Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 6400 woorden
  • 26 mei 2010
  • 75 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
75 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: Communicatie en massamedia
Zonder massacommunicatie zouden we de meest eenvoudige informatie zoals het nieuws en het weerbericht moeten missen. Massacommunicatie draagt voor een belangrijk deel bij aan de openbaarheid van informatie. Dit hoofdstuk gaat over de vele aspecten die een rol spelen in het communicatieproces. Niet alleen bij massacommunicatie, maar ook bij communicatie van persoon tot persoon.

Paragraaf 1: Communicatie

Communiceren wordt steeds meer gezien als de basis voor onze samenleving. Bewust of onbewust vindt er dus altijd communicatie plaats en daardoor beïnvloeden mensen elkaar.

Bij communicatie gaat het altijd om twee processen die zich tegelijkertijd afspelen: informatieoverdracht en het beïnvloeden van de onderlinge relatie.

Informatie
Communicatie vindt plaats tussen een zender die de boodschap ‘verstuurt’ en een ontvanger die de boodschap ‘ontvangt’. De boodschap bestaat uit een hoeveelheid informatie zoals feiten, plannen, gedachten, gevoelens of gedragingen. Wanneer de ontvanger op een boodschap reageert, spreken we van feedback of terugkoppeling. Voor een zender is de communicatie ‘geslaagd’ als de boodschap bij de ontvanger precies overkomt zoals deze bedoeld was.

Relatie
Communicatie beïnvloedt voortdurend relaties tussen mensen. Het heeft vaak een specifiek doel en je kunt communicatie ‘geslaagd noemen als deze leidt tot een gewenste onderlinge sociale verhouding of een ander beoogd resultaat.
Communicatie definiëren we daarom als een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven.

Het communicatieproces
Ieder communicatieproces kent vijf basiselementen:
- zender (wie?)
- boodschap (wat?)
- kanaal of medium (hoe?)
- ontvanger (tegen wie?)
- mogelijke gevolgen (welk effect?)

Om het proces goed te kunnen begrijpen, bespreken we niet alleen deze basiselementen maar ook het begrip feedback en het verschijnsel van communicatiestoornissen, dat wil zeggen de mogelijke misverstanden tussen een zender en ontvanger.

Zender

De zender kan een persoon zijn of bestaan uit een groep personen, een organisatie of een bedrijf.

Boodschap
De boodschap van de zender bestaat uit een hoeveelheid informatie zoals feiten, plannen, gedachten, gevoelens of gedragingen. De boodschap is meerledig en bestaat uit verschillende componenten die op elkaar zijn afgestemd.
Middel
Een boodschap wordt altijd overgebracht via een middel of een medium. Non-verbaal wil zeggen dat je met lichaamstaal of een andere manier zonder dat je woorden gebruikt communiceert. Als de afstand tussen de zender en ontvanger te groot wordt, is er een technisch hulpmiddel nodig.
Boodschappen worden altijd door de zender in een bepaalde vorm of code verpakt. Je noemt dit encoderen, het omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen.

Ontvanger
Een boodschap wordt door een ontvanger vrijwel nooit ongewijzigd en objectief overgenomen of begrepen.

Decoderen is het uitpakken van de boodschap door de ontvanger, het terugvertalen van de boodschap naar de veronderstelde betekenis. De ontvanger vertaalt en interpreteert de informatie en reconstrueert de betekenis.

Effect
Als de boodschap bij de ontvanger is aangekomen, dan eindigt het communicatieproces nog niet. De ontvangen informatie beïnvloedt vervolgens al dan niet het gedrag, de ideeën en opvattingen van de ontvanger. Dit noemen we het communicatie-effect.

Feedback is de reactie van de ontvanger op een boodschap van de zender: de rollen van de zender en ontvanger zijn nu omgedraaid.


Communicatiestoornissen
In het communicatieproces is de manier waarop de zender de boodschap ‘inpakt’ en de ontvanger de boodschap ‘uitpakt’, sterk afhankelijk van hun beider referentiekader. Je referentiekader is het geheel van je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen.
Tijdens de communicatie kunnen deze referentiekaders ruis veroorzaken. Ruis betekent verstoring of misvorming van het communicatieproces.
Als de ontvanger een boodschap anders interpreteert dan de zender bedoeld heeft, spreken we van een communicatiestoornis.

Paragraaf 2: Soorten communicatie

We onderscheiden een aantal vormen van communicatie.

Directe tegenover indirecte communicatie. Bij directe communicatie is er sprake van persoonlijk contact tussen personen. Bij indirecte communicatie komt er altijd een technisch hulpmiddel aan te pas, zoals bij een telefoongesprek, briefwisseling, een e-mailuitwisseling of praten via chatboxen.

Eenzijdige tegenover meerzijdige communicatie
Bij eenzijdige communicatie gaat het om eenrichtingsverkeer, zoals bij radio, tv, kranten en films meestal het geval is. Als communicatie meerzijdig is, zijn de deelnemers tijdens het gesprek afwisselend zender of ontvanger.

Verbale tegenover non-verbale communicatie
Bij verbale communicatie (verbum betekent woord in het Latijn) wordt er gesproken of geschreven. Non-verbale communicatie is alle communicatie waarbij men geen woorden gebruikt, maar bijvoorbeeld symboliek, tekeningen, gebaren en lichaamstaal. Non-verbale signalen verschillen vaak per cultuur en kunnen tot misverstanden leiden, zeker als gebaren in de ene cultuur een tegenovergestelde betekenis hebben dan in een andere cultuur.

Interpersoonlijke communicatie tegenover massacommunicatie

Interpersoonlijke communicatie is directe communicatie tussen personen waarbij vaak sprake is van directe verbale feedback. Denk bijvoorbeeld aan een gesprek met vrienden in het café of aan een vergadering.

Massacommunicatie is unilaterale of eenzijdige communicatie gericht op een groot en grotendeels onbekend publiek.

Massacommunicatie
Bij massacommunicatie wordt de openbaarheid van de boodschap als bepalend kenmerk gezien.
We zetten de 6 belangrijkste kenmerken van massacommunicatie nog even op een rij:
- de informatie die de media overbrengen, is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
- De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk
- Er is sprake van een heterogeen en relatief onbekend publiek
- De communicatie verloopt meestal eenzijdig. De ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achteraf reageren
- De zender kan niet meteen controleren of de boodschap is aangekomen, laat staan begrepen. Er is geen directe feedback
- De ontvanger bepaalt voor een groot deel zelf hoe hij of zij een medium gebruikt. De ontvanger kan kranten en folders ongelezen in de oud-papierbak gooien en de televisie uitzetten

Verschillen worden kleiner

Door ontwikkelingen in de communicatietechnologie is er een verandering gekomen in massamediale communicatieprocessen.
Door technologische ontwikkelingen is steeds vaker interactiviteit mogelijk bij traditionele media, zoals krant, radio en tv.
Een speciale rol vervult internet, omdat bij internetgebruik het onderscheid tussen zender en ontvanger zodanig is vervaagd dat iedereen informatie kan uploaden en verzenden of kan downloaden, dat wil zeggen ontvangen.

Massamedia
Het woord massamedia verwijst naar de verschillende soorten dragers van openbare boodschappen, zoals dag- en weekbladen, tijdschriften, boeken, films, radio, tv en internet.

Soorten informatie
Massamedia brengen talloze boodschappen of informatie over. Grofweg kunnen we uitgaan van de volgende groepen boodschappen.
- amusement. Bij de Donald Duck, een roman, een actiefilm van Bruce Willis en cd’s of mp3’s gaat het om amusementsboodschappen. Ruim 50% van het programma-aanbod van tv-zenders bestaat uit amusement, zoals quiz- en showprogramma’s. bij de commerciële omroepen is dit zelfs meer dan 80 %.
- Nieuws. Vooral kranten bevatten naar verhouding veel nieuws. Daarnaast zijn er de journaals en actualiteitenprogramma’s op radio en tv. Ook op internet kun je het laatste nieuws op veel plaatsen vinden.
- Reclame. Reclameboodschappen hebben twee doelen: mensen wijzen op nieuwe of goedkope producten en de naamsbekendheid vergroten. Om aandacht te trekken worden reclameboodschappen steeds leuker. Er bestaat zelfs een wedstrijd voor de leukste commercials.

- Meningsvorming. Denk hierbij aan de vele talkshows, documentaires, ingezonden brieven in kranten, discussiegroepen op internet en specials op radio en tv. Hierdoor vormen we een eigen mening over problemen als orgaandonatie, de klimaatwisselingen, de files en de bio-industrie.

Hoofdstuk 2: Het medialandschap

Boeken zijn de oudste massamedia en bestaan ruim vijfhonderd jaar. Kranten werden rond 1600 voor het eerst gedrukt en waren de eerste gedrukte verspreiders van nieuws. Radio en televisie zijn vrij jonge, audiovisuele massamedia, die minder dan honderd jaar oud zijn. Internet is nog jonger en bestaat pas ruim vijftien jaar als massamedium.
Vooral radio, tv en internet hebben een maatschappelijke revolutie ontketend, doordat ze ervoor hebben gezorgd dat we niet alleen inwoner van een dorp of stad zijn, maar tegelijkertijd wereldburger.
Belangrijke gebeurtenissen aan de andere kant van de wereld zoals de aanslagen van 9/11, zijn in onze tijd vaak live te volgen. De informatie die we met een paar muisklikken kunnen oproepen, is oneindig.

Paragraaf 1: soorten massamedia

Hoofdindeling
Traditioneel maken we onderscheid tussen gerukte massamedia op papier en audiovisuele massamedia die communiceren via geluid en bewegende beelden. Met de opkomst van internet is dit onderscheid minder scherp geworden.
Internet noemen we een digitaal massamedium, omdat de informatie digitaal wordt opgeslagen.

Overeenkomsten en verschillen
Alle massamedia bezitten de kenmerken van massacommunicatie die we in hoofdstuk 1 hebben genoemd, maar er zijn ook verschillen. Zo zijn de mogelijkheden van interactiviteit op internet groter en trekken tv-programma’s meestal een groter publiek dan radio-programma’s.
Een ander verschil is de wijze van bedrijfsvoering. Het grootste deel van de massamedia kent een

vrije ondernemingswijze productie, dat wil zeggen dat de ondernemingen marktgericht zijn met als doel te kunnen blijven bestaan en winst te maken.
Zendgemachtigden op ideële grondslag vallen binnen een door de overheid gecreëerd wettelijk kader, het publieke bestel. Omdat zij subsidie van de overheid krijgen, mogen deze omroepen geen winst nastreven.
De overheid en talloze belangengroepen en privé personen gebruiken internet op niet-commerciële basis met het oogmerk een zo breed mogelijk publiek te bereiken.

Paragraaf 2: De Pers
Bij de pers maken we onderscheid tussen dagbladen en tijdschriften, waaronder opiniebladen.

Dagbladen
Gezien de hoge actualiteitswaarde van de krant wordt deze direct na aankoop of bezorging gelezen.
Als reactie op de concurrentie van de televisie en internet en door de behoefte aan meer advertentieruimte heeft bijna ieder dagblad tegenwoordig diverse bijlagen als aanvulling op de ‘basiskrant’. Zo komen veel kranten met extra katernen op het gebied van wetenschap, uitgaan, , reizen, lifestyle, media, economie, werk, kunst en onderwijs.
Inhoudelijke verschillen hebben vooral te maken met de identiteit van de krant. Zo kan de identiteit van een krant gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur, levensovertuiging of specifieke interessegebieden. Met de identiteit probeert de krant zich te onderscheiden van andere kranten.

Regionale en landelijke kranten

Regionale dagbladen bevatten naast landelijk en wereldnieuws veel informatie over de eigen regio, de stad of het dorp.
Voor de landelijke en internationale berichtgeving werken de redacties meestal samen in een redactioneel samenwerkingsverband.
De bekendste landelijke kranten zijn De Telegraaf, de Volkskrant, het AD, het NRC, NRC Next en Trouw.

Ochtend en avondkranten
De meeste regionale kranten zijn avondbladen.

Gratis kranten en abonnementskranten
Omdat er in Nederland vooral abonnementskranten zijn, hoeven de kranten niet iedere dag met elkaar te concurreren door het plaatsen van sensatienieuws en kleurrijke, opvallende foto’s op de voorpagina.
Gratis kranten zoals Metro verdienen hun geld met advertenties.

Algemene kranten en richtingkranten
Een algemene krant zoals De Telegraaf is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke richting.

Linkse en rechtse kranten
Linkse kranten hechten waarde aan maatschappelijke gelijkheid en steunen organisaties die opkomen voor meer gelijkheid, zoals vakbonden, vrouwenorganisaties, Amnesty International en allochtonenorganisaties. Een voorbeeld is de Volkskrant.
Rechtse kranten zijn behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities, zoals het koningshuis. De Telegraaf is Nederlands meest bekende rechtse krant.

Populaire kranten en kwaliteitskranten
Populaire kranten of massakranten zijn kranten die vooral richten op het grote publiek. Voorbeelden zijn de telegraaf en het AD. Kwaliteitskranten worden ook wel kaderkranten genoemd. Dat wil zeggen dat het beter opgeleide deel van de Nederlanders, het zogenaamde kader, deze kranten leest. Een duidelijk voorbeeld is het NRC Handelsblad.

Categorieën
Om in de grote hoeveelheid tijdschriften enige ordening aan te brengen, onderscheiden we een aantal categorieën.
- jongerenbladen
- familieweekbladen
- lifestylebladen
- roddelbladen
- special-interestbladen
- vakbladen
- omroepweekbladen
- opiniebladen

Paragraaf 3: De omroepen

Nederland heeft, net als de meeste andere Europese landen, een duaal omroepbestel, dat wil zeggen dat er zowel publieke omroepen als commerciële zenders actief zijn. De publieke omroepen worden gefinancierd door advertentie-inkomsten uit de Ster en bijdragen door de overheid.

Lees blz 27/28/29door.

Hoofdstuk 3: Functies van de massamedia
We ‘gebruiken’ de media met verschillende doelen.


Paragraaf 1: Functies voor het individu
Uit diverse onderzoeken naar het mediagebruik komen drie belangrijke hoofdfuncties naar voren, die de media voor ons als individu kunnen hebben: een informatieve, een sociale en een recreatieve functie.

Informatieve functie
Met de informatieve functie beantwoorden de media aan de behoefte aan:
- informatie
- educatie
- hulp bij meningsvorming
Sociale functie
Door de sociale functie zorgen de media ervoor dat individuen:
- met anderen kunnen meepraten
- hun eenzaamheid kunnen verdrijven
- gezelligheid hebben
Recreatieve functie
Door de recreatieve functie voorzien de media in de behoefte aan:
- afleiding
- ontspanning
- tijdverdrijf
- zinvolle vrijetijdsbesteding
- nieuwe ideeen voor ontspanning
- het beleven van spanning, sensatie en romantiek

zie blz 34

Paragraaf 2: Functies voor de samenleving

Massamedia hebben naast functies voor ons als individu ook een maatschappelijke functie. Dit betekent dat de media ook van belang zijn voor de samenleving als geheel. Zo spelen de media tegenwoordig een grote rol bij de democratische besluitvorming en bij de cultuuroverdracht.

Voor de samenleving hebben de media:
- een informerende functie
- een socialiserende functie
- een amuserende functie
- een bindende functie

Informerende functie
Binnen deze functie onderscheiden we een aantal deelterreinen, zoals de Educatieve functie bij programma’s van de schooltelevisie en Teleac, en voor historische of natuurdocumentaires.
Daarnaast spelen de media een informatieve rol op politiek en maatschappelijk gebied.
Voor het politieke besluitvormingsproces is het van belang dat burgers goed geïnformeerd zijn over de rijke maatschappelijke problemen. Over deze politiek-informatieve functie lees je straks meer.

Socialiserende functie
Ieder massamedium werkt als een socialiserend instituut. Met socialisatie bedoelen we het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

Amuserende functie

Sinds de jaren vijftig hebben Nederlanders steeds meer vrije tijd. We spreken zelfs van een vrijetijdsindustrie, een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning.

Bindende functie
De sociale samenhang tussen mensen komt mede door de media tot stand. We spreken daarom van een bindende functie van massamedia, of anders gezegd het aanbrengen van sociale cohesie.
Een voorbeeld van ‘sociale binding’ is het ontstaan van een sterke identificatie van mediagebruikers met bepaalde programma’s, zenders en zelfs met bekende Nederlanders die hierin een rol spelen.
Politiek-informatieve functie
Kern van deze functie is dat iedereen kan meepraten over het politieke beleid van de regering en over eventuele problemen die zich binnen de samenleving voordoen.
Binnen de politiek-informatieve functie onderscheiden we een:
- spreekbuisfunctie
- agendafunctie of agenderingsfunctie
- opiniërende functie
- commentaarfunctie
- controle- of waakhondfunctie

Spreekbuisfunctie
De massamedia vormen voor de politici een belangrijke bron van informatie over kwesties, meningen en standpunten die leven onder de bevolking. We spreken over de spreekbuisfunctie omdat de media een platform zijn voor allerlei standpunten van belangengroepen, deskundigen en anderen.

Agendafunctie

Journalisten die op onderzoek uitgaan, kunnen misstanden signaleren of problemen herkennen die onder de bevolking leven. Het onderwerp komt vervolgens op de politieke agenda, zodra een politicus de informatie overbrengt naar het parlement, de gemeenteraad of het kabinet. Een voorbeeld van een televisieprogramma dat door onderzoeksjournalistiek al diverse onderwerpen, zoals de bouwfraude, op de politieke agenda heeft gekregen, is Zembla.

Opiniërende functie
De media spelen een grote rol bij het vormen van de publieke opinie, de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie.

Commentaarfunctie
Binnen een democratische staatsvorm zijn het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting fundamentele waarden. De meeste kranten hebben een dagelijks redactioneel commentaar, waarin de hoofdredacteur haar mening geeft over actuele gebeurtenissen.

Controle- of waakhondfunctie
In een goed functionerende democratie heeft het parlement de taak ministers te controleren. Ook de media letten op het doen en laten van ministers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Paragraaf 3: Kanttekening bij het functioneren van de media

Verschraling
Amusement, zo blijkt uit onderzoek, is een van de grootste publiekstrekkers op de televisie.
Het proces waarbij amusement de andere functies verdringt noemen we de verschraling van het aanbod.

Minder kwaliteit
Een ander gevolg van de marktgerichtheid is dat de media zich te veel richten op de grootste doelgroep. Programma’s voor kleine doelgroepen verdwijnen daardoor. Denk aan ‘moeilijke’ programma’s met achtergrondinformatie, programma’s over wetenschap, over ontwikkelingssamenwerking, over milieu enz.

Integratie informatie en amusement

Infotainment is het aanbieden van amusement en informatie in één programma.

Hypes en frames
Mediahype/ mediaframe zie blz 40

Hoofdstuk 4: Massamedia en technologische ontwikkelingen

Door digitale ontwikkelingen zijn er de laatste tijd tien tot twintig jaar talloze nieuwe producten op de markt gekomen. Allerlei gewone producten zoals auto’s, wasmachines, horloges en keukenapparatuur hebben digitale elementen gekregen. Ook op mediagebied heeft een revolutie plaatsgevonden met multimediale producten als de iphone en digitale tv.

Paragraaf 1: Technologische ontwikkelingen

De maatschappelijke context
Technologische ontwikkelingen en uitvindingen staan nooit op zichzelf, maar vinden altijd plaats in een maatschappelijke context.
We nemen als voorbeeld de opkomst van de krant. De uitvinding van de industriële drukpers maakte het in de loop van de 19e eeuw mogelijk om kranten te produceren voor een massapubliek, omdat de kostprijs omlaag ging. Meer mensen konden zich veroorloven een krant te kopen.
Een ander voorbeeld is de snelle opkomst van de televisie in de twintigste eeuw.


De drie ontwikkelingen rondom digitalisering
Op dezelfde manier als bij de opkomst van kranten en televisie vindt in onze tijd de opkomst van internet en digitalisering plaats in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen. We onderscheiden daarbij drie ontwikkelingen, te weten:
1. de technologische mogelijkheden, met name de komst van de digitale techniek
2. economische groei en internationalisering
3. groeiende behoefte aan informatie

Deze drie ontwikkelingen versterken elkaar.

Paragraaf 2: Opkomst digitale techniek en nieuwe media

Wat zijn de nieuwe media?
Door de ontwikkeling van digitale technieken zijn er allerlei nieuwe communicatiemedia gekomen. We spreken van nieuwe media zoals de vele internettoepassingen, als wordt voldaan aan drie kenmerken:
- de informatie wordt digitaal opgeslagen
- er zijn interactieve mogelijkheden
- er zijn netwerken om de informatie te verplaatsen

Digitalisering
Digitale techniek maakt gebruik van transistors die in tweetallen rekenen, ofwel bits: 0 of 1, aan of uit. Deze techniek is een vervanging van de analoge opslag, bijvoorbeeld in de vorm van de vinylplaat, cassetteband of videoband.

Interactieve mogelijkheden

Media zijn interactief wanneer de ontvanger kan reageren. Deze mogelijkheid tot interactiviteit is vooral enorm groot bij internet.
Sinds de digitalisering verdwijnt geleidelijk het onderscheid tussen nieuwe en oude media, omdat ook traditionele media gebruikmaken van nieuwe media.
Digitale televisie en kranten bieden meer interactieve mogelijkheden dan analoge televisie en papieren versies.

Netwerken
Een derde kenmerk van nieuwe media heeft te maken met de manier waarop informatie verzonden wordt. Als je goed wilt communiceren moet je dezelfde taal spreken.

Convergentie
Internet wordt ook wel een ‘content-platform’ genoemd, een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten media-inhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek enz.
Terry Flew, een Britse communicatiewetenschapper definieert nieuwe media als het samengaan (convergeren) van massamedia (content oftewel inhoud), communicatienetwerken en computertechnologie (de drie C’s).
Zie schema blz. 48

Paragraaf 3: Economische groei en internationalisering

De economische groei en de behoefte aan globalisering kwamen na de Tweede Wereldoorlog op gang, na de voltooiing van de wederopbouw. De digitale technieken van de laatste twintig jaar hebben gezorgd voor een revolutionaire versnelling van deze twee ontwikkelingen.

Economische groei

Door de economische groei en de hogere welvaart is de vrijetijdsindustrie explosief toegenomen.

Globalisering
Sinds de jaren zestig vindt er een wereldwijde herverdeling van arbeid plaats. Deze ontwikkeling hangt sterk samen met de globalisering. Veel industriële bedrijvigheid is verplaatst naar lagelonenlanden; terwijl de commerciële dienstverlening en de ontwikkeling van hoogwaardige technologie zich aanvankelijk in Noordwest-Europa, Noord-Amerika en het Verre Oosten heeft geconcentreerd.

De aarde is plat
Zie blz. 50

Paragraaf 4: Groeiende behoefte aan informatie

De laatste decennia van de twintigste eeuw zien we in Nederland en in andere westerse landen het einde van de industriële samenleving en het ontstaan van de informatiemaatschappij, een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meest economische activiteiten vormen.

Steeds meer mensen houden zich tegenwoordig beroepsmatig bezig met (digitale) communicatie en met het proces van verzamelen, selectere, verwerken, analyseren en doorgeven van informatie.
De informatiesector is dan ook een belangrijke motor van de economie geworden.

Kenmerken
Volgens de socioloog Bovens kun je de volgende kenmerken van de informatiemaatschappij onderscheiden:
- de informatiemaatschappij valt allereerst op door de enorme, constante stroom van informatie.
- De informatiemaatschappij is niet gebonden aan één bepaalde plaats en strekt zich uit tot ver buiten de bestaande grenzenvan de werkplek of de nationale staat

- De informatiemaatschappij is zelf steeds in verandering. Nieuwe technieken en toepassingen volgen elkaar in hoog tempo op.
- In de informatiemaatschappij zijn directeuren en andere leidinggevenden voor hun informatievoorziening steeds meer afhankelijk geworden van mensen met de juiste informatiekanalen
- In de informatiemaatschappij is het product ‘informatie’ niet meer gebonden aan een fysieke drager zoals papier.

Hoofdstuk 5: Wat doet de overheid?

Paragraaf 1: Uitgangspunten van het mediabeleid

De activiteiten van de media worden mogelijk gemaakt, maar ook begrensd door de regels die de overheid heeft opgesteld voor openbare informatievoorziening.
De overheid houdt zich dus indirect bezig met de krant die je elke dag leest en het radiostation waarnaar je luistert. Aan de basis van de bemoeienis van de overheid met de massamedia liggen drie algemene uitgangspunten:
- vrijheid van meningsuiting
- democratie
- pluriformiteit

Vrijheid van meningsuiting
In de Nederlandse grondwet wordt in artikel 7 tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers geregeld.

Beperkingen
In dictaturen ontbreekt een vrije meningsuiting. Hier is sprake van censuur: de overheid oefent controle uit op informatievoorziening.
In Nederland kennen we geen censuur maar er zijn wel grenzen aan de vrijheid van meningsuiting.
Als je iemand openlijk beledigt of beschuldigt kun je voor de rechter worden gedaagd.


Pluriformiteit
De verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en websites noemen we de pluriformiteit van de massamedia.
In een democratie is pluriformiteit belangrijk omdat het publiek daardoor informatie van verschillende media met elkaar kan vergelijken.
De Nederlandse overheid ziet er dan ook streng op toe dat er geen al te grote machtsconcentraties bij de massamedia ontstaan.

Principe van de vrije markt
Naast bovenstaande drie uitgangspunten is ook het principe van de vrije markt belangrijk voor de houding van de overheid ten opzichte van de media.

Paragraaf 2: Overheidsbemoeienis met de media

Behalve in oorlogstijd heeft de overheid zich nooit direct bemoeid met de inhoud van kranten en tijdschriften, tenzij het gaat om eigen publicaties, zoals de Staatscourant.

Publieke en commerciele omroepen
Al in 1930 werden de voorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging vastgelegd in de zogeheten Omroepwet. In 1988 werd de omroepwet vervangen door de Mediawet, waardoor ook commerciele zenders geleidelijk toestemming kregen om uit te zenden.

De mediawet

Doel van de mediawet is kwalitatief hoogstaande programma’s te garanderen met voldoende pluriformiteit.
Belangrijke bepalingen uit de mediawet zijn:
- een publieke omroep moet de vorm hebben van een verenigign of een stichting en een maatschappelijke of geestelijke stroming vertegenwoordigen
- een beginnende publieke omroep moet 50000 betalende leden hebben. Een volledige uitzendvergunning of concessie wordt pas verleend als de publieke omroep ten minste 300000 leden hebben
- erkende omroepn hebben recht op een financiele bijdrage van de overheid
- de totale televisiezendtijd van de publieke zenders moet een volledig programma bevatten.
- Gemiddeld mogen de publieke omroepen niet meer dan 6,5 % van hun zendtijd besteden aan reclame.
- Commerciele zenders hoeven zich aan minder strenge voorwaarden te houden. Ze mogen maximaal 15% van hun zendtijd besteden aan reclame
- Sponsoring is toegestaan voor zowel publieke omroepen als voor commerciele zenders.

Commisariaat voor de media
Het commisariaat voor de media is een zelfstandig bestuursorgaan dat zich bevindt tussen enerzijds de overheid en anderzijds de publieke omroepen en commerciele zender die vanuit ons land uitzenden. Dit commisariaat controleert of omroepen en zenders zich aan de mediawet houden.

De pers

Afgezien van de gegarandeerde persvrijheid bestaat er in Nederland nauwelijks wetgeving die spcifiek gericht is op de journalistiek en de pers.
Toch bemoeit de overheid zich op sommige momenten met de pers.
Omdat de overheid een bedreiging zag in de pluriforme pers door de persconcentratie, stelde zij in 1974 het bedrijfsfonds voor de pers in.

Nieuwe media
Internetproviders en de aanbieders van nieuws, informatie of andere diensten via internet zijn in handen van vrije ondernemers, waar de overheid zih in principe niet mee bemoeit.
Toch streeft de overheid naar een gelijke publieke toegankelijkheid van deze nieuwe media. Uit het oogpunt van een sociale democratische rechtsstaat is het wenselijk dat de digitale snelweg voor iedereen bereikbaar is. vandaar dat de overheid maatregelen heeft genomen om burgers hierbij een handje te helpen:

- basis- en middelbare scholen krijgen geld om computers te kopen
- informatiekunde is een verplicht schoolvak geworden
- ambtenaren, politieagenten en leraren hebben bijscholingscursussen gekregen om een digitaal rijbewijs te halen
- werknemers konden via hun bedrijf met toestemming van de belastingdienst lange tijd een computer aanschaffen via een zogenaamde bruto-nettoregeling
- het Kennisnet werd geintroduceerd

Paragraaf 3: Discussies over het omroepbestel

De groep die voor overheidsbemoeienis is, pleit voor een overheid als bewaker van de kwaliteit en de pluriformiteit van de media. Aan de andere kant is er een groep die de rol van de overheid als bevoogdende instelling liever aan banden legt. Zij willeen een terughoudende overheid en een zelfregulerende mediamarkt waar bwuste, mondige en zelfbeslissende burgers kiezen uit een breed en vrij aanbod van media.

Standpunten politieke partijen

De hierboven geschetste tegenstelling komen we ook tegen als we kijken naar de standpunten van de drie grote politieke stromingen: liberalisme, sociaaldemocratie en christendemocratie.
Als voorstanders van het vrijemarktdenken zijn de liberalen tegen subsidiering van de media. De overheid moet ruimte geven aan nieuwe initiatieven, met een minimale financiele overheidssteun.
De socialisten echter bepleiten een regulerend optreden van de overheid, zoals kwaliteitscontrole en bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld. Zonder regulering komen minderheidsstandpunten nauwelijks aan bod en krijgen persconcentraties en ongewenste vormen van commercialisering te veel vrij spel.
Ook de chirstendemocraten zijn voor een regulerende overheid, maar vinden dat omroepen en kraten ook zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen.

Belangengroepen
Naast de overheid en de politieke partijen hebben ook direct betrokkenen visies op de inrichting van het omroepbestel.

- de publieke omroepen pleiten voor behoud van de pluriformiteit.
- De commerciele zenders vinden dat de mensen volwassen genoeg zijn om zelf uit te maken waar ze naar kijken
- In lijn met de commerciele zenders benadrukt ook het bedrijfsleven dat commercialisering van de media tot vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument leidt.
- Ook de mediaconsumenten vormen een belangengroep.
- De overheid wil dat het omroepesteld bijdraagt aan de ontwikkeling van onze samenleving

Hoofdstuk 6: Massamedia en commercie

Paragraaf 1: Hoe komen de media aan hun geld?

Kranten, weekbladen, tijdschriften, radio- en televisiezenders en internetaanbieders komen op verschillende manieren aan hun geld.


Financiele middelen van de pers
Kranten verdienen aan abonnementen, aan de vrije verkoop en aan advertentie-inkomsten. Steeds meer bijlagen, soms full colour, moeten zorgen voor meer lezers, maar ook voor meer advertenties.

Botsende belangen
Elke krant of tijdschrift wil graag veel lezers, want dat betekent veel inkomsten en waardering voor het journalistieke werk. Krantendirecties en journalisten hebben dus met het maken van een goed product een gemeenschappelijk belang. Toch kunnen de belangen ook botsen. De krantenredacties hechten belang aan onafhankelijke berichtgeving vanuit de identiteit van de krant. Directies en vooral aandeelouders streven allereerst naar winst, voor hen zijn marktaandeel, efficientie en effectiviteit van belang.
Om belangenconflicten te voorkomen hebben de kranten een redactiestatuut. Hierin worden de taken en bevoegdheden van de redactie en directie geregeld.

Financiele middelen radio en televisie
Publieke omroepen hebben inkomsten uit:
- omroepgelden, dat wil zeggen een rijksbijdrage uit de algemene middelen en een deel van de Ster gelden
- lidmaatschapsgelden van tientjesleden en van abonnees op het programmablad
- inkomsten uit hun programmablad, naast abonnees ok door vrije verkoop en advertenties
- sponsoring van programma’s
- merchandising, bijvoorbeeld door de verkoop van dvd;s van populaire programma’s

commerciële zenders verdienen vooral door reclame inkomsten en sponsorgelden. Sinds kort mogen commerciele zenders ook programmabladen verkopen.

Paragraaf 2: commerciele ontwikkelingen

Meer concurrentie

De massamedia vormen een van de sectoren in de economie waar de concurrentiestrijd tussen bedrijven steeds heviger wordt.
Om te beginnen is er steeds meer concurrentie in het totale media-aanbod.
Daarnaast is er ook een toenmende concurrentie binnen één mediumsoort.
Op televisiegebeid zien we dat populaire presentatoren, die garant staan voor hoge kijkcijfers, voor veel geld worden weggekocht bij andere zenders.
Gevolgen van toegenomen economie
Alle mediabedrijven jagen op een deel van de winstgevende informatiemarkt.
De beschreven toegenomen concurrentie in het medialandschap heeft geleid tot een aantal ontwikkelingen:
- grotere commercialisering
- stijging van het aantal producten
- persconcentratie bij de dagbladen
- marktsegmentering bij de tijdschriften
- doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders
- mediaconcentratie door ontstaan van mediagiganten

Grotere commercialisering
Voor alle massamedia geldt dat ze sterk zijn vercommercialiseerd. Om te kunnen blijven betsaan is het hoofddoel een zo groot mogelijk aantal lezers, kijkers en adverteerders. Kwaliteit is minder belangrijk geworden.
De commercialisering betekent ook dat er op radio en televisie minder aandacht is voor kleine doelgroepen tenzij ze een aantrekkelijke doelgroep vormen voor adverteerders.


Persconcentratie
Het aantal zelfstandige hoofdredacties van kranten, evenals het aantal uitgevers, is de laatste jaren sterk teruggelopen. Een krantenuitgeverij geeft tegenwoordig niet één maar meer kranten uit. Het aantal krantenuitgeverijen is daardoor in 10 jaar tijd gedaald van 21 naar 9:
- uitgeverij Wegener heeft een groot aantal regionale dagbladen in zijn bezit
- het Telegraafconcern, uitgever van De Telegraaf, is tevens eigenaar van het Limburgs Dagblad en alle regionale dagbladen in Noord-Holland
- PCM Uitgevers bezit de dagbladen NRC Handelsblad, de Volkskrant en Trouw
Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee. Hiervan is sprake wanneer een concern op een bepaalde markt (bijna) het volledige aanbod in handen heeft. Daardoor neemt de kwaliteit af en de pluriformiteit wordt minder: consumenten hebben minder kranten waar ze uit kunnen kiezen.

Marktsegmentering bij de tijdschriften
Vooral in de tijdschriftenwereld is er sprake van een sterke marktsegmentering. Uitgevers doen er alles aan om een bepaald segment of doelgroep te beheersen. Als we deze makrt nader bekijken, zien we niet één grote markt, maar heel veel kleine markten voor gespecialiseerde informatie.

Doelgroepenmedia en netprofilering
De commerciele omroepen stellen hun programma’s samen met het oog op de adverteerders. Programma’s met veel kijkers zijn aantrekkelijk voor de adverteerders.
De publieke omroepen zijn voor hun inkomsten deels afhankelijk van de verkoop van reclamezendtijd door de Ster, die jaarlijks ongeveer 200 miljoen euro bedraagt. Daarom gedragen ook de publieke omropen zich steeds commercieler en heeft de netprofilering gezorgd voor een duidelijke doelgroep per televisienet, war ook overzichtelijk is voor adverteerders.


Mediaconcentratie
Om de concurrentie te weerstaan, zijn grote mediabedrijven overgegaan tot uitbreiding van hun activiteiten.
De samensmelting van verschillende vormen van massamedia noem je mediaconcentratie.
De mediaconcentratie leidt onder andere tot meer eenzijdige berichtgeving over het wereldnieuws.

Hoofdstuk 7: Massamedia en cultuur

Paragraaf 1: Cultuur

ieder mens is uniek, maar maakt tegelijk deel uit van een cultuur met talloze waarden en normen. Normen zijn specifieke regels in een groep of samenleving warmee mensen hun eigen gdrag en het gedrag van anderen beoordelen.
Normen komen voort uit waarden, principes die mensen belangrijk vinden om na te streven.

Cultuur is een relatief begrip en kan van groep tot groep en van plaats tot plaats verschillen.

Nature of nurture?
Cultuur als een product van het contact tussen mensen staat tegenover natuur, datgene wat aangeboren is.
Nature-aanhangers leggen de nadruk op biologische of erfelijke factoren. Emoties en driften zijn in hun ogen biologisch bepaald.
De nurture-aanhangers daarentegen stellen dat het sociale milieu, de omgeving waarin iemand opgroeit, het verschil in gedrag en karakter tussen mensen bepaalt. Volgens hen zijn gevoelens en emoties aangeleerd en afhankelijk van het sociale milieu.


Dominante cultuur
We spreken van een dominante cultuur als de cultuurkenmerken gedragen worden door een groep die binnen een samenleving overheersend is en vaak de meeste invloed heeft op het economische en politieke leven.
Op economisch gebied is de waardering voor ondernemerschap typisch voor de Nederlandse dominante cultuur.

Subculturen
Naast de dominante cultuur kent elke samenleving veel subculturen. Van een subcultuur is sprake wanneer een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels afwijken van de dominante cultuur.
Voorbeelden van subculturen zijn:
- religieuze subculturen
- jongerenculturen
- bedrijfsculturen
- etnische subculturen
- tegenculturen

blz. 89

Paragraaf 3: Socialisatie

Elke cultuur kent collectieve gedragspatronen. Deze komen onder andere tot uitdrukking tijdens gemeenschappelijke evenementen als Koninginnedag en Bevrijdingsdag.
Het aan elkaar overdragen van cultuurelementen maakt onderdeel uit van het proces van socialisatie dat al bij de vroege geboorte begint.

Socialiserende instituties

We onderscheiden zes duidelijk herkenbare socialiserende instituties, instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt:
- gezin
- school
- werk
- maatschappelijke groeperingen
- overheid
- media

Sociale controle
Socialisatie gaat niet altijd vrijwillig: ieder mens heeft te maken met sociale controle. Sociale controle is de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
Het zorgt ervoor dat het socialisatieporces in de ogen van de meerderheid correct verloopt, en dat mensen zich niet ‘onmaatschappelijk’ gedragen.

Internalisatie
We spreken van internalisatie als mensen zich de culturele waarden en normen eigen hebben gemaakt.
Datgene wat je als je eigen ‘ik’ ofwel je persoonlijke identiteit beschouwt, wordt mede gevormd door de sociale ervaringen die je in de loop van je leven opdoet.


Paragraaf 4: Cultuur in de massamedia

Vooroordelen en stereotypen
In de media vinden we onder meer vooroordelen en tereotypen terug uit onze samenleving.
Een stereotype is een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep.
Een vooroordeel is een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd.

Rol van de media
In achtergrondartikelen in kranten en documentaires en in praatprogramma’s op de televisie en op de radio worden vooroordelen en stereotypen ter discussie gesteld.

Subculturen in de media
De media hebben een rol bij het vormen van een gemeenschappelijke, dominante cultuur, maar kunnen ook bijdragen aan de eigen identeit van groepen en individuen.

Ontzuiling en individualisering
Een cultuur is niet statisch, maar dynamisch. Dat wil zeggen constant in beweging.
Lange tijd werd de Nederlandse cultuur gekenmerkt door duidelijke maatschappelijke zuilen: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen.
De democratiseringsgolf in de zestiger jaren gaf de aanzet tot individualisering.

Individualisering leidde tot minder strakke sociale structuren en zette de zuilenmaatschappij onder druk.

Multiculturalisering
Naast ontzuiling en individualisering is Nederland ook veranderd door de komst van ongeveer twee miljoen nieuwkomers naar ons land. Nederland is een multiculturele of pluriforme samenleving geworden waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar wonen.

Hoofdstuk 8: Nieuws en beeldvorming

Ontvangers van mediaboodschappen krijgen altijd een door de zender geinterpreteerd beeld van de werkelijkheid.

Paragraaf 1: Selectieproces van het nieuws

Nieuwscriteria
Onderzoeken hebben uitgewezen dat een bericht nieuwswaarde heeft, als de inhoud:
- actueel is
- opvallend, onverwacht, verrassend of schokkend is
- cultureel of geografisch dichtbij is
- over belangrijke, bekende personen gaat
- gerelateerd is aan menselijke aspecten: drama, emotie, conflict
- afwijkend is, veelal in negatieve zin
- ondubbelzinnig, begrijpelijk is
- gepaard gaat met beeldmateriaal
- interessant is voor de doelgroep van het medium: in welk soorten berichten zijn zij geinteresseerd?
- Gerelateerd is aan politieke, sociaaleconomische, financiele en/of culturele kwesties

- Past binnen de identiteit van het medium

Overheid
De overheid heeft een actieve informatieplicht, wat betekent dat zij op eigen initiatief belangrijke informatie bekend moet maken.
Zie blz. 102 t/m 104

Paragraaf 2: Beeldvorming

Massamedia presenteren hetzelfde nieuwsfeit vaak verschillend. Deze verschillen zijn het gevolg van bewuste en onbewuste kleuring door de redacties van nieuwsmedia.
Tot de bewuste kleuring rekenen we:
- de invloed van de identiteit van het medium
- manipulatie en indoctrinatie
onbewuste kleuring is een gevolg van:
- de onmogelijkheid van objectiviteit
- ‘ framing’

Invloed van de identiteit
De identiteit van een massamedium is bij de nieuwsberichtgeving met name herkenbaar aan:
- de keuze van de onderwerpen door journalisten en de redactie
- de volgorde van de berichten
- de presentatie
- het eigen commentaar
- het woordgebruik

- het gebruik van gastschrijvers

manipulatie
Als het streven naar volledigheid en betrouwbaarheid in de nieuwsvoorziening bewust wordt losgelaten, krijgt het publiek een vertekend beeld van de realiteit. Hierbij bestaat het gevaar van manipulatie, het vervromen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren.
Het meest zichtbaar vinden manipulatie en indoctrinatie plaats in dictaturen.

Objectiviteit
Een blad dat regelmatig onjuiste nieuwsinformatie geeft, verliest zijn geloofwaardigheid en verliest snel lezers. Daarom is objectiviteit een belangrijk kwaliteitscriterium.
Iemand die scherp kijkt en luistert, kan bij elk bericht wel aangeven waarom het niet helemaal objectief is:
- zowel bij de waarneming, de beschrijving als de beoordeling van een gebeurtenis zijn meer personen betrokken, ieder met zijn eigen subjectieve referentiekader. Dit laat onbewust sporen na in het eindproduct
- soms vergeet een journalist het principe van hoor en wederhoor toe te passen, in dat geval komen niet alle partijen aan het woord, waardoor het feit niet van verschillende kanten kan worden belicht
- een journalist kan gekleurde en eenzijdige informatiebronnen hebben geraadpleegd. Dit kan leiden tot journalistieke missers.

- Soms is er in een bericht of een reportage te weinig onderscheid gemaakt tussen feiten en meningen.
- Journalisten bekijken sommige onderwerpen steeds vanuit een bepaald perspectief, waardoor een mediaframe ontstaat



Hoofdstuk 9: Macht van de media

Paragraaf 1: injectienaaldtheorie en selectieve perceptie

Injectienaaldtheorie
Het idee dat de media veel macht hadden, ontstond in de eerste helft van de twintigste eeuw.
De theorie die ervan uitgaat dat ontvangers informatie klakkeloos overnemen wordt de injectienaaldtheorie genoemd.

Theorie van selectieve perceptie
De Amerikaanse auteur Klapper kwam tot de conclusie dat de invloed van de massamedia beperkt is. het publiek heeft een veel actievere rol dan tot dan toe werd aangenomen. Hij beschreef in zijn boek een aantal intermedierende factoren die als het ware tussen de ontvanger en het medium in staan. Deze factoren werken als filters of selectiemechanismen en belemmeren de vrije doorgang van informatie van zneder naar ontvanger.
Ze zorgen ervoor dat een boodschap niet of vervromd bij de mediagebruiker aankomt. Hieronder bespreken we enkele van deze mechanismen.


Selectieve aandacht. Ieder mens heeft de neiging om alleen datgene te lezen of te bekijken wat past bij zijn of haar opvattingen en belangstelling.

Selectieve perceptie en interpretatie. Mensen hebben niet het vermogen om zaken geheel blanco waar te nemen, zoals een camera of een microfoon wel doet. Bij het waarnemen hoor en zie je dingen die om een of andere reden op dat moment zinvol voor je zijn. We noemen dit selectieve perceptie.

Selectief geheugen. De mediagebruiker is selectief bij het onthouden van mediaboodschappen. Van de duizenden stukjes informatiedie ons dagelijks bereiken, onthouden we maar een klein deel.

Selectief geloven. Afhankelijk van het karakter van een bepaald medium, zal de gebruiker meer of minder geloof hechten aan de berichtgeving.

Paragraaf 2: Recente beinvloedingstheorieen

De injectienaaldtheorie wordt tegenwoordig als achterhaald beschouwd. Toch is de discussie tussen theoretici en wetenschappelijk onderzoekers over de vraag naar de macht en invloed van massamedia nog steeds aan de gang.

Cultivatietheorie
De Noord-Amerikaanse communicatieonderzoeker George Gerbner kwam begin jaren zestig met een volkomen nieuwe gedachtegang over de culturele en socialiserende betekenis van televisie. In zijn ogen is de televisie verhalenverteller van de moderne tijd. Gerbner veronderstelde dat mensen die veel naar dezelfde fictieve programma’s kijken, de normen en waarden van deze programma’s gaan overnemen.
In de visie van Gerbner gaan het beeld van de werkelijkheid en de ‘ televisiewerkelijkheid’ in dat geval meer in elkaar overlopen.

Agendasettingtheorie

De aanhangers van de agendsettingtheorie gaan ervan uit dat de media weining invloed hebben op het denken en het gedrag van consumenten, maar wel de onderwerpen bepalen die consumenten bezighouden. De gedachte is dat mensen een onderwerp vanzelf op hun ‘gespreksagenda’ zetten als de massamedia er veel aandacht aan besteden.
Naast deze invloed op de publieke agenda, datgene waar mensen over praten, bepalen de media ook deels de politieke agenda.

framingtheorie
McCombs van de agendasettingtheorie ging nog een stap verder en ontwikkelde samen met Bell de framingtheorie. Bij framing wordt niet alleen een onderwerp aan de orde gesteld, ook de manier waarop het onderwerp wordt gepresenteerd is belangrijk. Het proces waarin een mediaframe tot stand komt noem je framebuilding. Het proces waarbij het mediaframe het denken van mensen beinvloed, wordt framesetting genoemd.

REACTIES

S.

S.

Via PraatNederlands.nl wil ik graag in contact treden met journalisten en makers voor massamedia, graag ontvang ik daarom van u een bericht via sms, whatsapp of mail, 0622869860 - praatnederlands@gmail.com

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.