Hoofstuk 4 t/m 6

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1920 woorden
  • 29 november 2004
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer H4 t/m H6 Hoofdstuk 4 1. - in ons land kiezen wij volksvertegenwoordigers via de Tweede-Kamerverkiezingen - in een democratie is het belangrijk dat er vrije en geheime verkiezingen worden gehouden. - om de paar jaar worden leden van een aantal politieke bestuursorganen rechtstreeks gekozen, namelijk van: . het europees parlement . de tweede kamer . de provinciale staten . de gemeenteraden . de stadsdeelraden - actief kiesrecht: alle Nederlanders van 18 jaar en ouder hebben actief kiesrecht en mogen bij verkiezingen hun stem uitbrengen. - passief kiesrecht = het recht om je verkiesbaar te mogen stellen, je moet minstens 18 jaar oud zin. - buitenlanders die langer dan 5 jaar in Nederland wonen, hebben alleen kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen. - een party die mee wil doen aan de Tweede-Kamerverkiezingen moet voldoen aan die volgende 4 voorwaarden: . moet officieel geregistreerd worden dit kost €450,- het wordt terug gegeven als ze ook daadwerkelijk aan de verkiezingen deelnemen. . de partij moet in elke kieskring waar het wil mee doen een kandidatenlijst inleveren. . de partij moet in elk kiesdistrict waarin het mee wil doen een steunbetuiging van 30 Nederlanders hebben. . de partij moet €11.250,- betalen. ze krijgen het terug als ze 75 procent van de stemmen halen die nodig zijn om één zetel te krijgen. - verkiezingsprogramma: daarin staat de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij vermeldt. - de lijsttrekker = de persoon die voor een partij als eerste op de lijst van kandidaten staat geplaatst. 2. - verkiezingen worden in ons land gehouden via het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen worden de 150 zetels verdeeld op basis van alle uitgebrachte stemmen in het hele land. - bij berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler, dat wil zeggen de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. - kiesdrempel: dan krijgt een partij alleen zetels als er een bepaald percentage stemmen is behaald. - als je gaat stemmen, stem je niet op ene partij, maar op een persoon. - in de laatste weken voor de verkiezingsuitslag worden er debatten tussen de lijsttrekkers van de verschillende partijen gehouden. - de lijsttrekkers proberen dan de zogenaamde zwevende kiezers te winnen. - zwevende kiezers: 1. stemmen niet op een vaste partij, ze wisselen geregeld van partij 2. zijn ontevreden over de partij waar zij vorige keren op stemden en weten nog niet op welke partij ze nu zullen stemmen. 3. mensen die nog nooit gestemd hebben
3. - kabinet = alle ministers en staatssecretarissen samen. - kabinetsformatie = onderhandelen over welke partijen en personen ons land gaan besturen, dit start meteen de dag na Tweede-Kamerverkiezingen. - de bestuurders, ministers en staatssecretarissen moeten: 1. het globaal eens zijn over het toekomstige beleid. 2. samen de steun van de meerderheid van de 2e kamer hebben. - de kabinetsformatie verloopt meestal in 8 stappen: 1. de koningin krijgt advies 2. de koningin benoemt een informateur, dit is een ervaren politicus die kijkt welke partijen samen een meerderheid hebben in de 2e kamer en ook met elkaar willen samenwerken. meerderheidskanbinet = een kabinet dat op de steun van meer dan de helft van het aantal kamerleden kan rekenen. 3. de informateur overlegt eerst met de leiders van de partijen die ongeveer dezelfde ideeën hebben. hij moet ook meningsverschillen uit de weg ruimen. daarna wordt een coalitie gevormd. coalitie = een samenwerkingsverband van 2 of meer partijen. de informateur stelt een regeerakkoord op, waarin de coalitiepartijen de hoofdlijnen aangeven van hun beleid voor de komende tijd. 4. de informateur gaat terug naar de koningin en brengt verslag uit 5. de koningin benoemt een formateur die ervoor moet zorgen dat hij ministers en staatssecretarissen vindt die het regeerakkoord uit willen voeren. 6. de formateur overlegt met de coalitiepartijen over de verdeling van ministers en staatssecretarissen. 7. als de formateur voor alle posten een minister en staatssecretaris heeft, gaat de formateur terug naar de koningin om te vertellen dat hij een nieuw kabinet heeft samengesteld. 8. de koningin benoemt het nieuwe kabinet - soms is het na de Tweede-Kamerverkiezingen meteen duidelijk welke partijen het beste met elkaar kunnen regeren. - het si de bedoeling dat het kabinet 4 jaar lang aanblijft tot de nieuwe Tweede-Kamerverkiezingen. - kabinetscrisis: soms lopen problemen zo hoog op, dat het bestaan van het hele kabinet in gevaar komt. - 2 redenen voor ene kabinetscrisis: 1. de ministers kunnen het onderling niet met elkaar eens worden over een aantal kwesties. 2. de meerderheid van de tweede kamer steunt het kabinet niet meer en zegt zijn vertrouwen in de ministers op. - er komen vervroegde Tweede-Kamerverkiezingen als de minister-president ontslag heft aangeboden aan het kabinet. - demissionair kabinet (aftredend): de oude ministers moeten in functie blijven zolang er nog geen nieuw kabinet is gevormd.
Hoofdstuk 5 - de regering wordt gevormd door de koningin en de ministers. - de ministers vormen het dagelijks bestuur/ministerraad van ons land. - het parlement: bestaat uit de eerste en de tweede kamer, heeft als belangrijke taken het discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen, en het controleren van de ministers. 1. - de belangrijkste taak van de regering = de voorbereiding en uitvoering van het overheidsbeleid. dit gebeurt door: 1. opstellen van wetsvoorstellen 2. het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten 3. het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement. - de koningin is onschendbaar: alleen ministers zijn verantwoordelijk voor het beleid en niet de koningin. - 4 belangrijkste taken van de koningin: 1. het plaatsen van haar handtekening onder alle wetten. 2. het voorlezen van de troonrede op prinsjesdag 3. het benoemen van ministers en (in)formateurs. 4. het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. - portefeuille = beleidsterrein, elke minister heeft een eigen beleidsterrein, een eigen ministerie waar veel ambtenaren voor hem of haar werken. - ambtenaren: bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. - minister zonder portefeuille = minister die geen eigen minister heeft. - het doel van het kabinetsbeleid is het uitvoeren van het regeerakkoord dat aan het begin van de kabinetsperiode is opgesteld. - premier = ook wel minister-president: voorzitter van de ministerraad die elke vrijdag bijeen komt. hij geeft het kabinetsberaad, een toelichting op de genomen besluiten. - sociaal-economische driehoek: economische zaken, sociale zaken en werkgelegenheid, en financiën. 2. - het parlement/Staten-Generaal: eerste en tweede kamer samen. - de 2e kamer wordt direct gekozen door iedereen die mag stemmen. - de 1e kamer wordt indirect gekozen, (getrapte verkiezingen) door leden van een ander gekozen orgaan, de provinciale staten. - de 2e kamer heeft 150 leden die voor 4 jaar worden gekozen. - de 1e kamer (senaat) heeft 75 leden. - alle kamerleden worden namens een bepaalde partij gekozen en behoren tot een fractie (gedeelte) - fractie = de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. - aan het hoofd staat telkens een fractievoorzitter, die vaak woordvoerder is van zijn of haar partij. 3. - wetgevende macht delen de ministers met het parlement. - de uitvoerende macht is in handen van de ministers. - de 1e en 2e kamer kunnen worden verdeeld in regerings- en oppositiepartijen. - regeringspartijen: partijen die ook deel uitmaken van de regering. - oppositiepartijen: alle partijen die niet in de regering zitten en zijn het vaak niet eens met de voorstellen van de regering. - de belangrijkste taken van het parlement: 1. (mede)wetgeving: ministers maken de meeste wetsvoorstellen. 2. controle van de ministers - bij de (mede)wetgevende taak kan het parlement gebruikmaken van de volgende rechten: 1. het parlement heeft stemrecht bij wetsontwerpen. 2. het heeft recht van initiatief, de leden van de 2e kamer kunnen wetsonderwerpen indienen. 3. het recht van amendement, onderdelen van een wetsvoorstel mag door de 2e kamer worden gewijzigd. - bij de controlerende taak kan de 2e kamer gebruikmaken van de volgende rechten: 1. het recht om mondelinge of schriftelijke vragen te stellen aan ministers of staatssecretarissen. 2. het recht van interpellatie: het recht een ministers ter verantwoording te roepen. 3. het recht om een parlementaire enquête aan te vragen. (onderzoek) 4. het budgetrecht om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren. 5. het recht om een motie toe te dienen = een schriftelijke uitspraak over het beleid van een minister waarmee de kamer het meestal niet eens is. - door een motie af te keuren kan een motie van wantrouwen ontstaan. - lobbyen = proberen via persoonlijk contact steun te krijgen voor e standpunten en belangen. 4. - pragmatisch gronden = ieder voorstel moest op zijn eigen waarde beoordeeld worden. - vanaf 1994 vormden PvdA en VVD man met D66 twee zogenaamde paarse kabinetten. - de belangrijkste afspraken van de paarse kabinetten waren: 1. het werd makkelijker om een referendum te houden 2. de rol van de overheid werd verder teruggedrongen en er werd nog meer geprivatiseerd 3. de hoogte en duur van bestaande uitkeringen bleven gehandhaafd 4. het homohuwelijk en euthanasie werden wettelijk geregeld - politieke taboes: er waren zaken waarvan politici vonden dat je er niet in het openbaar over moest spreken. 5. - aantrekkingskracht op kiezers is erg belangrijk als lijsttrekker. Hoofdstuk 6 - ook burgers, ambtenaren, pressiegroepen en de media hebben politieke macht en kunnen de politieke besluitvorming beïnvloeden. 1. - in het beleid wordt geformuleerd hoe de doelstellingen bereikt moeten worden. 2. - politieke actoren: personen, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingproces. - iemand die minister wordt, moet zich inwerken terwijl zijn ambtenaren vaak al vele jaren op dun plek zitten en dus over veel meer informatie beschikken. daarom noemt men het ambtenarenapparaat ook wel de vierde macht. - bureaucratie = ander woord voor ambtenarenapparaat; een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagstructuur. - de 5 politieke functies van de massamedia: 1. informatieve functie 2. spreekbuisfunctie 3. onderzoekende of agendafunctie 4. commentaarfunctie 5. controlerende functie
3. - pressiegroepen: groepen die proberen invloed (pressie = druk) uit te oefenen op de politieke besluitvorming. - de vijfde macht = actiegroepen en actieorganisaties samen. pressiegroepen lopen uiteen van de kleine, plaatselijke actiegroep voor veilige oversteekplaats tot grote organisaties als vakcentrales. - 3 soorten pressiegroepen: 1. belanggroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving op komen. 2. actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. 3. actieorganisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. - men is steeds inhoudelijker gaan werken, vaak met hulp van architecten juristen en andere specialisten. - actieorganisaties zijn meer geprofessionaliseerd dan actiegroepen. 4. - de systeemtheorie geeft een beeld in de vorm van een schematische weergave hoe politieke besluiten totstandkomen. daarin komt ook de rol van politieke actoren aan de orde. - systeemtheorie: 1. invoer: de samenleving brengt allerlei eisen en wensen naar voren. 2. omzetting: als de pers voldoende aandacht aan een onderwerp besteedt, komt het vanzelf op de politieke agenda.Daarna zal een wethouders of minister zijn ambtenaren vragen de zaak te onderzoeken en zal advies uitbrengen(dit is beleidsvoorbereiding). vervolgens kiezen de ambtenaren een de wethouders of minister hoe ze de kwestie gaan oplossen(dit is beleidsbepaling). 3. uitvoer: ambtenaren zorgen er vervolgens voor dat de wet wordt uitgevoerd. uiteindelijk werken de ambtenaren onder eindverantwoordelijkheid van de minister. (4.) terugkoppeling: wetten en ander maatregelen zijn nooit het eindpunt van de politiek. besluiten roepen namelijk altijd reacties op in de samenleving. als een maatregel niet het gewenste effect heeft, kan deze worden bijgesteld. - bij een media-explosie geven veel kranten en tv-programma's uitgebreide berichtgeving over de kwestie. - WAO = wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering. - omgevingsfactoren: alle gegevens die een mogelijke rol kunnen spelen in het proces van de politieke besluitvorming. - globaal kunnen we de omgevingsfactoren verdelen in: 1. demografische kenmerken, de samenstelling van de bevolkingsopbouw. 2. ecologische kenmerken, de wisselwerking tussen mens en milieu. 3. culturele kenmerken, de geschiedenis van een landen de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken. 4. economische kenmerken, hoogte van uitkeringen 5. technologische kenmerken, toenemende technologie maakt meer mogelijk 6. sociale kenmerken, het gelijk maken van inkomensverschillen 7. internationale verhoudingen, verband met andere landen - naast de systeemtheorie kennen we ook het barrièremodel, uitgangspunt hierbij zijn de problemen die moeten worden overwonnen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.