Module 5 de weg naar welvaart

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4315 woorden
  • 13 juni 2008
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 6
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 5 De weg naar welvaart – Nederland en de Verenigde Staten vanaf 1870
Hoofdstuk 1 De opkomst van de industriële samenleving
1.1 Economische ontwikkelingen in Nederland

In 1870 werkten de ruim 3 miljoen inwoners van Nederland in de landbouw en de dienstensector. De mensen woonden voor het overgrote deel in stadjes en dorpen met minder dan 50.000 inwoners, waar ze goed op elkaar letten. Er waren wel al fabrieken, maar deze waren nog niet zo groot. Zo’n 80 procent van de industrie- en nijverheidsbedrijven had minder dan 10 werknemers in dienst. De armen waren er in deze tijd slecht aan toe, de kindersterfte was hoog; 218 van de 1000 geborenen stierven voor het 1e levensjaar. De huizen waren klein, het voedsel eenzijdig.
De doorbraak van de industrialisatie vond in Nederland pas rond 1890 plaats. De textielindustrie was daarbij de eerste industrie die op grote schaal moderniseerde. Het kwam goed uit dat Nederland de kolonie Nederlands-Indië als exportgebied had, want een klein land met grote, moderne industrieën gaat niet werken. De textielindustrie en later de chemische industrie ontwikkelden zich in Twente en Brabant en niet in het, modernere, westen. Dat kwam omdat de arbeid in het zuiden en oosten veel goedkoper was. In het westen bevonden zich wel de scheepvaart- en machine-industrieën, omdat de havens en de benodigde grondstoffen dichtbij waren.

Toen na 1890 ook Duitsland zich ging ontwikkelen, profiteerde Nederland daarvan met haar gunstige ligging. Rotterdam werd de grote transitohaven. De welvaart begon na 1895 echt te stijgen. Het drong langzaam door tot de mensen met geld dat er ook in Nederland winsten behaald konden worden. De rijken staken het geld meer in aandelen van Nederlandse bedrijven. Philips (gloeilampen) en Jurgens en de Margarine-Unie (voorloper van Unielever) waren de eerste grootindustrieën.
Dankzij de grote olievoorraden in Nederlands-Indië kreeg Nederland een oliemaatschappij: Koninklijke Olie, later Shell geheten. De landbouw had steeds minder mensen nodig: in 1849 werkte 44% van de mensen in de landbouw, in 1920 nog maar 23,5%. De mensen trokken naar de steden, waar meer werk te vinden was.

1.2 Arm en rijk
In 1900 konden de mensen gemiddeld 25% meer kopen dan in 1860. De toenemende welvaart kwam echter voor een groot deel bij de rijkeren terecht, die van dat geld flink konden sparen. Omdat de prijzen van vooral landbouwproducten lager waren, ontstond er meer vraag naar ‘luxe’ producten als suiker en tabak. De mensen werden ook ouder en langer. De gemiddelde leeftijd was tussen 1850 en 1900 van zo rond de 35 naar ruim 50 jaar gestegen.
Nederland was van oudsher een land waar veel mensen konden leven en schrijven. Wie het niet lukte om hoger op te komen via het onderwijs, zat minder bij de pakken neer als voorheen, want door een gezamenlijke strijd tegen de slechte arbeidsomstandigheden en lage lonen bleek dat ook een mogelijkheid om je lot te verbeteren. De middengroep van hoger opgeleide arbeiders en administratief personeel groeide snel. Deze nieuwe middenstand voegde zich bij de oude middenstand van ambachtslieden en winkeliers. De rijken beschikten over ¾ van het nationaal inkomen.

1.3 Reacties op industrialisatie en schaalvergroting
De overheid hield in 1887 een enquête om een beeld te krijgen van de arbeidstoestanden in de fabrieken en werkplaatsen. Steeds bleek dat het werken in fabrieken werd afgekeurd, zelfs de bazen van de fabrieken vonden fabrieksarbeid, zeker voor vrouwen, onfatsoenlijk werk. Veel mensen wilden op allerlei manieren iets doen aan de ellende van de arbeiders. Eerst werden er vakbonden en later ook socialistische politieke partijen opgericht. De werklieden waren de eersten die zich gingen organiseren in vakbonden zoals het Algemeen Nederlands Werklieden Verbond (ANWV).
Socialistische vakbonden kwamen pas later op, onder invloed van de economische crisis in de jaren 80. De grootste daarvan werd het NVV, het Nederlands Verbond van Vakverenigingen. Daarnaast werden er nog confessionele vakbonden opgericht. De kerken waren bang dat zij hun leden zouden verliezen aan het socialisme. Tot grote stakingen en rellen kwam het niet, de grootste was in 1903, de spoorwegstaking. De socialistische vakbonden volgden hierna een andere strategie. Ze gingen kleine, gerichte acties en probeerden door te onderhandelen te komen tot Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO’s). De SDAP, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, werd in 1894 opgericht onder leiding van Jelle Troelstra. Zij probeerden zo veel mogelijk politieke invloed te krijgen en zo veel mogelijk verbeteringen in het dagelijks leven te realiseren.
De vrouwen hadden hele andere hulpprogramma’s opgezet. Zij streden tegen prostitutie en drankmisbruik. Ze richtten opvanghuizen voor ongehuwde moeders op en volkshuizen waarin arbeiders cursussen konden volgen. De ‘burgerlijke’ vrouwen mochten niet werken, maar wilden toch ‘iets voor de mensheid betekenen’, de arbeidersvrouwen wilden graag een beetje rust maar moesten keihard werken.


1.4 De rol van de overheid
De industrialisatie ging gepaard met de opkomst van een nieuwe middenklasse van fabrikanten, financiële experts, advocaten en anderen. Hun politieke idealen waren die van het liberalisme: de individuele mens neemt zelf zijn verantwoording en kan zelf zijn wereld veranderen. De overheid moest in de ogen van de liberalen zo weinig mogelijk ingrijpen in de samenleving, vooral als het ging om economische activiteiten. Zowel in Nederland als de VS had deze ideologie het wel gehad, er waren nieuwe vakbonden en nieuwe politieke bewegingen ontstaan. Sommige liberalen begonnen te twijfelen of afzijdigheid wel zo goed was. De problemen die met de industrialisatie en urbanisatie gepaard gingen, werden steeds erger. De liberalen zorgden er voor dat er vanaf 1874 ook wetten kwamen die eerste de kinderen en later ook de vrouwen in de fabrieken beschermden. Er kwam in 1901 nog wel een ongevallenwet, maar veel verder kwam men niet met sociale wetgeving. Tot 1917 lagen de confessionelen, liberalen en socialisten nog met elkaar overhoop over het onderwijs, het algemeen kiesrecht en de ‘sociale kwestie’.

1.5 Economische ontwikkelingen in Amerika
In 1865 had de VS een vreselijke burgeroorlog achter de rug, maar ze kwamen er sterker uit dan ooit te voren. In de ogen van veel immigranten was Amerika het land van de onbeperkte mogelijkheden; het Land van Belofte. In 1865 woonden al 35 miljoen mensen in Amerika, en in 1917 zouden er nog 66 miljoen mensen bijkomen. In deze periode was de VS nog een overwegend agrarische natie. Tarwe, maïs en katoen waren de belangrijkste landbouwproducten. In het noordoosten bevonden zich grote industrieën, vooral textielindustrie, maar ook staal- en machinefabrieken.
John D. Rockefeller’s motto was ‘to pay nobody a profit’. Deze slimme boekhouder werd een van de rijkste mannen van Amerika. Hij begon met het kopen van olieraffinaderijen, en kocht langzaam alle bedrijfstakken op die daar iets mee te maken hadden.
Alle voorwaarden voor een snelle en grootschalige industrialisatie, big business, waren in Amerika aanwezig;
- Voldoende arbeidskrachten
- Groot afzetgebied
- Genoeg grondstoffen
In deze periode bleken de Amerikanen ook nog eens goede uitvinders te zijn. In de jaren 90 werden bijna 235.000 uitvindingen geregistreerd door het Patent Office. Niet alleen de industrie ontwikkelde zich. Met behulp van steeds betere machines die in het industriële noorden van de VS werden gemaakt, verdubbelde het landbouwarsenaal. Tussen 1860 en 1910 stegen de opbrengsten per acre ( 0,4 hectare) enorm. Een aantal ondernemers slaagde erin om grote trusts te vormen, bijvoorbeeld Carnegie en Rockefeller. Zo ontstonden de United States Steel Companies en Standard Oil Company.

1.6 Arm en rijk
Andrew Carnegie werkte zich op van hulpje in een textielfabriek tot eigenaar van het grootste staalbedrijf. Zijn kapitaal wilde hij niet alleen aan zijn kinderen nalaten, maar nog tijdens zijn leven aan goede doelen schenken. Dat moest zo gebeuren dat de mensen die ervan profiteerden zichzelf verder konden ontwikkelen.

In de periode van 1860 tot 1900 gingen de mensen gemiddeld met 50% meer verdienen en tussen 1890 en 1914 kwam daar nog 37% bij. De verschillen tussen arm en rijk namen wel toe, het was zo dat de rijkste 10% over ¾ van het nationaal inkomen kon beschikken.

1.7 Reacties op industrialisatie en schaalvergroting
De VS was oorspronkelijk een land van zelfstandige boeren. De mensen gingen naarmate de industrialisatie vorderde, enorm idealiseren. Er waren weinig mensen in de VS die zich geroepen voelde de wereldrevolutie te prediken en de socialistische partij had dan ook weinig aanhangers in Europa. Amerikanen zagen hun armoede en uitbuiting als iets tijdelijks.
Intussen waren de werkdagen lang, het aantal ongelukken in de fabrieken hoog, en werkten 20% van de kinderen tussen den 10 en 15 jaar. Als antwoord hierop werden vakbonden opgericht. De meest succesvolle was de American Federation of Labor, de AFL, geleid door een man van Nederlandse afkomst; Samuel Gompers. Deze bond probeerde hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden te realiseren. In 1917 telde de bond 2,5 miljoen leden.
Andere initiatieven om het leed van de immigranten en arbeiders in de groten te verbeteren kwamen van de vrouwen uit de middenklasse. Jane Addams startte een beweging van volkshuizen. Al snel streden de mensen die hiermee bezig waren ook voor sociale hervormingen, zoals beschermende wetgeving.

1.8 De rol van de overheid
Vanaf het moment dat de eerste 13 staten zich uitriepen tot de Verenigde Staten hebben de Amerikanen moeite met het idee van een overheid die mensen in hun vrijheden kan beperken. De centrale overheid was dan ook tot het begin van de 20e eeuw erg zwak. De ondernemers hadden de meeste invloed op de centrale overheid. Groot industrieën werden gesteund met hoge importtarieven en grote bedrijven, die de concurrentie en dus de vrije markt probeerden te ondermijnen, kregen alle steun. Aandacht voor de boeren en arbeiders kwam uit de Progressive Movement, een hervormingsbeweging die zich o.a. inzette voor meer democratie, een betere overheid en het uitbannen van corruptie. De presidenten Theodore Roosevelt (1901 – 1909) en Woodrow Wilson (1913 - 1921) waren de eerste presidenten die begrepen dat de federale overheid gemoderniseerd moest worden en de grote bedrijven durfden aan te pakken.

Hoofdstuk 2 – Van roaring twenties naar crisis
2.1 Voorbodes van de crisis in Amerika

In de jaren 20 viel Amerika vooral op door de industrie die zich met de productie van duurzame consumptieartikelen bezighield, de auto-industrie en de daarvan afhankelijke bedrijfstakken. In het topjaar 1929 werden er meer dan 5 miljoen auto’s gefabriceerd. De bedrijfscultuur veranderde enorm. Rationalisme en efficiency waren sleutelwoorden; er werd van alles om de productie zo snel en goedkoop mogelijk te maken. De uiteindelijke arbeidsproductiviteit steeg met 100 % in de jaren 20. In andere industrietakken ging het echter helemaal niet zo goed. In de textielindustrie, spoorwegen en kolenmijnbouw was een grote structurele werkloosheid ontstaan. Met de landbouw ging het nog slechter. Tijdens de 1e WO hadden Amerikaanse boren een deel van de Europese productie overgenomen en ook na de oorlog had Amerika veel voedselhulp aan Europa verleend. Toen de Europeanen weer zelf hun voedsel gingen verbouwen, zaten de Amerikaanse boeren met een grote overproductie en enorme schulden. Veel boeren gingen failliet. Hierdoor raakten de plattelandsbanken hun reserves kwijt. Omdat deze banken aan de grote banken gekoppeld waren, raakten ook de reserves daarvan op. Toen de crisis uitbrak konden de banken de klap niet opvangen.

Als gevolg van de bloei van de Amerikaanse economie stegen de koersen van aandelen gestaag. Er ontstond een situatie dat de arbeidsproductiviteit hoger werd, maar de inkomens van de mensen, niet mee groeiden. Dat moest op den duur tot overproductie leiden.


2.2 De overheid in de jaren 20
Door de grote economische vooruitgang was het optimisme en het geloof in het vrije marktmechanisme tot ongekende hoogte gestegen. De grote ondernemingen gingen hun gang, vakbonden waren zwakker dan ooit, de overheid zat het bedrijfsleven niet in de weg.
Harding en Coolidge, de presidente van de jaren 20, waren Republikeinen die er op uit waren de omstandigheden voor het (grote) bedrijfsleven zo optimaal mogelijk te houden. De centrale bank, de Federal Reserve Bank, hield de rente laag. Grote bedrijven werden geholpen door hoge tariefmuren.
Met de economie bemoeide de overheid zich nauwelijks, met de moraal des te meer. De afkeer tegen alcohol leidde tot een alcoholverbod dat vanaf 1 januari 1920 in heel Amerika van kracht werd. De landbouw en de financiële sector stonden er erg slecht voor, de inkomens waren scheef verdeeld en de beurskoersen waren niet meer gebaseerd op de werkelijke winstverwachtingen van bedrijven.

2.3 Crisis
Op 29 oktober 1929 stortten de beurskoersen plotseling volledig in. Meer dan 16 miljoen aandelen werden verkocht voor bodemprijzen. Banken gingen op grote schaal failliet omdat zij door de eerdere landbouwcrisis geen reserves meer hadden. Mensen kochten niets meer, dus fabrieken en andere bedrijven moesten sluiten. In de volgende 2 jaar verloor 1 op de 4 Amerikanen zijn baan en werden de lonen gehalveerd. In eerste instantie dachten veel Amerikanen dat het een tijdelijke kwestie was. Toen de crisis langer aanhield en de effecten steeds voelbaarder werden, begonnen de mensen in actie te komen. Wanhopige boeren lieten hun melk weglopen en verbrandden hun graan. De communistische partij organiseerde hongersmarsen. Veteranen uit de 1e WO organiseerden een Bonus Mars op Washington. Hun eis was dat de regering hun alvast een deel van het in het vooruitzicht gestelde geld zou betalen. De nerveus geworden regering gaf het leger en de politie de opdracht om er flink op los te slaan.
In 1932 waren er 13 miljoen werklozen. De mensen zochten de schuld bij zichzelf. Er was verbazingwekkend weinig strijdlust. Veel mensen waren alles kwijt geraakt. Op sommige plaatsen ontstonden er hele dorpen met hutjes vol werklozen; Hoovervilles.

2.4 De houding van de Amerikaanse overheid
President Hoover was een principieel man. De federale overheid mocht van hem alleen een beetje adviseren. Zijn opvolger, Roosevelt, had een heel andere uitstraling. In de eerste 100 dagen van zijn bewind slaagde hij erin zeer vergaande maatregelen door het Congres aanvaard te krijgen. De New Deal, het pakket maatregelen dat Roosevelt presenteerde, kwam neer op een revolutionair afscheid van het verleden. Voor het eerst nam de overheid op grote schaal verantwoording op zich voor het lot van haar burgers. Iedere categorie in de economie werd geholpen met wetten (Acts) en organisaties om die wetten goed uit te voeren (Administrations). De boeren kregen te maken met de Agricultural Adjustment Act; ze moesten hun productie beperken, zodat de overproductie afnam en de prijzen weer zouden stijgen. Eerst werden de werklozen geholpen, door de Federal Emergency Relief Act. Vervolgens werd een deel van hen aan het werk gezet via werkverschaffingsprojecten. De Work Progress Administration werd in 1935 opgericht om al die projecten op te zetten en uit te voeren. Een groot project dat veel werkgelegenheid opleverde was de bouw van stuwdammen in Tennessee met een tweeledig doel; elektrificatie van het platteland en modernisering van de landbouw. De National Industrial Recovery Act riep de meeste politieke weerstand op. De bedoeling was dat het bedrijfsleven, met hulp van de overheid, afspraken zou maken over lonen, prijzen en arbeidsvoorwaarden. Het resultaat was in eerste instantie dat vooral de grote bedrijven er goed gebruik van maakten om de concurrentie te beperken. Uiteindelijk werd de NRA door het Sumpreme Court (hooggerechtshof) ongrondwettig verklaard, waaruit bleek dat de Court nog helemaal aan de kant van de (grote) ondernemingen stond.
In zijn nieuwjaarstoespraak van 1935 zag Roosevelt zich genoodzaakt om een beroep te doen op het aloude gelijkheidsideaal van de Amerikanen. Roosevelt ging door met het indienen van omvangrijke wetsvoorstellen en het instellen van bijbehorende uitvoerende organisaties. Zo kwam er, naast Works Progress Administration, in 1935 ook een Social Security Act, zodat er ook in Amerika een systeem van sociale verzekeringen ontstond.

Tot 1936 had de New Deal succes, de totale productie was weer even groot als in 1926. Noch het publiek noch het bedrijfsleven had het vertrouwen om zelf meer te besteden.
Het gevolg was een nieuwe recessie; er kwamen weer 2 miljoen werklozen bij. Pas tijdens de 2e WO verdween deze werkloosheid.

2.5 Opkomst van grote bedrijven in Nederland
De invloed van Amerika werd steeds groter in Nederland. De Nederlandse economie ontwikkelde zich op grote afstand van de Amerikaanse. De concentratie-tendens die in Amerika al veel eerder was opgebouwd, kwam in Nederland pas na de 1e WO op gang. Philips, Unilever, Shell en Aku werden steeds groter en gingen de grenzen over. De kapitaalgoederenindustrie ontwikkelde zich verder; Hoogovens werd in 1918 opgericht. In de industrie steeds de arbeidsproductiviteit enorm. De reele lonen per hoofd van de bevolking stegen in deze periode ook met ruim 20%, waar vooral de geschoolde arbeiders en middenklasse van profiteerden.

In Nederland was de overwegende conservatieve regeringen precies hetzelfde als in Amerika, maar de uitwerking was toch wel anders. De 1e WO had in Nederland voor veel werkloosheid gezorgd, en daardoor was er al een begin gemaakt met een steunregeling waar ook de overheid aan bijdroeg. In 1918 was er in Europa zoveel politieke onrust dat de socialisten dachten dat het tijd was om de arbeidersrevolutie te ontketenen. Dat bleek een grote vergissing van socialistische voorman Troelstra, maar gek genoeg kwamen er alsnog een aantal sociale wetten tot stand, zoals de invaliditeitswet en een ouderdomswet. De grote doorbraak was de arbeidswet.

2.6 Crisis
Nederland werd meegesleept vanwege de toegenomen afhankelijkheid van andere landen. Dit betekende dat de ineenstorting van de Duitse economie bijvoorbeeld enorm sterk gevoeld werd. Tot overmaat van ramp gingen de meeste landen van de wereld over tot bescherming van de eigen economie. De import en export werden in korte tijd gehalveerd. Philips verplaatste een deel van de productie naar het buitenland om de importtarieven te ontlopen. In de jaren 1930 en 1931 werden de lonen met 10% verlaagd. Aan het begin van de jaren 30 leidde de plotselinge malaise tot een aantal grote stakingen, die met groot geweld aangepakt werden. Van alles werd bedacht om aan geld te komen of om de steun (zwart) aan te vullen.

2.7 De houding van de Nederlandse overheid
Toen de crisis uitbrak waren er al werkloosheidsuitkeringen, maar in de praktijk konden maar weinig mensen van deze hulp gebruik maken. Bijna de helft van alle werklozen kreeg geen hulp. Diegenen die geen hulp kregen, hadden in de ogen van de regering ‘geen waarde voor het productieapparaat’. De regeringen uit deze tijd bestonden vooral uit confessionelen en liberalen; De Ruys Beerenbrouck was de katholieke minister-president toen de crisis uitbrak. Zijn opvolger, Colijn, vond dat Nederland zich maar moest instellen op een lager welvaartspeil. Hij hield vast aan de gouden standaard, zodat Nederland voor het buitenland een duur land werd. Er waren wel mensen die een ander visie op de crisis hadden, zoals een aantal economen binnen de SDAP. Hun plan van arbeid was gedeeltelijk geinspireerd op de New Deal van Roosevelt. Het voorzag in grote openbare werken, waar de overheid veel geld voor moest lenen. Ook ordening en meer planning van de economie waren een onderdeel.

Hoofdstuk 3 Van oorlogseconomie naar welvaartsstaat
3.1 Amerika: demobilisatie en Fair Deal
Door de inspanningen van Amerika tijdens de 2e WO werd de economie op zijn kop gezet. Er ontstond een groot tekort aan arbeiders. Amerika kwam als het sterkste land uit de strijd, zowel op militair als op economisch gebied. De binnenlandse politiek was in eerste instantie gericht op een zo ordelijk mogelijk verloop van de demobilisatie. President Truman, deed zijn best om ervoor te zorgen dat de veteranen die terugkeerden goed begeleid en geschoold werden. De oorlogsindustrieën schakelden snel over op de productie van duurzame consumptiegoederen. Prijzen rezen al snel de pan uit, want de productie kon de vraag niet direct bijhouden. Truman was van plan de New Deal voort te zetten in de Fair Deal. Hij slaagde erin een hoger minimumloon, uitbreiding van de Social Security Act, een woningbouwprogramma en steun aan de boeren door het Congres te krijgen. Hij kon zijn ideeen over een uitbreiding van de sociale wetgeving niet verwezenlijken doordat hij te maken kreeg met een Republikeins Congres en hij had zijn handen vol aan de Koude Oorlog die in 1949 uitbrak.

Begin 1950 werken nog maar 600.000 mensen bij het leger. Het nationaal inkomen groeide van 100 miljard dollar in 1940 tot 347 miljard dollar in 1952. De mensen waren optimistisch. Het geboortecijfer, dat flink was gedaald tijdens de depressie, steeg na 1946 enorm. Deze babyboom zorgde voor een enorme stijg van de vraag, bijv. naar huizen, onderwijs en auto’s. Van 1945 tot 1970 groeide de economie ieder jaar met 3,5 procent. Dit kwam door de enorme groei van de productiviteit. Tussen 1945 en 1955 steeg de arbeidsproductiviteit met 35 %. De grotere rol van de (federale) overheid zorgde ervoor dat de groei stabiel was.
Diegenen die het meest van de nieuwe welvaart profiteerden waren de (blanke) arbeiders en de middenklasse. Velen trokken naar de buitenwijken. De president die deze periode van toenemende welvaart en eenvormigheid symboliseert, was de patriarchale, goedgehumeurde Republikein Eisenhower.

3.2 Welvaart en onbehagen: de jaren zestig
John F. Kennedy had in zijn verkiezingsprogramma kritiek op Eisenhower. Kennedy won de verkiezingen met de kleinst mogelijke marge. Van zijn plannen om de nog resterende armoede te bestrijden kwam niet veel terecht, omdat hij werd tegengewerkt door een coalitie van conservatieve Democraten en Republikeinen. Op 22 november 1963 werd hij in Dallas vermoord. Onder zijn opvolger, Lyndon B. Johnson, werden wetsvoorstellen in hoog tempo aangenomen, zoals subsidies voor het onderwijs en medische voorzieningen voor ouderen.
Het onbehagen over de nieuwe welvaart en de consumptiecultuur werd vooral uitgedragen door de jongeren. Een kleine groep jongeren zette de toon met een nieuwe combinatie van muziek, kleding en gebruik van verdovende middelen. De dienstplicht in de oorlog in Vietnam was ook een belangrijke oorzaak voor de onvrede van jongeren.
Begin jaren 70 ging het opeens mis met de wereldeconomie. Het besef dat de voorraad grondstoffen, zoals olie, niet oneindig was, leidde tot hogere olieprijzen. De Amerikaanse economie had veel last van deze situatie, omdat de zaken vanaf het begin van de jaren 60 niet zo goed meer gingen. Dit kwam omdat de Vietnamoorlog het geleid tot grote tekorten op de begroting vanwege verlies van de concurrentiepositie, en omdat de economie te eenzijdig was; te veel afhankelijk van de auto-industrie en van goedkope grondstoffen. Tussen 1973 en 1990 nam de armoede toe. Sinds het aantreden van Nixon deed de overheid niet veel aan de binnenlandse politiek. De oplossing voor de stagflatie was: belastingen omlaag en de vrije markt meer werk laten doen. Daarnaast moest er een sterk monetair beleid worden gevoerd. Met dit beleid begon Nixon, die zich liet adviseren door de econoom Milton Friedman. Onder Reagan werd het zo consequent voortgezet dat het; ‘Reaganomics’ werd genoemd. Het beleid leidde tot een hoge rente, en dus tot een hoge koers van de dollar. Het leidde ook tot een groot overheidstekort. De grote meerderheid van de Amerikanen was onder de indruk van de optimistische verhalen van de president. Reagan’s opvolger Bush kreeg de rekening voor het beleid van zijn voorganger gepresenteerd; begin jaren 90 raakte de economie weer in het slop.Hij stortte zich in de Golfoorlog, won deze, maar wist deze overwinning niet om te zetten in een 2e termijn. De Amerikanen kozen deze keer voor Clinton. Hij beloofde verandering.

3.3 Wederopbouw in Nederland
De productie in 1948 was maar 40% va de productie in 1938. In 1950 was de oorlogsschade grotendeels hersteld. Nederland was klaar om een grote economische groei te realiseren. Het beleid van de overheid, de inzet van de Nederlandse bevolking en de Marshallhulp zijn de 3 belangrijkste factoren die hebben bijgedragen tot het snelle herstel. De overheid had, in tegenstelling tot de periode voor de oorlog, vanaf het begin een grote vinger in de pap en bepaalde zo’n beetje welke kant het op moest gaan met NL. Uitgangspunt daarbij was dat er, als er geen drastische maatregelen werden getroffen, een grote werkloosheid zou ontstaan. De bevolkingsgroei was al in het jaar 1946 enorm. De werkgelegenheid in de landbouw nam snel af; er moest dus een alternatief komen: Nederland werd een industrieland met een grote export door particuliere ondernemingen. Om dit alles te realiseren was de overheid na de oorlog wel bereid schulden te maken. De overheid richtte de Herstelbank op, die grote bedragen in de industrie investeerde. Om sociale onrust te voorkomen werd de vakbeweging vanaf het begin betrokken bij de besluitvorming.

3.4 Welvaart en veranderingen
In de twintig jaar na 1953 zou Nederland ingrijpend veranderen. In deze periode van bijna onafgebroken economische groei en sterke bevolkingsgroei werd Nederland gereorganiseerd.

Het bewijs van herstel van de Nederlandse economie kwam in 1952 toen de betalingsbalans voor het eerst een overschot vertoonde. Het lidmaatschap van de Europese Gemeenschap (in 1958 opgericht) was gunstig voor Nederland. De bedrijven werden steeds groter. In 1972 waren de 5 grootste multinationals (Philips, Shell, Akzo, Unilever en DSM) verantwoordelijk voor 15% van de werkgelegenheid. Deze bedrijven richtten zich vooral op de arbeidsproductiviteit. Zo werden in 1963 de eerste computer geïntroduceerd. De overheid had in deze periode moeite de economische ontwikkelingen bij te houden. De geleide loonpolitiek bleek niet vol te houden te zijn. De lonen begonnen vanaf 1954 te stijgen, vanaf 1965 stegen de lonen zelfs explosief.
Al snel na de oorlog was door de rooms-rode coalities (PvdA en KVP) olv Drees een begin met de opbouw van de verzorgingsstaat, de typisch Nederlandse versie van de welvaartsstaat. Dit betekende dat de overheid zowel op het materiele vlak als op het immateriële vlak uitgebreide voorzieningen creëerde.

3.5 De jaren 70 en 80: grenzen aan de groei
Ook in NL sloeg de oliecrisis en de daaropvolgende economische crisis hard toe. Nederland had te kampen met en aantal specifieke problemen. Ten eerste was de Nederlandse economie zeer kwetsbaar door de enorme afhankelijkheid van de export. Ten tweede was door de wijze van financiering van de groeiende overheidstekorten de inflatie hoog. Ten slotte had de groeiende collectieve sector via hogere premies en belastingen voor hogere loonkosten gezorgd. NL kon door de laatste 2 oorzaken slecht concurreren met het buitenland.
Intussen groeide de werkeloosheid onrustbarend snel, van 151.000 in 1973 tot 800.000 in 1982. De PvdA verdween tijdelijk uit de regering. Minister-president Lubbers van het CDA leidde tussen 1982 en 1994 drie regeringen. Tijdens deze periode werd het economisch beleid drastisch veranderd. In ruil voor arbeidstijdverkorting werden de lonen gematigd. Overheidsbedrijven als de PTT en NS werden geprivatiseerd.
Er werd dan wel flink bezuinigd op de sociale voorzieningen, maar hier en daar werd ook het een en ander ‘gerepareerd’ om te voorkomen dat de verschillen tussen arm en rijk te groot zouden worden. Er waren allerlei nieuwe bedrijfstakken ontstaan, waarvan de automatisering de belangrijkste branche was.

3.6 Amerika en Nederland naast elkaar
Als Amerika en Nederland in hun ontwikkeling na de 2e WO naast elkaar worden gezet, valt op dat het startpunt heel verschillend was, maar dat de twee landen aan het eind van de 20e eeuw steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. Het grootste verschil tussen de VS en NL zit hem in de rol van de centrale overheid en het vertrouwen dat de mensen in die overheid hebben. De verschillen in arm en rijk zijn in Nederland veel kleiner, het sociaal vangnet is veel groter, en de achterdocht ten opzichte van de overheid en de weerzin tegen belastingen zijn veel minder.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.