Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Alle examenstof

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4517 woorden
  • 17 mei 2002
  • 406 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
406 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Alle leerstof van het deelvak economie 1 voor het examen van havo in het jaar jaar 2002. Thema 1 Thema 1: Inkomen Blauw Kapitaalgoederen worden ingezet bij de productie van andere goederen en zijn zelf ook geproduceerd. Bij investeren worden deze kapitaalgoederen aangeschaft. Vaste kapitaalgoederen zijn telkens opnieuw inzetbaar, terwijl vlottende kapitaalgoederen slechts eenmaal gebruikt kunnen worden. Bij kapitaalintensieve productie is er sprake van een meerderheid aan kapitaalgoederen ten opzichte van de gebruikte arbeid. Bij een
arbeidsintensieve productie is er verhoudingsgewijs sprake van het omgekeerde. Je kan een inkomen verdienen door het ter beschikking stellen van bepaalde productiefactoren. Deze factoren met de bijbehorende beloningen zijn: arbeid (loon), kapitaal (rente of huur), natuur (pacht) en ondernemerschap (winst). winst = omzet - kosten Paars De hierboven genoemde beloningen en de daarbij behorende productiefactoren vormen het primaire inkomen. De optelsom van deze inkomens vormt het netto nationaal inkomen. De categoriale inkomensverdeling laat de verdeling van de iedere productiefactor, met de bijpassende beloningen, zien over het netto nationaal inkomen. Voor het verkrijgen van een primair inkomen is een tegenprestatie nodig, het ter beschikkingstellen van een productiefactor. Bij secundaire inkomens, uitkering, huursubsidie, kinderbijslag en dergelijke is geen tegen prestatie nodig. Vandoor ook wel de naam
overdrachtsinkomen. Bij schaarse goederen gaat bij de productie ervan merkbaar ten koste van iets anders. Alle bedrijven die achtereenvolgens een deel van het productieproces van een product voor hun rekening nemen vormen een bedrijfskolom. De toegevoegde waarde, ook wel de productie, bestaat uit de omzet, de waarde van de verkochte hoeveelheid (prijs • afzet), min de kosten van verbruikte goederen en ingekochte diensten. In feite bestaat dit dus uit de productiefactoren die er zijn gebruikt om het product te fabriceren. Afzet is voor alle duidelijkheid dus de verkochte hoeveelheid. Bruto toegevoegde waarde staat voor de toegevoegde waarde inclusief afschrijvingen. Deze afschrijvingen zijn bedoeld om een geldbedrag achter de hand te hebben om later te kunnen investeren wanneer kapitaalgoederen aan het einde van hun levensduur zijn. Dit opzij leggen van geld komt steeds overeen met de waardedaling van het kapitaalgoed. De
netto toegevoegde waarde is de bruto toegevoegde waarde min de afschrijvingen. De toegevoegde waarde van de overheid is het totaal aan ambtenarensalarissen. Het bruto nationaal product, ook wel bruto binnenlands product, is het totaal van alle bruto toegevoegde waarde in een land in een jaar. Het netto nationaal product, ook wel netto binnenlands product, is het bruto nationaal product min afschrijvingen of het totaal van alle netto toegevoegde waarde in een land in een jaar. Het netto nationaal inkomen is gelijk aan het netto nationaal product. Als consumenten eindproducten kopen noem je dit consumeren. omzet = prijs • afzet nni = optelsom van alle primaire inkomens toegevoegde waarde = omzet - kosten van de verbruikte goederen en ingekochte diensten bruto  toegevoegde waarde = toegevoegde waarde + afschrijvingen netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen toegevoegde waarde overheid = alle ambtenarensalarissen bnp (bbp) = totaal bruto toegevoegde waarden in een land in een jaar nnp (nbp) = nni = bnp (bbp) - afschrijvingen = totaal van alle netto toegevoegde waarde in een land in een jaar Roze Quoten laten zien wel percentage van een totaal wordt uitgemaakt door een subgroep. Zo kan men de
loonquote berekenen van het nationaal inkomen. Je brengt de categoriale inkomensverdeling in kaart. Op dezelfde wijze is de winstquote, de pachtquote, de rentequote en huurquote te berekenen. Een arbeidsinkomen omvat alle beloningen voor de productiefactor arbeid inclusief het zogehete toerekenend loon zelfstandigen (TLZ). Voor het gemak gaan economen bij de berekening van het TLZ uit van het gemiddelde loon van een Nederlandse werknemer. De categorie overig inkomen omvat alle beloningen voor andere productiefactoren. De arbeidsinkomenquote van bedrijven (AIQ) wordt berekend als percentage van de netto toegevoegde waarde van bedrijven. Een personele inkomensverdeling geeft de verdeling weer van het nationaal inkomen over groepen of personen. Wanneer deze verdeling in een grafiek wordt weergegeven ontstaat een
Lorenzcurve. De hoeveelheid goederen en diensten die je kan kopen, je koopkracht, hoeft bij een stijging van geldinkomen niet persé toe te nemen. Een nominaal inkomen is niet gecorrigeerd bij prijsstijgingen. Met een reëel inkomen is de koopkracht van het nominale inkomen berekend, eigenlijk is dit eerste inkomen berekend in goederen. Het woord reëel wordt ook wel eens vervangen door gecorrigeerd voor prijsstijgingen, omdat je rekening houdt met een vermindering in koopkracht bij prijsstijgingen. Economen noemen de reële stijging van het bruto nationaal product economische groei. Dit wordt gezien als toename van de welvaart: hoe meer productie, hoe meer welvaart. loonquote = (totale loonsom / nni) • 100% AIQ = (loonsom bedrijven + TLZ / netto toegevoegde waarde bedrijven) • 100% indexcijfer = (waarde onderzoeksjaar / waarde basisjaar) • 100 indexcijfer reëel inkomen = (indexcijfer nominaal inkomen / CPI) • 100 Rood
Diepte-investeringen is het aanschaffen van kapitaalgoederen die leiden tot een kapitaalintensievere productie zodat de arbeidsproductiviteit stijgt. Bij breedte-investeringen vertegenwoordigt het aanschaffen waarbij de productie even kapitaal intensief blijft en dus ook arbeidsproductiviteit. Geel Bij het draagkrachtbeginsel bij belastingen wordt ervan uitgegaan dat mensen met een hoger inkomen in verhouding meer belasting moeten betalen dat mensen met een lager inkomen. Het profijtbeginsel draait om het idee dat wanneer iemand vruchten van iets plukt hier ook voor moet betalen. Directe belastingen vormen belastingen op inkomen en vermogen. Indirecte belastingen betaal je alleen wanneer je een product koopt, men spreekt dan ook vaak van kostprijsverhogende belasting. Hierbij moet je denken aan belasting over toegevoegde waarde (BTW), accijnzen en invoerheffingen. De gemiddelde belastingdruk is de belastingbetaling in procenten van het inkomen. Een
proportioneel belastingstarief is een belastingstelsel waarbij iedereen een zelfde percentage betaalt van het inkomen. Wanneer iedereen een vast bedrag (Procentueel gezien minder belasting naarmate je inkomen stijgt.) betaalt is er sprake van een degressief belastingtarief. Een progressief belastingtarief laat mensen procentueel meer belasting betalen naarmate hun inkomen stijgt. Het marginaal tarief is het tarief dat men moet betalen over een extra verdiende euro. Nivelleren leidt tot een gelijkmatigere verdeling van de inkomens na belastingsheffing. Wanneer je in loondienst bent mag een je een vast bedrag van je bruto inkomen aftrekken voor de belastingsheffing, het arbeidskostenforfait. Aftrekposten zijn belastingsvrije bedragen die je bij de aangifte voor de loon- en inkomstenbelasting op je bruto-inkomen in  mindering mag brengen. gemiddelde belastingdruk = optelsom van alle belasting / bbp Groen
Maandelijks houdt de werkgever loonheffing in op het brutosalaris. De loonheffing is een voorheffing op de inkomensheffing, die je in principe eenmaal per jaar betaalt. Bij dit laatste worden inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betaald. Als van je bruto-inkomen de aftrekposten (Eventueel inclusief arbeidskostenforfait.) afhaalt vind je het belastbaar inkomen. Wordt hierbij tevens de basisaftrek, waarop iedere inwoner met een inkomen recht op heeft, afgetrokken dan houdt men de belastbare som over en hierover moet belasting worden betaald. belastbaar inkomen = bruto-inkomen - afschrijvingen belastbare som = belastbaar inkomen - basisaftrek Thema 3: Arbeidsmarkt Blauw De gehele vraag naar en aanbod van arbeidskrachten is te omschrijven als de arbeidsmarkt. De potentiële beroepsbevolking omvat alle mensen ouder dan 14 en jonger dan 65 jaar. Uit deze groep vormen mensen die minstens 12 uur per week betaald werk verrichten of kunnen en willen verrichten de
beroepsbevolking. Wanneer je de beroepsbevolking uitdrukt in procenten van de potentiële beroepsbevolking verkrijg je de participatiegraad. Een arbeidsjaar is het aantal uren dat een voltijdwerker gewoonlijk in een jaar werkt. de i/a-ratio geeft de verhouding weer tussen de economisch inactieven en actieven. Een werknemer met een flexibel aantal uren of met een arbeidscontract korter dan een jaar, noem je een flexwerker. De p/a-ratio geeft het aantal personen per arbeidsjaar weer. De hoeveelheid goederen en diensten die bijvoorbeeld een land maximaal kan produceren noem je de productiecapaciteit. De effectieve vraag is de totale vraag naar goederen en diensten die in een land worden geproduceerd. participatiegraad = (beroepsbevolking / potentiële beroepsbevolking) • 100% Paars
Geregistreerde werkloosheid is het door het CBS gepubliceerde aantal mensen dat: in ieder geval tot de potentiële beroepsbevolking hoort, geen of minder dan 12 uur per week betaald werk verricht, ingeschreven staan bij een arbeidsbureau en direct beschikbaar zijn voor minstens 12 uur werk per week. Wanneer werkloosheid niet in de werkloosheidsstatistieken van het CBS tot uitdrukking heet dit verborgen werkloosheid. Frictiewerkloosheid ontstaat door kortstondige werkloosheid door de ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt en de duur van sollicitatiegesprekken. Denk hierbij bijvoorbeeld maar aan feit dat lang niet alle bedrijven hun vacatures aanmelden bij een arbeidsbureau of een advertentie plaatsen. Werkloosheid door seizoensgebonden werkzaamheden heet simpelweg seizoenswerkloosheid. Werkloosheid die ontstaat door een tekort aan arbeidsplaatsen of geschikte arbeidsplaatsen heet structuurwerkloosheid. Bij kwalitatieve structuurwerkloosheid is er een tekort aan geschikte arbeidsplaatsen, bij kwantitatieve structuurwerkloosheid vormt het tekort aan arbeidsplaatsen het probleem. Onderbesteding vindt plaats wanneer de effectieve vraag kleiner is als de productiecapaciteit. Conjunctuur vindt plaats bij schommelingen in de effectieve vraag en daardoor in de productie. Ten tijde van onderbesteding vindt
conjunctuurwerkloosheid plaats. Roze Een vergoeding in de vorm van loonstijging voor de inflatie heet prijscompensatie. Bij een stijging van de arbeidsproductiviteit is er ruimte voor initiële loonstijging hierbij hoeft de prijs per eenheid product niet te stijgen. De som van inflatie en arbeidsproductiviteitstijging vormt de loonruimte. Lonen die in de CAO zijn geregeld heten contractlonen. Loonstijging als gevolg van promotie, overwerk en dergelijke wordt incidentele loonstijging genoemd. Contractlonen zijn brutolonen, na aftrek van werknemerspremies voor de sociale verzekeringen en de loonbelasting houd je het nettoloon over. Om de loonkosten voor bedrijven te verkrijgen dien je het brutoloon op te tellen bij de werkgeverspremies voor de sociale verzekeringen, hiermee verkrijg je ook wel de loonkosten voor de werkgever. Een afspraak tussen werknemer en werkgever over de rechten plichten die zij hebben heet een individuele arbeidsovereenkomst. De
CAO, collectieve arbeidsovereenkomst, is een overeenkomst tussen werknemers- en werkgeversorganisaties over de arbeidsvoorwaarden in een bedrijf of bedrijfstak. Vakbonden zijn belangenorganisaties van werknemers. Vakcentrales zijn overkoepelende  werknemersorganisaties, terwijl werkgeversorganisaties dit zijn voor uiteraard werkgevers. Aanbevelingen voor de CAO-onderhandelingen, wordt een Centraal Akkoord genoemd. Overleg binnen de stichting van de arbeid, komt soms met zo'n akkoord. Deze stichting vormt het overlegorgaan van de werknemers- en werkgeversorganisaties. Wanneer de CAO-partijen deze aanbevelingen opvolgen zou dat gunstig kunnen zijn voor de werkloosheid in ons land. loonkosten voor bedrijven = brutoloon werknemer + werkgeverspremies Rood
Arbeidsbureaus zijn door de overheid gesubsidieerde instellingen die bemiddelen tussen werkzoekende en bedrijven met vacatures. De wet die de regering in staat stelt om in te grijpen in de loonvorming heet de loonwet. Wanneer de overheid een CAO laat gelden voor alle werknemers en werkgevers in een bedrijfstak, spreekt men van een algemeen verbindend verklaren CAO. De overheidsmaatregel die er juist voor zorgt dat een CAO niet geldig is heet onverbindend verklaren CAO. Geel Wanneer er zich een situatie voordoet waarbij 98% van de beroepsbevolking een baan heeft spreekt men van een volledige werkgelegenheid. Het begrotingsbeleid staat voor een beleid waarmee de regering via haar inkomsten en uitgaven de effectieve vraag beïnvloedt. De combinatie van het anticyclische beleid en het rentebeleid (rentedaling) vormen samen het conjunctuurbeleid, het gaat dus in feite onderbesteding tegen. Bij Overbesteding is er sprake van een grotere effectieve vraag dan de productiecapaciteit. Het
structuurbeleid is een beleid waarmee de regering invloed uitoefent op de beschikbare hoeveelheid, kwaliteit en kosten van de productiefactoren in Nederland. Met het beleid wordt dus onder andere de beschikbare hoeveelheid en de kwaliteit van de productiefactoren beïnvloedt. Deze factoren bepalen immers wat er gezamenlijk in Nederland wordt geproduceerd. Natuurlijk zijn kosten van productiefactoren ook belangrijk bij het besluit om te produceren. Thema 4: De consument Blauw Primaire behoeften zijn de behoeften om als mens zijnde in leven te kunnen blijven. Secundaire behoeften zijn behoeften die zijn gericht op niet levensnoodzakelijke goederen. De door een consument gevraagde hoeveelheid heet de individuele vraag. Deze vraag hangt af van de volgende vraagfactoren: de prijs van het goed zelf, de prijs van andere goederen, het inkomen en de behoeften. Wanneer men het heeft over een groep consumenten met de daarbij behorende gevraagde hoeveelheid heeft men het over de collectieve vraag. Economen bedoelen met de ceteris paribus veronderstelling een verandering van een vraagfactor, terwijl de overige gelijk blijven. De vraaglijn is een grafiek bestaande uit de prijs (p) op de verticale as en de gevraagde hoeveelheid (qv). De
collectieve vraaglijn en de individuele vraaglijn zijn vraaglijnen die het verband weergeeft tussen de prijs en de door een groep consumenten, bij de eerste grafiek, of een consument, uiteraard bij de tweede, gevraagde hoeveelheid. Prijselasticiteit van de vraag (Epv) is een getal dat weergeeft met welk percentage de van een goed gevraagde hoeveelheid verandert doordat de prijs van dat goed met een procent stijgt. Een relatief niet zo sterke reactie van de gevraagde hoeveelheid op de prijsverandering, zodat -1 < Epv < 0, heet een prijsinelastische vraag. Bij een prijselastische vraag is er een relatief sterke reactie van de gevraagde hoeveelheid op een prijsverandering, zodat Epv < -1. Wanneer de vraag echter geheel niet reageert op een prijsverandering is er sprake van een volkomen prijsinelastische vraag. Epv = procentuele verandering van qv / procentuele verandering van p prijsinelastisch -1 < Epv < 0 prijselastisch Epv < -1 Epv = (((qv nieuw - qv oud) / qv oud) • 100) / (((p nieuw - p oud) / p oud) • 100) Paars Een
bedrijfstak is een verzamelnaam voor een aantal bedrijfskolommen die dezelfde functie vervullen in en een productieproces. Denk maar aan de bedrijfstak zuivel die onderverdeeld is in de bedrijfstak detailhandel. Bij het beginnen van een onderneming moet een rechtsvorm worden gekozen, deze legt vast: wie de eigenaar is, wie de leiding heeft en wie aansprakelijk is voor de schulden. Een eenmanszaak is een rechtsvorm waarbij een en dezelfde persoon eigenaar is van de onderneming, de leiding heeft en tevens aansprakelijk is voor de schulden. Bij de rechtsvorm waarbij een of meer personen gezamenlijk eigenaar zijn van een onderneming en gezamenlijk leiden, maar waarbij iedere vennoot aansprakelijk is voor de totale schulden van de onderneming, is er sprake van vennootschap onder firma. Er is sprake van een naamloze vennootschap wanneer het eigendom en leiding van de onderneming gescheiden zijn en de aandeelhouders aansprakelijk zijn voor de waarde van hun deel in de onderneming. De aandelen zijn vrij verhandelbaar en hoeven niet op naam te worden gesteld. Bij de rechtsvorm besloten vennootschap gelden dezelfde regels als bij een naamloze vennootschap, enkel de aandelen zijn op naam gesteld en zijn niet vrij verhandelbaar. Een aandeel is een eigendomsbewijs van een naamloze of een besloten vennootschap en vormt een deel van het kapitaal van de onderneming.
Dividend is de winstuitkering op aandelen, wanneer de onderneming winst maakt. Aandeelhouders benoemen de directie, die de onderneming leidt. Vennootschapsbelasting is belasting die moet worden betaald over de winst van een naamloze of een besloten vennootschap. De kosten die een ondernemer moet maken om een product te maken en te verkopen kun je verdelen in twee soorten: constante kosten, hiervan reageert het totaalbedrag niet op productieveranderingen en variabele kosten, hiervan reageert het totaalbedrag wel op deze veranderingen. De constante kosten per eenheid product heet ook wel gemiddelde constante kosten. Variabele kosten die evenredig veranderen met de productie heten ook wel proportioneel variabele kosten. De totale kosten per eenheid product noem je de kostprijs. Break-evenpoint vindt plaats wanneer bij de productieomvang de totale kosten en de totale inkomsten aan elkaar gelijk zijn. Een balans is een tabel waarbij in de linkerkolom (activa) de bezittingen worden aangegeven en in de rechterkolom (passiva) de soorten vermogen waarmee de bezittingen zijn gefinancierd staan, met onderstaand het totaal van beide kolommen. Een
resultatenberekening is een overzicht van kosten en opbrengsten in een tabel waarbij het verschil tussen de opbrengsten en de kosten de winst van de onderneming is.   Break-evenpoint, TO =TK TK = (GVK • q) + TCK GCK = TCK / q GTK = TK / q GCK = GTK - GVK TW = TO - TK TK = GTK • q Roze Het geheel van factoren die vraag en aanbod bepalen wordt samengevat door het woord abstracte markt. Een Bij een concrete markt ontmoeten vragers en aanbieders elkaar. De evenwichtsprijs is de prijs waarbij vraag en aanbod (qa) gelijk aan elkaar zijn. Homogene producten verschillen in de ogen van de kopers niet van de producten van andere aanbieders, heterogene producten verschillen in dezelfde ogen echter juist wel. Een perfect werkend markmechanisme vat het onbelemmerd werken van het marktmechanisme doordat toetreding tot de markt vrij is en zeer veel aanbieders om de gunst van zeer veel vragers concurreren met een homogeen product samen. Een bepaalde vorm van concurrentieomstandigheden op de markt heet de marktvorm. Bij de marktvorm
volkomen concurrentie zijn er zeer veel vragers en aanbieders, de producten zijn homogeen en er wordt hierom geconcurreerd (Concurrentie is groot.). De collectieve vraag en het collectieve aanbod bepalen de marktprijs. Een voorbeeld: de bloemenveiling. Wanneer een vrager of aanbieder met zijn gedrag geen merkbare invloed heeft op de marktprijs spreekt met van een hoeveelheidsaanpasser. De aanbodlijn is hetzelfde als de vraaglijn, enkel staat nu op de horizontale as in plaats van de gevraagde hoeveelheid, het aanbod. Deze geeft weer welke hoeveelheden producenten bij verschillende prijzen aanbieden. Bij een totaal gebrek aan concurrentie is er sprake van een monopolie. Deze is de prijszetter en de producten zijn homogeen. Een prijszetter bepaald de prijs en de geproduceerde hoeveelheid. De NS is hier een voorbeeld van. Wanneer er weinig aanbieders zijn is er sprake van een oligopolie. Deze zijn toch de prijszetter, maar moeten toch rekening houden met de prijzen van de concurrent. De producten zijn heterogeen. Monopolistische concurrentie houdt in dat er zeer veel aanbieders zijn die heterogene producten aanbieden. Ze zijn geen prijszetter.    evenwichtsprijs, qa = qv Rood
Schaalvoordelen ontstaan wanneer er op grote schaal wordt geproduceerd, kostenvoordelen dus. Een kartel is een samenwerkingsverband tussen bedrijven die afspraken maken om de onderlinge concurrentie tegen te gaan. Het met succes op de markt brengen van een nieuw product heet productinnovatie. Het weg blijven van deze innovatie in combinatie met hogere prijzen kunnen het gevolg zijn voor de consument wanneer er een kartel wordt gevormd. De prijsafzetlijn is hetzelfde als de aanbodlijn, maar deze gaat ditmaal enkel over een individuele aanbieder. Voor een monopolist is deze prijsafzetlijn hetzelfde als de collectieve vraaglijn. Productdifferentiatie is een verschijnsel waarbij bedrijven proberen bij hun klanten voorkeuren te kweken door een product aan te bieden dat zich onderscheidt van dat van de concurrent. Prijsdifferentiatie is een verschijnsel waarbij bedrijven meerdere varianten van een product in verschillende prijsklassen aanbiedt om zo verschillende groepen consumenten te bereiken. De marketing-mix houdt het inzetten van de vier concurrentie-instrumenten in: prijs (product is goedkoop), product (kwaliteit, design), plaats (overal te verkrijgen) en promotie (verkoopinspanning, intensieve reclame). Geel De
rijksbegroting is een overzicht van de verwachte inkomsten en voorgenomen uitgaven van het rijk in het volgende jaar en bestaan uit wetsontwerpen. Deze dienen eerst nog door het parlement te worden goedgekeurd om tot wetten te worden aangenomen. In de miljoenennota publiceert het ministerie van financiën een samenvatting van de rijksbegroting en een overzicht van de economische toestand van het land. De publicatie van het centraal planbureau (CPB) waarin voorspellingen staan over de gevolgen van het voorgenomen regeringsbeleid voor de economie heet macro economische verkenning (MEV). Deze drie stukken zitten in het koffertje van de minister van financiën tijdens prinsjesdag. Overheidsuitgaven omvatten alle uitgaven van de overheid. Deze uitgaven zijn weer te verdelen in overheidsbestedingen, bestedingen aan goederen en diensten, hiervoor levert de ontvanger een tegenprestatie en in overdrachtsuitgaven, waarvoor de ontvanger geen tegenprestatie levert. De overheidsbestedingen zijn weer te verdelen in overheidsinvesteringen, overheidsuitgaven aan vaste kapitaalgoederen en in overheidsconsumptie. Dit laatste omvat overige uitgaven, uitgaven aan vlottende kapitaalgoederen en ambtenarensalarissen. De rijksinkomsten bestaan grotendeels uit belastinggelden.
Belasting is een betaling aan de overheid waarvoor de betalers geen directe tegenprestatie ontvangen. Niet-belastingontvangsten is een verzamelnaam voor verschillende overheidsontvangsten, zoals retributies, aardgasopbrengst, milieuheffing en de winst van DNB. De collectieve-lastendruk is het totaal van belastingen, sociale premies en niet-belastingontvangsten aan de collectieve sector gedeeld door het bbp. De overheidschuld, ook wel EMU-schuld, bestaat uit de schuld in de collectieve sector. De staatsschuld is de schuld van het rijk. De overheidschuld in procenten van het bbp het de overheidschuldquote of EMU-schuld. Het verschil tussen alle inkomsten en uitgaven van de overheid heet het begrotingstekort. Het financieringstekort is het begrotingstekort min de aflossing van de staatsschuld, omdat de beleggers de ontvangen rente waarschijnlijk toch weer besteden aan staatsobligaties. Groen Bij
negatieve externe effecten zijn de gevolgen negatief door productie of consumptie voor anderen zondar dat daar een vergoeding voor wordt betaald door de veroorzaker. Denk hierbij maar eens aan de vervuiling van grondwater door de varkensvleesproductie. Positieve externe effecten, daarin tegen, zijn positief voor anderen zonder dat de veroorzaker een vergoeding krijgt. Denk maar aan een beginnende ondernemer die banen schept en zo voor de mensen met reeds een baan de premies verlaagd doordat er minder uitkeringsgerechtigden zijn. De mededingingswet gaat het vormen van een kartel tegen. Deze wet wordt door een soort kartelpolitie tegen gegaan, namelijk de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Het consumentenbeleid dat ten doel heeft de consument als marktpartij te versterken door wetgeving. Hierbij moet men denken aan de we productaansprakelijkheid, de warenwet en de wet misleidende reclame. Met het beleid prijspolitiek voert stelt de overheid de prijzen aan banden. Zo kan zij maximum- en minimumprijzen vast stellen. Collectieve goederen vormen goederen die niet gesplitst verkocht kunnen worden zodat niet-betalers er toch gebruik van kunnen maken. Denk hierbij aan de dijken. Merit goods zijn goederen waarvan de overheid de koop ervan wil stimuleren of verplichten. Denk maar aan de sociale verzekeringen of subsidie voor musea om zo de toegang goedkoper te maken. Het gebruik van
Demerit goods kunnen door een verbod, wettelijke regels, beïnvloeding van publieke opinie (Postbus 51) of door het opleggen van accijns worden ontmoedigd. Thema 5: Inflatie Blauw Geldontwaarding houdt het dalen van de koopkracht van het geld in. Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil. Het gemiddelde van de prijsindexcijfers van een groot aantal consumptiegoederen stelt het prijspeil voor. Bij een daling hiervan heet het deflatie. De maatstaf voor de inflatie in Nederland is de consumentenprijsindexcijfer (CPI). De berekening van het gewogen gemiddelde van prijsindexcijfers van afzonderlijke producten of groepen, partiële prijsindexcijfers, levert het CPI op. Om voor het CPI te weten hoe zwaar sommige partiële prijsindexcijfers mee tellen wordt er een budgetonderzoek gehouden. Ongeveer tweeduizend huishoudens worden hiervoor onderzocht op hun bestedingspatroon. Bestedingsinflatie ontstaat door overbesteding,
geïmporteerde inflatie heeft als oorzaak het buitenland. Denk bij het tweede geval aan kostenstijgingen en grotere exportvraag. Reële rente is gecorrigeerd na inflatie. Extreem hoge inflatie wordt hyperinflatie genoemd en kan een land aan de rand van een economische en politieke afgrond brengen. De intrinsieke waarde is de materiaalwaarde van geld. Debiteuren zijn kredietnemers. De bankwet, die de doelstellingen, taken en werkzaamheden van DNB regelt, zorgt ervoor dat de staat geen geld mag lenen van DNB. Op korte leningen van enkele uren na. Alleen de Europese Centrale Bank kan DNB instructies geven over het persen. DNB is een circulatie bank, dit houdt in dat hij ervoor moet zorgen dat er voldoende chartaal geld in omloop is. Chartaal geld zijn bankbiljetten en munten.   Paars
Directe ruil is ruil zonder de tussenkomst van geld. Indirecte ruil wordt gedaan met behulp van geld. Geld is een aanvaard ruilmiddel, tevens is het een betaalmiddel, een spaarmiddel en een rekenmiddel. Giraal geld is geld in de vorm van tegoeden bij banken waarmee je kunt betalen. Geld is een wettigbetaalmiddel als je het niet mag weigeren als iemand je ermee betaalt. Roze Primaire banken zijn geldscheppende banken. Dit houdt in dat deze banken, mensen die bij hen geld willen lenen, hen een tegoed geeft zonder dat die iets gestort hebben. Crediteuren in rekening courant is de balanspost bij een primaire bank die de girale tegoeden van de rekeninghouders weergeeft. Een kredietbemiddelende bank is een secundaire bank. Bij deze banken is geen betaalrekening te openen. Zij geven enkel leningen af. Bijvoorbeeld de hypotheekbank. Dat geld hebben zij eerst van anderen ontvangen door
obligaties uit te geven. Obligaties zijn verhandelbare bewijzen van langlopende rekeningen. Rood Het geldhoeveelheidsbeleid is er ter beïnvloeding van de kredietverlening. Dit beleid kan op twee manieren worden uitgevoerd: directe kredietbeheersing, dit zijn voorschriften van de centrale bank voor de maximale groei van de kredietverlening en door indirecte kredietbeheersing, hierbij worden de leningen van de centrale bank duurder voor de banken, die dit vervolgens gaan door berekenen aan hun klanten, die dit het lenen zo minder aantrekkelijk vinden. Dit laatste heet het rentebeleid. De interne waarde is de koopkracht van de euro binnen europa. De externe waarde is de waarde hiervan ten opzichte van buitenlands geld. Ofwel de wisselkoers. Met het wisselkoersbeleid probeert de Europese Centrale Bank de wisselkoers stabiel te houden van de eigenvaluta. Hierbij stelt hij zich op als koper of verkoper op de valutamarkt. Officiële reserves  zijn goud, vreemde valuta's en vorderingen op internationale instellingen. Met het
monetair beleid is de interne waarde en de externe waarde van de euro stabiel te houden. Dit beleid bestaat uit het geldhoeveelheidsbeleid en het wisselkoersbeleid. Monetaire autoriteiten zijn instanties die het monetaire beleid bepalen en uitvoeren. Geel Globalisering is de ontwikkeling waarbij bedrijven op het gebied van productie, afzet en communicatie steeds meer op internationaal niveau opereren. Internationale arbeidsverdeling is de verdeling van de productie over de landen van de wereld. Dit ontstaat doordat landen zich specialiseren op een goederen en diensten die juist in dat land zo goedkoop mogelijk te produceren zijn, of kwalitatief beter, zodat het de concurrentie kan aangaan. Denk hierbij aan natuurlijke omstandigheden, loonkosten en de infrastructuur. Bij het ontbreken van handels belemmeringen is er sprake van vrijhandel. Bescherming van het eigen bedrijfsleven door maatregelen die tot doel hebben de buitenlandse goederen van de eigen markt te weren noem je
protectie. Protectie kan een excuus zijn om: de concurrentiepositie te versterken en zo ook de werkgelegenheid te behouden, nieuwe industrieën op te bouwen en om afhankelijkheid van buitenland tegen te gaan bij het ten onder gaan van eigen bedrijven. Invoerrechten, dit is belasting op importgoederen, hiermee wordt de prijs van buitenlandse producten beïnvloed. Tarifaire belemmering treedt hierbij ook op, het verhoogt namelijk de importprijs kunstmatig, dit maakt de concurrent minder gevaarlijk. Exportsubsidie is een verdediging voor de regering van de concurrent tegen deze heffingen. Non-tarifaire belemmeringen is een handelsmaatregel waarbij eisen aan de hoeveelheid of kwaliteit van de importgoederen worden gesteld. Invoercontigent is een bepaald aantal goederen dat maximaal als import de grens over mag.  Het samenvoegen van nationale markten waardoor er vrij verkeer van goederen en diensten (eventueel ook van arbeid en kapitaal) tussen markten ontstaat noem je economische integratie. Groen
Het systeem waarbij de hoogte van de koers uitsluitend bepaald wordt door vraag en aanbod noem je zwevende wisselkoersen. Een stijging van de wisselkoers door vraag en aanbod heet appreciatie, een daling juist depreciatie. Vaste wisselkoersen is een systeem waarbij landen onderling overeenkomen om hun valuta's tegen een vaste, onveranderlijke koers te wisselen. Stabiele wisselkoersen is een systeem waarbij landen onderling overeenkomen om valuta's tegen min of meer vaste koersen om te wisselen. Hierbij is de spilkoers een officieel afgesproken koers bij zo'n stabiel systeem. boven en onder de spilkoers, overigens een vast punt, liggen de bovenste en onderste interventielijnen, tevens twee vaste punten. De ruimte tussen beide interventielijnen heet de bandbreedte. De wisselkoers is stabiel als het beheerst zweeft tussen de lijnen. Een verlaging van de spilkoers heet devaluatie, een verhoging heet
revaluatie, beide zijn officieel. EMS-II is het systeem van stabiele wisselkoersen van de euro en valuta's van EU-landen die geen lid zijn van de EMU.

REACTIES

P.

P.


ff over die samenvatting van eco voor examen 2003..

ik denk dat jij fantastisch werk verricht ! :)

hey, bedankt iig

mzzl, peTer

20 jaar geleden

T.

T.

Hoi, bedankt voor je goede samenvatting, ik heb er veel aan gehad. Ik heb een bril en daardoor voel ik mij een beetje onzeker. Maar dankzij jouw samenvatting kan ik mijn examen, ondanks mijn bril, moeiteloos aan!

mzl, Tommy (alias jerry the mouse)

20 jaar geleden

S.

S.

hey, ik heb een vraagje, je hebt bij elke lesbrief, roze rood geel paars enzo gezet, wat bedoel je hiermee?
groetjes Simone

20 jaar geleden

M.

M.

thanxxxxx voor alle stof!! ik ga kijken wat ik er van gebruiken kan, succes met je examens... Dikke kus marjolein

19 jaar geleden

G.

G.

APPLAUS VOOR JE SAMENVATTING VAN ECONOMIE! mocht je dit jaar ook examen hebben, succes!

18 jaar geleden

S.

S.

LEUK!

7 jaar geleden

T.

T.

ik heb nog niks gelezen

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.