redactie vanuit de identiteit van de krant een subjectieve visie. De tv-journaals willen neutraal zijn en geven niet zelf commentaar.

  • Het woordgebruik. Soms worden bepaalde woorden uit een bericht weggelaten of toegevoegd waardoor een bericht wordt gekleurd. (Vergelijk ‘overwinning of terroristen’ en ‘tegenslag voor vrijheidsstrijders’.

  • Het gebruik van gastschrijvers. Kranten maken vaak gebruik van freelancerspecialisten of columnisten. Ze horen bij de identiteit van de krant.

  •  

    Achter bewuste kleuring van berichtgeving kan ook negatieve opzet schuilgaan. Met name wanneer de vertekening van de werkelijkheid een doel op zich wordt en het belang van objectiviteit en betrouwbaarheid volledig wordt losgelaten. Dit gebeurt bij manipulatie, het vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en ook door indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren.

     

    Manipulatie kan op een subtiele manier plaatsvinden. In dictaturen vinden manipulatie en indoctrinatie stelselmatig plaats.

     

    Er is ook sprake van mediaframing. Voorbeelden van mediaframes:

    • Het conflictframe, waarbij de natdruk ligt op conflicten tussen partijen of individuen.
    • Het human-impactframe, waarbij de nadruk ligt op de menselijke kant van een verhaal, de emotionele kant.
    • Het economisch-gevolgen, waarbij de nadruk ligt op de economische consequenties van een gebeurtenis.
    • Het machteloosheidsframe, waarbij de nadruk ligt op onmacht en onveranderlijkheid van de situatie.
    • Het moraliteitsframe, waarbij de nadruk ligt op de scheiding ‘goed’ versus ‘slecht’.

     

    Hoofdstuk 7: massamedia en cultuur

     

    Massamedia beïnvloeden het gedrag van mensen.

     

    7.1

     

    Wanneer mensen veel en langdurig met elkaar omgaan, ontwikkelt de groep een eigen cultuur. Onder cultuur verstaan we alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen. We spreken van de westerse cultuur, maar ook van een bedrijf- en een jeugdcultuur. Belangrijk binnen een cultuur zijn de waarden en normen. Normen zijn specifieke regel in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van andere beoordelen. Naast ongeschreven regels zijn er talloze geschreven regels, zoals bedrijfsvoorschriften en verkeersregels. Normen komen voort uit waarden, principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. Culturen veranderen continu. Deze veranderingen worden vaak ingegeven door politieke, economische of technologische ontwikkelingen. Seksuele vrijheid als waarde in Nederland heeft bijvoorbeeld een andere betekenis gekregen sinds de invoering van het homohuwelijk. Cultuur is dus een relatief begrip.

     

    Cultuur als een product van het contact tussen mensen staat tegenover natuur, datgene wat aangeboren is, ook wel nurture vs. nature. Nature-aanhangers zeggen dat menselijk gedrag voornamelijk wordt bepaald door biologische en erfelijke factoren. Sociale gedragen en het karakter van de mens staat volgens deze zienswijze al bij de geboorte vast. De nurture-aanhangers zeggen daarentegen dat het menselijk handelen wordt gevormd door de omgeving en andere externe invloeden. Tegenwoordig gaan de meeste ervan uit dat het gedrag van mensen altijd een combinatie is van aangeboren en aangeleerde kenmerken.

     

    Als de cultuurkenmerken binnen een samenleving gedragen worden door een groep die overheersend is en veel invloed heeft op het economische en politieke leven, dan noemen we dit de dominante cultuur. Het poldermodel is een kenmerk van de dominante Nederlandse democratische politieke cultuur. Op economisch gebied is de waardering voor ondernemerschap een typisch kenmerk en op sociaal-cultureel gebied zien we relatief veel tolerantie en gelijkwaardigheid.


    Naast de dominante cultuur kent elke samenleving veel subculturen. Van een subcultuur is sprake wanneer een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels afwijken van de dominante cultuur. Subculturen hebben dus naast de kenmerken van de dominante cultuur eigen specifieke gewoonten en regels. Voorbelden van subculturen zijn:

    • Jongerenculturen, zoals hipsters, gothics en emo’s. Pas toen jongeren eind jaren vijftig meer tijd kregen en meer geld te besteden ontwikkelde zich de eerste cultuurstijlen.

    • Bedrijfsculturen. In de Hema gelden andere gedragsregels voor werknemers dan bij de IKEA. Denk aan bijv. kledingvoorschriften.

    • Etnische subculturen, zoals Nederlandse Surinamers, Marokkanen en Amerikanen. Etnische culturen hebben vaak contact met een dominante cultuur in een ander land. Sommige etnische culturen verdwijnen na verloop van tijd doordat ze assimileren in de dominante cultuur, zoals de hugenoten.

    • Tegenculturen, zoals antiglobalisten en milieuactivisten, die zich verzetten tegen de dominante cultuur. Met meer of minder opvallende middelen proberen zij hun standpunten, die sterk afwijken van de dominante cultuur, naar voren te brengen. Feministen in de jaren zeventig hadden er veel succes mee.

       

      Binnen een cultuur uiten mensen en groepen zich op talloze manieren. Als je alle cultuuruitingen bekijkt, dan zijn er drie dimensies te herkennen:

       

    1. De ideële dimensie. Binnen elke cultuur wisselen mensen voortdurend ideeën en opvattingen met elkaar uit. Je kunt onderscheid maken tussen:
      • Ideeën die te maken hebben met een visie op de mens en de samenleving (politieke stromingen, filosofische denkbeelden, humanisme enz.)

      • Religieuze ideeën (gebaseerd op godsdienst of spirituele stroming)

      • Maatschappelijke waarden (zoals eerlijkheid, hulpvaardigheid en tolerantie)
        Op dit gebied kunnen er veel verschillen bestaan tussen mensen.

         

    1. De normerende dimensie. Tot de normerende dimensie behoren alle regels, de ongeschreven regels, maar ook de wetten, straffen en gewoontes die hieruit voortvloeien. Normen geven altijd aan wanneer iets goed of juist slecht, wat je behoort te doen en wat niet. Ook hier vinden we veel verschillende en vaak tegenstrijdige uitingen.
    2. De materiele dimensie. In de materiële dimensie komen de waarden en normen van een cultuur tot uiting in allerlei materiële vormen, zoals de manier waarop scholen en huizen worden gebouwd, de vormgeving van producten, de inrichting van de stad, kunst en reclame. Hieraan kun je zien wat mensen belangrijk, onaanvaardbaar of esthetisch vinden.

     

    Cultuur biedt een gedragsregulerend kader: het geeft richting aan het denken en doen van mensen. Aan de ene kant geeft cultuur mogelijkheden, anderzijds legt cultuur ook beperkingen op. Die drie functies van cultuur voor de samenleving zijn:

    1. Cultuur geeft betekenis aan ons gedrag. Het toekennen van betekenissen aan gedragingen, woorden en verschijnselen geeft de mogelijkheid beter met elkaar te communiceren. (Boeren na het eten is in China een teken dat het gesmaakt heeft. Humor is een goed voorbeeld van cultuurgebonden betekenisgeving. Grappen hebben vaak betrekking op gewoonten van de dominante culturen en subculturen.

    Cultuur bepaalt welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is. Een voorbeeld van normafwijkend gedrag is liegen, zeker bij politici. In sommige landen is liegen in de politiek meer gewoon en geaccepteerd.

  • Cultuur biedt de mogelijkheid tot identificatie. Mensen zien zichzefl vaak als deel van een groep. Je bent Nederlanders, werknemer bij ING, Brabander, hipster etc…
    De massamedia stimuleren identificatie met de nationale cultuur. Prestaties van Nederlandse sporters worden uitgebreider getoond dan die van buitenlanders.

     

    7.2

    Culturen worden gekenmerkt door collectieve gedragspatronen, gedragingen die door iedereen binnen de cultuur op een vergelijkbare manier worden aangenomen. Denk aan het vieren van je verjaardag, klagen als het regent etc. Het zijn allemaal gedragingen die bij onze cultuur horen en die wij door een proces van socialisatie hebben overgenomen.

    In het socialisatieproces worden door middel van beïnvloeding en aanpassing waarden en normen van een cultuur overgedragen aan een individu. Van jongs af aan ben je bezig met socialisatie. Onbewust heb je je al je leven lang ontelbare cultuurelementen eigen gemaakt die je nu als vanzelfsprekend beschouwt. De toe-eigening noemen we ook wel de internalisatie van een cultuur.

     

    We onderscheiden zes duidelijk herkenbare socialiserende instituties, instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt:

    1. Gezin. Psychologen en sociologen benadrukken dat ouders een zeer bepalende invloed op het latere gedrag en de innerlijke leefwereld van het kind, omdat het gezinsleven zeker gedurende de eerste levensjaren een allesbepalend referentiekader is.
    2. School. Hier vindt de overdracht plaats van discipline, op tijd komen, samenwerken met anderen etc. Daarnaast vinden op school ook de eerste conflicten plaats met leeftijdgenoten en in sommige gevallen met onderwijzers als gezagsdragers.
    3. Werk. Ook hier gaat het om het leveren van een prestatie, wordt het leefritme bepaald, moet je samenwerken en leer je tegenslagen incasseren. In deze fase ontwikkelt het inmiddels volwassen individu beroepsmatige capaciteiten. Deze worden gevormd door specifieke kennis en ervaring, maar ook door bepaalde karaktereigenschappen.
    4. Maatschappelijke groeperingen. Hierbij kun je denken aan verenigingen zoals sportclubs, maar ook aan geloofsrichtingen, Mensen worden sterk beïnvloed door normen en waarden van deze groeperingen en integreren ze vaak in hun manier van leven.
    5. Overheid. De overheid treedt sterk gedragsregulerend op aan hand van de wetgeving. Wie zich niet aan een wet houdt, kan te maken krijgen met strafvervolging. Daarnaast stimuleert de overheid de participatie van burgers aan de samenleving, zo veel mogelijk mensen aan het werk, zorgen voor elkaar, gezond leefpatroon etc.
    6. Media. Televisie, internet, kranten, films en boeken beïnvloeden het gedrag van mensen. Zie volgende paragraaf.

     

    7.3

    De media hebben een socialiserende functie en dragen dus bij aan cultuuroverdracht. De media vormen een afspiegeling van de samenleving. Naast algemeen-maatschappelijke normen en waarden als respect voor ouderen, laten de media ook normen en waarden zien die maar voor kleine groepen mensen gelden, zoals gelovigen die zondag geen elektriciteit gebruiken, mensen die het gevaar opzoeken etc.

     

    In de media vinden we onder meer vooroordelen en stereotypen terug uit onze samenleving. Deze hoor en zie je in programma’s waarin mensen hun mening kunnen geven, maar ook in bijvoorbeeld series. Een stereotype is een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep. Een voordoordeel is een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaring is gebaseerd. Vooroordelen zijn veelal negatief. Mensen gebruiken vooroordelen en stereotypen om verschijnselen in de complexe samenleving waarin wij leven, te versimpelen. Ook worden ze gebruikt om zich af te zetten tegen bepaalde mensen of andere culturen. Hoewel vooroordelen en stereotpen geen reële beelden zijn, beïnvloeden ze vaak wel ons gedrag. Ze kunnen leiden tot discriminatie, waarbij je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Vooroordelen en stereotypen worden soms ter discussie gesteld in de media. Maar daarnaast worden vooroordelen soms juist versterkt door de media, bijvoorbeeld wanneer een bepaalde groep, zoals Marokkaanse jongens, steevast wordt gekoppeld aan criminaliteit en drugshandel.

     

    De media hebben een rol bij het vormen van een gemeenschappelijke, dominante cultuur, maar kunnen ook bijdagen aan de eigen identiteit van groepen en individuen. Daarom is het belangrijk dat zij een evenwichtig beeld kunnen geven van de verscheidenheid aan culturen in Nederland. Zo hebben veel subculturen hun eigen massamedia. Sommige grotere omroepen hebben een eigen subculturele achterban, zoals de EO die programma’s maakt voor protestants-christelijke kijkers.


    Een cultuur is dus niet statisch, maar dynamisch, dat wil zeggen constant in beweging. In de loop van de tijd veranderen waarden, normen, gewoontes enz. Lange tijd werd de Nederlandse cultuur gekenmerkt door duidelijke maatschappelijke zuilen: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Wie tot een zuil behoorde, ging wel of niet naar een bepaalde kerk, was lid van bepaalde verenigingen en sloot zich aan bij een bepaalde politieke partij. Elke zuil had een eigen krant en omroep. De democratiseringsgolf in de jaren zestig gaf de aanzet tot individualisering. Kinderen hadden niet meer als vanzelfsprekend dezelfde mening als hun ouders. Iedereen voelde meer vrijheid om zelf tot een eigen standpunt te komen. Individualisering leidde tot minder strakke sociale structuren en zette de zuilenmaatschappij onder druk. De oude scheidslijnen vielen langzaam weg, een proces van ontzuiling begon. De opkomst van televisie werkte mee aan de ontzuiling, omdat iedereen nu kon kennisnemen van andere inzichten en opvattingen. De mensen maakten meer en meer op basis van eigen voorkeur een keuze uit het media-aanbod.

    Zuilen brokkelde af en massamedia verloren hun vaste klantenkring. Daarnaast kwamen er nieuwe omroepen die helemaal geen verzuilde achterban hadden.

     

    Naast ontzuiling en individualisering is Nederland ook veranderd door de komst van ongeveer twee miljoen nieuwkomers naar ons land. Nederland is een multiculturele of pluriforme samenleving geworden waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast en met elkaar wonen. Dit proces van multiculturalismering verloopt moeizaam. Zowel bij de etnische subculturen als bij de etnische Nederlanders staan diepgewortelde waarden en normen tegenover elkaar. Dit culturele verschil heeft tot gevolg dat de culturen elkaar op dit punt afkeuren en de kans op gemengde huwelijken klein is. Andere cultuurverschillen zien we in de houding tegenover vrouwen en homoseksuelen.

     

    Multiculturalismering heeft zijn weerslag op de massamedia. Toch voelen de in Nederland wonende etnische minderheden zich nog vaak onvoldoende vertegenwoordigd in de Nederlandse massamedia, waardoor ze zich eerder richten op buitenlandse massamedia. Gezien de maatschappelijke functies van de publieke omroep is het volgens het huidige mediabeleid juist van belang dat etnische groepen aandacht krijgen.

     

    Hoofdstuk 8: Macht van de media

     

    8.1 klassieke theorieën

     

    Het idee dat de media veel macht hadden, ontstond in de eerste helft van de twintigste eeuw. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog maakten de regeringen van de strijdende partijen gebruik van propaganda. Ook in de Sovjet-Unie werd gebruikgemaakt van manipulatie en indoctrinatie. De situatie werd beter voorgesteld dan de werkelijkheid, zodat de steun voor het communisme leek te groeien.


    De theorie die ervan uitgaat dat ontvangers informatie klakkeloos overnemen, wordt de injectienaaldtheorie genoemd en deze wordt tegenwoordig in verband gebracht met de reclame-industrie. Wetenschappers achter deze theorie stellen dat de media als een grote injectienaald werken, waarmee ze kijkers en luisteraars met ideeën en overtuigingen kunnen inspuiten. Alle informatie wordt klakkeloos overgenomen en als waar beschouwd. De theorie maakt hierin geen onderscheid tussen verschillende mensen. Weinig wetenschappers gaan er nu nog van uit dat de invloed van de media zo groot is dat iedereen dezelfde reactie vertoont. Toch is het idee van stelselmatige beïnvloeding via de media nog niet losgelaten.

     

    Tegenwoordig wordt de langzame druppelsgewijze beïnvloeding nog altijd toegepast door reclamemakers met hun regelmatige herhaalde boodschappen. Ze hebben effect, al gaat dat meer om merkherkenning en is het niet erg aannemelijk dat de consumenten de boodschappen echt geloven. Ook de overheid houdt vast aan het idee van beïnvloeding via de media, wat blijkt uit de campagnes waarin bijv. wordt opgeroepen tot minder alcohol gebruik.

     

    In 1960 concludeerde Joseph Klapper in zijn boek The effects of mass communication dat de invloed van de massamedia beperkt is doordat het publiek een veel actievere rol speelt dan tot nu toe werd aangenomen. Klapper beschrijft een aantal intermediërende factoren die als het ware tussen de ontvanger en het medium instaan. Ze werken als filters waardoor een boodschap niet of vervormd aankomt:

    • Selectieve keuze. Ieder mens heeft de neiging alleen te lezen of te bekijken wat past bij zijn of haar referentiekader. Je referentiekader is afhankelijk van factoren als leeftijd, opleidingsniveau, hobby’s, levensstijl etc.

    • Selectieve waarneming of selectieve perceptie. We zijn geneigd informatie zo te vervormen dat het klopt met wat we al dachten en nemen dus nooit objectief waar.

    • Selectief geheugen. We zijn selectief bij het onthouden van mediaboodschappen. Informatie die niet bij ons referentiekader aansluit, vergeten we sneller.,

    • Selectief geloven. Het karakter van een medium bepaalt hoeveel geloof we hechten aan de berichtgeving. De consument kent, al dan niet terecht, aan berichtgeving bepaalde gradaties van betrouwbaarheid toe.

       

      8.2 Moderne beïnvloedingstheorieën

       

      De injectienaaldtheorie wordt tegenwoordig als achterhaald beschouwd. Toch is de discussie over de vraag naar de macht en invloed van massamedia nog steeds gaande.

      Aan de ene kant zien we theorieën die uitgaan van relatief veel media-invloed, zoals de theorie van de zwijgspiraal en de cultivatietheorie. Anderzijds zijn er de theorieën die juist de macht van de ontvangers van informatie benadrukken, zoals de ‘uses and gratificationstheorie’ en de media-afhankelijkheidstheorie, die wel de macht van de media onderschrijven, maar steeds in relatie tot een actief publiek, de ontvangers: de agendasettingtheorie en framingtheorie.

       

    • De cultivatietheorie. Deze theorie is een volkomen nieuwe gedachtegang over de culturele en socialiserende betekenis van televisie. In zijn ogen is de televisie de verhalenteller van de moderne tijd. Vroeger speelde de traditionele verhalenverteller een belangrijke rol bij het overdragen van de dominante cultuur van volkeren, nu ligt die rol bij televisie. Gerbner veronderstelde dat mensen die veel naar dezelfde fictieve programma’s kijken, de normen en waarden van dezelfde programma’s gaan overnemen.
      Volgens Gerbner bestaat er zelfs een direct verband tussen de kijktijd en het wereldbeeld van de kijkers. Hoe meer men tv kijkt, hoe meer hun opvattingen bepaald worden door wat ze in televisieprogramma’s zien. In de visie van Gerbner gaan het beeld van de werkelijkheid en de ‘televisiewerkelijkheid’ in dat geval meer in elkaar overlopen. Dit geldt het meest voor ‘zware’ kijkers en jonge kinderen.

      Kanttekening: de uitkomsten van Nederlands onderzoek toonden slechts een gering verband aan tussen de televisiewerkelijkheid en de denkbeelden van kijkers aan. Een andere kritiek op de theorie is dat er niet is onderzocht waarom mensen naar geweld kijken. Misschien was hun beeld van de werkelijkheid al anders voordat ze beginnen met tv-kijken.

    • Agendasettingtheorie. De aanhangers van de agendasettingtheorie gaan ervan uit dat de media weinig invloed hebben op het denken en gedrag van consumenten, maar dat ze wel de onderwerpen bepalen die consumenten bezighouden. De gedachte is dat mensen vanzelf een onderwerp op hun ‘gespreksagenda’ zetten als de massamedia er veel aandacht aan besteden. Naast deze invloed op de publieke agenda, datgene waar mensen over praten, bepalen de media ook deels de politieke agenda. De eerste onderzoekers die deze werking van de massamedia voor het voetlicht brachten, waren de Amerikaanse onderzoekers McCombs en Dhaw. Uit hun onderzoek bleek dat wat de mensen belangrijk vonden vrijwel volledig overeenkwam met de onderwerpen waarover de edia berichtten. Vooral berichten met een bepaalde zwaarte, leidden ertoe dat mensen er met elkaar over praten. De media blijken in hoge mate te bepalen waarover de mensen praten en denken, maar veel minder wát mensen over deze onderwerpen vinden.

      Kanttekening: de belangrijkst kritiek op de agendasettingtheorie is at de wetenschappers niet goed kunnen aantonen dat het de media zijn die de publieke en politieke agenda bepalen. Dat er een sterk verband is tussen de drie agenda’s, is duidelijk. Maar het kan ook andersom zijn, niet de media bepalen de werkelijkheid, maar de werkelijkheid bepalen de media.

    Framingtheorie. McCombs ging nog een stap verder en ontwikkelde samen met Tamara Bell de framingtheorie. Bij framing wordt niet alleen een onderwerp aan de orde gestelde, ook de manier waarop het onderwerp wordt gepresenteerd is belangrijk. We behandelden al eerder het verschijnsel mediaframe als de manier waarop een onderwerp wordt gepresenteerd en geïnterpreteerd in de media. Dit proces waarin een mediaframe tot stand komt, noem je framebuilding. Journalisten worden bij framebuilding zelf ook beïnvloed, deels door hun eigen referentiekader, deels door de keuze van de informatiebron, deels ook door de pressie van buitenaf, zoals door belangenvereniging en politieke woordvoerders. Een ediaframe bepaalt vervolgens welke perspectief mensen een nieuwsitem interpreteren. Als in een reportage sterk de nadruk wordt gelegd op de oorzaken van een conflict zal het publiek ook sneller oorzakelijker denken. Dit proces, waarbij het mediaframe het denken van mensen beïnvloed, wordt ‘framesetting’ genoemd.

    Een van de kritieken op de framingtheorie betreft het onderbreken van andere factoren die het beïnvloedingsproces kunnen verklaren. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk of mensen met meer politieke kennis minder gevoelig zijn voor frames dan mensen met minder kennis. Ook demografische verschillen zijn niet onderzocht.

     

  • Theorie van de zwijgspiraal. Volgens deze theorie, bedacht door Noelle-Neuman, zijn mensen onzeker over hun mening. Ze willen wel een standpunt innemen, maar zijn ook bang een mening te hebben die niet strookt met de opvatting van de meerderheid. Om tot een standpunt over een bepaald actueel onderwerp te komen, hebben mensen informatie nodig. Die kunnen ze verzamelen door eigen observaties of door gebruik te maken van massamedia. De meeste mensen kiezen voor televisie, daar hopen ze te zien hoe de meerderheid, de publieke opinie, over ene bepaald onderwerpt denkt. Uit angst om sociaal geïsoleerd te raken zullen mensen zich conformeren aan de heersende opvattingen. De theorie wordt de theorie van de zwijspiraalgenoemd omdat mensen met een andere mening dan de publieke opinie de neiging hebben hun mening te verzwijging. Dit zwijgen versterkt het beeld van de heersende opvattin, omdat het tegengeluid niet of steeds minder gehoord wordt en mensen die de heersende opvattingen delen juist wel in de openbaarheid treden. De televisie zelf speelt bij het tot strand komen van de zwijgspiraal een grote rol. Door (on)bewust de heersende opvattingen weer te geven en de afwijkende meningen weinig aandacht te schenken, wordt deze heersende opvatting keer op keer versterkt. Pas als het discussieonderwerp uit de actualiteit is, verdwijnt ook de heersende opvattingen. Dan is er weer ruimte voor nieuwe meningen.

    Kanttekingen: de theorie van de zwijgspiraal gaat ervan uit dat mensen irrationele wezens zijn die bang zijn om hun mening te laten horen. Dit is verder niet onderbouwd. Bovendien gaat de theorie ervan uit dat de mediagebruiker weinig mogelijkheden heeft om zelf de media te selecteren. Ook dat wordt in twijfel getrokken.

     

  • Uses and gratificationsbenadering
    De hypothese luidt dat mensen bepaalde behoeftes willen bevredigen en op die basis met media omgaan. Tijdens een onderzoek concludeerde Berelson dat de krant voor een lezer niet alleen een bron van informatie is, maar ook voorziet in andere behoeften. Het lezen van een krant bleek ook te fungeren als rustpunt op de dag en levert sociale prestige op (met krant onder arm over straat lopen). Dit onderzoek leidde tot de theorie dat de media voorzien in de bevrediging van behoeften van de mediagebruiker. Het gevolg van de theorie was dat wensen en verwachtingen van de ontvangers nu volop aandacht van de onderzoekers kregen. De mensen werden nu meer als actieve, doelgerichte consumenten gezien.

    Kanttekening: het belangrijkste kritiek rond deze theorie richt zich op het effect van de media. Zijn er wel echt ‘gratifications’? Volgens critici wordt hier nog veel te weinig onderzoek naar gedaan. Een ander punt van kritiek gaat over de actieve consument, die een medium zoekt om zijn behoefte te bevredigen. Veel mensen zijn passiever en kijken ’s avonds tv zonder zich bewust te zijn van een behoefte.

     

  • Volgens Ball-Rokeach en DeFleur, de bedenkers van de ‘Media System Dependencytheorie’, hebben mensen informatie nodig om bepaalde algemene doelen in hun leven te bereiken:

    • Ze willen de wereld om hen heen begrijpen

    • Ze hebben allerlei soorten praktische kennis nodig zoals het weerbericht.

    • Ze willen zich ontspannen, bij voorkeur door weg te vluchten in een fantasiewereld.

    • Ze willen zich conformeren aan de sociale normen van hun omgeving (trends, popmuziekcultuur)

       

  • Voor al deze en andere doelen hebben we informatie nodig en die maakt ons afhankelijk van de media. Het mediasysteem, dat wil zeggen alle vormen van informatie-uitwisseling, heeft in deze theorie veel macht omdat ze de controle heeft over informatiehulpbronnen: het mediasysteem verzamelt en creëert informatie, verwerkt en bewerkt informatie en verspreidt informatie. Toch heeft het mediasysteem niet alle macht. De afhankelijkheidstheorie is wederkerig en loopt in wee richtingen. De media hebben op hun beurt behoefte aan economische hulpbronnen zoals papier, elektronica, goedkeuring van de politiek, reclame-inkomst en vooral de aandacht van de consument. Dit maakt ook het mediasysteem afhankelijk. Programmamakers op tv kunnen niet zomeer uitzenden wat ze willen. Als er geen publiek is, wordt er niet uitgezonden en zijn er geen inkomsten. En dus worden er boeken, films, etc. ontwikkeld waarmee het publiek de doelen kan bereiken. Mede naar aanleiding van 9/11 hebben Ball-Rokeach en anderen geconcludeerd dat er een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen het mediasysteem, het economische systeem en het politieke systeem; ze hebben elkaar nodig.

    Kanttekening: kritiek op deze theorie schuilt vooral in het begrip ‘afhankelijkheid’, omdat dit suggereert dat de ontvangers van informatie een passieve slachtofferrol vervullen. Maar het tegendeel blijkt het geval. De wederzijdse afhankelijkheid geeft de ontvanger ook een zekere macht. Een ander kritiekpunt is de rationele benaderingswijze, die er van uitgaat dat mensen steeds verstandige keuzes maken om hun doelen te bereiken. In praktijk leven veel mensen niet zo bewust.

  • Kanttekening: kritiek op deze theorie schuilt vooral in het begrip ‘afhankelijkheid’, omdat dit suggereert dat de ontvangers van informatie een passieve slachtofferrol vervullen. Maar het tegendeel blijkt het geval. De wederzijdse afhankelijkheid geeft de ontvanger ook een zekere macht. Een ander kritiekpunt is de rationele benaderingswijze, die er van uitgaat dat mensen steeds verstandige keuzes maken om hun doelen te bereiken. In praktijk leven veel mensen niet zo bewust.

    Bij de mediabeïnvloedingstheorieën is vooral gekeken naar de macht en invloed van televisie. Beïnvloeding door kranten, films en boeken is veel minder onderzocht, ook het onderzoek naar de invloed van internet stat nog in de kinderschoenen.

                                                                                                                       

     

    REACTIES

    Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.