Begrippenlijst biologie hoofdstuk 5
Gezond: als je verkeert bent in een toestand van volledige lichamelijke en geestelijke en sociale welbevinden.
Symptomen: bepaalde verschijnselen/kenmerken van een ziekte.
Besmettelijk: de ene persoon kan de infectie op een andere overbrengen.
Incubatietijd: het moment waarop ziekteverwekkers je lichaam binnendringen en het moment dat je ziek wordt.
Fagocyten: eerste cellen van je afweersysteem die indringers onschadelijk proberen te maken
Fagocyteren: fagocyten die ziekteverwekkers gaan vernietigen. Aspecifiek: niet door een bijzondere oorzaak bepaald. ( het werkt bij alles) Antigenen: eiwitten op het celmembraan van ziekteverwekkers. eiwitten van eigen lichaam of vreemde eiwitten. RH: eiwit in het plasma
Enzymen: eiwitten onder invloed van het DNA
Antistof: stoffen die ziekteverwekkers doden en maken ze makkelijker herkenbaar voor fagocyten
Lymfocyten: cellen van de specifieke afweer
Immuun: je heb nog antistoffen van een ziekte omdat je die al eerder heb gehad, je lichaam hoeft niet weer opnieuw die antistoffen te maken
Natuurlijke immuniteit: je wordt zieke n je lichaam gaat antistoffen en geheugencellen maken
Kunstmatige immuniteit: het inspuiten van (verzwakte) antistoffen
Geheugencellen: cellen die je je hele leven bij je houd. Vaccin: je maakt een ziekte in een milde vorm door en je vormt geheugencellen die je je leven behoud. Kunstmatige actieve immuniteit: lichaam maakt antistoffen doordat je een ziekte krijgt. Kunstmatige passieve immuniteit: krijg je door injectie met kant en klare antistoffen(antiserum) Immuno competent: vanaf het moment dat cellen in staat zijn antistoffen te maken tegen lichaamsvreemde antigenen of antigenen combinatie. Resusantigeen: je heb resuspositief en resusnegatief. Resuspositief: het resus eiwit zit op je rode bloedcellen
Resusnegatief: Er zitten van nature geen antistoffen tegen het resus eiwit in hun plasma. (deze kunnen ze later wel gaan vormen) Antibiotica: remmen deling van bacteriën af. Resistent: organismen worden vaak blootgesteld aan een bepaalde stof: degene die tegen de stof bestand zijn blijven over. Allergie: het immuun systeem reageert op onschuldige antigenen. Aids: HIV virus tast je lymfocyten aan waardoor de werking van je immuunsysteem achteruitgaat hierdoor kunnen allerlei bacteriën inene je dodelijk ziek maken. Auto- immuunziekten: als lymfocyten op lichaamseigen antigenen reageren. Reuma: witte bloedcellen vallen het kraakbeen in de gewrichten aan.
Fagocyteren: fagocyten die ziekteverwekkers gaan vernietigen. Aspecifiek: niet door een bijzondere oorzaak bepaald. ( het werkt bij alles) Antigenen: eiwitten op het celmembraan van ziekteverwekkers. eiwitten van eigen lichaam of vreemde eiwitten. RH: eiwit in het plasma
Antistof: stoffen die ziekteverwekkers doden en maken ze makkelijker herkenbaar voor fagocyten
Lymfocyten: cellen van de specifieke afweer
Immuun: je heb nog antistoffen van een ziekte omdat je die al eerder heb gehad, je lichaam hoeft niet weer opnieuw die antistoffen te maken
Natuurlijke immuniteit: je wordt zieke n je lichaam gaat antistoffen en geheugencellen maken
Kunstmatige immuniteit: het inspuiten van (verzwakte) antistoffen
Geheugencellen: cellen die je je hele leven bij je houd. Vaccin: je maakt een ziekte in een milde vorm door en je vormt geheugencellen die je je leven behoud. Kunstmatige actieve immuniteit: lichaam maakt antistoffen doordat je een ziekte krijgt. Kunstmatige passieve immuniteit: krijg je door injectie met kant en klare antistoffen(antiserum) Immuno competent: vanaf het moment dat cellen in staat zijn antistoffen te maken tegen lichaamsvreemde antigenen of antigenen combinatie. Resusantigeen: je heb resuspositief en resusnegatief. Resuspositief: het resus eiwit zit op je rode bloedcellen
Resusnegatief: Er zitten van nature geen antistoffen tegen het resus eiwit in hun plasma. (deze kunnen ze later wel gaan vormen) Antibiotica: remmen deling van bacteriën af. Resistent: organismen worden vaak blootgesteld aan een bepaalde stof: degene die tegen de stof bestand zijn blijven over. Allergie: het immuun systeem reageert op onschuldige antigenen. Aids: HIV virus tast je lymfocyten aan waardoor de werking van je immuunsysteem achteruitgaat hierdoor kunnen allerlei bacteriën inene je dodelijk ziek maken. Auto- immuunziekten: als lymfocyten op lichaamseigen antigenen reageren. Reuma: witte bloedcellen vallen het kraakbeen in de gewrichten aan.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden