Ontwikkelingssamenwerking H1,2,3,6,7

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 6071 woorden
  • 19 juni 2011
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijwetenschappen: Boek Ontwikkelingssamenwerking

H1 Wat is ontwikkelingssamenwerking

§1 Waarom ontwikkelingssamenwerking

Met ontwikkelingssamenwerking wordt geprobeerd de enorme internationale verschillen tussen arm en rijk te verkleinen en armoede te bestrijden. De overheid, de burgers en particuliere organisaties zijn actief in de bestrijding van armoede.
Reden voor hulp:
solidariteit en betrokkenheid
sommige problemen trekken zich niets aan van landgrenzen(mondiale klimaat)

in Europa hebben wij te maken met immigratie en integratie. Om de immigratiestroom beheersbaar te houden, is het van belang om hulp te bieden aan de landen die dat nodig hebben
In 2000hebben leiders van 189 landen besloten om de Millenniumdoelen vast te leggen.


§2 De millennium ontwikkelingsdoelen
Overheden van rijke landen werken samen in multinationale organisaties zoals VN, particuliere organisaties zoals Oxfam Novib houden zich bezig met ontwikkelingssamenwerking. 189 landen tekenden de zogenaamde Millennium Verklaring. Hiermee beloofden ze dat mensen niet in armoede hoefden te leven en dat iedereen recht heeft op ontwikkeling. Daarnaast is er ook beloofd te voldoen aan de millennium doelen.

Een nieuw iets is dat er een 'deadline' moet worden gehaald om de volgende 8 doelen te bereiken in 2015:
1 Armoede terugdringen: extreme armoede betekent dat iemand minder dan 1 dollar per dag te besteden heeft. In 1990 moest 1 miljard mensen van minder dan 1 dollar per dag leven, in 2015 moet dit zijn teruggebracht tot 600 miljoen. Ondervoeding is waarschijnlijk het meest schrijnende teken van onderontwikkeling. FAO houd jaarlijks de vooruitgang bij in de strijd tegen honger.
2 Alle kinderen naar school: Onderwijs is een basisrecht. Goed onderwijs is een belangrijk middel om armoede te bestrijden, want door onderwijs hebben mensen meer kans op een baan. Aan de andere kant zorgt armoede ervoor dat veel kinderen niet naar school kunnen, omdat ouders de kosten niet kunnen betalen.
3 Gelijkwaardigheid mannen en vrouwen: in de internationale mensenrechtenverdragen is vastgelegd dat mannen en vrouwen formeel de zelfde rechten hebben. Vrouwen worden echter vaak gediscrimineerd en achtergesteld. Bij dit millenniumdoel hoort dat de verschillen tussen jongens en meisjes in het basis- en middelbaar onderwijs in 2015 verdwenen moeten zijn. Ook moeten ze zelf kunnen bepalen hoeveel kinderen ze krijgen, eigendomsrechten van een vrouw moeten worden vastgesteld, ze moeten recht hebben op hun deel van de erfenis, er moeten meer vrouwen in de arbeidsmarkt zijn, vrouwen moeten op hoge politieke posities terecht komen en vrouwen moeten tegen geweld worden beschermd.
4 minder kindersterfte: Wereldwijd sterven ruim 10 miljoen kinderen voor hun 5de levensjaar. Veel kinderen in ontwikkelingslanden overlijden aan ziektes die voorkomen of genezen hadden kunnen worden. Maar ook aids maakt steeds meer slachtoffers onder kinderen. In veel regio's(Noord-Afrika, Latijns-Amerika, Midden-Oosten en Oost-Azië verminderden het aantal kindersterfte dankzij economische groei, betere voeding en toegang tot gezondheidszorg.

5 Minder moedersterfte: zwanger worden is 1 van de gevaarlijkste dingen die een vrouw in een ontwikkelingsland kan overkomen. Jaarlijks overlijden een half miljoen vrouwen tijdens of na de bevalling. De Afrikaanse vrouwen zijn arm, leven op het platteland met slechte gezondheidszorg en ze zijn vrouw. Het is de meest benadeelde positie ter wereld. Het terugdringen van moedersterfte kan alleen gerealiseerd worden in combinatie met het derde millenniumdoel, gelijkwaardigheid voor vrouwen en mannen.
6 Terugdringen van aids, malaria en tbc: wereldwijd zijn er 40 miljoen mensen besmet met aids, 25 miljoen leeft in Sub-Sahara Afrika. In deze regio is aids de belangrijkste doodsoorzaak. Hiv/aids, malaria en tuberculose zijn 's werelds grootste killers en eisen de meeste slachtoffers in ontwikkelingslanden. Er moet goede voorlichting komen, voorbehoedsmiddelen, naalden moeten schoon zijn en er moeten medicijnen komen die het overdragen van de ziekte aan haar kind voorkomt. Dit alles kan veel invloed hebben. Als een leraar aids krijgt verkleint dit de kans op goed onderwijs of als boeren malaria krijgen kunnen ze geen voedsel meer verbouwen.
7 beter leefmilieu, zoals drinkwater: dit millenniumdoel is opgesplitst in een aantal subdoelen. Duurzame ontwikkeling is een doel waar alle landen naar moeten streven bijvoorbeeld minder ontbossing en Co2 uitstoot. Er moet toegang zijn tot drinkwater en sanitaire voorzieningen. Ten slotte moeten de leefomstandigheden worden verbeterd.
8 Eerlijke handel en schuldverlichting: Dit is een doel die veel rijke landen moeten doen om de andere doelen mogelijk te maken, zoals:
meewerken aan het tot stand komen van een eerlijk internationaal handelssysteem
een oplossing vinden voor de schuldenpositie van arme landen
samen met de ontwikkelingslanden zorgen voor fatsoenlijk werk voor jongeren.
Zich houden aan de afspraak om 0,7% van het BNP aan ontwikkelingshulp te besteden
Bij dit ontwikkelingsdoel draait het vooral om de politieke wil van de rijke landen. (voorbeeld: hoe kan een land als Mali geld besteden aan onderwijs of gezondheidszorg, terwijl het zijn schulden aan de rijke landen nog moet betalen ?)De belangrijkste reden is dat economische ontwikkeling wordt gefrustreerd door oneerlijke internationale handel.


H2 ontwikkelingslanden en hun kenmerken

§1 onderontwikkeld, ontwikkeld en in ontwikkeling

Vaak worden de termen arm en rijk gebruikt, dit slaat vooral op de economische welvaart. Ook de termen ontwikkeld en onderontwikkeld zijn omstreden (denigrerend.). Een andere term om ontwikkelingslanden aan te duiden is de 'Derde Wereld'. De term die tegenwoordig het vaakst wordt gebruikt is ontwikkelingslanden. Maar kunnen wel alle ontwikkelingslanden wel op één hoop schuiven.

Verschillen en overeenkomsten: Landen zijn niet allemaal in dezelfde mate ontwikkeld of onderontwikkeld. Cuba is op sociaal gebied, bijvoorbeeld het onderwijs, meer ontwikkeld dan Mexico, waar het economisch weer beter gaat. We noemen dit de verschillende dimensies van ontwikkeling. We onderscheiden:
De economische dimensie: zoals de mate waarin een land door productie van goederen en diensten in de behoeften van de bevolking kan voorzien.
De sociale dimensie: de waarborgen van de sociale mensenrechten; toegang tot onderwijs of gezondheidszorg.
De politieke dimensie: zoals de mate waarin de bevolking invloed heeft op de belangrijkste beslissingen in het land.
De culturele dimensie: zoals de mate waarin mensen in het land hun culturele identiteit vorm geven.
De ecologische dimensie: zoals de manier waarop er rekening wordt gehouden met het milieu.
Voorbeelden voor elke dimensie, om de verschillen tussen de ontwikkelingslanden te illustreren.
Verschillen:
Economische verscheidenheid: de verschillen in ontwikkelingslanden zijn groot. Er zijn landen met grote armoede en landen(zuid-Korea, Thailand) die de afgelopen 50 jaar enorme sprongen hebben gemaakt op bijvoorbeeld het gebied van industriële producenten of leidinggevend zijn in de scheepsbouw en de elektronica.
Sociale ongelijkheid: dit kan je herkennen aan de manier waarop ontwikkelingslanden omgaan met onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting.
Politieke verschillen: zien we in de manier waarop ontwikkelingslanden bestuurd worden. Naast dictaturen, zien we ook landen waar een democratiseringsproces op gang is gekomen.

Culturele verscheidenheid: er zijn bijvoorbeeld landen met een culturele traditie, waar het schrift al werd gebruikt toen wij nog in konijnen vellen liepen. Er zijn ook landen waar de culturele rijkdommen van de komst van kolonisten zijn vernietigd en waar de bevolking is uitgeroeid. De plaats die godsdienst inneemt in een samenleving kan verschillen. Veel verschillen tussen de positie van mannen en vrouwen zijn terug te voeren op aloude culturele tradities, zoals vrouwenbesnijdenis.
Verschillende ecologische problemen: ontwikkelingslanden hebben te maken met grote verschillen in hun natuurlijke omgeving.


§2 Overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden
Ondanks verschillen tussen ontwikkelingslanden onderling zijn er ook gemeenschappelijk kenmerken, zoals:
Veel armoede: Ontwikkelingslanden zijn op weg naar een hogere welvaart en een hoger welzijn voor de inwoners, maar ondertussen leeft een groot deel van de bevolking in armoede. Bij de vaststelling van de mate van armoede kijkt men meestal naar het inkomen dat nodig is om aan de minimale behoeftes te voldoen. Op basis daarvan wordt de armoedegrens berekend. Internationaal worden er twee armoedegrenzen aangehouden: De grens van 1 dollar per dag en een armoedegrens van 2 dollar per dag.
Eenzijdige economische structuur: Vaak hebben ontwikkelingslanden een eenzijdige exportpakket. Ze exporteren slechts een of enkele landbouwproducten. Andere landen zijn juist afhankelijk van een of meer mijnbouwproducten. In Nederland zien we dat bijvoorbeeld de landbouw maar 2% van het nationaal product is. Toch zijn niet alle ontwikkelingslanden vooral producent van de grondstoffen en de ontwikkelde landen van industrieproducten. Tegenwoordig is dat beeld veel diverser.
Ongelijke inkomensverdeling: voor vrijwel alle ontwikkelingslanden geldt dat het inkomen er vaak slecht verdeeld is over de bevolking. Dit kan uitgedrukt worden in de Gini-coëfficiënt van 0 tot 1 in een land. 0 betekend gelijkheid waarbij iedereen hetzelfde inkomen heeft, 1 betekend dat één persoon alles verdient.
Veel sociale problemen: Er zijn vaak meer mensen ziek, veel kinderen gaan niet naar school en ook de gezondheid van mensen laat veel te wensen over. De demografie kijkt naar bevolkingskenmerken als geboortes, sterfegevallen, leeftijdsopbouw. Deze cijfers zien er in ontwikkelingslanden vaan heel anders uit dan voor de rijke landen. Het geboortecijfer is vaak hoger omdat men veel kinderen wil die voor inkomens zorgen en de mensen hebben vaak geen toegang tot voorbehoedsmiddelen. Het sterftecijfer is in ontwikkelingslanden eveneens vaak veel hoger omdat er vaak geen goede voeding is en er is geen toegang tot schoon drinkwater.
Bestuurlijke problemen: De regeringen zijn vaak weinig affectief door een tekort aan gekwalificeerde ambtenaren. Ambtenarensalarissen zijn te laag dus moeten ze elders ergens bijverdienen. Er wordt vaak van een zachte staat besproken; scherpe regelgeving, maar zwakke handhaving. Er is veel corruptie: ambtenaren laten zich vaak betalen voor diensten die ze eigenlijk voor niets zouden moeten doen. Doordat er geen openheid en democratische controle is, kunnen kleptocraten, machthebbers die veel overheidsgeld in eigen zak steken, vaak jarenlang hun gang gaan. Veel grenzen lopen dwars door de woongebied van volkeren, dit leidt in veel ontwikkelingslanden tot scherpe etnische tegenstellingen.

Bedreiging lokale cultuur: in onze tijd is er nog steeds sprake van cultureel imperialisme, waarbij westerse normen en waarden, als democratie en mensenrechten, worden overgedragen op de plaatselijke bevolking. Zelf waar lokale bevolking nauwelijks contact heeft met het westen wordt het bedreig in haar culturele identiteit.
Aantasting milieu: kenmerken voor de meeste ontwikkelingslanden is het ontbreken van wetgeving die het milieu beschermen. In deze landen ontbreekt vaak het geld om het milieu te beschermen. Armoede leidt dus indirect ook tot milieuproblemen.


§3 hoe meet je ontwikkeling?
Er zijn verschillende methodes om te meten in hoeverre een land ontwikkeld is. Je kunt er verschillende aanwijzingen (indicatoren) voor gebruiken.

Het bnp per hoofd van de bevolking: De eenvoudigste methode is om te kijken naar het Bruto Nationaal Product (bnp). Je kijkt naar de totale inkomsten van een land en dat deel je door het aantal inwoners. Er zijn echter veel bezwaren. Het eerste bezwaar is dat het bnp per capita niets zegt over de verdeling van de rijkdom. Ondanks een relatief hoog bnp per capita zijn landen als Zuid-Afrika door de ongelijke verdeling dus toch ontwikkelingslanden. Het tweede bezwaar aan deze meetmethode heeft te maken met de koopkracht. Met 1 dollar kan je in India bijna 5 keer zoveel kopen als in de VS. Je moet het bnp dus eigenlijk corrigeren voor de koopkracht en uitgaan van het werkelijke prijsniveau van de verschillen daarin tussen landen. Purchasing power parity (PPP)= gelijkwaardigheid van koopkracht, omdat je daarmee de bedragen beter met elkaar kunt vergelijken.

Levensverwachting en onderwijs: een andere manier om ontwikkeling te meten is te kijken naar de levensverwachting. De levensverwachting weerspiegelt zowel de gezondheid, als de kwantiteit en kwaliteit van de voeding van de bevolking van een land. Je kan ook het onderwijs vergelijken. Welk deel van de bevolking heeft hoger onderwijs gehad, of hoeveel mensen in een land kunnen lezen en schrijven.

Human Development index: in deze index worden 3 indicatoren gecombineerd: het hebben van een lang en gezond leven (levensverwachting), het hebben van een opleiding (graad van scholing) en het hebben van een fatsoenlijke levensstandaard (bnp per capita in koopkrachtpariteiten). De drie indicatoren worden eerst afzonderlijk berekend en dan wordt het gemiddeld van de drie genomen. De HDI is een getal dat tussen de 0 en 1 ligt. Hoe dichter bij de 1 hoe meer ontwikkeld het land is. Jaarlijks wordt het in alle landen gemeten, de uitkomsten verschijnen in het Human Development Report. Dit gebeurt door de United Nations Development Programme (UNPD), een onderdeel van de VN dat zich bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking. In het rapport worden de landen onderverdeeld in hoge, gemiddelde en lage menselijke ontwikkeling.
§4 Theorieën ter verklaring van onderontwikkeling
Alle theorieën gaan terug naar de verlichtingsdenken uit de achttiende eeuw, waarin de vooruitgang (evolutie) en de mogelijkheid tot vooruitgang sterk werden benadrukt. Sommige theorieën haken in op dat vooruitgangsgeloof, andere plaatsen daar kritische kanttekeningen bij.

Moderniseringstheorieën: Het gaat er van uit dat alle landen zich in een evolutionair proces ontwikkelen. Volgens deze visie maken alle landen dezelfde stijgende lijn richting ontwikkeling door. Walt Rostow heeft dit uitgewerkt in een model: 'Five stages of Economic Growth':
Traditionele samenleving: Economie is nauwelijks ontwikkeld.

De voorwaarden voor take off worden gerealiseerd: zoals hoge investeringsniveaus, hoe opleidingsniveau en opkomst private sector.
De take off vindt plaats: Groeispurt waar de economie opbloeit, armen hebben ook profijt.
Verbreding van modernisering: volwassen economie.
Massaproductie en -consumptie: eindstadium
De landen met de beste randvoorwaarden, zullen zich het best en het snelst ontwikkelen. In dit model zijn voor de factoren binnen een land (interne factoren), die de kansen op ontwikkeling bepalen en dus als verklaring van onderontwikkeling worden aangedragen. Zoals gezegd zijn kapitaal en geschoolde mensen onmisbaar voor de ontwikkeling van een land, maar ook de interne factoren spelen een rol, zoals politieke en sociale structuur van een land. De machtsverdeling is vaak ongunstig voor de armen en ze houden algehele ontwikkelingen vaak tegen. Andere belangrijke belemmeringen zijn ongelijkheid en een gebrek aan infrastructuur. Bij ontwikkeling gaat het dus vooral om investeringen, menselijk kapitaal en internationale handel.
Kritische theorieën: Veel landen hebben geen gelijke startpositie. De ontwikkelingen zijn niet een vreedzame onderneming, het gaat gepaard met groeiende ongelijkheid, met politieke spanningen, met overheersing en met geweld. De landen kunnen dus niet opeens besluiten om zich nu maar te gaan ontwikkelen, zoals gesuggereerd wordt bij de moderniseringstheorie. De oorsprong van deze kritische theorieën ligt veelal bij Karl Marx (ook bij economen als Friedrich List, John Maynard Keynes). Een belangrijke stroming binnen deze kritische theorieën zijn de afhankelijkheidstheorieën. Deze geven aan dat ontwikkeling en onderontwikkeling twee zijden van dezelfde munt zijn. Onderontwikkeling is het gevolg van ontwikkeling in het rijke, geïndustrialiseerde deel van de wereld. Ontwikkelingslanden zitten daardoor in een wurggreep waaruit zij nauwelijks kunnen ontsnappen (Andre Gunder Frank). Dit komt ook omdat de ruilvoet van deze landen voortdurend verslechterd(Raul Prebisch).
Een tweede stroming stelt dat niet de afhankelijkheid het probleem is, maar de ongelijke ontwikkeling. Sommige landen ontwikkelden zich eerder in bepaalde fases van de wereld, ze zijn daardoor in staat andere landen te overheersen. Dit imperialisme heeft onder het moderne kapitalisme een speciale vorm aangenomen, omdat het gedomineerd wordt door grote ondernemingen, monopoliekapitalisme volgens Vladimir Lenin, hij zag het als de laatste fase van het kapitalisme.
Immanuel wallerstein ontwierp een wereldsysteemtheorie, waarin ook de alleenheerschappij van het westen als iets unieks in de historie wordt gezien, het leidde tot economisch imperialisme. Het kapitalisme wordt in deze stroming gezien als een progressieve kracht die vooruitgang brengt. Dit kan ook in andere landen teweeg worden gebracht.
Het belang van theorievorming: uit verschillende verklaringen vloeien strategieën voort om de onderontwikkeling op te lossen. Mensen die de afhankelijkheidstheorieën aanhangen wijzen meestla op een verandering (soms via revolutie) in de bestaande machtsverhouding, vooral ook op de noodzak van veranderingen in de geïndustrialiseerde landen. Uit de moderniseringstheorie vloeit vooral de noodzaak tot veranderingen in de arme landen zelf voort: betere scholing, gezondheidszorg, infrastructuur, beter bestuur , meer ruimte voor de vrije markt etc, dit leidt dus tot een ontwikkelingsstrategie waarin internationale handen en de vrije markt een grote rol spelen.


H3 Wat te doen aan onderontwikkeling
Donorlanden: landen die ontwikkelingshulp geven

§1 Helpen of samenwerken?

Ontwikkelingssamenwerking: het geheel van activiteiten waarbij welvarende landen, particuliere organisatie, individuen, bedrijven en ontwikkelingslanden proberen ontwikkelingslanden tot grotere welvaart te brengen. Ontwikkelingshulp: het gevel van geld, goederen of diensten aan ontwikkelingslanden om de welvaart en het welzijn in die landen te bevorderen. De officiële hulp komt van regeringen, van het belastinggeld en de nationale begroting. Er kan op verschillende manieren ontwikkelingshulp worden gegeven:

Giften of leningen met zachte voorwaarden ( lage rente, lange looptijd etc).
het sturen van producten maïsmeel en vrachtwagens.
Het sturen van experts om bijvoorbeeld een nieuwe weg of brug aan te leggen.
Officieel mag je alleen spreken van ontwikkelingshulp als het hulp is aan ontwikkelingslanden. Er bestaat echter geen algemeen aanvaarde definitie. Het Development Assistance Committe (DAC) van de organisatie van Economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) stelt daarom met overleg van de donoren een lijst met officiële landen die gelden als ontwikkelingslanden. Er is ook particuliere ontwikkelingshulp. Dit geld als mensen geven om activiteiten in ontwikkelingsland uit te voeren.


§2 motieven achter ontwikkelingssamenwerking
Individuen doen dit vaak vanuit religieuze motieven, vanuit medelijden of vanuit schuldgevoel.
Andere motieven:
Politieke en strategische motieven: De amerikanen hadden Marshallhulp gegeven voor de wederopbouw van Europa met een grotendeels politiek en strategisch doel: het behouden van de democratie. De laatste jaren staat terrorismebestrijding voorop en ontvangen landen als Pakistan, Afghanistan en Irak veel Amerikaanse hulp. Voor Nederland gelden politieke motieven minder sterk.
Economische en commerciële motieven: Veel hulp wordt gegeven in de vorm van goederen of diensten waarbij westerse landen hun eigen bedrijfsleven voorrang geven. Dit soort hulp- geboren uit commerciële motieven- noem je gebonden hulp: een ontwikkelingsland moet het geld dat het krijgt in een land van de donor besteden om bijvoorbeeld medische apparatuur te kopen. Die binding is omstreden, omdat de goederen die zo geleverd worden vaak duurder zijn dan op de wereldmarkt. Daarom zijn er internationale afspraken gemaakt om dit te beperken.
Ethisch-humanitaire motieven: mensen kunnen vanuit hun religieuze gedachtes hulp geven, dit doen ze meestal omdat hun godsdienst stelt dat ze hun naasten lief moeten hebben, dit zie je vooral bij christelijke politieke partijen. Mensen kunnen ook vanuit hun politieke overtuigingen geld geven. Dan gaat het veelal om solidariteit met mensen die het slechter hebben, dit zie je vooral bij socialistische of sociaaldemocratische partijen. Het humanitaire motief heeft zowel een korte- als een langetermijnbelang. Op korte termijn wordt iets gedaan aan een noodsituatie; het langetermijnperspectief is vrede. Het ethisch-humanitaire motief wordt de laatste jaren steeds meer onderbouwd vanuit de mensenrechten. De universele verklaring van de rechten van de mens bevat ook sociale rechten die aangevend dat ieder mens, recht heeft op een menswaardig bestaan, op voedsel, onderdak, medische zorg en onderwijs.

Motievendriehoek: de drie hiervoor behandelde groepen van motieven zijn overlappend. (zie voorbeeld). Achter de motieven zitten allerlei belangen en lobby's. Vrachtwagenfabrikanten hebben een economisch belang, de regering een politiek belang, de kerken en particuliere hulporganisaties benadrukken het humanitaire motief. Het belangrijkste is de landenkeuze. Als een regering ervoor kiest om de hulp vooral te richten op de armste landen, dan zal het humanitaire motief het zwaarst wegen. Als opkomende markten zoals China veel hulp krijgen van een land, dan is waarschijnlijk het commerciële motief doorslaggevend. Als we op deze manier het gewicht van verschillende motieven in te schatten, kunnen we de donorlanden in een driehoek plaatsen. Bovenin zitten de landen waar het politiek-strategische motief het zwaarste weegt (VS), In de rechter hoek landen waarin het economisch-commerciële motief sterk meetelt (Duitsland) en linksonder waarin ethisch-humanitaire motieven het zwaarst tellen(Noorwegen).
Overige motieven: Drie wat minder belangrijke motieven om hulp te bieden zijn de zorgen om : milieuproblemen: in ontwikkelingslanden ontbreekt vaak het geld/kennis om iets te doen aan milieuproblemen. Veel milieuproblemen zijn echter grensoverschrijdend (broeikas effect, ontbossing). Daarmee kan het voor westerse landen van belang zijn om te helpen bij het oplossen van deze problemen. Illegale migratie: is een probleem in verschillende Europese landen, maar wordt veroorzaakt door de problemen in de ontwikkelingslanden. De gedachte is dat, als er economische perspectief in de landen van herkomst, de mensen minder geneigd zijn hun heil elders te zoeken. Door migranten tijdelijk te laten terugkeren naar hun land van herkomst, kan hun kennis en ervaring daar worden gebruikt. Culturele motieven: Donorlanden als Frankrijk willen graag hun cultuur, zoals taal, literatuur en film, verbreiden. Tijdens de kolonisatie werd veel van de cultuur ingevoerd en nu nog steeds zijn veel dingen van die tijd bewaard gebleven.


§3 ontwikkelingsstrategieën
Kapitalistische strategieën: een hoofdkenmerk hiervan is de grote rol voor het vrijemarktmechanisme. De rol van de overheid blijft beperkt tot het opstellen van regels en het letten op de naleving ervan. De overheid kan wel subsidies geven aan bedrijven, maar wel beperkt. Groene revolutie: deze strategie kan het accent leggen op het verhogen van de landbouwproductie, bijvoorbeeld door het introduceren van nieuwe soorten fruit en groentes. Importsubstitutie: dit accent kan ook liggen op industrialisatie. Bijvoorbeeld door het besluiten zelf industriegoederen te produceren die eerst werden geïmporteerd. Essentieel hierbij is dat de eigen markt wordt afgeschermd, door hoge tarieven op de importproducten te heffen. De tweede industrialisatiestrategie is die van de exportgeleide groei: de regering stimuleert bedrijven om te produceren op de wereldmarkt, dat begint vaak bij arbeidsintensieve producten zoals textiel en kleding. Via het verlenen van vergunningen en goedkope kredietverleningen probeert de regering de industrialisatie te reguleren.
Socialistische strategieën: hier treedt de overheid veel meer op, ze proberen de productie te sturen door planning, door de industrialisatie zelf ter hand te nemen en door grote invloed op de landbouw uit te oefenen. Binnen de socialistische strategie zij verschillende modellen te onderscheiden. In de een lag het accent op industrialisatie en de opbouw van zware industrie (SU), in de ander meer op het platteland (china), of op arbeidszelfbestuur (voormalig Joegoslavië). Veel landen die net onafhankelijk waren geworden, volgden de SU op, omdat ze tegen het kapitalisme waren en zelfstandig in hoog tempo hadden ontwikkeld.
Overige strategieën: andere strategieën die werden gebruikt in de ontwikkelingssamenwerking zijn die van de basisbehoeften: hier moet een land investeren in de basisbehoeften. Hierdoor wordt er werkgelegenheid gecreëerd, waardoor veel mensen uit de armoede kunnen komen. Herverdeling: hier komt het neer op samenwerking tussen ontwikkelingslanden en de donorlanden, hierbij staat het bestrijden van armoede voorop. De strategie komt er nu op neer dat arme landen die kwijtschelding van hun schulden willen, een Poverty Reduction Strategy Paper moeten opstellen. Hiermee moet het land aangeven hoe ze dat armoede willen bestrijden, met de nadruk op onderwijs en gezondheidszorg. De donorlanden letter erop of het land goed bestuurd wordt en of er corruptie bestreden wordt.

Belang van strategieën: grofweg gaat het om de keuze of een land zich primair richt op het vergroten van de totale welvaart of op het eerlijk verdelen van de welvaart. De strategieën zij belangrijk voor het land zelf, maar ze spelen ook een grote rol bij het geven van hulp. Een land dat een strategie opvolgt die door internationale organisaties wordt gewaardeerd, zal eerder hulp krijgen, dan een land die ze eigen weg volgt. Landen die grote schulden hebben en met hun schuldeiser overhoop liggen, kunnen geen eigen strategie kiezen. Ze hebben te maken met twee belangrijke internationale organisaties: De wereldbank en het IMF. Beide eisten op een structurele aanpassing van de economieën. De landen met een meer socialistische strategie zouden overstappen naar een kapitalistische strategie waarin privatisering en het terugdringen van de overheid voorop stonden. Er kwam echter weinig van terecht.


H6 Internationale organisaties

§1 De Verenigde Naties

De VN werd in 1945 opgericht en telt nu 192 lidstaten. Een belangrijk moment in de beginfase was het aannemen van de Universele verklaring van de rechten van de mens. Dit vormt een maatstaf waarmee internationale overheden worden beoordeeld. Landen die volgens de Algemene vergadering mensenrechten schenden worden opgeroepen om hun gedrag te verbeteren. De veiligheidsraad(15 landen, 5 daarvan vetorecht) kan wel dwingend ingrijpen. Ze zijn verantwoordelijk voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. De VN kan een troepenmacht inzetten, maar er wordt vaker een VN-vredesmacht ingezet. Dat gebeurt met name in gebieden waar na oorlog een instabiele situatie is ontstaan. Ze zorgen voor stabiliteit en vrede van een land, dit zorgt ook voor ontwikkelingen in een land. Het hoofd van de VN is de staatssecretaris: nu Ban Ki-Moon.

Werkterreinen van de VN: De VN noemt zich een mondiale organisatie van overhen, samenwerkend op het gebied van internationale recht, de veiligheid in de wereld, ontwikkeling van de wereldeconomie en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Uit deze missie vloeien een aantal kernactiviteit voort, vedreel over vier hoofdterreinen:

vrede en veiligheid
mensenrechten
milieu
economische ontwikkeling van de arme landen.
Voor haar taak om ontwikkeling te helpen met de economische hebben de Vn een aantal afspraken gemaakt( 0,7 procent van bnp, millennium doelen) en enkele speciale organisaties opgericht. Om de economische ontwikkeling van arme landen te stimuleren werd het ontwikkelingsprogramma van de VN (United Nations Development Programma UNDP) opgericht, ze zijn met een budget van 5 miljard een van de groter multilaterale verschaffers van ontwikkelingsgelden. Belangrijkste hulporganisaties en hun werkterreinen:
De Food and Agricultural Organisation (FAO): doel te streven naar voedselveiligheid en voedselzekerheid. Het belangrijkste doel is om honger in de wereld te bestrijden, verbeteren van landbouw en een goede regelgeving om te voorkomen dat er te veel hormonen of gif in het voedsel komt.
De world health organization (WHO): kijkt naar de gezondheidszorg in alle landen, coördineert activiteiten op dit gebied en probeert de gezondheid van de wereldbevolking te verbeteren.
De international labour organization(ILO): houdt zich bezig met arbeidsvraagstukken, zoals stimuleren van werkgelegenheid en verbetering van arbeidsomstandigheden.
Het United Nations Edicational Scientific and Cultural Organization (UNESCO): onderwijs en wetenschap verbeteren, streeft naar versterking van culturele identiteit van volkeren.
Het United Nations Children's Emergency Fund (UNICEF): komt op voor kinderrechten, steunt hulpprogramma's op het gebied van gezondheidszorg, voeding, water en onderwijs (155 landen).
De United Nations Environment Progamme: tegen milieuvervuiling en milieuvernietiging.

De United Nations High Commissioner for Refugees: vluchtelingenorganisaties. Hoewel economische ontwikkelingen geen hoofddoel is, komt wel de meest schrijnende vormen van armoede tegen tijdens het werk, daarom is deze organisatie steeds meer betrokken bij allemaal vormen van noodhulp, zoals vluchtelingenkampen.

Het functioneren van de VN: Voor besluiten ontbreekt soms de benodigde overeenstemming. Arme en rijke landen hebben verschillende ideeën en belangen. Ook de verschillen tussen de communistische en de westerse landen zijn nog niet volledig opgelost. De VN heeft daarnaast beperkte mogelijkheden. Door het vetorecht van de 5 permanente landen in de Veiligheidsraad worden er weinig resoluties uitgevoerd. De problemen zijn complex. Door de opeenstapeling en internationalisering van deze problemen neemt het belang toe om deze zaken internationaal op elkaar af te stemmen, dit verloopt echter nog niet zoals het zou moeten. De hulp is vaak versnipperd. De VN verdelen hun taken over verschillende organisaties, suborganisaties, commissies en organen die allemaal hun eigen doelstellingen en budget hebben. Ze stemmen de werkzaamheden nauwelijks op elkaar af. De VN zijn een grote organisatie, daardoor is er veel bureaucratie. Dit komt doordat ambtenaren deels in New York en deels in Genève werken. Als er een beslissing is genomen kan het dan lang duren voordat het wordt uitgevoerd. Het heeft ook te maken door het beperkte financiële middel, de inkomsten bestaan uit contributies en of toezeggingen van de aangesloten landen. Doordat sommige landen niet op tijd betalen, kampt de VN soms met geldgebrek.


§2 wereldbank en IMF
Het zijn gespecialiseerde en onafhankelijke organisaties van de VN. Het ging in het begin met name om het herstellen van de economie, onder meer door financiële steun in de vorm van leningen en giften. Door de tijd heen is de nadruk van beide organisaties steeds meer komen te liggen op het integreren van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie.
De Wereldbank: De wereldbank opereert op dit moment als ontwikkelingsbank. Het doel is verminderen van armoe en het verbeteren van de levensstandaard door middel van duurzame economische groei, ze helpen door middel van leningen, giften en technische ondersteuning. Aan de hand van beschrijvingen van arme landen hoe de economische en sociale situatie eruitziet en wat er moet gebeuren om de toestand te verbeteren, worden leningen, giften of technische assistentie verstrekt.
Het internationaal monetair fonds: het belangrijkste doel is het verzekeren van stabiliteit van het internationaal monetair systeem. Dat wil zeggen het systeem van wisselkoersen en internationale betalingen dat landen de mogelijkheid biedt om goederen en diensten van elkaar te kopen. Financiële stabiliteit is van belang om duurzame economische groei en een hoger levensstandaard te creëren. In ruil voor een lening eist het IMF meestal economische hervormingen zoals verhoging van de belastingen, verlagen van de overheidsuitgaven en het privatiseren van staatsbedrijven. Het doel hiermee was dat een land het investeren van het het buitenland aantrekkelijker zou worden gemaakt en dat het zou leiden tot groei van werkgelegenheid en stijgende inkomsten door de verbeterde export.
Kritiek op IMF en Wereldbank: Het eerste punt van kritiek is dat beide organisaties te veel de nadruk leggen op een mondiale liberale, open markteconomie. Het doel is dat westerse bedrijven gaan investeren in ontwikkelingslanden, maar hierdoor hebben arme landen te weinig ruimte om hun eigen economie te beschermen tegen machtige bedrijven of rijke landen. Een ander kritiekpunt is dat alle landen hetzelfde medicijn voorgeschreven krijgen, namelijk het richten op de export van grondstoffen en mijnbouwproducten. Het gevolg was door het grote aanbod dat de prijzen van grondstoffen sterk daalden en landen steeds meer moesten exporteren om hun inkomsten op peil te houden. Het derde punt van kritiek is dat beide organisaties te veel rekening houden met de financiële en politieke belangen van de VS(VS betaald hoge contributies en heeft daardoor veel zeggenschap). Tegenover de strenge economische eisen die de organisaties arme landen opleggen, worden er minder eisen gesteld aan de mensenrechten, milieuwetgeving en arbeidssituaties van die landen.
Schuldenpositie: het geld dat IMF en de wereldbank jarenlang aan de arme landen leenden, leidde tot een dramatische schuldenpositie van deze landen.


§3 De Europese Unie

De Europese Unie is na de wereldbank de grootste donor van ontwikkelingsgelden ter wereld. Het doel van de EU op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is:
1 duurzame economische en sociale ontwikkeling, met name van de armste landen.
2 de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie.

3 armoedebestrijding
4 het waarborgen van democratie, rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden.
De ontwikkelingssamenwerking van de EU is gebaseerd op verschillende uitgangspunten:
Het Europees ontwikkelingsfonds (EOF): is bedoeld om de handel tussen EU-landen en de voormalige Europese koloniën te stimuleren en te beschermen. In het verdrag van Cotonou, is een voorkeursbehandeling voor de voormalige koloniën afgesproken. Een groep van 78 ontwikkelingslanden kunnen hierdoor onder gunstige voorwaarden hun producten verkopen op de EU markt. Voor de EU-landen is dit een gunstig verdrag, ze zijn namelijk verzekerd van de aanvoer van grondstoffen.
Instrument voor ontwikkeling: steun voor ontwikkelingslanden op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, milieu en voedselzekerheid.
New neighbourhood policy: humanitaire hulp, stabiliteit en mensenrechten voor nieuwe democratieën.

Kritiek op de EU: vooral op bureaucratische regels is veel kritiek. Landen moet veel administratieve regelen om in aanmerking voor subsidies te komen. Een ander kritiekpunt betreft de afspraak om de handelsrelatie tussen de voormalige koloniën en de EU te liberaliseren. In de praktijk stelt deze afspraak weinig voor vanwege het landbouwbeleid van de EU dat gericht is op bescherming van de eigen EU-lidstaten. Hierdoor is het voor boeren uit arme landen moeilijk om hun producten in de EU af te zetten.


H7 Globalisering
globalisering: mensen staan wereldwijd steeds meer en makkelijker met elkaar in verbinding. Het verschil met vroeger is dat het proces de laatste decennia enorm is versneld. Door de toegenomen globalisering krijgen sommige problemen vaker een internationaal karakter, zoals het broeikaseffect dat wereldwijd speelt. Omdat sommige vraagstukken internationaler zijn geworden, is het ook belangrijk dat er oplossingen gevonden worden die grensoverschrijdend zijn.


§1 Politieke gevolgen

Na het einde van de koude oorlog zijn we in een tijdperk met een nieuw soort politieke en militaire conflicten terechtgekomen. De nieuwe conflicten zoals in Irak en Afghanistan zijn vaker binnenlandse aangelegenheden. Daarvoor waren het koloniën van westerse landen. Nu ze op eigen benen staan, moet er binnen een land saamhorigheid gaan ontstaan met een gemeenschappelijke identiteit. Op de politieke besluitvorming dient op een democratische grondslag plaats te vinden. Dit proces van nation building wordt bemoeilijkt door sterke etnische en politieke verschillen. Tegelijkertijd verplaatsen deze nieuwe conflicten zich makkelijk naar buurlanden en globaliseren ze heel snel. Tegelijkertijd zijn er veel internationale actoren die uit politieke en strategische motieven die de vrede herstellen in Afghanistan en Sudan: van de veiligheidsraad van de VN tot en met particuliere ontwikkelingsorganisatie als Pax Christi. Er is de laatste jaren meer aandacht gekomen voor de samenhang tussen veiligheid en ontwikkeling, want deze conflicten zijn funest voor de ontwikkelingskansen van arme landen, zolang er geen veiligheid is kunnen kinderen nauwelijks naar school. Soldaten die de vrede komen herstellen, besteden veel meer aandacht aan wederopbouw en ontwikkelingswerkers realiseren zich dat in sommige gevallen soldaten broodnodig zijn om ontwikkeling een kans te geven. Voor dit inzich is een nieuwe term bedacht: 3D-aanpak: Defence, Diplomacy and Development. Het betekend dat in een politieke conflictsituatie waarbij ook humanitaire hulp nodig is, de inspanningen voor militairen, diplomaten en ontwikkelingswerken op elkaar aansluiten. Het gaat erom de orde te herstellen zodat de bevolking de draad kan oppakken. Geweld is niet de enige maneir om dit te bereiken, ook praten, overreden en soms zelfs afkopen zijn net zo belangrijk.



§2 Economische gevolgen
Globalisering heeft bijgedragen aan de totale mondiale welvaart. Bedrijven kunnen makkelijk investeren in regio's waar ze de meeste winst denken te maken. Sommige ontwikkelingslanden zoals Zuid-Korea profiteerde zichtbaar van deze positieve gevolgen. In deze landen worden veel eenvoudige massaproducten voor de wereldmarkt gemaakt. Met de opbrengsten is langzaam maar zeker de infrastructuur uitgebreid, het onderwijs verbeterd etc. Een aantal Afrikaanse landen merken echt de negatieve gevolgen. Veel westerse bedrijven willen er liever niet in investeren vanwege onveiligheid, corruptie, politieke en juridische instabiliteit en gebrek aan geschoold personeel. Maar ze verkopen wel op grote schaal hun producten. Voor een deel gaat het hier om oneerlijke concurrentie, de eigen landen sneuen hun eigen namelijk financieel. Zij kunnen hierdoor hun producten extra goedkoop op de markt verkopen. De arme landen kunnen deze concurrentie werden door protectionisme(= bescherming) toepassen. Je kan een hoge invoerbelasting hefften op buitenlandse producten, daarmee maak je de importproducten duurden dan je eigen producten. Dit kan andersom ook. Om dit soort conflicten op te lossen is de Wereldhandelsorganisatie (WTO) opgericht.

De wereldhandelsorganisatie: 142 landen zijn hierbij aangesloten. Ze onderhandelen en overleggen over de internationale handel. Belangrijkste doelstellingen:
bevorderen internationale handel
tegengaan van protectionisme
het bestrijden van het dumpen producten zoals landbouwoverschotten
oplossen van handelsconflicten tussen landen
De meeste leden van de WTO zijn ervan overtuigd dat ontwikkelingslanden ook profiteren van een vrije wereld handel. Door toenemende economische groei ontstaat er meer werkgelegenheid en komt er een verbetering van de inkomens. Kritiek: mechanisme van de oneerlijke concurrentie. Organisaties van kleine producenten in ontwikkelingslanden zeggen dat handelsliberalisering de voedselzekerheid en een eigen inkomen juist bedreigen. Bij vrijdhandel mogen arme landen immers buitenlandse productie niet meer tegenhouden of extra belasten. Naast protectionisme moet dus ook subsidiëring aangepakt moeten worden.

Eerlijke wereldhandel: een eerlijke wereldhandel zou enorm belangrijk zijn voor de ontwikkelingskansen van arme landen. Trade not aid. De onderhandelingen duren vaak lang omdat de vraagstukken erg gecompliceerd zijn, daarmee lijkt een akkoord ook ver weg.


Anti- en andersglobalisten: ze zijn tegen de ondeerlijke internationale verhouding, tegen vrijhandel en tegen de grote vrijheid die internationale bedrijven tegenwoordig hebben om overal actief te zijn. Volgens hen leidt vrijhandel tot milieuvervuiling, uithollen van arbeidsnormen en tot een vergroting van de kloof tussen arm en rijk. Ze pleiten vooral voor regionale handel: daarmee moet voorkomen worden dat producten over de hele aarde worden vervoerd.

3 Culturele gevolgen.
Culturele globalisering:Globalisering heeft grote invloed op de cultuur van ontwikkelingslanden.
Gevolgen:
– informatiekloof tussen arm en rijk: Informatie is steeds een belangrijker product geworden maar in veel ontwikkelingslanden vooral Afrikaanse landen is de informatie alleen toegankelijk voor de hogere sociale klassen.
– Westerse culturele dominantie:
Globalisering betekent dat de westerse cultuur de eigen cultuur van veel ontwikkelingslanden verdringt. Voorbeelden: McDonald’s, Coca Cola maar de inwoners van ontwikkelingslanden zijn ook bijvoorbeeld afhankelijk van westerse berichtgeving voor nieuws uit hun eigen land zoals CNN en BBC.

– Nadruk op de eigen culturele identiteit
Door de westerse invloed komt er een tegenreactie waarbij men de eigen culturele identiteit sterk benadrukt. Vooral ouderen hechten vaak meer waarde aan hun traditionele waarden. Voorbeelden Iran en Jemen.
Relativisme of Universalisme?
– Cultuurrelativisten
Staan open voor een andere cultuur zonder die te beoordelen vanuit de normen van de eigen cultuur. Zij proberen het gedrag van mensen te begrijpen binnen de context van die cultuur. De belangrijkste kritiek op deze visie is dat ook allerlei misstanden kan worden weggerelativeerd zoals schenden van mensenrechten.
– Cultuuruniversalisten

Gaan ervan uit dat bepaalde algemene waarden voor iedereen gelden zoals vrijheid van godsdienst etc. En er moet dus altijd worden opgetreden als deze worden overtreden. Kritiek hierop is dat er te veel wordt uitgegaan van eigen westerse normen en waarden.
Cultuur en ontwikkeling.
Basispakket waar ieder land en individu aan moet houden:
De universele mensenrechten
– Het principe van een democratische rechtstaat
– De bescherming van minderheden
– De erkenning van culturele verscheidenheid
Men kan dus geen beroep op eigen cultuur doen als ze daarmee de mensenrechten negeren.

REACTIES

R.

R.

misschien een hele domme vraag maar zou je mij misschien de details van het lesboek kunnen doorsturen zodat ik weet waar het van is. De naam van de methode etc?

Alvast bedankt!

Groetjes

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.