Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4 soms te veel, vaak te weinig

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 2121 woorden
  • 23 juni 2011
  • 244 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
244 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Aardrijkskunde H4 §2,3,4,5,6,9,10,11

§2: DE BLAUWE PLANEET

Alles stroomt. Water is heel belangrijk op aarde:
- In ecosystemen zorgt het water voor het aan- en afvoer van voedings- en afvalstoffen;
- Water speelt een grote rol in de vorming van het aardoppervlak.
De verblindende schakel tussen zeewater, waterdamp en water op het land wordt gevormd door de kringloop van water. De lange kringloop is voor ons heel belangrijk  dit zoete water zorgt naast het leven op aarde ook voor het landschap, die de gletsjers en rivieren vormen.

Water in balans. Op een waterbalans kun je zien hoeveel water een gebied binnenkomt en er ook weer uitgaat. Een gebied komt op twee manieren aan water:

1) Door neerslag  op aarde zeer ongelijk verdeeld. In droge en warme gebieden verdampt veel van die neerslag snel. De nuttige neerslag (het verschil tussen neerslag en verdamping) is hier vaak klein. Soms blijft het wegzakkende water hangen in het bodemwater (toplaag), maar het meeste zakt weg naar het grondwater. De grondwaterspiegel vormt de grens tussen bodemwater en grondwater.
2) Door aanvoer van water uit andere gebieden. Water kan ook bovengronds (via rivieren en beken) en ondergronds (via het grondwater) aangevoerd worden. In de diepe ondergrond van Nederland bestaat een nog veel uitgebreider rivier- en bekenstelsel dan boven de grond.

Ondergrondse spaarpot. Veel gebieden maken gebruik van een aquifer. Het water is hier opgeslagen in nattere tijden. In droge gebieden kunnen boeren hieruit water oppompen en vele soorten gewassen verbouwen. Zulke gebieden zijn bezig een niet-vernieuwbare voorraad water op te maken. Als je alleen je vernieuwbare voorraad gebruikt, is er sprake van duurzaam waterbeheer.


§3: TE VEEL: RIVIEREN
Traag stromend door oneindig laagland. Rivier is in laagland traag en ondiep  de hoofdstroom splitst zich op in takken. De horizontale erosie wordt groter dan verticale erosie. In het traag stromende water neemt sedimentatie sterk toe en vult de rivier met zand, grond en klei zijn eigen bedding op. Gevolg: onbedijkte rivier kiest bij afstroming voor een nieuwe stroomgeul en snijdt daarbij scherpe meanderbochten af  delta  gemakkelijk te richten, goed toegankelijk en vruchtbaar.
Het wassende water. Het hangt van een aantal factoren af, of een rivier buiten zijn oevers treedt:
1) Natuurlijke factoren. Het regiem kan sterk schommelen. Hieraan kun je zien met welk type rivier je te maken hebt. Overstromingen doen zich voor in verschillende gebieden:
a- Bij de overgang van een gebergte naar het laagland kunnen rivieren met een klein stroomgebied het wateraanbod vaak niet aan.
b- In laagland kan er plotseling een vloedgolf de rivier afzakken. De sterk meanderende rivier in de benedenloop kan deze piekafvoer niet verwerken, en overstroomt.
c- In woestijn- en steppegebieden. Hier heb je te maken met een wadi. Als het dan erg regent, zoekt het water snel en ongeremd een weg naar de rivier, en dit zwelt vervolgens op tot een woeste stroom.
2) Menselijke factoren. De mens is schuldig aan de toenemende overstromingen:

- Bossen in het stroomgebied van de rivier worden gekapt en omgezet in cultuurland;
- Diepe sloten zijn gegraven en rivieren zijn rechtgetrokken;
- Een steeds groot oppervlak is ‘versteend’.
Gevolg: water infiltreert niet meer en wordt snel afgevoerd  meer piekafvoeren.
Zandzakken voor de deur. Arme landen kijken uit naar het moment dat de rivier buiten zijn oevers treedt  slib  vruchtbare en vochtige bodem.


§4: TE VEEL: KUST

Kusten in soorten en maten. Er zijn veel soorten kusten. In Spanje kom je de grillige riakust tegen, in Frankrijk de duinkust, in Calais de klifkust, en in Noorwegen de fjordenkust.
Verschuivende kustlijnen. De vorm van de Atlantische kust in West-Europa wordt vooral bepaald door:
1) De stijging en daling van de zeespiegel in het verleden;
2) Het verschil in materiaal waaruit de kust is opgebouwd: los/vast, hard/zacht.
De kust wordt aangetast, omdat de zeespiegel stijgt en de kustlijn landwaarts verschuift. In laagland grijpen de rivieren hun kans en zetten tot ver voor de oorspronkelijke kust sediment af. Waar bergen aan zee grenzen, slijpen rivieren tot ver in de drooggevallen zeebodem dalen uit.
Bedreigde kust. Vooral door de trek van het plattenland naar de stad groeit na 1960 de bevolking in de kustzone veel sneller. De steden liggen vaak in laaggelegen kustvlaktes. Behalve voordelen zijn er ook nadelen voor de bevolking: de constante dreiging van overstroming. Die kan uit verschillende hoeken komen:

- Springtij  extra hoge invloed wanneer zon, maan en aarde op één lijn staan.
- Kustvorm. Vooral gebieden waar de vorm van de kust het opstuwen van het zeewater bevordert, lopen gevaar. Bijvoorbeeld de vorm van een baai, of een trechter.
- Ondiepe randzee. In ondiepe kustzeeën kan het opgestuwde water door de verhoogde weerstand op de zeebodem moeilijker terugstromen naar de open zee.
- Ook in het estuarium kan het zeewater hoog worden opgestuwd.
- Tropische wervelstormen. Door een tropische orkaan wordt de zeespiegel 10 cm opgetild, en tegelijkertijd zwiept de storm golven tot 10 meter hoogte op, die met grote kracht op de kust beuken.


§5: TE WEINIG: OORZAKEN EN GEVOLGEN
Ongelijke verdeling van water. Er zijn twee problemen voor de ongelijke verdeling van water:
- De nuttige neerslag is in dichtbevolkte gebieden vrij laag. Gelukkig brengen rivieren als de Niger en de Nijl brengen enorme hoeveelheden water van nattere naar droge gebieden.
- Het ongunstige neerslagregiem binnen een jaar. Bijvoorbeeld: in India valt de helft van de jaarlijkse neerslag in het moessonseizoen, en in die periode overstroomt het land, terwijl er in de andere helft van het jaar een watertekort is.
Waterstress. De wereldbevolking zal erg stijgen, en het gebruik van vernieuwbaar water dus ook. Een gevolg is dat op veel plaatsen de waterstress zal toenemen. De drie belangrijkste problemen:

1) Tekort aan schoon drinkwater. Juist in gebieden waar de waterstress nu al hoog is (arme bevolkingsgroepen), nemen de problemen de komende 25 jaar toe. Oorzaken:

- De bevolking daar groeit snel;
- De welvaart stijgt  waterverbruik p.p. stijgt sterk;
- Het urbanisatietempo is hoog  in een stedelijke omgeving wordt per huishouden meet water gebruikt dan op het platteland.

2) Tekort aan irrigatiewater. De komende 50 jaar is er veel meer irrigatiewater nodig om de bevolking te kunnen voeden, dan er nu is.
3) Verdwijnen van wetlands  natte ecosystemen zoals moerassen, getijdenlandschappen etc. Wetlands zuigen in natte tijden water op en geven ze dat weer af in droge tijden, en filteren vervuild water, voordat dit wordt doorgegeven aan watersystemen. De helft van de wetlands is de afgelopen eeuw verloren gegaan of aangetast door:

- Droogligging om er bijv. landbouwgrond van te maken;
- De aanleg van garnalenkwekerijen, vooral in Zuidoost-Azië;
- Vervuiling door de toeleverde rivieren. .
Wateroorlog? Het is de vraag of er een wateroorlog zal komen, als de schaarste aan zoet water toeneemt. Ruzie kan ontstaat als het land stroomopwaarts of de rivier sterk aftapt of vervuilt. De enige oplossing is samenwerken  integraal waterbeheer.


§6 TE WEINIG: OPLOSSINGEN GEVRAAGD
Op zoek naar zoet water. Vergroten van de hoeveelheid zoet water is mogelijk op verschillende manieren, maar elke maatregel zal op korte of lange termijn ook weer nadelen oproepen:
1) Houd vast wat je hebt, anders gaat het nooit gebruikte zoete water weer terug naar de zee. Water kun je vasthouden door:

a) Herstel van wetlands en van de vegetatie in het stroomgebied van de rivier, waardoor het water beter infiltreert in de ondergrond en in de droge periode geleidelijk beschikbaar wordt. Probleem: deze gebieden kunnen minder intensief benut worden.
b) De bouw van stuwdammen. Voordeel: je hebt het hele jaar watervoorraad, daar kun je ook nog elektriciteit mee opwekken. Nadelen:
- Bewoners van het gebied dat onder water komt te staan, moeten gedwongen verhuizen.
- Het stuwmeer slibt vroeg of laat dicht.
- Een stuwmeer verliest in warme droge gebieden door verdamping veel water.
- De rivier verliest zijn karakter  ze bereiken hun monding niet meer.
- Bewoners stroomafwaarts worden beroofd van hun water  kan leiden tot regionale conflicten.
2) Water transporteren van nattere naar drogere gebieden. Het nadeel is wel dat je diep ingrijpt tot het ecologisch systeem, wat weer gevolgen heeft.
3) Dieper grondwater en fossielwater oppompen. Gevolg: grondspiegel daalt en er treedt verdroging op.
4) Ontzilting van zeewater  erg duur.
Water sparen. Twee soorten manieren om zuiniger met water om te gaan:
1) Landbouw  grootste waterverbruiker, daar kan winst geboekt worden:
- In hete, droge gebieden kan druppelirrigatie worden toegepast  voorkom veel verdamping  droogte-index blijft laag.

- Druppelirrigatie in die gebieden perkt de verzilting sterk in.
- Als er toch verzilting ontstaat, kun je gewassen verbouwen die tegen zout in de bodem bestand zijn.
- Ook zijn er gewassen die met minder water toekunnen (tarwe).
2) Huishoudens en bedrijven: meer hergebruiken en minder gebruiken. Irrigatiewater wordt verbruikt, het meeste water in huishoudens en bedrijven kun je nadat je het hebt schoongemaakt weer hergebruiken.


§9: NEDERLAND: DREIGING AAN DE VOORDEUR
Aan de kust. De Nederlandse kust bestaat uit drie delen:
1) Het zuidwesten vormt een estuarium. Als dit gebied wordt getroffen door springvloed, kan de zee zich tot diep in het achterland doordringen.
2) Vanaf hoek van Holland tot de Hondsbosse Zeewering ligt gesloten duinkust. Zeereep: de eerste hoge duinenrij grenzend aan het strand  jonge duinen. Zachte kustverdediging: het feit dat jonge duinen het laaggelegen achterland beschermen tegen de zee. Landinwaarts gelegen duinen: oude duinen  harde kustverdediging.
3) Verder naar het noorden: Waddeneilanden  grootste getijdenlandschap ter wereld.
Dreiging aan de voordeur. Wat betekent het voor onze kust, dat de zeespiegel zal stijgen, en dat we vaker te maken krijgen met stormvloeden?

1) In het zuidwesten loopt vooral de Westerschelde gevaar  de Noordzee vormt hier een trechter waarin het water bij een noordwesterstorm hoog wordt opgestuwd.
2) De duinkust loopt risico op Kustafslag.
3) Het kan zijn dat de delen van de Waddenzee bij eb niet meer droogvallen door de zeespiegelstijging.
Aanvallen of verdedigen? Onze kustverdediging moet een hoog watersituatie kunnen weerstaan. De strijdtactiek is dubbel:
- Aanvallen. Zuidwesten: dijken verzwaren, smalle zeereep verstevigen. Langs de Hollandse duinkust  zandsuppletie.
- Verdedigen. Dynamisch kustbeheer. De wind krijgt vrij spel om het zand te verstuiven, de zee mag inbreken in het duingebied.
Het beschermen van het waddengebied is het lastigste. Bij een verhoging van de zeespiegel wordt er extra sediment aangevoerd zodat het evenwicht bewaard blijft. Maar kan het dynamisch systeem (getijdenlandschap) ook een forse verhoging van de zeespiegel opvangen?


§10: LAAG-NEDERLAND: NÓG LAGER?
Polders in soorten en maten. We kennen in Laag-Nederland drie soorten polders:
1) Zeepolders.
2) Veenpolders. Deze polders worden (door de hoge grondwaterstand) alleen voor grasland gebruikt.
3) Droogmakerijen.
Dalend land. Aan het einde van deze eeuw zal een groot deel onder NAP liggen. Dat komt door:
- De verdere stijging van de zeespiegel;
- Door de bodemdaling van West-Nederland. Hier spelen twee processen een hoofdrol:
1) Nederland is een kantelend blok. Door de vele lagen sediment die aangebracht worden, buigt de grond door en ‘kantelt’ West-Nederland langzaam richting zee.

2) Laag-Nederland bestaat voor een belangrijk deel uit veen en klei. Probleem: veen klinkt in bij een dalende grondwaterspiegel. Relatieve zeespiegelstijging  combinatie van bodemdaling en zeespiegelstijging.
Het zout komt eraan. Door de zeespiegelstijging krijgen meer droogmakerijen last van de zoute kwel, het is namelijk schadelijk voor de gewassen, als deze zoute kwel tot in het bodemwater dringt. Zomers worden droger en warmer  rivieren voeren minder zoet water af  ze kunnen minder tegendruk bieden tegen het zeewater at via de riviermondingen binnendringt.
Pompen of leren leven met water? Wordt het niet tijd dat het water meer ruimte krijgt? Twee manieren:
1) Polderbeheer. Landbouwgebieden zullen de functie van retentiegebied krijgen, omdat waterschappen steeds meer moeite hebben na een hoosbui het water op tijd te lozen.
2) Wonen. Buitendijks bouwen of bouwen in zeer laag gelegen polders wordt steeds riskanter, of wordt de drijvende woning het huis van de toekomst?


§11: DE ACHTERDEUR LEKT
Wie het water deert, die het water keert. Het Rijkswaterstaat heeft geprobeerd om de mensen in de benedenloop te beschermen tegen hoogwater door rivieren op veel plaatsen te kanaliseren. De dreiging tot een overstroming in het riviergebied neemt toe door vier ontwikkelingen:
1) In het stroomgebied van de Rijn en de Maas zijn veel dingen veranderd:
- Bochten zijn afgesneden;
- Dijken verhoogd.
Gevolg: het bovenstroomse water stroomt veel sneller naar de benedenloop.
2) De rivieren krijgen in Nederland steeds minder ruimte door aangelegde dijken. Ook omdat grote steden dichtbij de rivier verhuizen, wat moeilijkheden vraagt bij hoogwater.
3) Door de opwarming van de aarde bevat de dampkring meer waterdamp en zal de neerslag in de vorm van zware buien ook in het stroomgebied van de Maas en de Rijn toenemen.
4) Door de relatieve zeespiegelstijging wordt het voor rivieren in de delta steeds moeilijker het overtollige water te lozen.

Vasthouden, bergen, lozen. Na de Watersnoodramp werd alles meer beschermd, en werden er dus op veel plaatsen de dijken versterkt. Maar je kunt niet telkens de dijken versterken. In een bedijkt gebied kan de rivier zijn slib alleen maar in het buitendijkse land kwijt. Bij een dijkdoorbraak in 1995 was het water in het binnendijkse land erg gestegen. Het water moet volgens de Rijkswaterstaat meer ruimte krijgen.

REACTIES

P.

P.

Goede informatie maar veel hoofdletters vergeten en ik vond die tekens heel erg irritant zet de betekenis tussen haakjes of met een voet nood aan het eind van het verhaal, want daardoor was het heel verwarrend en onduidelijk.

11 jaar geleden

S.

S.

Redelijke samenvatting. Ik ben het trouwens eens met Pauline.
Een 6 van mij.

11 jaar geleden

G.

G.

Dan maakt iemand anders een samenvatting, hoef je minder te lezen, gaan jullie zitten zeiken. Doe het volgende keer lekker zelf als je zo goed kritiek kan geven. Met vriendelijke Groet.

10 jaar geleden

J.

J.

Een goede samenvatting het heeft me erg geholpen, ik hoefde alleen de gekke tekentjes etc te vervangen. Een 8 van mij, alleen volgende keer wel de belangrijke dingen even duidelijk maken, zoals wat bijvoorbeeld een wadi is. Toch bedankt en ga vooral door met samenvattingen maken!!!

10 jaar geleden

S.

S.

Een 7,7 van mij! Ik heb hem gebruikt als aanvullend iets voor mijn samenvatting, en deze samenvatting was informatief zeer sterk!

9 jaar geleden

M.

M.

Fijn! Net op tijd gevonden voor mijn pw, echt Super!

8 jaar geleden

R.

R.

Toppie!! Heb hier een pw over! Ga zo door! Super tnx!

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.