Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Inleiding in de biologie

Beoordeling 4.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3538 woorden
  • 26 oktober 2004
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 4.9
28 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 1 paragraaf 1 ANW Domein Leven Tot de Renaissance weinig gebruik van zintuigen om onderzoek naar (13e tot 16e eeuw) levensverschijnselen te doen. Men hield zich liever bezig met het bestuderen van oude geschriften over het leven van de oude Grieken, bv. Aristoteles. Vanuit die geschriften redeneerden ze verder om zo inzicht te krijgen in het verschijnsel leven. Toen het onderzoek met zintuigen op gang kwam, bleek dat ze soms tekort schoten. Er zijn veel levende wezens die niet waar te nemen zijn met onze zintuigen maar wel met apparatuur. Rationalisme levend wezen is slechts een ingewikkelde machine
Deductie met een aantal goed geformuleerde regels van waaruit men natuurverschijnselen, incl. levende wezens, kan afleiden; Descartes (1596-1650) Inductie vanuit een waarneming en experiment natuurverschijnselen benaderen en vanuit daar proberen tot wetmatigheden te komen; Pascal (1623-1662). Elke wetmatigheid is voorlopig en wordt door bepaalde feiten tegengesproken. Hierdoor veranderd ons denkkader en blijft de natuurwetenschap in beweging. Het is belangrijk dat de er zo objectief mogelijk wordt waargenomen en gemeten en dat de proef door iemand anders kan worden herhaald. Erwin Schrödinger schreef in 1944 ‘What is Life?’. Hij stelt hier dat levende wezens zich (1887-1961) onderscheiden van de levenloze natuur doordat zij zich succesvol verzetten tegen het streven naar chaos. Levend wezen: in orde en bij de dood vergaat het wezen, er treed chaos op.
Paragraaf 2 Kenmerk eigenschap die elk voorwerp of individu beschikt. Je kunt hier onderscheid mee maken
Kenmerken van levende wezens: 1. Levende wezens zijn in staat een constant inwendig milieu te handhaven met behulp van speciale regelsystemen
Inwendig milieu: bv. bloed en weefselvloeistof rond cellen. Hippocrates van Kos bedacht leer der humores of lichaamsvochten: bloed, (460-377 v. Chr.) slijm, gele gal of lymfe en zwarte gal. Als zij onderling niet in balans zijn ontstaat er een ziekte. Zijn geneesmiddelen waren erop gericht het evenwicht hiertussen te herstellen. Om het inwendig milieu te handhaven is het nodig dat een organisme metingen doet over hoe de situatie rond de cellen is. Wordt er een afwijking geconstateerd: maatregelen getroffen: regulatie door levende organismen. Walter Cannon voerde de term: homeostase in: zelfregulatie van organismen
Rond 1930 met behulp van een vastgestelde norm en negatieve terugkoppeling. (Negatieve feedback of terugkoppeling: (negatief: het effect is tegengesteld aan de afwijkende meetwaarde: te warm afkoelende maatregelen) (bv. Afkoeling door zweten bij inspanning)) 2. Levende wezens wisselen stoffen en energie uit met hun omgeving
Stofwisseling stoffen moeten worden opgenomen om nieuwe cellen te maken en er wordt energie gebruikt en afvalstoffen worden afgevoerd. Organische stoffen stoffen die van nature in levende wezens voorkomen: eiwitten, koolhydraten, DNA, vetten. Koolstof is het centrale element. Autrotroof levende wezens die zelf organische stoffen kunnen opbouwen en zuurstof produceren door fotosynthese: planten. Heterotroof dieren, schimmels, meeste bacteriën verkrijgen hun organische stof door andere levende wezens of dode resten op te eten. Zuurstof wordt door alle levende wezens gebruikt bij verbranding (dissimilatie) hierbij komt energie uit organische stoffen vrij. 3. Levende wezens zijn in staat zich voort te planten met behulp van een bepaalde genetische blauwdruk; de jongen vertonen een door die blauwdruk vastgelegde groei en ontwikkeling. Voor organismen is het noodzakelijk dat er een mogelijkheid is tot celdeling. Functies: - vervanging van afgestorven cellen - groei van eencellig stadium tot meercellig organisme - voortplanting/reproductie * geslachtelijke voortplanting: 2 geslachtscellen smelten samen. Komen deze van 2 verschillende individuen, kan het betekenen dat er een heel nieuwe combinatie van erfelijke informatie ontstaat. Dit is vooral nodig als de leefomgeving veranderd: aanpassing. * ongeslachtelijke voortplanting: (een cel(groep) kopieert zichzelf, conservatief systeem: alles blijft zoals het is) 4. Levende wezens zijn gevoelig voor allerlei signalen van binnen en buiten en in staat om op zulke prikkels te reageren, vaak door uitwendig zichtbaar gedrag. Levende wezens kunnen metingen doen over de situatie binnen en buiten hun lichaam: hiervoor hebben ze soms gespecialiseerde lichaamscellen. Dit gaat meestal om informatie die de situatie in het lichaam dreigt te verstoren. Hierop volgt vaak regulatie: inwendig milieu blijft constant. Een andere mogelijkheid is een uitwendige zichtbare reactie, waardoor de levensmogelijkheden van een organisme zo goed mogelijk beschermd blijven: Gedrag waarbij meestal spieren maar soms ook klieren (‘het water loopt je in de mond’) betrokken zijn. 5. Levende wezens gaan na verloop van tijd dood; hierbij kunnen ze worden bedreigd in hun levensmogelijkheden door oorzaken van buitenaf (bacteriën, roofdieren) of van binnenuit (bv. Stofwisselingsstoornis of verkeerd werkend afweerapparaat) In de natuur sterven veel dieren al heel snel door bv. honger, ziekte. In het algemeen gelden dat kleine soorten een kortere maximale levensduur hebben dan grote. Mens heeft een lange maximale levensduur, dit komt door: mens heeft geen roofvijanden en er is voldoende voedsel. Ziektes zijn slechts voor een gedeelte onder controle. Paragraaf 3 Waarnemen is soms lastig. Door opnamen van planten versneld weer te geven is de groei zichtbaar. Door verfijnde chemische analyse kun je zeer snel en nauwkeurig bepalen dat een plant uit de lucht op neemt
Antonie van ontdekt in de 17e eeuw met behulp van zeer eenvoudige
Leeuwenhoek lichtmicroscopen de micro-organismen. Sindsdien zijn er allerlei technieken ontwikkeld om hun groei en stofwisseling te bepalen. Eind 19e eeuw werd ontdekt dat verschillende micro-organismen verantwoordelijk zijn voor allerlei besmettelijke ziektes. Jarenlang werd onderzoek gedaan naar deze wezens die ziektes bij planten, dieren, bacteriën en schimmels konden veroorzaken. Ze werden virussen genoemd. In 1930, toen de elektronenmicroscoop werd ontdekt, kwamen virussen in beeld. Hun leefwijze werd duidelijk: virussen hebben geen stofwisseling. Prionen eiwitachtige deeltjes die infectieus kunnen zijn. Er bestaat geen genetische blauwdruk van de infectueuze stof. Het eiwit breidt zich uit volgens een merkwaardig mechanisme. In de hersenen is een gezond prion-eiwit. Als er een ziek prion-eiwit binnenkomt, kan het een gezond prion-eiwit veranderen tot een zieke vorm. Er ontstaat een kettingreactie. (voorbeelden van ziekten: ziekte van Creutzfeldt-Jacob en BSE) Paragraaf 4 In celkernen zitten chromosomen. Chromosomen bestaan uit 2 grote moleculen: binnenin DNA en daarom heen eiwit. DNA bestaat uit combinatie van 4 nucleotiden; aangeduid met A, C, G en T. Dit zijn afkortingen van de stikstofbasen adenine, cytosine, guanine en thymine, zij zorgen voor de verschillen tussen de nucleotiden. Het eiwit bestaat uit combinatie van 20 verschillende aminozuren. Een nucleotide bestaat uit suiker, fosfaat en stikstofbasen. Watson & ontdekten in 1953 dat de opbouw van DNA de mogelijkheid bood tot exacte Crick kopiering van DNA. DNA bestaat uit 2 schroefvormige om elkaar gewonden

draden die bij elkaar worden gehouden door een strikte code: G staat tegen over C en A staat tegenover T. In het cytoplasma van celkernen werken eiwitten als enzymen (stoffen die bepaalde reactie kunnen versnellen, zonder dit zouden vele belangrijke reacties te langzaam verlopen). Een foutje in de aminozuurvolgorde kan een reactie vertragen of tot stilstand brengen: zo’n foutje kan erfelijk zijn. Alleen een groot molecuul als DNA kan niet uit de kern komen om de enzymproductie in het cytoplasma te stimuleren. Men ontdekte een korter nucleïnezuur in het plasma: het RNA (1 streng, andere samenstelling namelijk geen T maar een U) Transcriptie bepaald stuk DNA wordt vertaald in RNA
Translatie het RNA wordt steeds in groepjes van 3 nucleotiden (tripletten) gelezen, waarbij een eiwit (enzym) gevormd. Het triplet bleek een codewoord (codon), dat wordt vertaald in een bepaald aminozuur. Er zijn 4³= 64 verschillende tripletten. Paragraaf 6
Rationalisme waarnemingen in de natuur zijn een interpretatie van wat je al in je hoofd had. Berkeley (1685-1753) ging er zelfs vanuit dat de natuur niet echt bestaat, alleen in onze verbeelding. Andere rationalisten: Descartes (1596-1650), Spinoza (1632-1677) zij grepen terug op het denken van Plato. Empirisme uitgaan van een werkelijk bestaande natuur: dit kon het beste met onze zintuigen. Grepen terug naar Aristoteles. Deze empiristen, bv. Locke (1632-1704) stelden voor apparaten te ontwikkelen om de onbetrouwbaarheid van onze zintuigen te verhelpen. In de 17e eeuw nam de kennis van vreemde planten en dieren toe doordat de VOC naar verre landen voer. Hier werden allerlei vreemde planten en dieren ontdekt. Deze werden meegenomen naar het vaderland om ze verder te bestuderen of verkopen. Dit was niet puur uit wetenschappelijk oogpunt maar ook om er geld mee te verdienen of tentoon te stellen in het rariteitenkabinet. Hoofdstuk 2 paragraaf 1 Gezondheid een toestand van totaal geestelijk en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte
Vanaf heel vroeger heeft de mens gezocht naar mogelijkheden tot genezing bij ziektes. In het westen is er een toenemende belangstelling voor planten die door niet-westerse volken worden gebruikt, die een geneeskrachtige werking hebben bv. de maagdenpalm waaruit vincristine is geïsoleerd: werkzaam tegen bepaalde vormen van leukemie. Operaties worden ook al sinds de vroege historie uitgevoerd. In een verzameling teksten, Susruta-samhita, staan een aantal medische voorschriften en de eerste beschrijving van de anatomische les. Bij de Grieken, vanaf Hippocrates (460-370 v. Chr.) verdween de koppeling van zakelijke behandeling en religieuze magie. Later, bv. in de Middeleeuwen keerde dit weer terug. Een ziekte was Gods toorn. Geestelijken gebruikten handoplegging, gebed, duiveluitdrijving (exorcisme) etc.. Ook werd op een bepaalde groep, vaak joden, Gods toorn aangewezen. Hierna volgde vaak moordpartijen (pogrom). Overal ter wereld hebben mensen problemen met hun gezondheid. De meeste mensen lijden hepatitis-B (meer dan 2 miljard). Kanker celdeling is ontregeld: cellen die zich hadden moeten specialiseren gaan zich delen → er ontstaat een tumor: opeenhoping ongespecialiseerde cellen. Als dit gaat uitzaaien (metastaseren) ontstaat er een kwaadaardig gezwel: kanker. Marasmus mensen hebben te weinig voedsel, zijn sterk vermagerd en niet in staat tot inspanning
Kwasjiorkor krijgen te weinig eiwit, de hersenontwikkeling blijft hierdoor achter en hun weerstand is laag (rijstbuikjes) Paragraaf 2 Lange tijd wisten mensen niet hoe een ziekte ontstond, toch kenden de Indiërs en Romeinen een rioleringssysteem en waren er hygiënische regels (voor verkoop van voedsel en begraven en cremeren van doden), deze regels berusten op een onbestemd gevoel dat niet schoon samenhing met ziekte. Ondanks dit gevoel werd er niet schoon gewerkt. Er stierven veel mensen door een infectie via de handen of het operatiemes van de chirurg. Door Semmelweis (1818-1865) en Lister (1827-1912) werd het belang van desinfectie tijdens een operatie duidelijk. Koch (1843-1910) en Pasteur (1822-1895) toonden aan dat ziekten veroorzaakt worden door bacteriën of andere micro-organismen. Lichaamshygiene hielp mee besmetting te voorkomen. Riolering werd verbeterd en drinkwater bacterievrij gemaakt. Allerlei dieren die bacteriën bij zich droegen werden bestreden. Lady Montagu, bracht in 1721 variolatie mee naar haar vaderland. Hierbij werd iemand ingeënt met materiaal uit pokken van patiënten. Het resultaat was wisselend. Edward Jenner (1749-1823) ontdekte een veiliger manier. Hij hoorde dat melkmeiden of –knechten die koepokken gehad hadden nooit mensenpokken kregen. Hij entte James Philips in 1796 in met koepokken. 6 weken later deed hij dit met mensenpokken en hij bleek immuun. De gevormde antistoffen werken tegen beide virussen. → vaccinatie
Fases van de dood (als de zieke weet wat er gaat gebeuren): 1. ontkenning

2. protest
3. poging tot handelen
4. valse hoop
5. diepe neerslachtigheid
6. berusting Paragraaf 3 Tot aan het ontstaan van de farmaceutische industrie in de 19e eeuw bestond het overgrote deel van de medicijnen uit planten (Inca’s: bast van kinaboom tegen malaria, Hollandse kruidendokters in Middeleeuwen: elixer van wilgenbast tegen pijn). Door opkomst van de scheikunde leerde men de werkzame stoffen uit planten te isoleren (bv.: morfine, kinine en papaverine). Het voordeel van isolatie van deze stoffen in zuivere vorm: bijwerkingen van andere stoffen uit plant vallen weg, nauwkeuriger de dosis bepalen. De ontwikkeling van medicijnen is erg kostbaar. Het vinden duurt meestal jaren. Een stof moet eerst worden gescreend op bijwerkingen en in weefselkweek of bij proefdieren getest worden. Daarom zal de industrie, als de markt heel klein is, er niet veel geld in investeren. Chirurgie ontwikkelde zich in de Middeleeuwen los van de geneeskunde. Artsen hielden zich bezig met (meestal plantaardige) medicijnen en minder geschoolde chirurgen voerden operaties uit, verzorgden aderlatingen brandden ontstekingen uit. Ontleding was lang verboden in verband met het geloof in een vorm van volledig leven na de dood dus de kennis van de bouw van het menselijk lichaam moest vooral uit klassieke werken worden opgedaan. Vanaf de 13e eeuw werd er in Italië sectie verricht op lijken. Eerst mochten studenten alleen kijken, later werden ze ook zelf actief. Door de toename van de kennis steeg het succespercentage en het aanzien van de uitvoerders. Wilhelm Konrad ontdekte in 1895 dat straling een groot doordringend vermogen heeft. Röntgen (1845-1923)Hij was aan het werk met een kathodestraalbuis die een fluorescentiescherm liet oplichten. CT-scan zie bladzijde 36
MRI-scan “ “ Ultrageluid “ “ PET “ “ 1932 eerste keer hoornvlies van een overledene geplaatst op een patiënt
1956 lukte eerst niertransplantatie (Willem Kolff ontwikkeld later een kunstnier) 1967 Barnard voert eerste harttransplantatie uit
Problemen bij transplantaties: - de afweerreacties die door de ontvanger worden ontwikkeld en die leiden vaak tot afstotingsreacties - chronisch tekort aan donoren Paragraaf 4 Al lang is bekend dat bepaalde ziektes in families voorkomen. Mendel ontdekte in 1865 de erfelijkheidswetten. Hierdoor werd de achtergrond van het voorkomen van erfelijke ziektes duidelijk. Veel kennis was gebaseerd op stambomen van beroemde of adellijke families (want er werden geen kruisingsexperimenten gedaan). In 1956 wordt het precieze chromosoombeeld van de mens beschreven: 46 chromosomen, verdeeld in series van 23. In 1959 werd bekend dat mensen met het syndroom van Down 47 chromosomen hebben. Het chromosoom 21 komt 3 keer voor. Op chromosomen bevinden genen. Zij zijn de dragers van afzonderlijke erfelijke eigenschappen. Bepaalde ziektes (bv. hemofilie, ziekte van Huntington en albinisme) hebben te maken met de variaties in zo’n gen. Steeds vaker werd door onderzoek allerlei variaties in het DNA ontdekt, die een storing veroorzaakten in de aanmaak van enzymen. Hierdoor ontstaan er problemen in de stofwisseling in de cel. HUGO-project een project om een complete genenkaart te maken van de menselijke chromosomen. In 2000 was de kaart in grote lijnen klaar. De bedoeling hiervan was genetische screening. Genetische in een vroeg stadium variaties in genen op te sporen. Het gaat dan om

screening stoornissen die volledig door een gen worden bepaald. (bv. vlokkentest of vruchtwaterpunctie, maar ook screening op borstkanker als dit in de familie zit) dominant Een genvariant die dominant overerft; als er 2 genen aanwezig zijn
overerven bv. een Hunington gen en een gewoon gen, de Huningtonvariant overheerst. Er zal dan hoogstwaarschijnlijk Hunington ontstaan en de persoon heeft dan 50% kans om het door te geven aan zijn kinderen. recessief een recessief overervende genvariant zal samen met een normaal gen
overerven niet tot uiting komen. (bv. albinisme). Ouders die beiden zo’n recessief gen dragen hebben 25% kans dat een baby met een recessieve afwijking wordt geboren terwijl dit misschien nooit eerder voorkwam in de familie. Paragraaf 6 Niet iedereen is tevreden met de ontwikkelingen in de reguliere geneeskunde. Ze vinden dat er teveel aandacht is voor de ziekte en te weinig voor de persoon. Daarnaast speelt de teleurstelling in het resultaat vaak ook een rol bij het kiezen voor alternatieve geneeskunde. Zie bladzijde 43 voor overzicht. Moerman ontwikkelde een therapie voor kankerpatiënten. De genezingen werden afgedaan als toevalstreffers. Het uiteindelijke rapport gaf geen uitsluiting. Pauling voerde de term orthomoleculaire geneeskunde in. Hij stelde de hypothese dat er bij veel vormen van ziektes een tekort was aan essentiële stoffen die dan via voeding moesten worden aangevuld. Hoofdstuk 3 paragraaf 1 biodiversiteit aantal variaties in de natuur. Er zijn ongeveer 4 miljoen verschillende levensvormen. 3,5 miljard jaar geleden ontstond het leven. De eerste levensvormen waren bacterieachtige wezens. 0,6 miljard jaar geleden ontstonden de meercelligen. 7 miljoen jaar geleden ontstonden de mensachtigen
eencelligen moeten op een bepaald moment delen anders verlopen de processen in de cel te langzaam. taxonomie ordening en naamgeving van soorten, werd vanaf de 15e en 16e eeuw belangrijk want mensen reisden naar gebieden waar ze nog nooit eerder geweest waren en troffen hier allerlei nieuwe planten en dieren aan. Linnaeus maakte een indeling van planten en dieren in de boeken ‘Species Plantarum’ en (1707-1778) ‘Systema Natureae’, dit ging in steeds kleinere groepen (klasse, orde, genus) het wordt nog steeds gebruikt. Binaire het idee iedere soort een dubbelde naam te geven: naam van geslacht en
nomenclatuur daarachter een soortaanduiding dit alles in het Latijn. Het betekende niet dat de soorten verwantschap toonden. fixisme het idee dat soorten onveranderlijk zijn (Linnaeus dacht dit). Dit idee was een reactie op ideeën uit de oudheid en middeleeuwen. Er werd er toen vanuit gegaan dat individuen ook konden ontstaan uit ouders van een andere soort (transmutatie) of uit een levenloze stof (generatio spontanea)
Paragraaf 2 evolutie soorten die zich geleidelijk ontwikkelen. Anaximander (5e eeuw voor Chr.) beweerde dat het leven was ontstaan in water, in de vorm van vissen. De Ierse bisschop Ussher had met behulp van bijbelse geslachtstabellen berekend dat de aarde in 4004 v. Chr. was ontstaan. Copernicus stelde vast dat de aarde 1 van de planeten was van een stelcel met de zon als centrum (16e eeuw) in de 18e eeuw kwam men erachter door geologische ontdekkingen dat de aarde veel ouder was dan de mensen dachten. actualisme de structuur van verschillende gesteentes in ontstaan door krachten die nu ook nog werken: je kunt iets te weten komen over het verleden door te kijken naar het heden (1830; Lyell) Lamarck was overtuigd van evolutie van het leven. Organismen bezaten een (1744-1829) verlangen naar vooruitgang: streven naar lichamelijke aanpassing aan de moeilijke omstandigheden in de natuur. Deze ontwikkeling is niet mogelijk omdat aanpassingen geen veranderingen in het DNA in de kern van de geslachtscel veroorzaakt. Darwin opperde het idee van natural selection (hij kwam hiertoe door zijn eigen ideeën te koppelen aan die van Malthus). Hij ging ervan uit dat verschillen tussensoortgenoten op zijn minst voor een deel erfelijk waren en konden worden doorgegeven aan nakomelingen. Langzaam veranderden de eigenschappen binnen de soort en kon zo evalueren tot een andere soort. Malthus legde uit hoe bij een snelle bevolkingsgroei, toename van de hoeveelheid voedsel achterblijft: struggle for life. Bepaalde erfelijke varianten hebben meer kans om in de strijd om het bestaan te overleven, doordat ze beter aangepast zijn aan de levensomstandigheden waar ze mee te maken krijgen: survival of the fittest Paragraaf 3 Voor sommige mensen is de evolutietheorie in strijd met hun geloof. Ze hebben geprobeerd een alternatieve theorie op te stellen. Het model van het creationisme: stelt de Schepper als intelligente ontwerper van het leven voor. Geleidelijke veranderingen van soorten worden geaccepteerd, maar overgangen tussen grotere groepen worden afgewezen. Darwin wist niet goed raad met de erfelijke basis van zijn variatie. neodarwinisme combinatie van Darwins ideeën met nieuwe vondsten (zoals: de mutatietheorie van Hugo de Vries, hij gaf toevallige veranderingen in het erfelijke materiaal als bron van variatie aan. Hierdoor kreeg het darwinisme de wind in de zeilen. Dit werd nog sterker door de ontdekkingen in de populatiegenetica rond 1920) sociaal darwinisme het klassenverschil rechtvaardigen. (rond industriële revolutie) altruïsme onbaatzuchtige zelfopoffering ten gunste van anderen. Ze doen dit voor dieren waarmee ze een sterke familieband hebben. Er zijn twee manieren om je genen te bevoordelen in de strijd om het bestaan: gewone voortplanting en altruïsme. speciëcisme het bevoordelen van je eigen soort (dierproeven, domesticatie: huisdieren maken, jacht) eugenetica natuurlijke selectie een handje helpen, slechte eigenschappen moesten niet worden verspreid door voortplanting. Verbetering van de menselijke populatie (bv. wat de Duitsers deden bij de joden) Het begrip ras is in de antropologie verdwenen want het blijkt dat de verschillen in eigenschappen binnen zo’n ras vaak groter zijn dan de verschillen tussen de rassen onderling. Paragraaf 4 Wij zijn niet het doel van de evolutie van aapachtig voorouder naar mens, maar een soort onomkoombaar eindproduct. De evolutie van ons heeft een eigenschap (plat gezicht met korte kaken) via selectie ontwikkeld zonder rekening te houden met de bijverschijnselen (ruimteprobleem in de kaak; verstandskiezen) dit zou bij doelgerichte evolutie nooit gebeuren. Overeenkomsten met mensapen en mensen: - overeenkomsten in de bouw
Verschillen tussen mensapen en mensen: - rechtopgaande houding en voortbeweging - bijzondere vorm van taalgebruik - bezitten een cultuur - gebruiken werktuigen. Uit onderzoek is gebleken dat deze verschillen minder absoluut zijn dan we dachten. Chimpansees kunnen hele stukken rechtop lopen, werktuigen maken, en er is sprake van een cultuur (vijand wegjagen) en het taalgebruik is hoog ontwikkeld. Zelfs abstracte zaken (geluk etc.) kan hen geleerd worden, maar ze zijn niet in staat een serie van woorden in oneindige variatie te zetten. Paragraaf 6 Toen er meer fossielen werden ontdekt hadden sommige mensen er moeite mee te geloven dat deze fossielen afkomstig waren van uitgestorven soorten. Want de schepping was toch volmaakt? Er waren geleerden die beweerden dat de soorten nog wel leefden maar dan op onontdekte stukjes aarde
Cuvier stelde vast dat sommige soorten echt waren uitgestorven. Hij formuleerde de (1769-1832) catastrofetheorie: soorten kunnen verdwijnen tijdens een wereldwijde ramp. De bekendste ramp is die aan het eind van het Krijt in Mexico. Er sloeg hier een meteoriet of komeet in. Dit veroorzaakte een schokgolf en enorme branden die de bedekking van de aarde met een enorme wolk van rook en stof tot gevolg had. Planten waren niet in staat tot fotosynthese, waardoor het voedsel voor planteneters verdween, hierdoor kwamen ook de vleeseters in de problemen. De zoogdieren kregen hierdoor een kans om uit te groeien tot een belangrijke diergroep (zonder dit waren wij er niet geweest). Catastrofen kunnen ook op kleiner schaalniveau voorkomen: een ijstijd kan voor veel dieren een ramp zijn, verbinding van continenten door een daling van de zeespiegel kan betekenen dat veel dieren en planten weggeconcurreerd raken. Ook de mens kan dit veroorzaken, in Australië zijn veel buideldieren uitgestorven door de Europese invoer van konijnen en schapen. De Dodo stierf uit doordat zeelieden de trage en niet al te slimme loopvogel vingen en opaten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.