Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Migratie en mobiliteit

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3626 woorden
  • 19 maart 2002
  • 125 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
125 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Aardrijkskunde Migratie en Mobiliteit. Hoofdstuk 1 Mensen in beweging Paragraaf 1 Mobiliteit
Alle vormen van verplaatsing noemt men mobiliteit. Migratie: verplaatsen van personen over een bepaalde grens met het doel zich daar permanent te vestigen in een nieuwe woonplaats. bepaalde grens: van een land, provincie, gemeente. permanent : je moet er dan een jaar wonen. Alle vormen van mobiliteit die hier niet aan voldoen, noemen we circulariteit. Paragraaf 2 Migratie
Wetmatigheden: afstandsverval, complemarteit, tussenliggende gelegenheden. Afstandsverval: meer mensen verhuizen over een korte afstand dan over een lange. Complemariteit: de gebieden vullen elkaar aan (de een heeft iets wat de ander niet heeft). Dit leidt ertoe dat mensen worden ‘weggeduwd’ en ‘aangetrokken’. Die push- en pull- factoren kan je verdelen in 4 grote groepen: - fysische (natuurlijke): aardbeving, vulkaan uitbarsting, overstromingen. - economische: werkgelegenheid. - politieke: vluchtelingen van oorlog en onderdrukking. - sociaal-culturele: religie. Bij pull-factoren speelt perceptie (beeld van de werkelijkheid) een belangrijke rol. Tussenliggende gelegenheden: de immigrant gaat niet naar zijn uiteindelijke bestemmings-gebied verhuizen, als er op kortere afstand omstandigheden zijn die aan zijn wensen voldoen. Tussenliggende hindernissen: bv een moeilijk verkrijgen visum of moeilijk te passeren grens. Zwaartekrachtmodel: tussen 2 gebieden met veel inwoners word meer gemigreerd, dan tussen 2 gebieden met weinig inwoners. Migratie is selectief: - mensen uit steden migreren minder dan mensen van het platteland. - vrouwen migreren meer in binnenland, mannen meer in buitenland. - de meeste migranten zijn volwassenen, families verlaten minder vaak het moederland. Migratie is meestal getapt: migranten van het platteland gaan meestal niet meteen naar de grote stad, maar eerst naar een kleinere stad in de buurt. De 3 wetmatigheden gelden niet alleen voor migratie maar ook voor mobiliteit!
Hoofdstuk 2 Migratie en de Derde Wereld Paragraaf 3 Migratiestromen tussen Noord en Zuid. Ontdekkingsreizen: in de eerste plaats zocht men naar nieuwe handelsroutes naar het oosten. 2 soorten koloniën: exploitatiekoloniën en vestigingskoloniën. Exploitatie koloniën: daar werden waardevolle producten vandaan gehaald. in het begin: specerijen, zijde, goud en zilver. later: suiker, rubber, bauxiet, aardolie. Weinig Europeanen vestigden zich in de exploitatiekoloniën. De Europeanen veroorzaakte een gedwongen migratie in de derde wereld, ze dwongen slaven naar Amerika. Toen er grotere schepen kwamen nam de migratie toe, daardoor veranderde sommige koloniën in vestigingskoloniën. Tijdens de industriële revolutie kwam migratie van Europa naar Amerika in een stroomversnelling. Tussen 1820 en 1940 hebben tussen de 55 en 60 miljoen Europeanen hun continent verlaten. 38 Miljoen naar de VS. Spanjaarden en Portugezen vestigden zich vooral in Latijns-Amerika. Eerst hadden de Europeanen vrij entree, tot in 1924 een wet kwam die migratie beperkte. Er zijn 3 migratiegolven geweest van Zuid naar Noord. De eerste stroom was het gevolg van dekolonisatie. Tussen 1950 en 1970 werden bijna alle koloniën zelfstandig. Het werden soevereinenstaten. Vooruitlopen hierop en als gevolg vond er een belangrijke migratie plaats uit de koloniën naar het moederland. Het gaat hier om 2 groepen migranten: - terug kerende Europeanen die een bestuurs functie bekleedden en van militairen en zakenlieden, het waren repatrianten. - deels autochtonen, die uit angst voor politieke en economische situatie in hun land kozen voor de nationaliteit van het Europese moederland. De tweede stroom had te maken met de pull-factor die de economische bloei van het westen veroorzaakte. De derde stroom was een omvangrijke stroom vluchtelingen en asielzoekers. Paragraaf 4 Vluchtelingen en asielzoekers
Migranten stromen tussen de landen zelf waren er ook. 2 push-/pull-factoren: 1 politiek 2 economisch. De eerste leidde tot een vluchtelingenstroom, de tweede tot arbeidsmigratie. Mensen slaan op de vlucht als gevolg van oorlog, etnische conflicten, vervolging op grond van geloof, ras en politieke overtuiging en vernietiging van het leefmilieu. Vluchteling: iemand die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging zich bevind buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en die bescherming van dat land niet kan of uit hoofd van de boven genoemde vrees, wil inroepen. Asielzoeker: iemand die in een ander land dan het zijne een verzoek indient om erkent te worden als vluchteling. Paragraaf 5 Migratie binnen een ontwikkelingsland. Urbanisatiegraad: het percentage van de bevolking dan in steden woont. Urbanisatietempo: snelheid waarmee de stedelijke bevolking groeit. Overurbanisatie: teveel mensen wonen in de stad. Ruaal-urbane migratie: trekken van het platteland naar de stad (word ook wel landvlucht genoemd). Rijkelanden → ¾ van de bevolking woont in een stad. Primatecity’s: megasteden die vele malen groter zijn dan de andere steden. Hoe hoger de urbanisatiegraad, hoe groter de rol van de natuurlijke groei. Pull-factor nummer 1 is -hoop en het vooruitzicht op een baan en een beter inkomen. - betere voorzieningen in de stad (onderwijs en gezondheidszorg zijn van betere kwaliteit). Push-factor nummer 1 is – de verslechtering van het leven op het platteland. Informele sector: straathandel, reparatiewerk, afvalverwerking. Kettingmigratie: krottenwijkbewoners zijn afkomstig uit dezelfde streek. Selectief: meer, vooral jonge, mannen dan vrouwen. Paragraaf 6 Trek naar de stad: problemen en oplossingen
Vertrekgebieden: de samenstelling van de bevolking verandert. Er is een vrouwenoverschot en er treed vergrijzing op. Er zijn ook dorpen die vrijwel volledig ontvolken. Voorzieningen verdwijnen doordat het draagvlak afneemt. Door geld overmakingen van migranten kan de welvaart in een vertrekgebied (tijdelijk) toenemen. Vestigingsgebied: vraag naar woonruimte neemt toe. Squattertowns: krottenwijken (kenmerken hiervoor is het gebrek aan voorzieningen). 2 oplossingensporen:1 verandering oorzaak 2 aanpak gevolgen. 1 vermindering ruaal-urbanemigratie en stedelijke natuurlijke groei. Dus omstandigheden in stad en op het platteland verbeteren. Slumimprovement of slumopgrading: ergens vast mogen blijven wonen en hun woning gaan verbeteren. Hoofdstuk 3 Migratie en Europa
Paragraaf 7 De periode 1945-1980: compartimentering in Europa
Compartimenten: gebieden die op basis van bepaalde eigenschappen zijn afgebakend en daardoor minder toegankelijk worden voor mensen, goederen of invloeden van buitenaf. Dekolonisatie: het zelfstandig worden van koloniën. Repatriëring: overheidspersoneel trok terug naar hun vaderland(patria). Marshallhulp: steun van de VS na de WO П Arbeidsmigratie in 4 stadia: 1 migranten afkomstig uit de mee-geürbaniseerde en geïndustrialiseerde delen in het herkomst land (kortlopende contracten, vooral door jonge mannen). 2 meer oudere en getrouwde mannen en vaker afkomstig uit kleinere steden of het platteland. Er gaan ook veel mannen naar huis(re(tour)migratie). 3 gemiddelde leeftijd stijgt en verblijfsduur neemt toe, er komen meer vrouwen en kinderen (primaire gezinshereniging ook wel volgmigratie) 4 minder belangrijk is migratie van arbeidskrachten en volgmigranten uit die gebieden die nog steeds een koloniale relatie hebben met Nederland. Paragraaf 8 De periode vanaf 1980: van compartimentering naar de compartimentering
1973 telde de EEG 9 lidstaten
1995 telde de EEG 15 lidstaten
Het ontstaan van de EEG betekende een nieuw compartiment ten opzichten van niet-lidstaten, maar binnen het verenigde Europa is decompartimentering opgetreden. ER is grotere toegankelijkheid tussen de staten onderling. Decompartimentering in politieke zin is begonnen met de val van de Berlijnse muur. In 1 opzicht is het nog altijd actueel. Het verenigde Europa blijkt een toevluchtsoort te zijn voor asielzoekers en vluchtelingen. Sinds 1990 heeft Europa zijn eigen vluchtelingen probleem: de oorlogen en etnische conflicten in Joegoslavië hebben geleid tot een ware uittocht richting West-Europa. Paragraaf 9 Immigratie beleid in Europa
Voormalige koloniale mogendheden zullen gemakkelijker mensen toelaten uit hun vroegere koloniën. De Europese Commissie formuleert de regelgeving voor alle lidstaten. Dat is supranationaal beleid. Wanneer er (migratie) overeenkomsten worden gesloten tussen lidstaten is er spraken van intergouvernementeel beleid. Het immigratie beleid in de lidstaten kent de volgende uitgangspunten: - eigen onderdanen word niets in de weg gelegd. - sinds 1968 is er vrij verkeer tussen werknemers en hun familieleden tussen de lidstaten. Sinds 1992 geld dit ook voor werkgevers en familie, studenten en overige niet-actieve onderdanen van de lidstaten. - Er wordt gekeken of het gewenst is met het oog op nationaal belang bepaalde groepen wel of niet toe te laten. - Er wordt gelet op humanitaire waarden. Een klein aantal asielzoekers krijgt toestemming te blijven als hun uitzetting op humanitaire of technische bezwaren stuit. Asylum shoppers: elders opnieuw asiel aanvragen. Er is nog geen spraken van uniform migratiebeleid. Paragraaf 10 Buitenlanders in Frankrijk

Frankrijk ←Afrika, Azië en in mindere mate Latijns-Amerika. Immigratie begint pas een rol te spelen in de jaren 20/30. Vele Polen, Portugezen, Spanjaarden en Belgen kwamen naar Frankrijk om te helpen bij de wederopbouw. Er waren weinig etnische problemen: er was nauwelijks verschil in cultuur en godsdienst en het land had ze hard nodig. Na de oorlog werd behoefte aan buitenlandse arbeidskrachten groter. De ONI werd opgericht om de vraag van het bedrijfsleven naar arbeid te coördineren. Als gevolg van het IJzeren Gordijn kwamen er geen Polen meer, wel Italianen, Portugezen en Spanjaarden. Deze nationaliteiten vertrokken ook naar andere staten, dus haalde ze arbeiders uit de koloniale gebieden in Noord-Afrika (Algerije, Tunesië, Marokko). Ze moesten van tevoren al beschikken over een werkgever en werkvergunning. In de loop van de jaren 70 neemt behoefte aan arbeidskrachten af, omdat de naoorlogse geboorte golf op de markt verschijnt en er is minder behoefte aan on- en laag geschoolde arbeidskrachten door automatisering. Gezinshereniging heeft geleid tot veranderingen in leeftijdsopbouw, sekseratio (verhouding tussen mannen en vrouwen) en huishoudensamenstelling. Demografische convergentie: afnemen van verschillen in vruchtbaarheid, huwelijkscijfers en huwelijksleeftijd tussen allochtonen en autochtonen. Ruimtelijke spreiding: waar mensen gaan wonen. Sociale segregatie: mensen van verschillende herkomst gescheiden van elkaar wonen. Quartiers immigrés: woonwijken waar vooral buitenlanders wonen. Nationaliteitscode: gemengde huwelijken worden kritischer bekeken en er is een speciaal politiecorps voor grens controles. Degene die de Franse nationaliteit kan krijgen: - mensen in Frankrijk geboren, mits een van de ouders ook in Frankrijk geboren. - in Frankrijk zijn geboren en op het moment van meerderjarigheid in Frankrijk wonen. - zij die minsten 5 jaar in Frankrijk wonen, goede naam hebben en volledig geïntegreerd zijn. Frankrijk: actief en totaal opsporings- en uitzettingsbeleid. Nederland: beperkt tot overlastgevende en criminele illegalen. Hoofdstuk 4 Migratie en Nederland
Paragraaf 11 Immigratie in Nederland
In 1994 had 5% van de bevolking een andere nationaliteit en 9% van de bevolking was buiten Nederland geboren. Top 5: 1 Indonesië 2 Suriname 3 Turkije 4 Marokko 5 Duitsland. In de periode 1945-1963 ui Nederlands-Indie. In 4 golven kwamen 290000 personen. 1 1e plaats Nederlandse kolonialen
2e plaats Indo. Europeanen (kinderen uit relaties tussen Nederlanders en Indiërs). 3e plaats Autochtonen inwoners
2 In de periode van de onafhankelijkheid verliet een grote groep Indo - Europeanen het land. 3/4 De derde (1952-1957), de vierde(begin jaren 60). Bestond uit mensen die het hadden geprobeerd in Indonesië, maar als gevolg van anti-Nederlandse stemming en groeiend racisme toch vertrokken. 47% van de migranten woont in Noord/Zuid - Holland. 1 In 1950 werd op de zuidelijke Molukken een zelfstandige staat(RMS) uitgeroepen. Het kwam Nederland politiek niet goed uit om een groep Molukse militairen die hadden gevochten in het KNIL, deel te laten nemen aan de strijd van het Molukse leger tegen Indonesië. Ze werden + familie naar Nederland gehaald. Hun militaire status verloren ze zodra ze in Nederland aankwamen. Hun wens om ooit terug te keren naar een onafhankelijke republiek. Dat bemoeilijkt de intergratie. 2 De tweede groep uit de top 5 is die van de Surinamers. In 1954 werd het Koninkrijks-status opgericht. Dit betekende o.a. dat Surinamers de Nederlandse nationaliteit kregen en onbelemmerd naar Nederland mochten reizen. 1960 → grote stroom Surinamers. Een oorzaak is het slechter worden van de economische toestand van het land. Vaak is er een kettingmigratie. De Surinamers wonen vooral in de Randstad. In Amsterdam de meeste personen met een creoolse afkomst, in Den Haag de Hindoestanen. 3 Turkije en Marokko zijn de voornaamste landen waar de arbeidsmigranten vandaan afkomstig zijn. De arbeidsmigratie (wilde werving) begon met Italiaanse, Spaanse en Joegoslavische mannen (1960). De werving stopte in 1973. In het begin was er sprake van cirkelmigratie. Ze gingen regelmatig naar hun herkomstland en waren daarop vooral gericht.Het herkomstland was hun thuis en bijna al het verdiende geld werd daar naar toe overgemaakt. De cirkelmigratie veranderde in permanente migratie. Leven in Nederland werd duurder, dus was er minder geld over. In het herkomstland was het niet makkelijk om een eigen bedrijf te starten, door de bevolkingsdruk. De sociale zekerheid en goede gezondheidszorg in Nederland boden ook weer voordelen. Er kwam dus meer gezinshereniging. 4 Asielzoekers/vluchtelingen zie 4.6 blz47
Autochtonen: mensen in Nederland geboren uit ouders in Nederland geboren. Allochtonen: mensen in buitenland geboren of van wie een van de ouders in buitenland geboren. Etnische minderheden: allochtonen die kleine groepjes vormen ten opzichte van de autochtonen bevolking. Buitenlanders/vreemdelingen:mensen met andere nationaliteit dan het land van verblijf/vestiging. Vluchteling: iemand die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep zich bevindt buiten het land waarvan hij/zij de nationaliteit bezit en die de bescherming van dat land niet kan, of uit hoofde van de bovengenoemde vrees, wil inroepen. Asielzoeker: is in afwachting op verzoek om als vluchteling te worden erkend. zie blz47
Illegalen: mensen die zonder verblijfsvergunning in Nederland zijn. Naturalisatie: verwerven van de Nederlandse nationaliteit. zie blz47
Paragraaf 12 Emigratie uit Nederland
In de jaren na de WO ∏ vertrokken enkele tien duizend Nederlanders naar: Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, om een nieuw bestaan op te bouwen. Voor de grote migratie golf tussen 1950 en 1960 bestaan verschillende redenen:- Na de WO2 kwam de wederopbouw vrij langzaam op gang. De economische situatie was zeer slecht. Vooral in de landbouw. Hoge grondprijzen dankzij gebrek aan land. - Er bestond ook veel angst voor het uitbreken van een WO3. Mensen dachten dat de Koude Oorlog zou veranderen in een echte oorlog. - In de genoemde landen was voldoende landbouwgrond en men was ver weg van europa. - De cultuur was te vergelijke met die van Nederland. De retour migratie was heel hoog. Paragraaf 13 Binnenlands Migratie
Binnenlandse migratie: verhuizing binnen grenzen van een land, waarbij geen gemeente grenzen overschreden worden. Binnengemeentelijke verhuizing/binnenverhuizing: als er geen gemeentegrenzen worden overschreden. Interregionalemigratie: verhuizing tussen regio’s (bv provincies). Intraregionalemigratie: binnen de regio verhuizen. Migratie van platteland naar stad en andersom vallen onder binnenlandse migratie. In 1960 publiceerde de overheid de eerste Nota. De overheid sprak hierin over een actiefspreidingsbeleid. Men streefde om mensen en bedrijf uit de Randstad te laten vertrekken en zich elders in Nederland zouden vestigen. Streefgetal van 13300 per jaar. In 1966 verscheen de tweede Nota. Ook hierin hield men vast aan het spreidingsbeleid. Streefgetal van 50000 per jaar. Het vertrek na WOΠ uit meer perifere delen van Nederland naar de Randstad, kan worden verklaard door de uitstoot van arbeidskrachten uit de landbouw. Door verregaande mechanisatie in de landbouw ontstond werkeloosheid ( en door gebrek van vervangende wekgelegenheid in de industrie en dienstensector). De derde Nota verscheen in 1976. Nog steeds probeerde de overheid de interregionale migratie te beïnvloeden. Sommige gebieden werden aangewezen als stimuleringsgebieden (Groningen, Friesland) of herstructureringsgebieden (Zuid-Limburg). Door de infrastructuur te verbeteren probeerde men een aantrekkelijk productie milieu te maken, De overheid verstrekte premies aan bedrijven die zich vestigden in een gebied met hoge werkloosheid. De overheid vestigde zelf bedrijven in die gebieden. Men probeerde de Randstad onaantrekkelijk te maken. Er wordt ook gesproken over groeisteden. Dit zijn steden buiten de Randstad, die door dat ze extra geld krijgen, mensen + bedrijven uit de Randstad aan moeten trekken. De oorzaak van de migratie stromen veranderde ook. Niet langer was werkgelegenheid een belangrijke pull-/ push- factor. Nu meer het wonen. Mensen die in de Randstad werkten, waren niet tevreden met hun woonomgeving: wooningdichteid was te hoog, het aanbod van geschikte huizen te laag, de huren en koopprijzen te hoog, wachttijden te lang, groenvoorzieningen ontoereikend en de verkeersoverlast te groot. Eerst vertrok men naar naburige dorpen op het aangrenzende platteland. Daarna naar verder weggelegen dorpen op het platteland. Eind jaren 60 meer suburbanisatie over de provinciegrenzen heen. Suburbanisatie heeft op platteland en stad negatieve effecten. Bepaalde leeftijdsgroepen blijven achter in steden. Dit tast het draagvlak stedelijke voorzieningen aan. Voor het platteland dus: verlies openbare ruimte en aantasting natuur en landschap. Het platteland verstedelijkt veel meer. Gebundelde deconcentratie: bepaalde gemeenten worden aangewezen om de overloop uit de naburige grote stad op te vangen. Dit zijn groeikernen. (Nota 2) In de Nota 3 probeerde men dit door te zetten. Maar nu richten ze de aandacht op de steden zelf. Door aantrekkelijk maken in steden te wonen. Eind jaren 70. Door stijging van prijzen van de huizen en het duurder worden van de benzine wilde meer mensen in e stad blijven. De vierde Nota tussen 1988 en 1991. Hier in houd de overheid vast aan het groeikernen beleid en aan het compacte-stadbeleid. Stedelijke knooppunt wordt voor het eerst gebruikt. 13 Steden die voorrang kregen bij het toekennen van grote voorzieningen. Men hoopt dat deze steden profiteren van wegvallen grenzen in Europa en dat enkele steden regionale functie vervullen tot de 13. Zo wilde ze de werkgelegenheid stimuleren. Nederland kent nauwelijks holiday ressorts. Deze trekken in het buitenland veel gepensioneerde aan. Paragraaf 14 Carrière patronen als verklaring

Enerzijds wil men de congestie in de Randstad afnemen, anderzijds niet het draagvlak voor stedelijke voorzieningen laten afkalven. Wat bepaald de selectiviteit van de binnenlandse migratie naar en uit de Randstad? Van oudsher werd verondersteld dat woningbouw en wekgelegenheid binnenlandse migratie sturen. Nu meer aandacht aan processen die leiden tot migratie. Migratie wordt in studie gezien vanuit het levensloopperspectief. Een individu in zijn/haar leven loopt op hetzelfde moment een aantal carrières door. Elk kan in een bepaalde levensfase een belangrijkere rol spelen. Bij keuze voor migratie kiest men voor beste alternatief in die periode van je leven. Zo zij er: opleidingsmigranten: personen die verhuizen voor volgstudie. huishoudenmigranten: een stel bij gezinsuitbreiding verruilt binnenstad voor woonerf. Pensioenmigraten. Dit verklaart nog niet de selectiviteit van migratie, want iedereen doorloopt een aantal carrières. Er treed ook nog een wetmatigheid op. Namaten iemands sociaal-economische status hoger is, is de afstand waarover men migreert groter. Dit verklaart waarom bepaalde groepen mensen over kortere of langere afstand verhuizen, maar niet waarom de meer welgestelde huishoudens de steden in de Randstad verlaten en de minder welgestelde zich er vestigen. In Groot-Brittannië is een theorie ontwikkeld die zegt dat er een verband is tussen stijging op de arbeidsmarkt (sociale emdoiliteit) en migratie(ruimtelijke mobiliteit) Op lange termijn wordt de grootstedelijke omgeving gezien als een roltrapregio. Roltrap-regio’s worden gekenmerkt door groter aanbod van instellingen en van hoger onderwijs. En het aanbod van werkgelegenheid is kwantitatief en kwalitatief beter. Tot slot vestigen veel innovatieve jonge ondernemingen zich daar. Redenen genoeg voor studenten of mensen op zoek naar startbaan om zich daar te vestigen. Zo kunnen ze hoger op de maatschappelijke en economische ladder stijgen. Namaten men hoger op komt verlaat men het gebied weer. Hoofdstuk 5 Mobiliteit
Paragraaf 15 File
Begin vorige eeuw was mobiliteit beperkt tot kleine afstand. Mensen woonde bij werk en verlieten bijna nooit hun woonplaats. 1850 begon de motorisering van landverkeer dooraanleg van spoorwegen. 1900 vrij dicht net spoorwegen. Forensen gemeenten: voormensen die dagelijks werk afwisselen met een landelijke omgeving. Fiets werd populair vervoersmiddel. Na 1960: sterke groei mobiliteit door verbetering vervoerstechnieken, verandering woon-werkverkeer, in groei van de welvaart en in de verschuiving in de leeftijdsopbouw van de bevolking. Verbetering vervoerstechnieken hebben verschuiving van bezield naar onbezield energie gebruik ten gevolgen gehad. Pluspunten auto: comfort, privacy, bewegingsvrijheid en snelheid. Verkeersveiligheid nam toe door veiliger vervoersmiddelen, maar ook door verbetering van wegen, beheersmaatregelen en voorlichting. Vermindering relatieve afstand door technische veranderingen heeft gezorgd voor toename woon-werkverkeer. Suburbanisatie is daarvan een oorzaak. Welvaartsgroei uitwerking op mobiliteit: 1 financieel beter veroorloven verkeersmiddelen aan te schaffen en gebruiken 2 meer vrije tijd door arbeidsduurverkorting. Ook de leeftijdsopbouw heeft invloed op de mobiliteit. In de demografie wordt gebruik gemaakt van het begrip demografische druk. Daardoor verstaat men de verhouding tussen het aantal personen in de niet-actieve leeftijdsgroep(0t/m19 en 65+) en de actieve leeftijdsgroep(20t/m65). Dit laat zien welk deel van de bevolking het andere deel moet onderhouden. Files ontstaan doordat de capaciteit van een weggedeelte structureel of incidenteel te klein is voor het verkeersaaanbod. De meeste files ontstaan in de spitsuren. In de avondspits zijn winkelen en recreatie als motieven stevig vertegenwoordigd. Vrachtwagens beginnen vroeger te rijden, blijven s’ochtends en s'avonds alle wegen gebruiken en gebruiken het nachtelijk daluur. Gebruik fossiele brandstoffen levert luchtverontreiniging op. Geluidshinder wordt bestreden door geluidswallen. Ruimtedoorsnijding/compartimentering: het landschap wordt in afgesloten delen verdeeld. Paragraaf 16 Mobiliteit met beleid
Samenleving functioneert niet goed zonder mobiliteit en het is een menselijke behoefte. Eerste mogelijkheid is om gemotoriseerde mobiliteit om te zetten in ongemotoriseerde. Tweede mogelijkheid is het vervoeren van mensen van meer mensen in 1 voertuig. Sinds 1960 probeert de overheid te voorkomen dat suburbanisatie leidt tot grotere mobiliteit. Het beleid van gebundelde deconcentratie was erop gericht de mensen die buiten de centrale steden gaan wonen op te vangen in compacte woonkernen. Mensen dicht op elkaar → goed openbaar vervoer. A-locaties: plaatsen goed bereikbaar door openbaar vervoer. Ze zijn bij knooppunten van boven regionaal openbaar vervoer, zoals de centrale stations van grote steden. Bedrijven in de diensten sector met veel werknemers en bezoekers van buiten de regio’s, horen daar thuis. B-locaties: plaatsen goed bereikbaar met openbaar vervoer en auto. Ze zijn bij knooppunten van regionaal vervoer, zoals overige spoorwegstations. Ziekenhuizen, middelgrote kantoren, warenhuizen en dergelijke zouden zich hier kunnen vestigen. C-locaties: bereikbaar door auto. Ze zijn bij afritten van snelwegen. Groothandelbedrijven, maar ook detaillisten zoals meubelboulevards vind je daar. Maatregelen tegen files:- investeringen in infrastructuur moet beruchteknelpunten opheffen en verbetert openbaar vervoer. - Intensivering van de verkeersbeheersing, zoals toeritdosering (auto’s een voor een toelaten om inritsen te versoepelen). - Verhoging van variabele kosten. - Verbetering vervoermanagement bij instellingen en bedrijven en van gespreide werktijden. - Rekening rijden. Paragraaf 17 Internationaal toerisme
Favoriete landen Nederlanders: Frankrijk, Spanje, Duitsland, Oostenrijk. Toerisme: 1 verplaatsing van personen 2 verplaatsing van kapitaal
Toerist: iemand die tenminste 1 nacht doorbrengt in een andere plaats dan waar hij pleegt te wonen en wan wie het doel van zijn bezoeken niet is een activiteit die wordt betaald vanuit de plaats die wordt bezocht. Keuze vakantie bestemming: op zoek naar iets dat niet in eigen woonplaats, maar wel is op vakantiebestemming. s’Zomers: van koeler klimaat, dichtbevolkte steden en vervuilde omgeving naar de zon, stranden, bergen, landelijke gebieden en culturele monumenten van Zuid-Europa. s’Winters: Alpenlanden. Negatieve factoren: bijvoorbeeld oorlog, politieke instabiliteit, natuurrampen. Nadelen toerisme: buiten toeristen seizoen werkeloosheid hoog: dus economisch erg kwetsbaar. Kan ook leiden tot ongelijkheden binnen een land. Milieu kan leiden. Botsingen van culturen.

REACTIES

L.

L.

GEWELDIG!

22 jaar geleden

H.

H.

Erg bedankt, heb er veel aangehad met het leren van de stof!

21 jaar geleden

S.

S.

Hey linda, tnx voor je samenvatting van Ak he!
XXX Stef

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.