Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 11 De Nederlandse verzuiling

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 2970 woorden
  • 24 juni 2004
  • 58 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
58 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederland: eenheid en verdeeldheid

Paragraaf 1 - Nederland verzuilt
Het ontstaan van de verzuiling
Na de Hervorming stonden de Protestanten en Katholieken tegenover elkaar.
Tijdens de opstand tegen Spanje hadden de P. de macht in handen gekregen en waren de K. 2e rangsburgers.
Onder de P. waren er steeds onenigheden die gingen over manier van opvatten bijbel.
Er was een groep die de bijbel op wetenschappelijke manier wilde uitleggen -> vrijzinnigen.
Een groep verzetten zich ertegen en hield zich vast aan de letterlijke teksten -> rechtzinnigen, orthodoxen.

De orthodoxen vinden niet eerlijk -> liberalen en conservatieven de macht in de politiek hebben.
De socialisten en K vinden dat ook.
Om er voor te zorgen dat de K., P. en S. hun doel konden bereiken gingen zij voor alles een eigen, aparte vereniging maken.
Dat is de verzuiling.
Alle partijen maakten acties.
De verzuiling zou in de jaren 20 sterk toenemen.
De verschillende godsdienstige richtingen gingen zich steeds meer afzonderlijk organiseren.
Hoe kwam het dat de verzuiling in de jaren ’20 sterk begon toe te nemen:
- Het succes in de schoolstrijd bracht de katholieken ertoe ook op andere gebieden naar gelijkheid streven.
- De socialisten wilden veel bereiken door algemeen kiesrecht, en meer gelijkheid op het gebied van inkomens. Maar hadden weinig succes.
- De protestanten hadden lange tijd veel voorrechten in Nederland. Zij maakten eigen organisaties omdat zij zich bedreigd vonden.

De katholieke zuil

De K wilden vanaf het begin van de 19e eeuw gelijkstelling met de rest van de bevolking, maar dat was zelfs in de jaren 20 nog niet zo.
In de strijd voor de emancipatie streden de K voor ‘de katholieke of roomse zaak’.
Dat was het dienen van de K kerk.
Bij de andere zuilen werd ook streng toegekeken op het behoud wat men de goede zeden beschouwde.
De K dachten anders dan andere Nederlanders aan streng gescheiden onderwijs tussen jongens en meisjes.
De geestelijken hadden bij de K grote invloed bij verenigingen.
K werden aangemoedigd de katholieke zaak te dienen door:
- Het steunen van katholieke instellingen en organisaties op alle gebieden van het leven.
- Met iemand van het katholieke geloof te huwen en een groot gezin tot stand te brengen.
- Het toetreden tot de geestelijkheid. Er waren veel mensen nodig.

De protestantse zuil
De protestanten waren verdeeld onder kerkgenootschappen en was daarom minder een eenheid.
De kern bestond uit gereformeerden.
Van de hervormden hoorde maar een klein deel tot de protestanten.
Door die verdeeldheid ontstonden er ook verschillende P politieke partijen.

Met de overwinning op de schoolstrijd hadden de P hun doel bereikt.
In de regering waren de ARP en de CHU er. Die hadden allebei vertegenwoordigers in het parlement. Zo hielden ze zetels.
De protestantse zuil onderscheidde zichzelf in deze opzichten van de andere zuilen:
- Er was op godsdienstig gebied geen eenheid.
- De P keken met voldoening terug op het verleden. De K deed dat niet.
- De P voelden zich van oudsher verbonden met het Huis van Oranje.
- Hard werken en sober leven waren de belangrijksten zeden.

De socialistische zuil
De S streefden naar emancipatie van de arbeiders.
Het algemeen kiesrecht was maar een kleine stap daar naar toe.
De S vonden dat de macht oneerlijk verdeeld was.
Zij wilden een einde maken aan de bevoorrechte positie van de bovenlaag.
Door de 2 WO kregen ze hier niet de gelegenheid voor.
Na de oorlog lukt het meer.
De Socialistische zuil onderscheidde zichzelf in deze opzichten van de andere zuilen:
- P en K vonden hun steun in alle lagen van de bevolking. De S kwamen op voor de benedenlaag van de bevolking.

- De S streden tegen de K’s: kapitaal, koning, kerk, kazerne, kroeg -> kritiek op de monarchie.
- Er werd grote aandacht besteed aan de arbeiders.
- Socialistische bijeenkomsten waren apart van verloop.
- De socialisten droegen bepaalde kleren.

De neutrale zuil
Mensen die niet in een van de 3 zuilen wilde behoorde tot de neutrale zuil -> neutrale of liberale zuil. De mensen hierin voelden zich alleen verbonden door de dreiging van de andere zuilen.
Ze vonden dat er geen scholen meer opgericht mochten worden zonder toestemming.
De AVRO verloor veel zenduren daarmee namelijk.
De neutrale zuil had minder duidelijk kenmerken, maar toch zijn er een paar te noemen:
- Politiek en godsdienst waren helemaal gescheiden.
- Er zaten buitenkerkelijken in, maar ook protestanten.
- Ze waren tegen de verzuiling -> ze wilden een nationale eenheid.
- Politiek waren de mensen in deze zuil liberalen.
- De neutralen behoorden vooral tot de boven- en middenlaag.
- Ze stuurden hun kinderen naar openbare scholen.


De zuilen over elkaar
- De Katholieken werden als dom, onverdraagzaam en onbetrouwbaar aangezien door heel het volk. De protestanten vonden dat katholieken een makkelijk leven hadden. Zij vonden de feesten van de K afgoderij.
- De hervormden en streng gereformeerden hadden een hekel aan mensen die op zondag de rust verstoorden.
- De andere zuilen vonden de socialisten een grote bedreiging.
- De socialisten waren vol van kritiek over de andere zuilen -> machtsverschillen.
- De neutralen zagen de katholieken en de protestanten als bedreiging doordat de neutralen politiek en godsdienst scheiden.
- De neutralen vonden zichzelf het denkende deel van de natie, ze waren tegen verzuiling.

Paragraaf 2 -Gedeeltelijke ontzuiling
Gedeeltelijke ontzuiling in de jaren ‘60
In de jaren ’60 daalt de aanhang van verzuilde organisaties.
Er kwamen nieuwe niet aan een zuil gebonden organisaties zoals:
- De confessionele partijen verloren aanhang -> werd D66 en de PPR.
- Het P weekblad de spiegel en het weekblad Katholieke illustratie verdween, de Volkskrant wilde niet meer K zijn.
- De oude omroepen kregen concurrentie van TROS en VERONICA -> niet verzuilt.
- In het confessionele onderwijs werden niet-confessionele docenten toegelaten.

Het zuilensysteem bestaat echter nog steeds, voorbeelden:
- De KVP, ARP, en CHU werden CDA.
- De protestantse partijen |RPF en GPV werden Christenunie.
- De S en K vakbewegingen NVV en NKV werden FNV.
- De K en P werkgeversorganisaties werden NCW. Nu tot VNO-NCW gefuseerd met het Verbond Nederlandse Ondernemingen.
- Niet aan een zuil gebonden zijn populair.

Oorzaken van de gedeeltelijke ontzuiling sinds de jaren ’60
- Toenadering tussen socialisten en confessionelen
- Kerkelijke leiders tegen isolement in eigen kring
- Minder invloeden Kerken
- De Katholieke zuil begint te wankelen
o Steeds meer K dat er in de samenleving geen plaats meer voor hun is.
o De K waren mondiger geworden
Daarna werden er veel vernieuwingen ingevoerd.
Ze wilden de afstand tussen het oude Katholieke geloof en de nieuwe wereld verkleinen.
De Paus was er op tegen.

Paragraaf 3 - Verzuiling en politiek (1917-1967)

Geen van de politke partijen in ons land heeft ooit een meerderheid gehad.

Er moest altijd een coalitie gevormd worden.
- De eerste jaren na 1917 werden het kabinet gevormd door 3 confessionele partijen (RKSP, ARP, CHU)
- Later zaten er meer ministers van de 4e zuil in het kabinet.
- In 1939 komen de socialisten ook een deel aan de macht.
Hoe konden groeperingen die zo verschilden toch samen regeren?
- Trouw aan en respect voor de leiders van de eigen zuilen.
- Samenwerking tussen de leiders van de zuilen.

Trouw aan en respect voor de leiders van de eigen zuilen
Elke zuil werd geleid door elites, die hadden een goede invloed op de zuilen:
- Door allerlei regelingen konden de leiders controle op de eigen zuil behouden.
- Veel leden van de elite bekleden dubbelfuncties.
- Er bestonden banden van vriendschap tussen de elites.
Binnen een zuil was een groot gevoel van saamhorigheid.
Dus de leden van de zuil hadden behoeft aan een krachtige leider.
Daardoor was de zuil nog sterker.

De leden vertrouwden hun leiders.

Samenwerking tussen de leiders van de zuilen
Tussen de leden van de verschillende zuilen waren geen contacten.
Men deed alles binnen de zuil.
Met politieke zaken hielden de mensen zich niet bezig.
Dat was alleen voor de leiders bestemd.
Die leiders zagen in, dat ze met andere zuilen moesten samenwerken.
Daarom zorgden ze voor onderling onderleg.
Eerst onofficieel, daarna kwamen er permanente overkoepelingsorganen.
Een voorbeeld van zo iets is de in 1950 opgerichte Sociaal Economische Raad (SER).
Daar hebben ze het over regeren op sociaal-economisch gebied.
In de SER zitten 15 vertegenwoordigers van verzuilde organisaties.
15 van de door de werknemers benoemde vertegenwoordigers.
15 van de door de regering de vertegenwoordigers. (meestal hoogleraren)
Door dit alles ontstond er in de verzuilde samenleving toch samenwerking.


De 2e WO brengt slechts tijdelijk verandering
Tijdens de 2e WO waren er behalve verzuilde verzetsorganisaties ook verzetsorganisaties waarin mensen van alle zuilen zaten.
Men vond dat na de oorlog er geen sprake meer mocht zijn van verzuiling.
Toen de oorlog was afgelopen wilde veel mensen weer terug naar de goede oude tijd -> verzuiling.
Na de oorlog veranderde er dan ook weinig:
- De oude omroeporganisaties keerden terug.
- De oude kranten keerden terug.
- Het partijstelsel bleef hetzelfde.
De bevolking bleef trouw aan hun leiders, en de leiders bleven hun zaken samen regelen.
De kiezers mochten regelmatig stemmen voor het kabinet, maar de grote partijen besloten het.

Veranderingen sinds de jaren ‘60
Sinds de jaren ’60 zijn er een aantal dingen veranderd:
- De politieke partijen hebben het moeilijker dan in het verleden.
Dat komt omdat er nu meer ‘zwevende kiezers zijn’.
- De leiders moeten meer moeite doen om aan hun stemmen te komen.

Want dan krijgt hij de schuld van alles wat er gebeurd is.
- De leiders hebben meer oppositie gekregen.
- Er worden nu meer tegenstellingen openbaar besproken.

Paragraaf 4 - De Nederlanders en hun werk: veranderingen in de samenleving
Industrialisatie en samenleving
Rond 1850 leefden veel in armoedige omstandigheden.
Er werd toen al geklaagd over overbevolking.
De mensen zijn toen wel rijker geworden en nog overbevolkter.
De oorzaak was de snelle ontwikkeling van wetenschap, techniek, en de toepassing ervan in de industrie en landbouw.

Nederland industrialiseert
De industrialisatie kwam pas laat op gang in NL.
Er kwamen fabrieken en landarbeiders werden fabrieksarbeiders.
Door uitvindingen in de industrie werd alles goedkoper.
Daardoor nam de welvaart toe.
Maar de lonen van de arbeiders bleven laag.

Economische crisis en oorlog remmen vooruitgang

In de periode van 1929-1937 was er op de wereld een economische crisis.
Heel veel bedrijven gingen failliet.
Veel mensen raakten werkloos.
De overheid kwam ook in problemen.
Door de oorlog werden veel gebouwen, huizen, fabrieken en meer verwoest.

Wederopbouw en ongekende groei
Na de bevrijding begon de wederopbouw.
Deze werd mede mogelijk gemaakt door het Marshallplan van de vs.
In 1950-1973 groeide de economie.
Om te zorgen voor werkgelegenheid ging de overheid de industrialisatie bevorderen.
Dit heet geleide loonpolitiek, dat er voor zorgde dat de lonen niet lager werden.
Door vele factoren kon de NL industrie winst blijven maken.
Toen de geleide loonpolitiek werd afgeschaft kwam er een loonexplosie.
Iedereen begon hun achterstand met apparaten in te halen, men ging spreken van massaconsumptie.
Door de uitbreiding van industrie gingen veel mensen in de industrie werken en kwamen er commerciële diensten.

De overheid kreeg ook meer belasting en gaf die uit aan niet-commerciële diensten.

Minder mensen nemen deel aan het arbeidsproces en aan de loonstijging komt een einde
Begin jaren 70 verhogen de OPEC landen de olieprijs en worden de lonen lager omdat de olie inmiddels heel belangrijk was geworden.
In alle industrielanden ging men achteruit.
Daarom gingen bedrijven over tot rationalisatie --> meer met minder werknemers.
Dus de bedrijven introduceerden nieuwe technologieën ten koste van werknemers.
De levensduur van mensen nam toe --> het aantal bejaarden steeg.
Ook bleven leerlingen langer op school voordat ze een baan gingen zoeken.
Door deze oorzaken nam het aantal niet-werkenden toe.
Daarna wam er een kleine crisis mar die loste de regering op met bezuinigen.

Gelaagdheid van de bevolking verandert
De gelaagdheid is na 1870 veranderd:
- Zowel de 1e als de 2e laag breidde zich uit.
De 2e laag werd de grootste laag van de bevolking. Velen van hen werkten in de diensten sector.
- De 4e laag verdween. Die kregen nu namelijk een uitkering.


De mogelijkheden om naar een andere laag te gaan waren makkelijker.
Dit kwam door uitbreiding leerplicht.
Vanaf 1960 nam de overheid maatregelen om iedereen in het onderwijs gelijke kansen te geven:
- Kinderen van ouders met een laag inkomen krijgen studietoelagen.
- In 1968 werd het VO gereorganiseerd met de mammoetwet.

De industrialisatie bedreigt het milieu
Minder zwaar werk
De arbeidsomstandigheden zijn in de laatste eeuw sterk veranderd.
In fabrieken wordt het zware werk door machines overgenomen.
Dit heet de mechanisatie.
Daarna kwam de automatisering , d.w.z. dat men machines maakte die andere bestuurden.

Kortere werktijden, meer vakantie
Het werk werd minder zwaar, maar ook minder lang.
De arbeiders hadden bepaalde rechten, die in 1919 waren vastgelegd.
Daarna kwam er zelfs vakantie.
Eerst konden alleen rijke gezinnen, maar later gingen meer mensen op reis.


Werknemers worden mondig
In het begin van de industrialisatie hadden de bazen alles te vertellen.
Dat veranderde in 1900 toen de werknemers lid werden van een vakbond.
De vakbonden en bazen onderhandelden over de lonen en werktijden.
In 1907 kwam de CAO die voor elke sector was vastgesteld.
Daarna werd een ondernemingsraad verplicht.
De arbeiders kregen dus ook wat te zeggen.

Het denken over werk verandert
Het aanzien van beroepen
Tot de 2e WO hadden sommige beroepen veel aanzien.
Zoals beroepen met economische invloed, wetenschappelijke invloed, politieke invloed, geestelijke invloed en mensen die beslisten over leven en dood.
Het laagst van aanzien waren arbeiders.
Nu zijn we elkaar meer als gelijken gaan behandelen.

Meer waardering voor werk van vrouwen en jongeren
De lonen van de vorige eeuw waren gebaseerd op kostwinnerschap.
Dus mannen verdienden geld, en vrouwen werkten niet meer als ze kinderen hadden.

Tot de jaren 70 waren de jongeren en vrouwen afhankelijk van de kostwinner.
Dat wilde ze niet, en dus gingen ze ook werken.
De lonen waren hetzelfde en er werd een minimum jeugdloon vastgelegd.
In 1990 werden kinderen die 18 waren economisch zelfstandig verklaard.

Paragraaf 5 - De Nederlanders en hun staat
Werkgevers, werknemers en overheid
Uit eigen belang stonden werkgevers en werknemers altijd tegenover elkaar.
De werkgevers wilden een zo laag mogelijke loon, de werknemers een zo hoog mogelijk loon.
DE conflicten werden vaak uitgevochten zonder de overheid.
De overheid maakte daarom sociale wetgeving om het te stoppen.
De vakbonden waren ook verdeeld.
De vakbonden probeerde door onderhandelen de positie van de arbeider te verbeteren.
Dit werd de harmoniemodel genoemd.
De socialistische vakbonden voerden klassenstrijd, dit werd conflictmodel genoemd.

Na de 2e WO ging de overheid werken met het harmoniemodel.

De VNO NCW werd de grootste vakbond.
De arbeiders hielden soms wilde stakingen.
De FNV hield ook stakingen.
De NCW niet.

Verzorgingsstaat komt tot stand
Aan de opbouw van een verzorgingsstaat wilde alle partijen meedoen, maar niet in dezelfde mate.
In de Jaren 80 raakte de verzorgingsstaat in grote moeilijkheden, omdat de economie achteruit ging.
Steeds meer mensen kregen een uitkering, en dat werd te duur.
De politieke partijen vonden ook dat het niet langer zo door kon gaan.
De uitkeringen werden verlaagd.

Paragraaf 6 - De Nederlanders en hun gezin
Verbetering in de positie van de vrouwen
Sinds ruim een eeuw willen de vrouwen gelijke rechten.
In 1919 kregen de vrouwen kiesrecht, waarmee ze in 1922 voor het eerst gebruik van maakte.
Maar er waren nog ongelijke wetten:
- Getrouwde vrouwen werden handelsonbekwaam ->

een handtekening van een vrouw is niks waard, alleen die van een man. Verdween in 1956.
- Sinds 1924 werden ambtenaressen en onderwijzeressen ontslagen als ze trouwden.
Verdween in 1957.
In de 19e eeuw hadden de vrouwen in de benedenlaag van de bevolking een betaalde baan.
Dat veranderde door de industrialisatie -> hogere lonen.
De mannen verdienden genoeg voor het hele gezin -> vrouwen zorgde voor huishouden en kinderen.
Vanaf ’60 kwam er verandering in -> steeds meer meisjes kozen een beroep.

Het gezin: hoeksteen van de samenleving?
Tot in de jaren 50 werd het gezin als de hoeksteen van de samenleving beschouwd.
Het ideale gezin was een gezin met 4 kinderen.
Bij de Katholieken en Protestanten was het nog groter.
Vanaf de jaren 60 begon de positie van het gezin te veranderen:
- Het aantal kinderen liep terug -> 2 kinderen was ideaal.
- Het aantal echtscheidingen steeg
- Het aantal alleenstaanden steeg sterk.
- Veel jongen mensen trouwden later.

- Er ontstonden andere soorten gezinnen -> 2 vaders / moeders.

Paragraaf 7 - Autochtonen en allochtonen

Autochtoon = Uit het land zelf afkomstig.
Allochtoon = Uit een ander land afkomstig
In het eind van de 20ste eeuw waren er bijna 2 miljoen allochtonen.
Er zijn mensen uit de vroegere koloniën, Surinamer, Marokkanen, Turken en asielzoekers.

Indische Nederlanders en Molukkers
In Indisch NL leven veel mensen van gemengde afkomst.
Het waren nakomelingen vaneen relatie met Nederlanders en Indonesiërs.
Toen Indonesië onafhankelijkheid werd kwamen ze naar NL.
Ze pasten zich snel aan, en ze wilden niet terug omdat ze NL als moederland zagen.

In 1951 bracht de NL regering 13 000 Molukse militairen terug die hadden gevochten in Indonesië.
Die wilde hun eigen cultuur houden.
Ze wilde een eigen Molukse staat, maar dat is niet gelukt, dus moesten ze zich aanpassen.

Surinamers en Antillianen

Ruim 1/3 van alle Surinamers woont in NL.
Die kwamen vlak voor of na de onafhankelijkheid.
DE reden was dat ze bang waren voor de tegenstellingen van verschillende groepen in Suriname.
Dat was ook een reden voor de Antillianen.
Ze hadden grote moeite om werk te vinden.
Daarom leven de meeste Surinamers en Antillianen in de Randstad.

Turken en Marokkanen
In de jaren 50 en 60 breidde de industrie zich in Europa uit.
Ze konden voor dat vuile werk geen arbeiders meer vinden, dus haalden ze Turken en Marokkanen.
Ze zouden slechts tijdelijk naar NL komen -> gastarbeiders.
Ze spaarden veel geld in pensions, maar toen de situatie in eigen land slecht was bleven ze in NL.
Ze lieten hun gezinnen ook nar NL komen.

Asielzoekers
Er zijn veel asielzoekers naar NL gekomen, die afkomstig waren uit landen waar meestal oorlog was geweest.
Ze moeten dan een verblijfsvergunning aan vragen, maar die krijgen ze vaak niet, omdat ze niet wegens vervolging niet terug kunnen, maar wegens economische redens.

Veel asielzoekers blijven dan illegaal in NL.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.