Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

De Drie Koningen van Israel

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 3299 woorden
  • 23 april 2005
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
46 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
De Koningen van Israël Koning Saul leefde van 1050 v. Chr., hij voerde veel oorlog, maar hij luisterde weinig naar God. Doordat Saul de Alamek niet had vermoord en hun vee in leven had gehouden om te offeren aan God, hielp God niet langer Saul. Saul was sindsdien ook geen koning van Israël meer. Zijn opvolger, David leefde van 1010 v. Chr. David was eerst de knecht van Koning Saul. David betekende veel voor Israël en zorgde voor veel overwinningen en dat Jeruzalem de hoofdstad van Israël werd. De derde koning, Salomo leefde van 950 v. Chr. Hij was de zoon van David. David had zijn huisvrouw getroost en zij verwekte samen Salomo. Hij was de enige koning die vrede in zijn land had. Zijn naam verklaard ook zijn kenmerk van regeren. ‘’Sjaloom’’ betekend namelijk in het Hebreeuws ‘’vrede’’. Saul werd Koning Saul leefde in Benjamin, hij was de zoon van Kis. Saul was een jongen en knappe man. Hij was de mooiste van Israël, en een hoofd langer dan iedereen van zijn volk. Op een dag waren de ezelinnen van zijn vader weggelopen, Saul ging met een knecht op zoek. Hij trok door het bergland van Efraïm, door Salisa en door Saälim, zonder de ezelinnen te vinden. Toen ze in het land van Zuf waren, wilde Saul terug gaan. Maar de knecht zei dat er daar een ziener was, deze heette Samuël. Maar Samuël had niks om aan deze man te geven. De knecht had nog een vierde deel van een zilveren sikkel. Toen Samuël, de ziener, Saul zag kreeg hij een teken van God. God had hem al eerder medegedeeld dat hij een man uit Benjamin moest zalven als koning van Israël. Saul vroeg aan Samuël de weg naar de ziener. Samuël legde uit dat hij de ziener was. ‘’Vandaag zult u met mij eten en morgenvroeg zal ik u alles verklaren wat u op het hart ligt’’. Ook vertelde Samuël dat de ezelinnen terecht waren. En dat Kis zijn zoon zocht. De volgende ochtend zei Samuël: ‘’blijf een ogenblik staan en dan zal ik u meedelen wat God gezegd heeft’’. Toen nam Samuël een kruikje olie en goot dat over het hoofd van Saul. Hij kuste hem en zei: ‘’U heeft de Heer gezalfd tot vorst over zijn eigen volk’’.
De waarzegster van Endor Toen de Filistijnen hun troepen op de been brachten om oorlog te voeren tegen de Israëlieten, zei Akis tegen David dat hij het goed moest begrijpen dat hij en zijn mannen samen met hem ten strijde moest trekken. David antwoordde hierop: ‘’Goed, u zult eens zien wat uw dienaar gaat doen’’. Akis stelde David voor altijd aan als zijn lijfwacht. Samuël was gestorven en hij was begraven in Rama. Saul had de dodenbezweerders en de waarzeggers uit het land verdreven. De Filistijnen sloegen hun kamp op bij Sunem. Saul ging samen met de Israëlieten naar Gilboa. Hij schrok toen hij het leger van de Filistijnen zag en hij probeerde de Heer te raadplegen. Maar deze gaf geen antwoord, niet door orakel, dromen of profeten. Toen liet Saul een van zijn knechten een vrouw zoeken die bovenaardse krachten bezat, er woonde er nog één in Endor. Saul zei tegen de vrouw, dat ze Samuël moest oproepen. Maar de vrouw wou niet, want Koning Saul had het verboden. Toen Saul zei dat het goed was, riep ze Samuël op. Ze zag een oude man in een mantel. Saul sprak met Samuël: ‘’Ik ben ten einde raad; de Filistijnen voeren oorlog tegen mij en God heeft zich van mij afgewend; Hij antwoordt niet meer, noch door profeten, noch door dromen. Daarom heb ik u opgeroepen om mij kenbaar te maken wat ik moet doen’’. Toen zei Samuël: ‘’Maar waarom ondervraagt u mij, als de Heer zich van u heeft afgewend en uw vijand is geworden? De Heer brengt nu ten uitvoer wat Hij door mij voorzegd heeft: Hij ontrukt u het koningschap en geeft het aan die ander, aan David. U hebt niet geluisterd naar het bevel van de Heer en zijn gloeiende toorn niet op Amalek laten neerkomen; daarom laat de Heer nu dit alles op u neerkomen. De Heer zal met u ook Israël aan de Filistijnen uitleveren. Morgen zult u samen met uw zonen bij mij zijn en de Heer zal ook het legerkamp van Israël aan de Filistijnen uitleveren’’. Saul schrok hier zo van dat hij op de grond viel. Hij had de hele dag en de hele nacht niets gegeten. De vrouw vroeg of Saul iets wou eten, maar dat wou hij niet. Toen ook zijn hovelingen aandrongen gaf hij toe. De vrouw liet een mestkalf slachten. Toen Saul en zijn hovelingen aten bij de vrouw en vertrokken diezelfde avond nog. Jeruzalem als hoofdstad van Israël Op de grens van Juda en benjamin lag de vestingstad Uruzalin, die stad was van de Jebusieten. Die woonden daar al meer dan 1000 jaar en niemand was er ooit in geslaagd om de stad in te nemen. De stad had drie steile muren waardoor je er moeilijk naar binnen kon, als er een beleg was konden de Jebusieten het er lang uithouden zolang er maar water en voedsel was. Water kregen ze door een geheime gang in de vesting door die gang kwamen ze bij een bron die niet bekend was bij de vijand. David wist wel van de bron en van de gang, en ging samen met een paar trouwe vrienden de stad binnen. David werd koning van Uruzalin, dat hij later Jeruzalem noemde wat ‘van David’ betekend. Het verschil tussen het koningschap van David en dat van Salomo Het grootste verschil tussen David en Salomo was dat David vooral oorlog voerde. Onder zijn leiding werden vele volkeren verslagen. Salomo bleef in Jeruzalem, Salomo was de enige koning waar onder vrede heerste. Ook een verschil was dat Salomo veel wijzer was dan zijn vader David, de Heer had hem zoveel wijsheid gegeven dat geen enkel mens in het verleden of de toekomst hem zou kunnen evenaren.werd koning van Uruzalin, dat hij later Jeruzalem noemde wat ‘van David’ betekend. De uiteenval van het koninkrijk Israël Salomo had behalve de dochter van de farao, had hij nog 700 vrouwen en 300 bijvrouwen. Hij had vrouwen uit Moab, Ammon, Edo, Sidon en andere volken waarvan de heer had gezegd: Je mag niet met vrouwen uit die volken trouwen, want zij zullen je verleiden om tot hun goden te bidden. Maar Salomo had zijn hart al aan hen verloren en toen Salomo oud was geworden liet hij zich verleiden om tot de afgoden te bidden. Hij liet een tempel bouwen en liet zijn vrouwen wierook branden en offers brengen. Salomo deed alles wat de Heer hem verboden had. Daardoor was de Heer zo vertoornd dat hij zei: omdat je er niet op hebt gelet wat ik je verboden heb, zal ik het koninkrijk van je afpakken en het aan een knecht geven. Maar dat zal ik niet doen zolang je nog leeft, ter wille van je vader David. Ik zal het van je zoon afpakken, één stam zal hij nog mogen houden, ter wille van je vader en ter wille van Jeruzalem, dat Ik uit verkoren heb. Waarom wordt David wel de belangrijkste koning genoemd? David is 40 jaar koning geweest, 7 jaar over Juda en 33 jaar over Israël en Juda samen. In die tijd heeft hij veel gedaan voor Israël. Hij heeft veel oorlog gevoerd en veel vijanden verslagen. Hier zijn verhalen over David: David wordt koning over heel Israël

2 Samuël 5:1-5
Alle stammen van Israël kwamen bij David in Hebron en zeiden: Wij zijn uw eigen vlees en bloed. Vroeger toen Saul nog koning over ons was, was u het, die Israël deed uittrekken en weer terugbracht. En de Here sprak tot u: ‘Jij zal mijn volk Israël leiden en koning over Israël zijn’. Dus kwamen alle oudsten van Israël bij de koning in Hebron, en koning David sloot met hen een verbond; daarop zalfden zij David tot koning over heel Israël. David en Bathséba
2 Samuël 11:1-27
In de tijd, dat de koningen ten strijde te trokken, zond David Joab uit en zijn knechten met hem, en zij vernietigden de Ammonieten en sloegen het beleg voor Rabba, maar David bleef in Jeruzalem. Op een zekere avond stond David van zijn bed op en wandelde op het dak van het paleis, en hij zag een vrouw in bad; de vrouw was erg mooi. Toen voeg David naar die vrouw en men zei: wel dat is Bathséba, de dochter van Eliam, de vrouw van de Hethiet Uria. Daarop zond David boden om haar te halen. Zij kwam tot hem, en hij lag bij haar daarna keerde zij terug naar huis. En de vrouw werd zwanger en liet David weten: ‘Ik ben zwanger.’ Toen zond hij een boodschap naar Joab: ‘Stuur de Hethiet Uria naar mij.’ En Joab zond Uria naar David. Toen Uria bij hem kwam, vroeg David naar de stand van oorlog. Daarop zei David tegen Uria: ‘Ga naar uw huis en was uw voeten.’ Toen Uria heenging uit het paleis, werd hem een geschenk van de koning gebracht. Maar Uria legde zich te ruste bij de ingang van het paleis en ging niet naar huis. Men deelde David mee: ‘Uria is niet naar huis gegaan.’ Toen zei David tegen Uria: ‘Waarom ben je niet naar huis gegaan?’ Uria zei tegen David: ‘De ark en Israël en Juda vertoeven in tenten en mijn heer Joab en zijn knechten liggen in het veld; zou ik dan naar huis gaan om te eten en te drinken en naar mijn vrouw te gaan?’ Toen zei David: ‘Blijf vandaag ook hier, dan zal ik u morgen laten gaan.’ En Uria bleef in Jeruzalem die dag en de volgende dag. Toen riep David hem tot zich om in bij hem te komen eten en drinken, en hij maakte hem dronken. Maar hij ging ’s avonds slapen bij de ingang van het paleis. En naar huis ging hij niet. De volgende ochtend scheef David een brief en zond die met Uria mee. In die brief scheef hij: ‘Zet Uria in het gevaarlijkste deel van de strijd; trekt hem dan terug, zo dat hij wordt getroffen en sneuveld.’ Bij de belegering van de stad zette Joab Uria op een plaats waarvan hij wist dat daar de geoefenende strijders stonden. Toen de mannen van de stad een uitval deden, vielen er een paar doden; ook de Hethiet Uria sneuvelde. Daarop liet Joab aan David weten hoe de strijd verlopen was. Hij stuurde een bode en beval hem: ‘Als de koning boos word nadat je het verhaal hebt vertelt en u vraagt: ’ Waarom zijn jullie zo dicht bij de stad gekomen?’ Dan moet u zeggen: ‘Ook uw knecht, de Hethiet Uria, is dood.’’ De bode ging naar de koning en vertelde hem alles wat Joab hem had opgedragen. De bode zei tegen David: ‘Die mannen waren sterker dan wij en deden tegen ons een uitval, in het open veld. Maar wij drongen hen terug tot aan de poort. Toen schoten de boogschutters va de muur af op ons, zodat er enige sneuvelden; ook uw knecht, de Hethiet Uria, is dood.’ Toen zei David:’ Dit moet je tegen Jaob zeggen: ‘Maak je hier over niet druk, want de oorlog doodt dan die en dan een andere. Zet de strijd tegen de stad krachtig voort en vernietig hem.’ Toen Uria’s vrouw hoorde, dat Uria dood was rouwde zij over haar echt genoot. Nadat de rouw voorbij was, liet David haar halen. Zij werd zijn vrouw en gaf hem een zoon. Maar wat David had gedaan was fout, in de ogen van de Heer. David en Goliath
1samuël 17:1-58
De Filistijnen nu verzamelden hen leger tot de strijd en trokken zich samen te Socho, dat tot Juda behoort. Zij legerden zich te Efes Dammin tussen Socho en Azeka. Saul en de mannen van Israël verzamelden zich ook een legenden zich ook en het Terebintendal; en zij stelden zich op in slagorde tegenover de Filistijnen. En de Filistijnen stonden aan de ene zijde op een berghelling, en Israël aan de andere zijde op een berghelling, met het dal tussen hen in. Toen trad een kampvechter uit het leger der Filistijnen naar voren. Hij heette Goliath, Gath. Hij was zes el en een span lang. Een koperen helm op zijn hoofd een hij was bekleed met een geschubd pantser; het gewicht van dit pantser was vijfduizend sikkels koper. Aan zijn been had hij koperen scheenbeschermers. Hij stond daar en riep de slagorden van Israël toe: ‘Waarom gaan jullie in slagorde staan? Ben ik gaan Filistijn, en zijn jullie geen knechten van Saul? Kies een man, en laat hem naar mij toe komen. Als hij met mij zal strijden en mij verslaat, dan zullen wij uw knechten zijn; maar als ik hem versla, dan zullen jullie onze knechten zijn en ons dienen.’ Ook zei de Filistijn: ‘Ik daag de slagorden van Israël uit; geef mij een man, dan zullen wij samen strijden.’ Toen de mannen van Israël deze woorden hoorden, schokken zij erg en werden bang. David was de zoon van Isaï uit Bethlehem in Juda, deze had acht zonen. In Sauls tijd was deze man al oud en hoogbejaard. De drie oudste zonen van Isaï hadden samen met Saul gestreden. Zijn jongste zoon heette David. David keerde steeds terug van Saul om zijn vaders schapen te hoeden. De Filistijn die Israël had uitgedaagd kwam nu ’s ochtends en ’s avonds naar voren en stelde zich op, veertig dagen lang. Op een keer zei Saai tot zijn zoon David: ‘Neem voor je broers deze maat geroosterd koren en deze tien broden mee, vraag aan je broers hoe het gaat.’ De volgende morgen maakte David zich klaar, droeg zorg de voor de kudde aan een hoeder over, laadde op en ging, zoals Saai hem gevraagd had. Toen hij aan de rand van het legerkamp kwam, trokken juist de troepen uit om zich in slagorde op te stellen en hieven zij het krijgsgeschreeuw aan. Terwijl nu Israël en de Filistijnen tegenover elkaar hun slagorden opstelden, droeg David de zorg voor zijn goed over aan de oppasser van de bagage en liep naar de slagorde. Daar gekomen, vroeg hij aan zijn broers hoe het ging. En terwijl hij met hen sprak kwam Goliath uit de slagorde van de Filistijnen op en daagde Israël weer uit. David hoorde het. Alle Israëlieten sloegen bij het zien van de man op de vlucht. En een Israëliet zei: ‘Heb je die man wel gezien die daar staat? Hij daagt Israël uit; en de koning zal de man die hem verslaat rijk belonen, hem zijn dochter geven en zijn familie van werk en belasting vrijstellen in Israël.’ Toen zei David: ‘Wat zal men de man doen die de Filistijn verslaat en schaad van Israël afwend? Wie is toch deze Filistijn, dat hij de slagorden van God tart?’ Antwoordde men hem ’Aldus zal men de man doen, die ham verslaat.’ Toen Eliab, zijn oudste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken werd hij woedend tegen David en zei: Waarom ben jij hiernaar toe gekomen? Ik ken jou overmoed; jij bent hier gekomen om de strijd te zien. David zei: Wat heb ik gedaan? Het was immers slechts een vraag. Maar wat David had gezegd werd gehoord en aan Saul doorverteld; waarop deze hem liet halen. David zei tegen Saul: ‘Laat niemand door hem de moed verliezen; uw dienaar zal gaan en strijden met die Filistijn.’ Maar Saul zei tegen David: ‘Jij kunt niet met die Filistijn gaan strijden; want jij bent nog jong, en hij is een krijgsman van jongs af aan.’ Hierop zei David tot Saul: ‘Ik hoedde de schapen voor mijn vader; kwam er dan een leeuw of beer en sleepte die een schaap van de kudde weg, dan ging ik hem achterna, sloeg hem en redde het uit zijn muil; keerde hij zich tegen mij, dan greep ik hem bij de strot en sloeg hem dood. Zowel een leeuw als een beer heeft uw dienaar verslagen; en die Filistijn, zal het hetzelfde vergaan; want hij heeft de slagorde getart van de Heer.’ Ook zei David: ‘De Heer, die mij redde uit leeuwenmuil en berenklauw, hij zal mij redden uit de hand van die Filistijn.’ Toen zei Saul tot David: ‘Ga, en de Heer zal met u zijn.’ Toen liet Saul David zijn wapenrok aantrekken, zette hem een koperen helm op het hoofd en deed hem een kolder aan; daarna gordde David zwaard aan, over zijn wapenrok. Maar hij deed moeite om te lopen; want hij had dat nog nooit gedaan. Toen zei David tegen Saul: Ik kan hierin niet lopen; ‘Want ik heb dit nog nooit gedaan.’ Hij deed het zwaard dus af, nam zijn stok in de hand, zocht vijf gladde stenen in de beek op, deed ze in de herderstas, nam zijn slinger en trad op de Filistijn toe. Toen de Filistijn David in het oog kreeg, verachtte hij hem, omdat hij nog jong was, een blozende jongen met een fraai voorkomen. Daarom zei de Filistijn tegen David: ‘Ben ik een hond, dat jij met een stok op mij afkomt?’ En de Filistijn vervloekte David bij zijn goden. Ook zei de Filistijn tot David: ‘Kom maar op! Dan zal ik uw vlees aan het gevogelte des hemels en het wild gedierte geven.’ Maar David zei tot den Filistijn: ‘Jij treedt mij tegemoet met zwaard, speer en strijdknots; maar ik treed u tegemoet met de naam van den Heer, de god van Israël slagorde, die jij getart hebt. Vandaag levert de Heer u aan mij over; ik zal u verslaan, u het hoofd van de romp scheiden, en uw lijk geven aan het gevogelte des hemels en de wilde dieren; zodat de hele aarde weet dat Israël werkelijk een god heeft, en deze hele menigte weet dat niet van het zwaard of de speer de overwinning afhangt, maar dat de strijd de Heer aangaat, die u in onze hand zal geven.’ Toen de Filistijn zich klaarmaakte en David tegemoet ging, stak David de hand in zijn tas, nam er een steen uit, slingerde die en trof de Filistijn in het voorhoofd. De steen drong door de helm heen in het voorhoofd, en hij voorover ter aarde viel. Snel liep David toe, ging op de Filistijn staan, nam diens zwaard, doodde hem en hakte het hoofd ermee af. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, gingen zij op de vlucht; en de mannen van Israël en Juda maakten zich klaas, hieven een strijdkreet aan en zetten de Filistijnen na tot bij Gath en tot aan de poorten van Ekron; zelfs lagen er verslagen Filistijnen in de poorten. De Israëlieten, van het vervolgen van de Filistijnen teruggekeerd, plunderden hun legerplaats; en David nam het hoofd van de Filistijn en bracht het naar Jeruzalem, maar zijn wapenen legde hij in zijn tent neer. Toen Saul David de Filistijn zag tegemoet gaan, had hij tot Abner, de legeroverste, gezegd: ‘Wiens zoon is die jongen, Abner?’ Waarop Abner geantwoord had:’ Zo waar als u leeft, koning! Dat weet ik niet.’ Hierop zei de koning: ‘Vraag jij dan eens, van wie die jongen een zoon is.’ Toen David van het verslaan van Goliath terugkeerde, haalde Abner hem en bracht hem, het hoofd van de Filistijn, voor Saul. Toen zei Saul tot hem: Wiens zoon ben jij, jongen? Waarop David antwoordde: Van uw dienaar Isaï, de Bethlehemiet.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.