Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Katern 2

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3202 woorden
  • 4 augustus 2007
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1 Economie, Producenten en consumenten 1 Het gedrag van consumenten: - 2 De vraag naar een goed: Uit markt onder zoek is gebleken dat niet alleen de vraag naar sigaretten, maar de vraag naar alle consumptie goederen en – diensten afhangt van de volgende factoren: - De prijs van het goed; - De prijzen van andere consumenten; - Het inkomen van de consumenten; - De voorkeuren van consumenten - Het aantal consumenten
De eerste vier factoren bepalen de omvang van het individuele vraag. Met de vijfde factor erbij, het aantal , consumenten, vinden we de collectieve vraag naar een bepaald product, De collectieve raag is de optelsom van alle individuele vragen van de consumenten. de vraag naar een goed hangt dus af van verschillende factoren. Die kunnen echter zo omvangrijk zijn, dat economen vaak een vereenvoudiging aanbrengen. Zij kijken dan uitsluitend naar het verband tussen de belangrijkste factor en de gevraagde hoeveelheid. De ceteris paribus vraagfunctie geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid, waarbij de overige factoren constant worden verondersteld.
3 De prijsvraagfunctie Als je de prijsvraaglijn (of kortweg de vraaglijn) tekent in een grafiek, kun je goed het verband zien tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. De prijsvraaglijn heeft een negatief verloop. Dat wil zeggen dat er bij een hogere prijs minder gekocht wordt dan bij een lagere prijs. Het is ook mogelijk om het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid in een prijsvraagfunctie(of prijsvraagvergelijking) vast te leggen. Voor de omvang van de vraag kiezen we qv. (q van quantity, v om aan te geven dat het om vraag gaat) en voor de prijs kiezen we de letter p als symbool. Een vraagfunctie zou er dan zo uit kunnen zien: Qv= -2p+30
Waarbij
Qv= gevraagde hoeveelheid in stuks
P= de prijs van het goed in euro` s
Als de prijs van het goed bijvoorbeeld 6 euro is, dan is de gevraagde hoeveel heid –2x6=18 stuks. Stijgt de prijs naar 8 euro dan is de vraag afgenomen tot –2x8=14 stuks. Het tekenen van een prijsvraagfunctie
Bij het tekenen van prijsvraagfuncties (of kortweg vraagfuncties) moet je goed opletten. Economen verwisselen namelijk de assen! Stel dat je bij het vak wiskunde de opdracht krijgt om de functie qvv=-2p+30 te tekenen. Het zit er dik in dat je qv op de y-as plaatst en p op de x-as. Je leest de gegeven functie namelijk als y=-2x+30. Economen doen het echter al 150 jaar andersom. Zij plaatsen q op de x-as en p op de y as. Uiteraard kunnen prijzen en hoeveelheden niet negatief zijn. De vraaglijn wordt daarom alleen in het eerste kwadrant van een assenstelsel getekend. Voor het tekenen van de gegeven vraag functie zijn enkele coördinaten nodig. Deze zijn te vinden door diverse prijzen in de vraagfunctie in te vullen en uit te rekenen hoe groot de daarbij behorende vraag is. Bij voor beeld
p 0 10 15
qv 30 10 0
Houd rekening met het feit dat p op de verticale as en qv op de horizontale as staat. Je hebt nu drie coördinaten (30,0) (10, 10) (0,15) Je kunt de prijsvraagfunctie ook tekenen met behulp van de grafische rekenmachine. Voer deze functie in: X=-2y+30. Immer s , q, staat op de x-as en p op de y as! Tenslotte nog een geruststellende opmerking: je hoeft bij het vak economie de prijsvraag functie niet uitgegeven coördinaten af te kunnen leiden. De prijsvraaglijn verschuift naar echts of links als er een verandering optreedt in de prijzen van andere producten, het inkomen, de voorkeuren en het aantal consumenten. Er treedt een verschuiving op langs of op de prijsvraaglijn indien de prijs van het goed verandert. 4 de prijselasticiteit van de vraag De mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als gevolg van een prijsverandering, noemen we de prijselasticiteit van de vraag. Dit is de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid gedeeld door de relatieve verandering van de prijs. Het laat zien of de vraag sterk, minder sterk of nauwelijks, reageert opeen prijsverandering. Prijselasticiteit van de vraag= %verandering qv / %verandering p

De prijselasticiteit van de vraag kan worden uitgedrukt in een getal
Dit nomen we de elasticiteitscoëfficiënt, ofwel ev. De formule luidt als volgt: Ev= procentuele verandering van de vraag/ procentuele verandering van de prijs= ^q v/qvx100%/ 6p/px100% = gevolg/ oorzaak
Wanner de vraagverandering relatief groter is dan de prijsverandering als de vraag dus sterk reageert op de prijs, dan spreken we van prijselastische goederen van een elastische vraag/ Dit es meestal het geval bij luxe producten. Als de vraag verandering relatief minder sterk is dan de prijsverandering is er sprake van prijs in elastische goederen en van een in elastische vraag. De ev is in dat geval een getal tussen de –1 en 0. Dit is meestal het geval bij eerste levensbehoeften of noodzakelijke goederen. Zijn de twee veranderingen relatief gezien precies even groot, dan is de vraag elastische noch in elastisch ev is dan gelijk aan –1
Reageer de vraag in het geheel niet op de prijsverandering, dan spreken we van een volkomen in elastische vraag. Ev is dan gelijk aan 0. De omzet van een onderneming is gelijk aan de prijs maar de afzet. De afzet is het verkoopvolume, ofwel de verkochte hoeveelheid. Wil een onderneming de omzet vergroten, dan hangt het van de waarde van de prijselasticiteit van de vraag af of dat kan door de prijs te verhogen of juist door de prijs te verlagen. Me behulp van inkomens elasticiteit is het mogelijk de relatieve verandering van de vraag te bepalen als gevolg van een relatieve verandering van het inkomen. Daarbij zijn verschillende uitkomsten mogelijk. Ei= %verandering van de vraag/ % verandering van het inkomen. Zo is het ook mogelijk om te bepalen in welke mate de vraag naar een goed verandert als de prijs van een ander goed verandert. Bijvoorbeeld in welke mate de vraag naar margarine verandert als boter duurder wordt. Of wast de vraag naar dvd-spelers doet als dvd` s goedkoper worden. Dit wordt de kruisprijselasticiteit- of kruislinkse elasticiteit- genoemd. Ek= %verandering qv, product 1/ %verandering p, product 2 5 consumentisme en consumptiebeleid Door de inzet van consumentenorganisaties zijn er in veel bedrijfstakken onafhankelijke geschillen- en klachtencommissies ontstaan. Deze commissies kunnen bindende uitspraken doen over onenigheid tussen een onderneming en een consument. Van klussenbedrijven tot textielreiniging, van reizen tot opticiens, overal bestaan inmiddels geschillencommissies voor. Deze belangenbehartiging door consumentenorganisaties wordt consumentisme genoemd. Onder de verzamelnaam consumentenbeleid probeert de overheid op talloze manieren de consumenten te beschermen en hun gedrag te beïnvloeden. Allereerst zijn er verschillende wettelijke regelingen die de belangen van consumenten beschermen. De Warenwet bijvoorbeeld garandeert de kwaliteit van voedingsmiddelen. De colportagewet beschermt consumenten tegen al te opdringerige verkoopmethoden van bedrijven. Colporteren is het verkopen van producten aan de deur, op feesten of op straat. De colportage wet dient de consumenten de mogelijkheid om binnen acht dagen op zijn voer haastte koopbeslissing terug te komen. De consumptie van bepaalde goederen kan schadelijke effecten opleveren.. We spreken dan van maatschappelijke kosten, hoewel deze effecten moeilijk direct of indirect in geld zijn uit te drukken. In cafés en restaurants kunnen mensen bijvoorbeeld hinder ondervinden van sigaretten rook. Degene die een sigaret of sigaar opsteekt hoeft echter niet te betalen oor de overlast die hij of zij veroorzaakt. Er is dan sprake van een negatief extern effect. Negatief, omdat de welvaart van anderen word aangetast. Extern, omdat degene die verbuilt niet opdraait voor de kosten daarvan. Er kan ook sprake zijn van een positief extern effect. Als bijvoorbeeld je buurman zijn voortuin verfraait met prachtige bloemen en heesters, kun je daarvan genieten zonder ervoor te betalen. Externe effecten zijn de gevolgen van productie of consumptie voor de welvaart van mensen waar men niet voor betaalt. Zij kunnen zowel positief als negatief zijn. 6 het marktaandeel Op alcohol, tabak en benzine wordt veel accijns geheven om de consumptie ervan in te perken. Dit soort goederen noemen we demerit- goederen. Goederen waarvan de overheid het gebruik juist stimuleert, noemen we merit- goederen. De openbare bibliotheek is voor jongeren erg goedkoop, soms zelfs gratis. Het markt aandeel van een producent geeft aan hoe sterk zijn positie is op de verkoopmarkt. Het marktaandeel kan zowel op basis van de afzet als op basis van de omzet worden berekend. Als een bedrijf een groot marktaandeel heeft, kan het de prijs dicteren. Kleinere producenten zullen dan de aanbieder met het grootste marktaandeel volgen. Het afzetmarkt aandeel van een producent is de afzet van deze producent als percentage van de totale afzet. Het omzetmarktaandeel is de omzet als percentage van de totale omzet. Op allerlei manieren proberen producenten nieuwe kopers aan te trekken en hun marktaandeel te vergroten. Een van die manieren is individuele reclame. Dat is reclame voor het eigen merk. Soms maken alle producenten samen reclame voor een bepaald product. Dat wordt collectieve reclame genoemd. Hoofdstuk 2 economie: 2.1 introductie Een bedrijf maakt halfgeleiders en werkt met hooggeschoold personeel. Dat zijn dure mensen. Vervelend, want zo lekker gaat het niet. In het eerste jaar is er geen winst, maar ook geen verlies. De opbrengsten zijn gelijk aan de kosten. Economen noemen het break-even point of de break-even afzet. Bij de break-even afzet zijn de opbrengsten gelijk aan de kosten.
2.2 een klein bedrijf op grote markt. Totale Opbrengsten (TO)= zijn gelijk aan 50.000 maar dat is bij een afzet van 50000kostjes. Als hij er 60000 verkoopt zijn de opbrengsten gelijk aan 600.000 en bij 1500000 zijn de opbrengesen 1,5 miljoen euro. JDe totale kosten (tk) bestaan uit Totale variabele kosten (TvK) en de Totale Constante Kosten (TCk), waarbij de totale variabele kosten variëren met productieomvang. TK= TVK+TCK
De kostpijs is een ander woord voor kosten per product ofwel de Gemiddelde Totale Kosten(GTK). Net als de Tk bestaan de GTK uit twee delen: de Gemiddelde Variabele Kosten(GVK) en de Gemiddelde Constante Kosten (GCK). De berekening van de GTK gaat als volgt: Bij een afzet van 50.000 kisten zijn de Tk gelijk aan 750.00 eruo. Die 750.000 eruo is onder verdelen in 250.000 TVK en 500.000 TCK
Dan zijn de
GTK= 750.000/50.000 = 15
GVK= 250.000/50.000 = 5
GCK= 500.000/50.000 =10
GTK= TK/q
GVK=TVK/q
GCK= TCK/q
GTK= GVK+GCK
Top staat anders tegenover zijn concurrenten dan Microsoft, NS of Opel. Top heeft er veel, opel een paar, NS en Microsoft hebben er geen. Deze vershillende concurrentieverhoudingen heten marktvormen. Een marktvorm is de machtverhouding tussen concurrenten op een bepaalde markt. Het bedrijf van Top valt onder de marktvorm volkomen concurrentie, ook wel volledige mededinging genoemd. De kenmerken van deze marktvorm zijn; - een homogeenproduct; - vrije toetreding voor andere aanbieders; - veel aanbieders - een transparantie markt. Top voldoet aan deze kenmerken. Hij verkoopt precies hetzelfde product als zijn vele concurrenten en doet dus niet zijn best om zich via kwaliteit en reclame te profileren. Dat heft ook weinig zin, want het enige wat voor de klant telt, is de prijs. Daarom noemen we zijn product homogeen. Wat hij maakt is niet moeilijk, er zijn geen belemmeringen. Iedereen die wil beginnen, kan in deze branche eenvoudig en vrij toetreden. Het begrip transparante markt wil zeggen dat de markt doorzichtig is. Alle partijen, zowel de aanbeiders als de vragers, weten welke hoeveelheden voor welke prijzen worden verhandeld. De marktvorm waarbinnen Han Top opereert, is van grote invloed op zijn mogelijkheden. Deprijs wordt voor hem gemaakt, daar heeft hij niks over te zeggen; hij vormt een te klein onderdeel van de totale markt. Eigenlijk is hij machteloos. Zijn keuzemogelijkheden zijn beperkt. Het is stoppen of doorgaan, meer of minder produceren. Top is een hoeveelheid aanpasser. De individuele aanbieder onder volkomen concurrentie is een hoeveelheidsaanpasser. Naarst volkomen concurrentie bestaan er nog drie andere markt vormen. Aanbieder als Micosoft en de NS hebben de markt alleen in hadnen en zijn monopolist. Opel heeft in de hele wereld een beperkt aantal concurrenten. Deze marktvorm heet oligopolie. Een delicatessenwinkel heeft veel concurrenten, maar door goede kwaliteit te leveren kan hij proberen zich te onderscheiden en klanten aan zich te binden. Dit is een voor beeld van monopolistische concurrentie. De vier markt vormen zijn: volkomen concurrentie, monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie. marktvorm Aantal aanbieders Soort product toetreding doorzichtigheid
Volkomen concurrentie Zeer veel aanbieders Homogeen goed Vrije toetreding Doorzichtige markt

monopolie Een aanbieder Homogeen goed Toetreding afhankelijk van het soort monopolie Doorzichtige markt
Oligopolie Weinig aanbieders Homogeen/ heterogeen Geen vrije toetreding Ondoorzichtige markt
Monopolistische concurrentie Veel aanbieders heterogeen Vrije toetreding Ondoorzichtige markt
De veiling: een concrete markt onder volkomen concurrentie
Er zijn er steeds mindervan, maar de vis- bloemen- en groenteveilingen blijven duidelijke voobeelden van een totale markt onder volkomen concurrentie. Boeren op een groente veiling komen met hun groenten, allemaal verpakt in dezelfde kistjes, naar een hal. Kopers en verkopeers hebben prijzen in hun hoofd, er wordt wat op knoppen gedrukt, de prijs komt er vanzzelf uit en iedereen kan weer naar huis, de ene keer meer tevreden dan deandere, maar zzo werkt het nu eenmaal. Stort de markt in, dan hout een veilingfonds de schade binnen de perken. Aanbieders storten in dit fonds een percentage van hun omzet. Komt de prijs onder een vastgestelde bodemprijs dan koopt dat fonds het product op tot het op de bodemprijs zit. De bodem prijs wordt ook wel garantieprijs genoemd. Aanbieders zijn zo van hun ergste inkomenszekerheid verlost, ze ween wat ze minimaal verdienen. Een veiling is een voorbeeld van een concrete markt. Aanbieders en vragers ontmoeten elkaar op een vste herkenbare plaats. De meeste totale markten zijn abstracte markten. De geldmarkt is een markt voor vraag en aanbod van geld voor kortetermijnleningen. De prijs voor dit lenen heet rente en die komt ook tot stand door vraag en aanbod. Maar als iemand vraagt waar die geldmarkt is, dan is het antwoord: overal. Op lange termijn produceert de ondernemer onder volkomen concurrentie tegen de kostprijs. 2.3 een aanbieder op de grote markt. Volkomen concurrentie in zijn meest pure vorm komt nauwelijks voor. Er is altijd wel een van de kenmerken waraan de bedrijven niet voldoen. Dat geldt eigenlijk ok voor de tegenovergestelde marktvorm: het monopolie. Een monopolist heeft de totale markt alleen in handen. Er is geen enkele concurrent of vervangend product. In werkelijkheid is er altijd wel ergens iemand die iets maakt dat concurreert. Maar goed, het uitgangspunt is dat de monopolist alleen met de wensen van consumenten rekening hoeft te houden en dus niet met het grdrag van zijn concurrenten. Voorbeelden zijn als gegeven: Microsoft en de NS. En daar begin het al te wringen. Deze bedrijven houden beide toch rekening met andere aanbieder. Bij de marktvorm monopolie is de totale markt in handen van een aanbieder. Microsoft is met Windows feitelijk de enige aanbieder van besturingssystemen voor pc` s. Toch beheerst het daarmee niet de hele wereldmarkt. Er is namelijk een kleine concurrent, linux, een gratis alternatief dat is ontworpen door computerhobbyisten. Microsoft houdt dit product in de gaten en doet er alles aan om zijn sterke marktpositie te handhaven. ZO werd bijvoorbeeld het computerbedrijf Dell onder druk gezet om het meeleveren van Linux te stoppen. In juni werd de afdeling Linux gesloten. Het zal duidelijk zijn dat de NS en Microsoft verschillen. De Spoorwegen hebben hun positie te danken aan het verleden. Vroeger heeft de overheid het monopolie op het vervoer in handen gegeven van de NS NV. De overheid bezit overigens nog steeds 100% van de aandelen. Het bedrijf is wel verzelfstandigd en vaart een eigen koers. Een echt overheidsmonopolie heeft NS dan ook niet meer, maar het lijkt er nog wel een beetje op. Een beter voorbeeld van een overheidsmonopolie is de drinkwatervoorzienig. De monopoliepositie van Microsoft staat los van de rol van de overheid en is gewoon zo gegroeid. Eigenaar Bill Gates- de rijkste man van de wereld- heeft samen met zijn medewerkers het vernuftige besturingssysteem met de aanklikbare raampjes van Apple afgekeken en dat gecombineerd met het DOS-besturingssysteem. Van het een kwam het ander. De toen nog nieuwe computermarkt viel Gates in zijn schoot. Daarmee heeft Microsoft een feitelijk monopolie. Naast de twee genoemde monopolies bestaat ook nog het natuurlijk monopolie, de productie (winning) van een weinig voorkomende grondstof is daarbij in handen van een onderneming. De marktvorm monopolie kent drie soorten: overheids, feitelijk en natuurlijk monopolie. Prijsdiscriminatie wil zeggen dat de ondernemer verschillende prijzen hanteert voor eenzelfde product. Een monopolist is een prijszetter. Schaalvoordelen worden doorberekend aan de consumenten. Het bedrijf is enorm groot, maakt veel,produceert op grote schaal en dan gaan de kosten per product omlaag. Zonder innovatie-ontwikkelen en invoeren van nieuwe producten en/ of productieprocessen zou onze welvaart als sneeuw voor de zon verdwijnen. 2.4 De andere marktvormen. Heterogeen product. Hij onderscheidt zich met kwaliteit, doet iets extra` s. De kenmerken van monopolistische concurrentie zijn: veel aanbieders, een heterogeen product en vrije toetreding. Bij een oligopolie is de markt in handen van een beperkt aantal aanbieders. Productdifferentiatie wil zeggen dat een ondernemer iets extras met het product doet. Hij maakt er een heterogeen product van. Door reclame, goede service enzovoorts. Er is sprake van een kartel als zelfstandige ondernemingen onderling concurrentiebeperkende afspraken maken over bijvoorbeeld de prijs. Hoofdstuk 3 economie. De overheid grijpt in. Vaste verkoopprijs = uitgeverijen schrijven boekhandelaren voor tegen welke prijs zij een boek moeten verkopen. De winkels kunnen dus niet concurreren met de prijs. Het boek dat het best verkocht werd levert extra geld op. Dat extra geld gaat naar nieuwe schrijvers om die ook een kans te geven. Verticale prijsbinding is een situatie waarbij een productnaam een winkelier voor schrijft tegen welke prijs deze zijn product moet verkopen. Horizontale prijsbinding is als bedrijven onderling een prijs gaan afspreken. Een kartel een concurrentie beperkende afspraak tussen twee zelfstandige ondernemingen. Antitrust wetten een verbod op kartelvorming en monopolisering.
3.3 Europees landbouwbeleid: Europees landbouwbeleid: nooit meer voedseltekorten! Garantieprijs= prijzen die een boer minimaal krijgt voor een product. Deze minimumprijs ligt meestal boven de evenwichtsprijs, is deus te hoog en nodigt uit tot veel produceren, te veel. Het opkopen en opslaan van overschotten door zogenaamde interventiebureau`s (interventie =ingrijpen) kwamen voor rekening van de Europese belasting betaler. Een minimumprijs is een gegarandeerde prijs voor de aanbieder, vaak boven de marktprijs. Invoerheffingen sluiten de markt af. Met de opbrengsten hier van worden de exportsubsidies betaald. Een maximumprijs is een gegarandeerde prijs voor de vrager, vaak onder de marktprijs. 3.4 maatschappelijke baten en kosten. Externe effecten zijn niet in de prijs verrekende neveneffecten van productie of consumptie. Afwentelen is het doorberekenen van de heffing aan de consument. 3.5 de overheid hout toezicht de nieuwe mededingingswet ging gepaard met de oprichting van de Nederlandse mededingingsautoriteit (Nma), ook wel kartelpolitie genoemd. Strikt genomen is deze naam niet helemaal juist. De NMs houdt zich niet alleen bezig met het opsporen en verbieden van kartels, maar richt zich ook op het bewaken van de concentratiegraad in een bepaalde bedrijfstak. Een bedrijf mag niet een te groot deel van een bepaalde bedrijfstak in handen hebben. Fusies en overnames die de gezonde concurrentie in een bedrijfstak in gevaar kunnen brengen moeten de goedkeuring krijgen van de Nma. ZO is bijvoorbeeld een paar jaar gleden een fusie tussen verschillende commerciële omroepen om die reden verboden. Opta. Deze organisatie kijkt naar de prijsontwikkeling. Zijn de prijzen te hoog, dan brengt de Opta dat naar buiten. Heeft deze waarschuwing geen effect, dan volgt er een boete. Zo komen er steeds meer officiële toezichthouders. Instantie die kijken of de concurrentie wel eerlijk is en binnen de Europese afspraken valt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.