Mens en milieu

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3277 woorden
  • 26 september 2003
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H1: Natuurlijk milieu & de mens Het natuurlijke milieu is de natuurlijke omgeving zoals die door natuurlijke processen is gevormd, zonder invloeden van de mens. Een manier om het natuurlijk milieu te beschrijven zijn landschappen, waarbij je naar bepaalde ‘vaste’ elementen kijkt zoals gebouwen en bos. Een andere manier zijn ecosystemen: je kijkt hoe het natuurlijk milieu functioneert, hoe de elementen samenhang hebben. Een ecosysteem is een ruimtelijke eenheid waarbinnen een wisselwerking plaatsvindt tussen het biotische milieu (planten & dieren) en het abiotische (niet-levende) milieu. Door een ecosysteem vloeien voortdurend energie en materie naar binnen en buiten (het is ‘open’). De milieu-omstandigheden moeten voor een ecosysteem ongeveer gelijk blijven, een dynamisch evenwicht dat zich alleen handhaaft als de input en output van materie en energie stabiel blijft. Zo’n systeem kan verstoord worden zolang het maar binnen bepaalde waarden blijf kan het ecosysteem herstellen of handhaven, het terugkoppelings-mechanisme. Is dit systeem instabiel of de storing te groot dan verandert het drastisch. Naarmate een ecosysteem ouder wordt, wordt het stabieler doordat de diverse elementen beter op elkaar afgestemd worden. Het ontwikkelen van dynamisch evenwicht door abiotische en biotische factoren noem je successie. Nadat micro-organismen zich hebben gevestigd op de nieuwe bodem, zullen kleine planten ontstaan, ze zullen een bodem vormen die water vast houd. Grotere planten ontstaan en de soortenrijkdom neemt toe, de bio- en abiotische elementen gaan meer samenhang en complexiteit vertonen. Een oud en rijp ecosysteem (ook wel een climaxecosysteem) heeft zelfs vlak boven de bodem een eigen microklimaat, rijpe bodem en bodemprofiel. Dit milieu heeft een hoge complexiteit. Een hoge diversiteit is de aanwezigheid van veel verschillende soorten planten en dieren. Bij successie is een voedselrijk (eutroof) of voedselarm (oligotroof) abiotisch milieu van belang. Bij een eutroof ecosysteem is er voor enkele soorten altijd voedsel waardoor deze kunnen overheersten, bij een oligotroof ecosysteem is er voor geen enkele soort altijd voedsel en ontstaat er een grote diversiteit. Grensmilieus vormen de buffer tussen ecosystemen (of milieus) en bestaan uit een verzameling van gradiënten: geleidelijke veranderingen van verschijnselen tussen ecosystemen. Een gradiënt is bijvoorbeeld de overgang van voedselarme naar voedselrijke grond of van nat naar droog, zoet naar zout, etc… De grensmilieus hebben door de verschillende gradiënten een grote diversiteit. Dieren en planten hebben een aantal manieren waarop en waarom ze zich verplaatsen: ● “Pendel-karakter”; korte afstanden, als onderdeel van gewone dagelijkse handelingen (voedsel of partner zoeken, vluchten,..) ● “Trek-karakter”; langere afstanden vaak in vast periodiek patroon (redenen zoals voedsel tekort, kou, overbevolking,..) ● “Verbreidings-karakter”; verplaatsing van vooral jonge dieren, opzoek naar een eigen territorium. Planten en dieren verbreiden om te ontsnappen aan de ongunstige omstandigheden van het oorspronkelijke leefgebied, om niet uit te sterven. Ook wordt de kans op inteelt kleiner. Eilandtheorie: Volgens onderzoekers bestaat er een verband tussen het aantal soorten en de snelheid waarmee zij zich voortplanten op een eiland. Er zal uiteindelijk een evenwicht gevormd worden tussen uitstervende en wegtrekkende soorten tegenover de vestigende soorten, hoe komt dit? ● Ten eerste is wordt de kans dat een nieuw soort zich nog weet te vestigen steeds kleiner naarmate het eiland ‘voller’ wordt. Doordat de meeste goede leefgebieden al benut zijn en de voedselvoorraad beperkt is op een eiland. ● Ten tweede wordt de kans dat soorten verdwijnen door wegtrekken of uitsterven steeds groter. De meeste goede leefgebieden zijn op een gegeven moment benut en de voedselvoorraad uitgeput. Een aantal dier- en plantensoorten ‘kiest’ ervoor om weg te trekken zo mogelijk, de anderen sterven uit. ● Ten derde komen op kleine eilanden geen grote aantallen van dezelfde soort voor. Dat leidt ertoe dat een soort een grotere kans heeft om uit te sterven (dan op het vaste land). ● Ten vierde speelt mee dat nieuwe soorten afgelegen eilanden gewoon moeilijk kunnen bereiken. Deze 4 factoren leiden ertoe dat op een geïsoleerd eiland een ecosysteem ontwikkeld waarbij elk dier/plant zijn eigen rol speelt en er af en toe soorten verdwijnen en bij komen, alles is in dynamisch evenwicht.
Er zijn 4 functiegebieden te herkennen m.b.t. dier- en plantensoorten: 1. Verblijfplaatsen (broed-, rui-, fourageer-, en rustplaatsen. 2. Refugia; (standplaatsen waartoe een soort is teruggedrongen, waaruit herkolonisatie mogelijk is) 3. Stepping stones en corridors (beide gebieden waarin/langs dieren en planten zich sprongsgewijs verplaatsen, vooral bij corridors gaat het om een beweging langs of door een gebied) 4. Verbreidingskernen (kwalitatief hoogwaardig leefgebied waar voortplanting en kolonisatie naar andere gebieden voortkomt) Het netwerk van landschapelementen dat functioneel is voor de verplaatsing in een landschap noemen we de ecologische infrastructuur. De mens heeft ecosystemen vaak eenvoudiger en minder divers en complex gemaakt, om voldoende voedsel te kunnen vergaren. Schade aan ecosystemen wordt vaak pas zichtbaar als het te laat is: een ecosysteem handhaaft het dynamisch evenwicht zo lang mogelijk. De mens wil de ecosystemen zo eenvoudig omdat ze dan een grotere opbrengst geeft. We zijn de laatste jaren erachter gekomen dat we alles in de natuur beïnvloeden, in zowel elk schaalniveau. Er zijn diverse soorten milieuproblemen ontstaan, een verschijnsel waarvan we spreken als er sprake is van een actuele of potentiële verstoring van de mens-milieu-relatie of van het welzijn van andere organismen, de problemen worden meestal door mensen veroorzaakt, meestal (neven) effecten van ingrepen op de ecosystemen. De verschillenden soorten milieuproblemen noem je milieubelasting of milieudruk, waarvan we er 3 onderscheiden: 1. Milieuverontreiniging; onderscheid in bodem-, water- en luchtverontreiniging. Treedt op als stoffen of energie in hoeveelheid groter is dan de normale hoeveelheid, met nadelige gevolgen. 2. Milieu-uitputting; het verbruiken van elementen uit het milieu met zo’n omvang of snelheid dat dit niet door de natuurlijke aanvulling wordt gecompenseerd. Biotisch (wild, hout etc.) of abiotisch (delfstoffen, water). 3. Milieu-aantasting; kwaliteitsvermindering van het milieu, die niet veroorzaakt is door vervuiling of uitputting. Draait om het veranderen van de structuur van het milieu, het landschap wordt ingrijpend veranderd (woningbouw, inpoldering, …) Afwenteling is het verschijnsel dat nadelen van handelingen die ongunstig zijn voor het milieu verplaatst worden of op een ander tijdstip of gebied plaatsvinden. Afwenteling in de tijd betekend dat de nadelen worden afgewenteld op de toekomstige generatie, afwenteling in de ruimte wil zeggen dat de nadelen worden afgewenteld op een ander gebied of op andere milieugebruikers. Oorzaken van milieubelasting: 1. Demografische ontwikkelingen (meer mensen, meer energie, meer grondstoffen) 2. Economische ontwikkelingen (belangrijke factor, is natuur of welvaart belangrijker?) 3. Politieke ontwikkelingen (overheidsmaatregelen kunnen milieubelasting verminderen) 4. Technologische ontwikkelingen (sommige belasten anderen ontlaten het milieu; kunstmest, windturbines,..) 5. Sociaal-culturele ontwikkelingen (ieder land gaat op een eigen manier om met het milieu, wij vinden het milieu belangrijk, in ontwikkelingslanden niet) De industriële sector neemt ½ van alle vervuiling voor zijn rekening in zowel lucht-, bodem- als waterverontreiniging. Aantasting van het landschap (schoorstenen, industrieterreinen, …). De landbouw draagt sterk bij aan de milieubelasting m.b.t. vermesting en verzuring door mest en ontwatering anders zakken de steeds zwaarder wordende machines weg in de drassige (polder) grond. Verkeer en transport zorgt voor zure regen en smog door de toename van het autobezit en gebruik. Ook zijn er steeds meer wegen en parkeerterreinen nodig. Het huishouden zorgt ook voor een groot deel van de vervuiling door het waterverbruik, afval en energieverbruik. Ook zijn het de huishoudens die bepalen wat er geproduceerd moet worden. Smog is een milieuprobleem op lokale schaal. In de winter overtreft de hoeveelheid energie door de mens geproduceerd die van de hoeveelheid zonne-energie, in de zomer warmen de stedelijke materialen sterk op en staan warmte af aan de omgeving waardoor een warmte-eiland ontstaat. Het omringende platteland brengt een stroom lucht. Maar de vervuilde lucht kan niet weg omdat het bijvoorbeeld in een bekken ligt of omdat er een laag koude lucht hangt en de warme lucht niet verder kan stijgen (inversie ). Fotochemische smog komt in LA en Mexico-city voor, het zonlicht verandert de uitlaatgassen in schadelijke stoffen die de ogen en slijmvliezen irriteren en voor ademhalingsproblemen zorgen. Verdroging in Nederland is een gevolg van: 1. Nieuwe landbouwtechnieken; ruilverkaveling waarbij brede sloten gegraven zijn die goed ontwateren, droge grond is beter bewerkbaar voor de akkerbouw en het waterpeil is daarom steeds verlaagd. 2. Drinkwatervoorziening; we zijn hierbij voor een groot deel afhankelijk van het grondwater, er wordt 2 keer zoveel gebruikt gemaakt van grondwater ipv. Oppervlakte water omdat dit geen ziektekiemen bevat, dus veiliger is en meer voedingsstoffen bevat. Gevolg is een verlaging van de waterstand. Een stroomgebied is een bepaald oppervlak dat afwatert op een rivier, verzilting, waterverontreiniging en (vooral in bergachtige gebieden) erosie zijn grote problemen op fluviale schaal. Vroeger werd al het afval in het water geloosd, er waren nog nooit gevolgen van ondervonden en het zelfreinigend vermogen van de zee werd groot geacht. De hoeveelheid was relatief weinig, tegenwoordig komen vele chemische en synthetische stoffen in het water die niet afbreekbaar zijn. De grote hoeveelheden fosfaten en nitraten leiden tot algenbloei en eutrofiëring. Een ander probleem zijn de zware metalen die zich aan de slibdeeltjes in de rivieren hechten, hierdoor komen grote hoeveelheden zware metalen in de bodem terecht. Aangezien onze voorraad zoetwater beperkt is en we deze op grote schaal vervuilen zullen er problemen ontstaan omdat de welvaart even als de bevolking groeit en beide tot meer watergebruik leiden. Door ontbossing verdwijnt het tropisch regenwoud en gematigd regenwoud. Vele vaak nog onbekende dier- en plantsoorten zullen verdwijnen evenals hun ecosystemen. Doordat de bodem niet meer wordt vastgehouden door wortels zal er erosie ontstaan waardoor uiteindelijk een harde kale bodem over zal blijven waarop niets kan groeien. Ultraviolette straling van de zon zorgt ervoor dat we bruin worden, maar door het gat in de ozonlaag komt er meer van deze straling onze atmosfeer in en kan schadelijk zijn voor je huid, maar ook voor planten. H2: Milieugebruiksruimte, afwentelingsprocessen en duurzame ontwikkeling Alles wat we aan het natuurlijk milieu onttrekken voor de samenleving noemen we natuurlijke hulpbronnen, ze zijn niet onbeperkt aanwezig en de voorraden tezamen noemen we milieuvoorraden: 1. Niet-vernieuwbare voorraden; deze worden in de natuur langzaam of niet aangemaakt, zoals mineralen en fossiele brandstoffen. 2. Vernieuwbare voorraden; deze voorraden kunnen in relatief snel tempo worden aangemaakt, zoals voedsel, drinkwater en wind-, water- en zonne-energie. 3. Milieuvoorraad ruimte; de mens heeft ruime nodig om te kunnen leven, net als andere organismen. Soms sluit het ene ruimtegebruik het andere uit, concurrerend ruimtegebruik. De milieugebruiksruimte wordt gedefinieerd als het geheel van mogelijkheden dat het
ecosysteem aarde biedt aan de bevolking in de vorm van de totale voorraad van natuurlijke hulpbronnen en de mogelijkheid van de aarde om milieubelasting op te vangen. De grootte van de milieugebruiksruimte wordt dus bepaald door de voorraden van verschillende natuurlijke hulpbronnen en het vermogen van het milieu om milieubelasting op te vangen. Op dit moment wordt de ruimte steeds kleiner, en ze is in compartimenten op te splitsten: landbouwgrond, energie, zoet water en niet-vernieuwbare grondstoffen. Ook betreft de milieugebruiksruimte een aantal kenmerken: ● Voorraadkenmerk; de voorraden en het tempo van aanwas bepalen de grenzen van de benuttigingsmogelijkheden. ● Kwaliteitskenmerk; zijn de milieu-omstandigheden slecht, dan heeft dat gevolgen voor het gebruik van sommige natuurlijke hulpbronnen, zoals drinkwater. ● Ruimtelijk kenmerk; gebieden verschillen in gebruiksmogelijkheden, de winning van natuurlijke hulpbronnen is gebonden aan een ruimte. Er zijn veel verschillen in klimaat, bodem, beschikbaarheid van water, energie, etc. Hierdoor heeft niet elk gebied dezelfde natuurlijke hulpbronnen, rijke landen kunnen het zich veroorloven om de hulpbronnen van andere landen aan te spreken waardoor de milieugebruiksruimte per inwoner groter wordt dan die van een inwoner uit een arm land. De grootte van een milieugebruiksruimte wordt in een gebied door een aantal factoren begrensd: 1. De ons bekende omvang van winbare hulpbronnen. 2. De mate van onttrekking van hulpbronnen; er worden steeds meer hulpbronnen in steeds grotere hoeveelheden aangesproken onder invloed van de bevolkingsgroei, welvaartsstijging en onze dure leefstijl. Daarentegen kan de ontdekking van alternatieven voor bepaalde voorraden de onttrekking verminderen. 3. Het tempo van aanwas van natuurlijk hulpbronnen. 4. De uitbreiding van kennis en techniek; deze helpen ons zoeken naar nieuwe voorraden, nieuwe mogelijkheden om hulpbronnen te winnen en naar meer duurzame energiebronnen. 5. De kwaliteit van het natuurlijk milieu; als deze slecht is dan brengt dit bepaalde hulpbronnen in gevaar zoals zoetwater voorziening. Het BNP vormt een getal waaraan men kan zien hoe een land op economisch gebied scoort. Of het uit milieuoogpunt goed scoort was nog niet te zeggen en daarom is het begrip economische voetafdruk ontwikkeld. Het betreft de milieueffecten van de moderne westerse cultuur uitgedrukt in oppervlakte maten. Nederland is een zelfvoorzienend land omdat de landbouw voedsel voor zo’n 18 milj. mensen kan zorgen. In Nederland importeren we producten en bewerken ze zodat de meerwaarde bij ons terechtkomt. Zo heeft Nederland 15 milj. hectare ipv. de 2 milj. hectare van ons eigen land. Doordat welvarende landen zich dit kunnen veroorloven, blijft de gebruiksruimte voor ontwikkelingslanden klein. De toename van erosie in de wereld wordt veroorzaakt door de toenemende bevolking, vooral in ontwikkelingslanden. De boeren moeten wel meer grond bebouwen om genoeg voedsel te produceren. Deze grond is vaak niet geschikt voor landbouw omdat deze bijv. berghellingen betreft, het gevolg is ontbossing en erosie. Een tweede oorzaak is dat de landbouw in ontwikkelingslanden vaak bestaat uit een commerciële en zelfvoorzienende sector. De commerciële is gericht op de wereldmarkt en het maken van winst, niet op milieuvriendelijk produceren. De zelfvoorzienende markt wordt vaak verdrongen door de commerciële en dus moet de lokale markt ander land zoeken op vaak minder geschikte gronden, die weer kunnen leiden tot verwoestijning en erosie. Vroeger gebruikte men bezielde energie (mens en dier), door invloed van de Industriële Revolutie nam het gebruik van fossiele brandstoffen toe. De toegenomen mobiliteit en bevolking deed de behoefte aan energie toenemen. Nederland heeft veel aardgas, maar dat wordt aan het buitenland verkocht. Om ons tekort aan energie aan te vullen importeren wij energiebronnen elders vandaan en belasten dus de milieugebruiksruimte elders. Hierdoor verkleint Nederland ook de kans dat door het winnen van de energie haar eigen land vervuild wordt. Hout is voor arme landen vaak de enige optie wat betreft energie, andere vormen zijn vaak niet eens aanwezig. Zoet water is een onmisbare stof voor allerlei levensprocessen. Maar 2,5% van het water is zoet en geschikt voor mens, dier en plant. Neerslag zorgt voor de aanvulling van de voorraad. Door de bevolkings-, welvaarts- en huishoudentoename door gezinsverdunning is het gebruik van water toegenomen. Ook door verdroging

Waterkwaliteit kan beïnvloed worden door stoffen die in het grond- en oppervlaktewater terecht komen en de kwaliteit bedreigen, dit kunnen teveel voedingsstoffen maar ook bestrijdingsmiddelen en zware metalen of zouten van de industrie. Door de bevolkingsgroei wordt water steeds schaarser, welvarende landen gebruiken een deel van de gebruiksruimte van arme landen voor hun landbouw. In droge gebieden kan irrigatie plaats vinden, wat niet persé tot verzilting hoeft te leiden zolang er maar genoeg water is dat de grond doorspoelt en de zouten meeneemt. Het water moet dan wel goed afgevoerd worden, dit kan natuurlijk maar ook kunstmatig dmv. drainagepijpen, wat de landbouwgrond weer duur maakt. Het vervoeren van goederen en ook grondstoffen veroorzaakt een grote milieubelasting. Door de vervuiling van het terrein om de fabrieken wordt de gebruiksruimte verkleind. Veel ontwikkelingslanden zijn voor hun buitenlandse valuta afhankelijk van de export van een of meer grondstoffen. Een omvangrijke export lijkt voor deze landen gunstig. Maar er zijn een aantal mogelijke effecten: 1. Vernieuwbare en niet-vernieuwbare grondstoffen worden schaars, de voorraden raken op of de kwaliteit gaat achteruit. De voorraad blijft alleen gehandhaafd als de aanmaak even groot is als het verbruik. 2. De kwaliteit van water en bodem kan worden aangetast. Door winnen van grondstoffen en energie wordt het landschap vaak omgevormd. Er komen veel afvalstoffen vrij die de bodem kunnen verontreinigen. 3. Er ontstaat strijd om de ruimte. De ruimte die gebruikt wordt voor de productie van grondstoffen voor de export kan niet meer gebruikt worden door de lokale bevolking. De internationale gemeenschap kan maatregelen nemen om de milieugebruiksruimte voor de compartimenten landbouwgrond, zoetwater, energie en grondstoffen te behouden dmv. gebruik van natuurlijke meststoffen, reductie van pesticiden en meer biologische bestrijdingsmiddelen. Bezuinigingen op het watergebruik, vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen,… Samenwerking op mondiaal niveau is nodig om ecologie en economie in evenwicht te brengen, niet alleen de welvarende landen zijn de veroorzakers ook ontwikkelingslanden. Beide zijn ook slachtoffers van de vervuiling. De VN stelde in ’83 een commissie in om strategieën voor een ‘ecologisch inpasbare economische ontwikkeling’ te ontwerpen. Er moet gewerkt worden aan een duurzame ontwikkeling, een ontwikkeling waarbij de milieugebruiksruimte niet in sterke mate en niet onomkeerbaar wordt aangetast, zodat komende generaties ook nog over deze milieugebruiksruimte kunnen beschikken. In het rapport staat de samenhang tussen ontwikkeling, een rechtvaardige verdeling van de welvaart en het in stand houden van de milieugebruiksruimte centraal. Hierbij zijn de volgende zaken van belang: 1. Het duurzaam beheren van natuurlijke hulpbronnen; het niet uitputten van niet-vernieuwbare bronnen en het matig gebruiken van vernieuwbare bronnen. 2. Het voorkomen van afwenteling; je moet de milieukosten meenemen bij het berekenen van de prijs van een product. 3. Het voorkomen van aantasting en verontreiniging van het natuurlijk milieu; een onderdeel hiervan vormt het rekening houden met milieuaspecten bij het vaststellen van het ontwikkelingsbeleid voor ontwikkelingslanden. Beleid is een poging om problemen te verminderen, voorkomen of op te lossen. Bij beleid probeer je om bepaalde doelen met bepaalde middelen, volgens bepaalde stappen (in tijd) te bereiken, mbt. drie zaken: 1. Het zicht krijgen op een probleem (analyse) 2. Het kiezen van doelen die het probleem kunnen oplossen
3. Het gebruiken van bepaalde middelen
Milieubeleid is het geheel van maatregelen dat gericht is op het behoud of de verbetering van het milieu. Vanaf de jaren ’60 neemt het milieubewustzijn toe en ontwikkeld zich de milieuhygiëne; de zorg voor de kwaliteit van water, bodem, lucht en het bestrijden van geluidshinder. De gezondheid van de mens stond voorop. Later verschoof dit naar net menselijk leefmilieu met het hierin passen van de activiteiten van de mens. Er werd een evenwicht gezocht tussen mens en milieu (milieubeheer). Milieubeleidsplannen is een term van de laatste 10 jaar, en betreffen nationale provinciale of gemeentelijke plannen met daarin vastgelegde mogelijkheden voor milieubehoud en milieuzorg. Voordat beleidsplannen worden uitgevoerd wordt er een Milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd, hieruit volgt een onderzoeksrapport, een milieueffectrapportage (MER) waarin wordt weergegeven wat de gevolgen van bepaalde maatregelen zullen zijn. Er zijn twee benaderingen voor het aanpakken van milieuproblemen: brongericht milieubeleid (voorop staat het voorkomen van milieuschade) en effectgericht milieubeleid (richt zich op de reeds bestaande milieuschade). Bij de Nationale Milieubeleidsplannen (NMP’s) staat duurzame ontwikkeling centraal. Het doel hiervan is om in een periode van 25 jaar een duurzame relatie te laten ontstaan tussen economie en milieu. Als eerste moet het energiegebruik omlaag, ten tweede moet de productie-consumpiteketen veranderen of beheerst worden, deze keten bestaat uit vijf onderdelen: 1. het winnen van grondstoffen
2. het bewerken van grondstoffen tot basisstoffen of halffabrikaten
3. het maken van eindproducten
4. het gebruiken of consumeren van eindproducten
5. het afdanken van producten en het verwerken en hergebruiken van afval
Er moet minder energie gebruikt en minder afval geproduceerd worden. Het sluiten van stofkringlopen is een stap in de goede richting, afval wordt hergebruikt waardoor minder energie en grondstoffen nodig zijn en dus minder vervuiling. Ten derde is het letten op de kwaliteit van producten en het (her)gebruik. Goede producten gaan langer mee, wat grondstoffen, energie en afval scheelt. De overheid onderscheidt kerngebieden: gebieden met bestaande waarden van internationale of nationale betekenis van voldoende omvang, bijv. nationale parken. Natuurontwikkelingsgebieden zijn gebieden die reële perspectieven bieden voor het ontwikkelingen van natuurwaarden van (inter)nationale betekenis of het verhogen van bestaande natuurwaarden. Natuurontwikkeling is het sturen van processen die de ecologische ontwikkelingen van een gebied in een bepaalde richting laten gaan. Verbindingszones moeten de diverse onderdelen in de ecologische hoofdstructuur verbinden. Op een wereldwijde VN-Conferentie over milieu ontwikkeling in ’92 maken wereldleiders plannen voor de toekomst van het aardse milieu. De resultaten die bereikt zijn vijf jaar na deze conferentie vallen tegen maar er zijn ook goede ontwikkelingen te zien.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.