Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrief Welvaart

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 7808 woorden
  • 18 juli 2006
  • 40 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
40 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie Lesbrief “Welvaart” Hoofdstuk 1 Vakantie en werken Kennen
Consumeren
Het gebruik maken van goederen en diensten
Produceren
Kan op verschillende manieren worden omschreven: - Het combineren van productiefactoren tot eindproducten. - Het voortbrengen van goederen en diensten teneinde inkomen te verwerven. - Het toevoegen van waarde in een bedrijf of bij de overheid. Goederen
Alle zaken die in menselijke behoeften kunnen voorzien. Daarbij worden onderscheiden: Vrije goederen
Ter verkrijging is geen beslag op productiefactoren nodig en deze goederen zijn dan ook niet schaars. Economische goederen

Ter verkrijging is beslag op productiefactoren nodig en deze goederen zijn dan ook schaars. Deze worden onderscheiden in: Individuele goederen
kunnen door de markt worden geleverd omdat er een individuele prijs voor kan worden gevraagd (splitsbaar in individueel te leveren eenheden) Collectieve goederen
kunnen niet door de markt worden geleverd omdat ze niet splitsbaar zijn in individueel leverbare eenheden zodat er geen individuele prijs voor kan worden gevraagd
Diensten
Niet-materiële (= onstoffelijke) goederen zoals een taxirit, een bezoek aan de huisarts, een toneelvoorstelling, een schoon leefmilieu et cetera. Schaarste
Met dit begrip wordt aangeduid dat de beschikbare middelen ontoereikend zijn ten opzichte van de menselijke behoeften. Schaarste uit zich in de vorm van de alternatieve aanwendbaarheid van productiemiddelen en dwingt tot kiezen. Vrije goederen
Goederen die in onze behoeften kunnen voorzien en die niet schaars zijn omdat er geen beslag wordt gelegd op productiefactoren. Productiefactoren
Arbeid, ondernemersactiviteiten, natuur(lijke hulpbronnen) en kapitaal. Macro-economie
Onderdeel van de economische wetenschap waarbij het economisch proces wordt bestudeerd op basis van totaal grootheden (aggregaten), bijvoorbeeld alle consumptieve bestedingen in een land worden als één grootheid gehanteerd. Het gaat hierbij vooral om de ontwikkeling van het nationale inkomen en de daarmee samenhangende grootheden. Meso-economie
Onderdeel van de economische wetenschap waarbij het economisch proces wordt bestudeerd op het niveau van sectoren en bedrijfstakken. Het gaat hierbij vooral om de ontwikkeling van de economische structuur. Micro-economie

Onderdeel van de economische wetenschap dat de keuzehandelingen van afzonderlijke gezinnen en bedrijven bestudeert. Hierbij gaat het vooral om de prijsvorming op markten. Bedrijfstak
Een bedrijfstak wordt gevormd door de bedrijven die tot een bepaalde geleding van de bedrijfskolom behoren (branche) en die dus een bepaalde functie vervullen bij de voortbrenging van een bepaald product. In het dagelijks spraakgebruik wordt het begrip meestal iets ruimer gebruikt en heeft dan betrekking op bedrijven die sterk verwante producten maken zoals de scheepsbouw, de woningbouw, de detailhandel et cetera. Kunnen: Aangeven wanneer sprake is van een economisch probleem
Er is sprake van een economisch probleem, als je niet de middelen hebt om aan je behoeften te voldoen. Bijvoorbeeld, jij wilt een nieuwe jas kopen, maar je komt 60 euro tekort. Dan heb je niet de middelen om je aan die behoefte (jas kopen) te voldoen. Je hebt dan een economisch probleem. Schaarse en vrije goederen onderscheiden
Het verschil in schaarse en vrije goederen zit in het feit dat er wel of geen productiefactoren moeten worden opgeofferd om het goed te produceren. Goederen als zonlicht en zuurstof zijn aanwezig, en je kan er gebruik van maken, zonder dat je er productiefactoren als arbeidskracht e.d. voor op hoeft te heffen. Maar een goed als brood van de bakker, is pas te gebruiken, nadat er productiefactoren als grondstoffen en arbeidskracht voor opgeheven zijn. Macro-, micro-, en meso-economische problemen onderscheiden
Macro-economische problemen zijn problemen in economische keuzes van een land of van meerdere landen. Meso-economische problemen zijn problemen in economische keuzes van een bedrijfstak. Micro-economische problemen zijn problemen in de economische keuzes van een gezinshuishouding of een bedrijf. Op schaal van klein naar groot is het dus: Micro-economie, Meso-economie, Macro-economie. Onderscheid maken tussen consumptiegoederen en productiegoederen
Consumptiegoederen zijn alle goederen waarvan men gebruik kan maken die stoffelijk en materieel zijn. Als je kijkt naar een productieproces, en er zijn goederen bij die deel uitmaken van een productieproces, dan zijn het geen consumptiegoederen maar productiefactoren. Aangeven dat bij het keuzegedrag naast economische motieven ook andere factoren een rol kunnen spelen
Bij het maken van keuzes als het lozen van afval in de Rijn, kan het economisch heel aantrekkelijk klinken, omdat het heel goedkoop is om afval zo in de Rijn te storten. Dat is veel goedkoper dan bijvoorbeeld een heel verbrandingsproces. Maar bij het maken van die keuze zal er ook rekening worden gehouden met het feit dat het heel erg slecht is voor de natuur, en dat het leven in de Rijn erdoor zal uitsterven. Er worden bij zo’n keuze dus ook rekening gehouden met in dit geval ecologische motieven. Aangeven waarom economen uitlopende standpunten kunnen hebben en aangeven waarom bij het maken van economische keuzes conflicten kunnen ontstaan
Economen worden vaak beïnvloed door verschillende factoren als gevoel e.d. De ene econoom kan het de ene beslissing heel verstandig vinden, en de andere econoom kan de andere beslissing heel verstandig vinden. Doordat economen verschillende standpunten kunnen hebben, kunnen er conflicten ontstaan. Aangeven dat micro-, meso- en macro-economische keuzen strijdig kunnen zijn
Als een bedrijfstak (meso) aan de Rijn de keuze maakt om het afval voor een groot deel in de Rijn te lozen. Dan is dat voor de mensen die aan de Rijn wonen, en de andere bedrijven, die schoon water uit de Rijn halen (micro), erg nadelig. De meso-economische keuze van de afvalbedrijven, is in strijd met de micro-economische keuze. Hoofdstuk 2 productie en inkomen Kennen

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Verzamelt over zeer uiteenlopende zaken gegevens en maakt daar overzichten (statistieken) van. Directe ruil
Goederen of diensten worden tegen elkaar uitgewisseld. Daarbij kunnen goederen rechtstreeks tegen goederen worden geruild (directe ruil, ruil in natura) of met geld als intermediair (indirecte ruil). Indirecte ruil
Goederen of diensten worden tegen elkaar uitgewisseld. Daarbij kunnen goederen rechtstreeks tegen goederen worden geruild (directe ruil, ruil in natura) of met geld als intermediair (indirecte ruil). Ruilmiddelen (geld als) Goederen worden tegen geld geruild en dat geld weer tegen goederen (indirecte ruil). In plaats van ruilmiddel wordt ook wel gesproken van betaalmiddel. Arbeidsverdeling
De verdeling van het productieproces in diverse onderdelen waarbij ieder zich bezighoudt met een deel van de productie. De aard van de arbeidsverdeling kan zijn: - intern: binnen een huishouding - extern: tussen huishoudingen - geografisch: tussen gebieden (regionaal) en landen (internationaal) Specialisatie (in de bedrijfskolom) Het zich toeleggen door een onderneming op één of slechts enkele producten van de betreffende bedrijfskolom. Kapitaalgoederen
De fabrieken, machines, gereedschappen, grondstoffen en voorraden eindproduct die bij de productie worden ingezet. Onderscheiden worden vaste kapitaalgoederen (die meer dan een productieproces meegaan zoals gebouwen) en vlottende kapitaalgoederen (die tijdens een productieproces verbruikt worden zoals grondstoffen). Geldkapitaal
Geld of vermogen nodig om (kapitaal-)goederen aan te schaffen. Investeren
Het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven (particuliere investeringen) en overheid (overheidsinvesteringen). Onderscheiden worden: Bruto investeringen die worden verdeeld in: - vervangingsinvesteringen - netto investeringen
De investeringen worden weer verdeeld in: - uitbreidingsinvesteringen (vaste kapitaalgoederen) - voorraadinvesteringen (voorraden eindproduct) Vermogen
De waarde van de bezittingen van een persoon of bedrijf. Vermogen kan bestaan uit een bedrag aan geld maar dat geld kan ook zijn belegd in aandelen of in huizen. Bij vermogen wordt onderscheid gemaakt tussen vreemd vermogen (geleend geld) of eigen vermogen (eigen geld). Eigen vermogen
Het eigen vermogen bestaat uit de waarde van de bezittingen (van een persoon of bedrijf) minus de schulden (van die persoon of dat bedrijf). Het is dus het geld waarover in principe door de eigenaar vrij kan worden beschikt (geld van de eigenaar zelf). Vreemd vermogen

Het vreemde vermogen bestaat uit de schulden (geleend geld) van een persoon of bedrijf. Vreemd vermogen moet worden terugbetaald en er moet rente over worden betaald. Productiefactoren
Arbeid, ondernemersactiviteiten, natuur(lijke hulpbronnen) en kapitaal. Arbeid
Alle lichamelijke en geestelijke inspanning van mensen die beschikbaar is om in het productieproces te worden ingeschakeld. Arbeid is gericht op het verdienen van een inkomen (betaald werk, betaalde baan). Werkzaamheden die niet gericht zijn op het verdienen van inkomen zijn -economisch gezien- geen arbeid, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, werk in de eigen huishouding. Hier is sprake van onbetaald werk, een onbetaalde baan. Kapitaal
De fabrieken, machines, gereedschappen, grondstoffen en voorraden eindproduct die bij de productie worden ingezet. Onderscheiden worden vaste kapitaalgoederen (die meer dan een productieproces meegaan zoals gebouwen) en vlottende kapitaalgoederen (die tijdens een productieproces verbruikt worden zoals grondstoffen). Natuur
Grond en delfstoffen zijn voorbeelden van de productiefactor natuur. Ondernemersactiviteit (als productiefactor) Het omgaan met economische risico's. Productiewaarde
De bijdrage aan de nationale productie (productiewaarde) van een bedrijf of van de overheid. - Bij een bedrijf: De verkoopopbrengst van goederen verminderd met de waarde van de daarin verwerkte grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en diensten van derden. Dit saldo wordt gelijk gesteld aan de beloning van de productiefactoren die voor de productie is aangewend (loon, pacht, winst, rente): netto toegevoegde waarde. De netto toegevoegde waarde plus de afschrijvingen vormt de bruto toegevoegde waarde. - Bij de overheid: Hier wordt de netto toegevoegde waarde gelijkgesteld aan het bedrag van de ambtenarensalarissen. Toegevoegde waarde
De bijdrage aan de nationale productie (productiewaarde) van een bedrijf of van de overheid. - Bij een bedrijf: De verkoopopbrengst van goederen verminderd met de waarde van de daarin verwerkte grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en diensten van derden. Dit saldo wordt gelijk gesteld aan de beloning van de productiefactoren die voor de productie is aangewend (loon, pacht, winst, rente): netto toegevoegde waarde. De netto toegevoegde waarde plus de afschrijvingen vormt de bruto toegevoegde waarde. - Bij de overheid: Hier wordt de netto toegevoegde waarde gelijkgesteld aan het bedrag van de ambtenarensalarissen. Afzet
De hoeveelheid verkochte producten uitgedrukt in eenheden, kg, liter,etc.. Omzet
De hoeveelheid verkochte producten maal de verkoopprijs. Factorinkomens
Inkomens gerealiseerd door het inzetten van de productiefactoren arbeid en kapitaal. Administratie
De boekhouding van een bedrijf. Balans
Momentopname van de bezittingen (activa) enerzijds en schulden en eigen vermogen (passiva) anderzijds.Het eigen vermogen is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en het totale bedrag van de schulden. Elke afzonderlijke vermelding op een balans wordt een balanspost genoemd. De balanspost 'bezittingen' kan ook uitgesplitst worden in bijvoorbeeld de balansposten 'grond', 'gebouwen' et cetera. Activa
De bezittingen (van een onderneming). Deze kunnen als volgt worden ingedeeld: - vaste activa (gebouwen, machines) - vlottende activa (voorraden en debiteuren) - liquide middelen (geld) De vaste activa worden ook wel aangeduid met vast kapitaal (vaste kapitaalgoederen) en de vlottende activa met vlottend kapitaal (vlottende kapitaalgoederen). De activa staan op een balans aan de debetzijde die daarom ook wel de actiefzijde wordt genoemd. Passiva

Het vermogen van een onderneming dat is onder te verdelen in: - eigen vermogen: geld van de eigenaren - vreemd vermogen: schulden
De passiva staan aan de creditzijde (passiefzijde) van de balans. Vaste activa of vaste kapitaalgoederen
Gebouwen, machines
Vlottende activa of vlottend kapitaal
Voorraden en debiteuren
Liquide activa of liquide kapitaal
Geld
Eigen vermogen
Het eigen vermogen bestaat uit de waarde van de bezittingen (van een persoon of bedrijf) minus de schulden (van die persoon of dat bedrijf). Het is dus het geld waarover in principe door de eigenaar vrij kan worden beschikt (geld van de eigenaar zelf). Vreemd vermogen
Het vreemde vermogen bestaat uit de schulden (geleend geld) van een persoon of bedrijf. Vreemd vermogen moet worden terugbetaald en er moet rente over worden betaald. Resultatenrekening
Een overzicht van de kosten en opbrengsten van een bedrijf over een bepaald tijdvak. Opbrengsten

De inkomsten van een onderneming uit de verkoop van de producten. Kosten
De offers die gebracht moeten worden om goederen te kunnen produceren. Wij onderscheiden daarbij: - variabele kosten: totaal (TVK), gemiddeld (GVK) en marginaal (MVK) - constante kosten: totaal (TCK), gemiddeld (GCK) - totale kosten: totaal(TK), gemiddeld (GTK) en marginaal (MK) Winst
Er is sprake van winst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten. Verlies (bedrijfs-) De totale kosten van de verkochte producten zijn groter dan de totale opbrengst van die producten. Bedrijfskolom
Verticaal schema van ondernemingen die betrokken zijn bij de voortbrenging en distributie van een product en wel van oerproducent, via tussenschakels, tot (niet tot en met!) de consument. Elke schakel (geleding) wordt als bedrijfstak (branche) aangeduid. Tussen elke bedrijfstak bevindt zich een markt. In plaats van het begrip 'bedrijfstak' wordt in dit verband ook wel ooit het begrip 'geleding' gebruikt. Bedrijfstak
Een bedrijfstak wordt gevormd door de bedrijven die tot een bepaalde geleding van de bedrijfskolom behoren (branche) en die dus een bepaalde functie vervullen bij de voortbrenging van een bepaald product. In het dagelijks spraakgebruik wordt het begrip meestal iets ruimer gebruikt en heeft dan betrekking op bedrijven die sterk verwante producten maken zoals de scheepsbouw, de woningbouw, de detailhandel et cetera
Binnenlands inkomen
De omvang van de in een land gerealiseerde toegevoegde waarde van bedrijven en overheid. Dit is het nationale inkomen minus het verdiende inkomen van landgenoten in het buitenland en plus het verdiende inkomen van buitenlanders in het land. Binnenlands product
De omvang van de in een land gerealiseerde toegevoegde waarde van bedrijven en overheid. Dit is het nationale inkomen minus het verdiende inkomen van landgenoten in het buitenland en plus het verdiende inkomen van buitenlanders in het land. Nationaal inkomen
De totale waarde van de beloningen van de productiefactoren die zijn aangewend (= toegevoegde waarde) bij de overheid en het bedrijfsleven (binnenlands inkomen) gecorrigeerd voor de betaalde en ontvangen buitenlandse primaire inkomens. Hierbij worden onderscheiden: - nominaal inkomen: lopende prijzen - reëel inkomen: constante prijzen - totaal en per hoofd van de bevolking - bruto inkomen: inclusief afschrijving - netto inkomen: exclusief afschrijving - tegen factorkosten: beloningen productiefactoren - tegen marktprijzen: factorkosten plus kostprijsverhogende belastingen minus prijssubsidies
Nationaal product

De totale waarde van de beloningen van de productiefactoren die zijn aangewend (= toegevoegde waarde) bij de overheid en het bedrijfsleven (binnenlands inkomen) gecorrigeerd voor de betaalde en ontvangen buitenlandse primaire inkomens. Hierbij worden onderscheiden: - nominaal inkomen: lopende prijzen - reëel inkomen: constante prijzen - totaal en per hoofd van de bevolking - bruto inkomen: inclusief afschrijving - netto inkomen: exclusief afschrijving - tegen factorkosten: beloningen productiefactoren - tegen marktprijzen: factorkosten plus kostprijsverhogende belastingen minus prijssubsidies
Officieel circuit
Het deel van de productie en inkomen waarover belasting wordt betaald. Officieus circuit
Het deel van de productie en inkomen waarover geen belasting wordt betaald. Kunnen
Aangeven dat de methode van registratie van de waarde van de productie samenhangt met de ontwikkeling van de markteconomie
Door de behoeften van de consument te registreren, kan de markteconomie inspelen op deze behoeften. Als de consument bijvoorbeeld veel vraag heeft naar auto’s, en je kan dat goed registreren, kan de markt daarop inspelen door meer auto’s te maken en verkopen, of door de auto’s duurder te maken, zodat er meer winst wordt gemaakt. De samenhang aangeven tussen de ontwikkeling van de ruil en de ontwikkeling van arbeidsverdeling en specialisatie
Doordat men zich ging specialiseren in een bepaald beroep of bedrijfstak, kon er in de ruilhandel beter geruild worden. Zo kan een slager met een bakker heel goed ruilen, omdat ze allebei producten hebben die ze nodig hebben, maar niet zelf kunnen produceren. De productiefactoren onderscheiden naar hun aard en de bijbehorende beloningen noemen
Productiefactoren worden ingedeeld in arbeid, natuur, kapitaal en ondernemersactiviteit. De beloning voor arbeid is loon. De beloningen voor kapitaal zijn winst, huur, en rente. De beloning voor natuur is pacht, en de beloning voor ondernemingsactiviteit is winst. Onderscheid maken tussen de verschillende begrippen kapitaal; kapitaalgoederen versus geldkapitaal en vast versus vlottend kapitaal
Het verschil in kapitaalgoederen en geldkapitaal zit hem in het feit dat geldkapitaal puur uit geld bestaat. De kapitaalgoederen zijn machines, gebouwen, kassen, grond e.d. Het geldkapitaal is een hoeveelheid geld, dat men gebruikt om te kunnen investeren. Je kan je geldkapitaal dus investeren in je kapitaalgoederen. Het verschil tussen vast en vlottend kapitaal zit hem in het feit over hoelang iets meegaat. Vast kapitaal zijn meestal de kapitaalgoederen. Dingen die langer dan een jaar mee gaan zijn vast kapitaal. Dat zijn dus dingen als machines, kassen en gebouwen. Vlottend kapitaal is kapitaal dat in activa is gestoken dat binnen een jaar weer vrij is. Dat zijn dus dingen als pootgoed en debiteuren (bank e.d.) Het proces beschrijven waarbij het toevoegen van waarde aan grond- en hulpstoffen leidt tot productiewaarde en tot het ontstaan van factorinkomens
Doordat er een waarde wordt toegevoegd aan grond en hulpstoffen wordt er een positief saldo ontvangen. Dit positieve saldo noemt men de productiewaarde. Uit die productiewaarde worden de factorinkomens betaald. De factorinkomens zijn inkomens die degene belonen die productiefactoren hebben geleverd. De productiewaarde bij bedrijven berekenen via de opbrengstenkant en via de kostenkant van het productieproces

De productiewaarde aan de opbrengstkant van het productieproces bereken je door de marktwaarde van de productie (=winst) te nemen, en daar alle kosten vanaf te trekken. Aan de kostenkant bereken je het door de toegevoegde waarde te nemen, en daar alle kosten bij op te tellen. De productiewaarde van de overheid vaststelen en verklaren waarom deze bij de overheid op een andere manier wordt vastgesteld dan bij bedrijven
De productiewaarde van de overheid is per definitie gelijk aan de salarissen van de ambtenaren. De productiewaarde van de overheid moet je anders vaststellen als bij de markteconomie, omdat er bij de overheid geen sprake is van de verkoop van goederen en diensten. De overheid levert goederen en diensten, en in ruil daarvoor innen ze belasting. Opstellen, lezen en interpreteren van een balans en resultatenrekening
Balans
Activa Passiva
Vaste activa Vlottende activa
Liquide activa Eigen vermogen
Lang vreemd vermogen Kort vreemd vermogen
Totaal= Totaal= Resultatenrekening
Kosten Opbrengsten
Inkoop grond- en hulpstoffen Omzet
Loon
Huur
Rente
Pacht (saldo) (saldo ) Totaal= Totaal= De productiewaarde berekenen met behulp van gegevens uit de bedrijfskolom
Als je een bedrijfskolom hebt, en je weet daarvan de omzet en de kosten van de inkoop van de grond- en hulpstoffen. Dan kan je de productiewaarde berekenen door de omzet te verminderen met de kosten van de grond- en hulpstoffen. Zie ook opdracht 2.15. De achtergrond aangeven van de afwijkende manier van vaststelling van de overheidsproductie en deze productie kunnen vaststellen
De overheidsproductie moet je anders vaststellen omdat de overheid haar producten; zoals wegen, scholen, politie- en onderwijsdiensten e.d., niet op de markt levert. Er is dus geen sprake van een markteconomie bij de productie van de overheid. Daarom moet je de productie van de overheid berekenen door de salarissen van de ambtenaren bij elkaar op te tellen. Dit bedrag moet gelijk zijn aan de overheidsproductie. Een kringloop tekenen met de sectoren gezinnen en bedrijven en daarin de geldstromen en goederenstromen benoemen

Het onderscheid aangeven tussen binnenlands en nationaal inkomen
Het binnenlands inkomen/product bestaat uit de productiewaarde van de marktsector en de productie van de overheidsinstellingen bij elkaar opgeteld. Bij het nationaal inkomen/product komen daar ook nog eens de geldstromen in en uit het buitenland bij. Het nationaal inkomen/product is dus groter dan het binnenlands inkomen/product. Productie van bedrijven + productie van de overheid = BP/BI Binnenlands product/inkomen + ontvangsten inkomen uit het buitenland - betaalde inkomen aan het buitenland = NP/NI Nationaal product/inkomen
Het probleem verklaren dat het officieuze circuit geeft bij de vaststelling van het nationaal product
Doordat er verschillende inkomens voor de fiscus (belastingsdienst) worden verzwegen blijft een deel van de inkomens en de productie buiten het zicht van het CBS. Hierdoor ontstaan er problemen voor het CBS bij het vaststellen van het nationaal product, omdat de productie niet compleet is doorgegeven. Hoofdstuk 3 Welvaart Kennen
Materiele welvaart
Welvaart in enge zin, dit wil zeggen de hoeveelheid goederen en diensten die je tot je beschikking hebt. Immateriële welvaart
Welvaart die niet in producten of prijzen gemeten kan worden (vergelijk met het begrip Welzijn). Welvaart in enge zin
De gemeten productie(groei). Welvaart in ruime zin
De algehele bevrediging van menselijke behoeften. Koopkracht
Kan op verschillende zaken betrekking hebben: - Koopkracht van de euro. De hoeveelheid goederen die voor een euro kunnen worden gekocht (interne waarde van de gulden). - Koopkracht van het inkomen (reële inkomen). Het inkomen gecorrigeerd voor prijsstijgingen: (indexcijfer inkomen / indexcijfer prijsniveau) x 100
Nominaal inkomen

Het in geld uitgedrukte inkomen. Reëel inkomen
De koopkracht van het inkomen. Indexcijfer
Een getal dat aangeeft de verhouding tussen de waarde van een grootheid in een bepaald jaar en de waarde van die grootheid in het basisjaar. De waarde van de grootheid in het basisjaar wordt daartoe op 100 gesteld en de overige waarden worden naar analogie omgerekend tot een fractie of veelvoud van 100. Economische groei
Toeneming van de behoeftebevrediging voorzover daarbij beslag gelegd wordt op schaarse (alternatief aanwendbare) middelen. Deze definitie van economische groei sluit aan bij het ruime welvaartsbegrip. Dit wordt onderscheiden van het enge welvaartsbegrip waarbij het gaat om de (gemeten) productiegroei. Daarnaast wordt nog het begrip welzijn onderscheiden. Betaling in natura
Betaling waarbij geen geld wordt gebruikt maar een dienst of een goed wordt geruild voor een ander goed of dienst. Parallelle economie
Activiteiten die de welvaart vergroten maar geldstroom op gang brengen. Formele economie
De economische activiteiten die in de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) tot uitdrukking komen. Onbetaalde arbeid
Werk (arbeid) waarvoor geen inkomen wordt ontvangen, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Ecologisch systeem
Hiermee wordt bedoeld de samenhang tussen de wijze van consumeren en produceren enerzijds en de daarmee samenhangende milieuvervuiling, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en dergelijke anderzijds. Duurzame ontwikkeling
Ontwikkeling of groei van productie en consumptie die niet ten koste gaat van (de welvaartsbeleving van) de komende generaties. Externe effecten
Kosten (nadelen) of opbrengsten (voordelen) van productie en consumptie die niet in de prijzen van de producten zijn opgenomen, maar wel de welvaart beïnvloeden. In het eerste geval spreekt men van negatieve externe effecten (maatschappelijke kosten) en in het tweede geval van positieve externe effecten (maatschappelijke baten). Externe effecten veroorzaken een onderscheid tussen welvaartsgroei en productiegroei. Kunnen

Aangeven welke activiteiten wel en niet zijn opgenomen in de productie- en inkomensstatistieken van het CBS
In de productie- en inkomensstatistieken van het CBS wordt alle formele economie geregistreerd. Dat houdt in dat alle geldstromen waarvan de fiscus op de hoogte is worden geregistreerd. De informele economie kan helaas niet worden geregistreerd. Hieronder valt het officieuze circuit (zwart werk) en het vrijwilligerswerk. Aangeven welke beperkingen zijn van het inkomen als indicator voor de welvaart in enge zin
Welvaart in enge zin houdt in; de hoeveelheid goederen en diensten die je tot je beschikking hebt. Je kunt dus tot op zekere hoogte meten wat voor invloed een bepaald inkomen heeft op de welvaart in enge zin. Als je weet wat de koopkracht van het inkomen is. Als iemand zijn inkomen gaat sparen, zal het aantal goederen en diensten die iemand tot zijn beschikking heeft minder snel toenemen. Het begrip economische groei hanteren
Er is sprake van economische groei als het reëel binnenlands product/inkomen is gestegen. Dit houdt in dat alle inkomens van de markteconomie en de overheidsinkomens reëel in waarde zijn gestegen. Het reële inkomen is het inkomen dat werkelijk besteed kan worden aan goederen en diensten. Een economische groei houdt dus in dat de consument in het land een groter reëel inkomen heeft om te besteden. Uitvoeren van koopkrachtberekeningen met behulp van indexcijfers
Je moet hierbij het basisjaar gelijk stellen aan 100. Paragraaf 3.2 goed bestuderen. Met name de opdracht 3.2
De volgende formule is hierbij belangrijk: Indexcijfer koopkracht = (Indexcijfer nominaal inkomen / prijsindex ) x 100% Of in andere woorden: RIC = NIC : PIC
RIC = Reëel inkomen
NIC = Nominaal inkomen
PIC = Prijsindex
De samenstelling kunnen aangeven van de parallelle economie
De parallelle economie bestaat uit activiteiten die de welvaart wel vergroten maar geen geldstroom op gang brengen. Hieronder valt onder andere huishouden en vrijwilligerswerk. Het is goed dat dit soort werk gebeurt voor de welvaart, stel je eens voor dat het niet zou gebeuren. Zwart werken valt niet onder de parallelle economie. Dit omdat het weliswaar niet geregistreerd word, maar er komt wel een geldstroom op gang. Die geldstroom wordt alleen verzwegen voor de fiscus. De betekenis aangeven van de parallelle economie voor de welvaart in enge zin
Niet-geldeconomie die wel meetbaar is, is vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk valt onder de parallelle economie, omdat het geen geldstroom op gang brengt, maar is wel belangrijk voor de welvaart in enge zin. De opvatting over de relatie economie en natuur aangeven

De economie haalt zijn hulpbronnen uit de natuur. Denk maar aan zonlicht, aardgas, steenkool, ijzererts, en nog veel meer andere dingen. Voor de economie zijn al deze bronnen erg gunstig. Maar als al deze bronnen allemaal worden gebruikt is het erg slecht voor de natuur. Ook zijn sommige bronnen duurzaam. Denk maar aan aardgas. Als je die bron opmaakt, zal er in de toekomst geen welvaart meer mogelijk zijn voor die bron. Daarom veranderen die opvattingen heel erg. Het begrip duurzame productie toepassen op gegeven activiteiten
Duurzame productie houdt in, dat de productie zo is, dat welvaart in de toekomst ook mogelijk blijft. Je moet dus niet in één keer een duurzame bron uit de natuur opmaken, of een bron uit de natuur sneller verbruiken dan dat de natuur deze bron weer kan aanmaken. Aangeven dat er een spanning kan bestaan tussen micro- en macro-economische doelen
Macro- en micro-economische doelen kunnen met elkaar in strijd zijn, omdat een bepaald doel voor de macro-economie heel economisch is, maar voor de micro-economie in het nadeel. Denk bijvoorbeeld aan de HSL-lijn die wordt aangelegd langs de A4. Landelijk (macro) is het erg handig om die snelheidlijn daar te hebben liggen. Het is goed voor de economie. Maar in de micro-economie (gezinnen en bedrijven) kan het nadelig zijn. Zo moeten er verschillende huizen en bedrijven gesloopt worden omdat ze op de route staan van die lijn. Voor- en nadelen noemen van de huidige waardering van productie en inkomen - Voordelen zijn onder andere dat mensen tevreden zijn over hun loon, en beter gaan produceren. - Nadelen zijn dat de productie erg schadelijk is voor het milieu. Beperkingen aangeven van de manier waarop productie en inkomen worden vastgesteld
De beperkingen van het vastleggen van productie en inkomen ligt hem in het officieuze circuit. Ook kan de schade aan de natuur moeilijk worden vastgelegd bij de productie en het inkomen. Vooral externe effecten van de productie van bepaalde goederen zijn moeilijk vast te leggen. Omdat die externe effecten niet meetbaar zijn. Je kan moeilijk vaststellen hoeveel schade één vliegtuig precies toebrengt aan het milieu. Hoofdstuk 4 De collectieve sector Kennen
Collectieve sector
Alle overheidsorganen inclusief de instellingen voor de sociale zekerheid. Overheid
Bestaat uit de rijksoverheid (de staat: regering en parlement) en de lagere overheden (provincies, de gemeenten en instellingen zoals waterschappen). Publiekrechtelijke bevoegdheden
De bevoegdheid van een instantie publiekrechterlijk orgaan) om regelingen en voorschriften te maken die de burgers verplicht zijn na te leven. Rijksoverheid
De staat: regering en parlement

Omslagstelsel
Financieringsstelsel van sociale zekerheid waarbij de in een bepaald jaar op te brengen premies zijn afgestemd op het totaal van de in dat jaar te betalen uitkeringen. Er wordt voor die uitkeringen dus niet door de uitkeringsgerechtigen gespaard zoals bij het kapitaaldekkingsstelsel het geval is. Kapitaaldekkingsstelsel
Financieringsstelsel van sociale zekerheid waarbij uit individuele premiebetaling vermogen wordt gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst. Degene die in de toekomst een uitkering wil ontvangen moet daarvoor dus zelf sparen. Collectieve ontvangsten
De totale inkomsten van de collectieve sector ook nog genoemd collectieve middelen vooral bestaande uit sociale premies en belastingen. Collectieve uitgaven
De uitgaven van de collectieve sector. In grote trekken bestaan ze uit collectieve bestedingen (salarissen ambtenaren, aanschaf goederen en gebouwen, investeringen et cetera) en uit de zogeheten overdrachtsuitgaven (sociale uitkeringen, subsidies et cetera). Overheidsconsumptie
Aanschaffingen door de overheid van goederen en diensten die binnen (zeer) korte tijd worden verbruikt. Hierbij worden onderscheiden: - materiële overheidsconsumptie: goederen en diensten voor direct gebruik - ambtenarensalarissen
Overheidsinvesteringen
Aanschaf van kapitaalgoederen in de infrastructurele sfeer zoals wegen, gebouwen en rioleringen door de overheid. Individuele goederen
Goederen waarvoor een individuele prijs kan worden gevraagd omdat ze kunnen worden gesplitst in individueel leverbare eenheden en dus via de markt geleverd kunnen worden. Collectieve goederen
Goederen die niet via de markt kunnen worden geleverd doordat ze niet splitsbaar zijn in over de markt verhandelbare eenheden, dat wil zeggen dat er geen individuele prijs voor kan worden berekend. Collectieve goederen kunnen daardoor enkel via de overheid tot stand komen. Quasi-collectieve goederen
Goederen die door de overheid beneden de kostprijs worden aangeboden of worden gesubsidieerd omdat ze het gebruik ervan wil bevorderen: denk aan onderwijs, openbaar vervoer. Overdrachtsuitgaven

Overdracht van middelen zonder dat daar een tegenprestatie van de ontvangers tegenover staat. Het kan gaan om overdrachten van de collectieve sector aan andere sectoren in de samenleving (gezinnen en bedrijven), maar ook om overdrachten van een land aan andere landen (bijvoorbeeld ontwikkelingshulp). Inkomensoverdrachten
Door de collectieve sector betaald inkomen in de vorm van uitkeringen en subsidies, bijvoorbeeld sociale uitkeringen en huursubsidie. Profijtbeginsel
De gebruiker van een bepaalde overheidsdienst betaalt daarvoor een directe bijdrage. Solidariteitsbeginsel
Beginsel waarbij de solidariteit tussen zwakken en sterken, rijken en armen voorop staat: van toepassing bij de sociale zekerheid. Sociale zekerheid
Het stelsel dat in Nederland iedereen een financieel bestaansminimum garandeert. Onderscheiden worden: - sociale verzekeringen: betaald uit premies - sociale voorzieningen: betaald uit belastingen
De sociale verzekeringen worden onderscheiden in: - werknemersverzekeringen: gelden alleen voor mensen in loondienst - volksverzekeringen: gelden voor alle ingezetenen
Sociale voorzieningen
Het deel van de sociale zekerheid dat niet uit premieheffing maar uit de algemene middelen (belastingen) en dus via de Rijksbegroting wordt gefinancierd. De uitvoering verloopt doorgaans via de gemeente. Sociale voorzieningen vullen het inkomen (uit arbeid of een uitkering) aan tot het sociale minimum. De belangrijkste sociale voorziening is de Bijstand (Algemene Bijstandswet). Sociale verzekeringen
Het deel van de sociale zekerheid met een verzekeringskarakter omdat het uit premies wordt gefinancierd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Tot de werknemersverzekeringen worden gerekend (het vangnet van de) ZW (ziektewet), de WAO (wet op de arbeidsongeschiktheid), de ZFW (ziekenfondswet) en de WW (werkloosheidswet). Tot de volksverzekeringen worden gerekend de AOW (algemene ouderdomswet), de ANW (algemene nabestaandenwet) en de AKW (algemene kinderbijslagwet), de AAW (algemene arbeidsongeschiktheidswet) en de AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten). De AKW wordt traditioneel tot de groep sociale verzekeringen gerekend ondanks het feit dat de premiebetaling door het Rijk is overgenomen. Volksverzekeringen

Een sociale verzekering die geldt voor alle ingezetenen: AAW, AWBZ, AOW, ANW, AKW. Werknemersverzekeringen
Een sociale verzekeringen die alleen geldt voor mensen in loondienst: WW, ZW, WAO, ZFW. Waardevaste uitkeringen
Uitkeringen die aangepast worden aan de prijsstijgingen zodat de koopkracht gelijk blijft. Welvaartsvaste uitkeringen
Uitkeringen die aangepast zijn aan de algemene inkomensontwikkeling. Algemene bijstandswet (ABW) Een sociale voorziening die mensen een inkomen verschaft om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien als zij daartoe zelf niet in staat zijn en als andere sociale regelingen niet van toepassing zijn. Algemene ouderdomswet (AOW) Een volksverzekering die Nederlanders een uitkering verschaft vanaf 65 jaar. Bovenop die uitkering ontvangen de meeste Nederlanders nog een pensioen. De AOW-uitkeringen in een bepaald jaar worden betaald uit de AOW-premies die de werkenden in dat jaar betaald hebben (omslagstelsel). Voor de pensioenen hebben de mensen zelf (meestal via het bedrijf waar ze werkten) moeten sparen (kapitaaldekkingsstelsel). Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) Volksverzekering die de kosten van bijzondere ziektekosten dekt zoals verpleging in psychiatrische ziekenhuizen, dagverblijven voor gehandicapten. Algemene nabestaandenwet (ANW) Een volksverzekering die een uitkering verschaft aan weduwen, weduwnaren en wezen. Algemene kinderbijslagwet (AKW) Een volksverzekering die verzorgers van kinderen een tegemoetkoming in de kosten van het verzorgen en opvoeden van die kinderen verstrekt. Ziektewet (ZW) Een werknemersverzekering die bepaalde groepen werknemers een uitkering tijdens ziekte verstrekt en die wordt geregeld door de bedrijfsvereniging: zwangere vrouwen, werknemers waarvan de werkgever failliet gaat, werknemers en zelfstandige ondernemers die minder dan drie jaar geleden een WAO-uitkering hadden en tijdelijke, flexibele arbeidskrachten. Voor alle andere werknemers geldt de WULBZ. Omdat er geen ZW-premies meer worden geheven worden de uitkeringen krachtens de ziektewet betaald uit het WW-fonds. Ziekenfondswet (ZFW) Een werknemersverzekering die werknemers met een inkomen beneden de loongrens de verzekerde kosten van medische verzorging vergoedt. Wet op arbeidsongeschiktheid (WAO) Een volksverzekering die mensen tussen 18 en 65 jaar een uitkering verstrekt als zij ten gevolge van een handicap geen inkomen (meer) kunnen verdienen of sterk in inkomen achteruitgaan. Werkloosheidswet (WW) Een werknemersverzekering die werknemers gedurende een bepaalde tijd een inkomen bij werkloosheid verschaft. Naarmate men langer gewerkt heeft is de uitkeringsduur langer. Na afloop van de WW moet de werkloze een beroep doen op de bijstand. Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz) Deze wet verplicht werkgevers om zieke werknemers gedurende maximaal 52 weken 70% van het loon door te betalen. Deze verplichting kan eventueel worden verzekerd bij een particuliere verzekeringsmaatschappij waarbij de premie mede afhankelijk zal zijn van het ziekteverzuim in het bedrijf. Voor sommige groepen geldt nog de ziektewet (zw). Arbeidsinkomen
Het bedrag van de beloning voor de productiefactor arbeid dat bestaat uit het looninkomen van werknemers en uit het toegerekend loon voor zelfstandigen. Draagkrachtbeginsel (bij belastingen) Bij belastingheffing naar draagkracht tracht men de hoogste inkomenstrekkers relatief zwaarder te belasten dan de lagere. Profijtbeginsel
De gebruiker van een bepaalde overheidsdienst betaalt daarvoor een directe bijdrage. Belastingen
Verplichte afdrachten aan de overheid, zonder dat daar een directe prestatie tegenover staat. Belastingtarief (gemiddeld/marginaal) Het percentage dat over de belastinggrondslag moeten worden gehanteerd om het belastingbedrag te bepalen. Het belastingtarief kan soms bestaan uit een samenstel van percentages zoals bij de omzet- en de inkomstenbelasting. Heffingskorting
Korting die in mindering kan worden gebracht op de te betalen heffingen. Enkele voorbeelden zijn o.m. de algemene heffingskorting voor iedereen en de arbeidskorting voor werkenden. Heffing op arbeidsinkomen
Heffing op het inkomen uit arbeid gebaseerd op het draagkrachtbeginsel. Directe belastingen
Belasting die aan personen of bedrijven worden opgelegd. Het is de bedoeling dat zo'n belasting werkelijk drukt op wie de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting niet op anderen wordt afgewenteld. Tot de directe belastingen worden gerekend de inkomstenbelasting (met als voorheffing de loonbelasting), de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'belastingen op inkomen, winst en vermogen'. Indirecte belastingen
Belastingen op bestedingen. Het is de bedoeling dat deze belasting drukt op een ander dan diegene die de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting op anderen wordt afgewenteld bijvoorbeeld door deze in de verkoopprijs op te nemen. Tot de indirecte belastingen worden onder meer gerekend de omzetbelasting (BTW), de accijnzen, en de invoertarieven. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'kostprijsverhogende belastingen'. Loonheffing

De som van de verschuldigde loonbelasting en de premies volksverzekeringen als voorheffing op de inkomstenbelasting (inkomensheffing). Inkomensheffing
De som van de verschuldigde inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen. Bruto-inkomen
Het loon voor aftrek van belastingen en sociale premies. Milieuheffing
Heffingen bedoeld om verbruikers aan te zetten tot een zuiniger energiegebruik. Accijns
Een prijsverhogende heffing die de overheid legt op bepaalde goederen, bijvoorbeeld benzine, tabak en alcohol. De ondernemers moeten de accijns innen en aan de overheid afdragen. Successierechten
Belasting bij erfenissen. Vennootschapbelasting
Belasting over de winst van nv's en bv's en van stichtingen en verenigingen als zij een onderneming drijven. Belasting toegevoegde waarde (BTW) Belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting). Sociale premies
De door de werkgevers (werkgeverspremies) of werknemers (werknemerspremies) betaalde bedragen aan de instellingen die de sociale verzekeringswetten uitvoeren. Invoerrechten
Belasting op ingevoerde goederen en diensten. Retributies
Betalingen aan de overheid waar een individueel aanwijsbare tegenprestaties door de overheid tegenover staat: omroepbijdrage, schoolgeld, paspoort. Omslagstelsel
Financieringsstelsel van sociale zekerheid waarbij de in een bepaald jaar op te brengen premies zijn afgestemd op het totaal van de in dat jaar te betalen uitkeringen. Er wordt voor die uitkeringen dus niet door de uitkeringsgerechtigen gespaard zoals bij het kapitaaldekkingsstelsel het geval is. Kapitaaldekkingsstelsel
Financieringsstelsel van sociale zekerheid waarbij uit individuele premiebetaling vermogen wordt gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst. Degene die in de toekomst een uitkering wil ontvangen moet daarvoor dus zelf sparen. Gemiddelde/marginale belastingdruk

De (heffings-)afdracht in procenten van het inkomen. Vermogensinkomen
Inkomen uit vermogen zoals rente op spaarrekeningen, winstuitkeringen op aandelen, huur en pacht. Vermogensrendementheffing
Belasting op het rendement van het vermogen: door de overheid vastgesteld op 1,2% per jaar. Wig op de arbeidsmarkt
Het verschil tussen de loonkosten van de werkgever (brutoloon plus sociale werkgeverspremies) en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. De wig bestaat derhalve uit de loonbelasting, de sociale premies betaald door de werknemer zelf en de sociale premies betaald door de werkgever. Loonkosten
De arbeidskosten worden gevormd door de som van het brutoloon en de sociale premies die voor rekening van de werkgever komen. De arbeidskosten kunnen worden uitgedrukt per eenheid product en per werknemer. Doelmatigheidsbeginsel
De kosten van het innen van belasting mag het te ontvangen bedrag aan belastingen niet overschrijden. Zwartgeldcircuit
Geld waarover de verschuldigde belastingen en premies ten onrechte niet zijn voldaan. Belastingontduiking
Het in strijd met de wet ontgaan van het betalen van belastingen bijvoorbeeld door zwart te werken, inkomsten niet (volledig) op te geven et cetera. Belastingontwijking
Het niet in strijd met de wet ontgaan van het betalen van belastingen bijvoorbeeld door minder te werken, bepaalde goederen niet meer te kopen, te gaan wonen in het buitenland et cetera. Belasting afwentelen
De belastingen afwentelen op iemand anders (b.v. als de ondernemer meer winstbelasting moet gaan betalen, verhoogt hij de prijzen). Motorrijtuigenbelasting
Deze belasting moet worden betaald om met een motorvoertuig (auto, motor) van de weg gebruik te mogen maken. Kunnen

Aangeven uit welke instellingen de collectieve sector bestaat
De collectieve sector bestaat uit alle overheidsorganen, inclusief de instellingen voor de sociale zekerheid. Collectieve en individuele goederen onderscheiden
Het verschil is dat de individuele goederen wel individueel leverbaar zijn, en de zuiver collectieve goederen niet. Dat houdt in dat je voor een individueel goed een prijs kan vragen aan één persoon. Voor een zuiver collectief goed kan je niet een prijs vragen aan één persoon. Een voorbeeld daarvan is een dijk of een snelweg. Iedereen maakt er gebruik van, en de een meer dan de ander. Maar het is onmogelijk om te zeggen tegen iemand, die dijk ligt daar, dus jij moet 100€ betalen, omdat die dijk niet individueel aan die persoon is toegeschreven. Collectieve en quasi-collectieve goederen onderscheiden
Een zuiver collectief goed wordt quasi-collectief als de overheid de levering ervan geheel of gedeeltelijk op zich neemt. Zo is het onderwijs een quasi-collectief goed, omdat het door de overheid gefinancierd wordt. Ook museumbezoek en de bejaardenzorg wordt door de overheid gefinancierd. Dit zijn allemaal voorbeelden van quasi-collectieve goederen. Het onderscheid aangeven tussen overheidsbestedingen en overheidsuitgaven
Een overheidsbesteding is het uitgeven van het geld van de overheid aan bijvoorbeeld een betere infrastructuur of betere scholing, de overheidsuitgaven bestaan uit het aflossen van staatsschulden en het betalen van de salarissen van de ambtenaren. Onderscheidende kenmerken van sociale voorzieningen en sociale verzekeringen noemen
Het grote verschil tussen sociale voorzieningen en sociale verzekeringen is dat de sociale voorzieningen worden betaald door de overheid uit de belastingspot. De sociale verzekeringen worden betaald door het volk, uit de verschillende premies die ze ervoor moeten betalen. De sociale verzekeringen bestaan uit werknemers en volksverzekeringen. Een voorbeeld van een sociale voorziening is de ABW. De Algemene BijstandsWet. Een andere sociale voorziening is de WAZ. Dat is een verzekering voor zelfstandige ondernemers, voor als ze arbeidsongeschikt worden. Het onderscheid aangeven tussen waardevastheid en welvaartsvastheid van uitkeringen
De waardevastheid van een uitkering betekent dat de uitkering meestijgt met het gemiddelde prijsniveau (CPI). De koopkracht van de uitkering wordt dus niet minder. Als alle producten duurder worden, wordt de uitkering ook hoger. De welvaartsvastheid van een uitkering betekent dat de uitkering mee stijgt met de welvaart. Als dan bijvoorbeeld alle lonen met 5% stijgen, zullen de uitkeringen ook met 5% stijgen. Ook op deze manier neemt de koopkracht van de uitkering niet af. Onderscheidende kenmerken volksverzekeringen en werknemersverzekeringen noemen van de genoemde afkortingen van de sociale wetten - aangeven wat de afkorting betekend - aangeven wat voor soort uitkering het betreft - aangeven hoe de uitkering wordt gefinancierd - aangeven wie er recht op heeft - aangeven hoe de hoogte van de uitkering wordt bepaald
De belastingbeginselen en de toepassingen daarvan
Je hebt het solidariteitsbeginsel, het profijtbeginsel, en het draagkrachtbeginsel. Deze drie belastingbeginselen worden als volgt toegepast. Solidariteitsbeginsel: Iedereen betaald premie voor bepaalde verzekeringen, ongeacht je het recht hebt om deze verzekering te gebruiken of niet. Als je daar geen recht op hebt, betaal je uit solidariteit voor anderen. Profijtbeginsel: Degene die het meest profiteren van een voorziening, moeten daar ook het meeste voor betalen. Dus hoe meer je gebruik maakt van een voorziening, hoe meer je er voor moet betalen. Draagkrachtbeginsel: Degene met de meeste draagkracht wordt het meest belast. Dit houdt in, dat mensen met hogere inkomens, meer geld moeten betalen dan mensen met lagere inkomens. Het onderscheid (en de betekenis daarvan) aangeven tussen directe en indirecte belastingen
Het onderscheid tussen directe en indirecte belastingen zit hem in het feit dat directe belastingen worden geheven op personen, en indirecte belastingen op goederen en diensten. Dat betekent dus dat de loonbelasting, een vorm is van een directe belasting. Maar als jij een pakje sigaretten koopt (niet doen) bij een tabakswinkel, dan betaal jij een extra prijs, omdat daar BTW (belasting op de toegevoegde waarde) op word geheven. Voorbeelden van indirecte en directe belastingen noemen

Indirecte belastingen
De omzetbelasting (BTW), de accijnzen, en de invoertarieven
Directe belastingen
De inkomstenbelasting (met als voorheffing de loonbelasting), de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting
Verschillen aangeven tussen progresie, degressie en proportionaliteit
Progressie houdt in dat de tarieven van de belasting oplopen naarmate het inkomen hoger is. Proportioneel houdt in dat de tarieven van de belasting voor iedereen hetzelfde zijn. Degressie houdt in dat de tarieven van de belasting aflopen naarmate het inkomen hoger is. Berekeningen uitvoeren met de gemiddelde en marginale druk
Vraag 4.25 en 4.26 zijn erg belangrijk voor het berekenen van de gemiddelde druk. Bij het berekenen van de gemiddelde druk maar je gebruik van het schijvensysteem (pagina 66), hierbij moet je voor inkomens in schijf 4, de gemiddelde druk van schijf 1,2,3 en 4 bij elkaar optellen. De gemiddelde druk wordt aangegeven in procenten. De samenhang aangeven tussen arbeidskosten, brutoloon en loonheffing
Het brutoloon is het loon dat je krijgt met alle arbeidskosten en verzekeringsafdrachten er nog bij. Als je dat eraf haalt, krijg je het nettoloon, dat is het loon wat je uiteindelijk kan besteden. Veel scholieren zijn alleen geïnteresseerd in hun nettoloon. Het onderscheid aangeven tussen loonbelasting en loonheffing
Loonheffing is belasting dat je betaald per schijf van je loon uit het belastingssysteem. Als je loon in meer dan één schijf valt, dan moet je die verschillende loonheffingen bij elkaar optellen om de loonbelasting te krijgen. Aangeven wanneer recht op teruggave van loonheffing bestaat
Je hebt recht op teruggave van de belasting als je voor een jaar de belasting hebt betaald, als je bij een bepaald bedrijf in dienst bent, en je voordat het jaar op is, ontslag neemt. Je hebt dan voor het hele jaar de belasting betaald, en dat is te veel. Dan kan je een T-biljet invullen. Daarmee kan je de belasting terugvragen. Het onderscheid aangeven tussen inkomstenbelasting en inkomensheffing

Inkomensheffing is een heffing die om een bepaalde tijd van je inkomsten word ingetrokken. Al deze heffingen bij elkaar vormen aan het eind van het jaar de inkomstenbelasting. Onderscheid aangeven tussen collectieve ontvangsten, collectieve uitgaven en collectieve lasten
Collectieve ontvangsten zijn de totale ontvangsten van de overheid, ook wel collectieve middelen genoemd. De collectieve uitgaven zijn de totale uitgaven van de overheid en haar instellingen. Collectieve lasten zijn alle afdrachten aan de overheid. Als je die uitdrukt in procenten van het BBP dan vind je de collectieve lastendruk of lastenquote. Hoofdstuk 5 verdeling en herverdeling Kennen
Inkomensverdeling
Kan op verschillende manieren worden weergegeven: - Personele inkomensverdeling: geeft aan hoe het inkomen over mensen / huishoudens verdeeld is. - Categoriale inkomensverdeling: geeft aan hoe het inkomen over de productiefactoren verdeeld is. Primair inkomen
Het bruto inkomen voor het ter beschikking stellen van productiefactoren (dus geen sociale uitkeringen et cetera). Secundair inkomen
Primair inkomen minus directe belastingen en sociale premies plus sociale uitkeringen. Tertiair inkomen
Het secundaire inkomen vermeerderd met kostprijsverlagende subsidies en verminderd met kostprijsverhogende belastingen. Persoonsgebonden betaling/ontvangst
Heffingen opgelegd aan personen zoals de inkomensheffing en de sociale premies. Consumptiebegonden betaling/ontvangst
Zijn heffingen op goederen en diensten: de indirecte belastingen en de niet-belastingmiddelen. Zij verhogen de prijzen van goederen en diensten. Lorenzkromme
Een grafiek waarmee een beeld gegeven kan worden van de (on)gelijkmatigheid van een verdeling,bijvoorbeeld van de verdeling van het totale inkomen over personen. Daartoe worden (bij dit voorbeeld) vergeleken de cumulatieve aandelen van groepen van personen in het totale inkomen. Inkomensbeleid

Het geheel van maatregelen (beleid) die genomen worden om een bepaald inkomensdoel – bijvoorbeeld rechtvaardige inkomensverdeling – te bereiken. Minimumloon
Het loon dat werkgevers minimaal moeten betalen als zij werknemers in dienst nemen. Het wettelijk minimumloon geldt voor werknemers vanaf 23 jaar. Voor jongeren gelden minimumjeugdlonen. Het minimumloon is ook de basis van een aantal sociale regelingen. Minimumjeugdloon
Het loon dat werkgevers minimaal moeten betalen als zij werknemers in dienst nemen. Het wettelijk minimumloon geldt voor werknemers vanaf 23 jaar. Voor jongeren gelden minimumjeugdlonen. Het minimumloon is ook de basis van een aantal sociale regelingen. Vermogensverdeling (personele) De verdeling van het vermogen over de mensen die dit vermogen bezitten. Duurzame armoede
Als iemand vier jaar of langer een inkomen heeft beneden de lage-inkomensgrens is er sprake van duurzame armoede
Kunnen
Argumenten noemen voor rechtvaardiging van inkomensverschillen binnen en tussen beroepen
Het is niet rechtvaardig dat iemand die een baan heeft waar een hogere opleiding voor nodig is meer verdiend dan iemand met een baan waar een lage opleiding voor nodig is, mits ze allebei even hard hun best doen. Het is ook niet rechtvaardig dat slimme mensen meer verdienen dan domme mensen, als ze allebei voor hun kunnen even hard hun best doen. Argumenten noemen voor en tegen nivellering van inkomens
Voor: De inkomens worden gelijker dus de prijzen kunnen beter worden afgesteld. Inkomensverschillen zijn meer gerechtvaardigd. Tegen: Er is weinig verschil meer tussen scholing, waarom zou iemand die VWO doet en evenveel kan
verdienen als iemand die MAVO doet, nog VWO blijven doen? Iemand die minder hard zijn best doet, kan evenveel verdienen dan iemand die hard zijn best doet. Kunnen tekenen en interpreteren van een Lorenzkromme
Zie opgave 5.26 en 5.5

Het onderscheid aangeven tussen primaire, secundaire en tertiaire inkomensverdeling
Primair inkomen: bestaat uit = loon + rente + winst + pacht + huur - persoonsgebonden betalingen aan de overheid + persoonsgebonden ontvangsten van de overheid = secundair inkomen - objectgebonden betalingen aan de overheid + objectgebonden ontvangsten van de overheid = tertiair inkomen
Instrumenten noemen waarmee de overheid de verschillende verdelingen kan beïnvloeden
De overheid kan het minimumloon wijzigen om in te spelen op de verschillende inkomens. Je kan ook arbeidstoeslag instellen. Als iemand hard werkt, krijgt hij meer betaald. Ook kan je inspelen op de grote verschillen d.m.v. de heffingen van de sociale uitkeringen te wijzigen. Effecten beoordelen van overheidsbeleid op de verschillende soorten inkomensverdeling
Hierbij moet je dus kunnen zeggen of een maatregel van de overheid om de inkomens op de één of andere manier meer of minder gelijk te maken, wel rechtvaardig is. Daarbij moet je zoveel mogelijk goede argumenten geven. Kijk voor de beargumentatie even bij de begrippenlijst.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.