Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De euro

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 1059 woorden
  • 27 november 2001
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
17 keer beoordeeld

Criteria waaraan een land moet voldoen om aan de Euro mee te mogen doen: In het Verdrag van Maastricht zijn de financieel-economische criteria vastgelegd, de zogenoemde convergentiecriteria, waaraan een land moet voldoen voordat het de euro mag invoeren. In het kort zijn dat: Een lage inflatie. Dit betekent dat de gemiddelde prijsstijging van de dagelijkse consumptie niet hoger mag zijn dan anderhalf procentpunt boven het gemiddelde van de drie EU-landen met de laagste inflatie. Een lage rente. De lange rente (rente op langlopende staatsobligaties) mag niet hoger zijn dan twee procentpunten boven de rente van de drie EU-landen met de laagste inflatie. Degelijke overheidsfinanciën. Het begrotingstekort moet lager zijn dan drie procent van het nationale inkomen (bruto binnenlands product, BBP), tenzij: *het tekort voortdurend en aanzienlijk aan het dalen is en inmiddels de grens van drie procent dicht heeft benaderd; *er sprake is van een overschrijding die uitzonderlijk en van korte duur is, terwijl het tekort wel dichtbij de grens van drie procent blijft. Ook moet de overheidsschuld lager zijn dan zestig procent van het nationale inkomen, of deze schuld moet in voldoende tempo een duidelijke daling te zien geven in de richting van de zestig procent. Een stabiele wisselkoers. Volgens het verdrag moet de wisselkoers twee jaar lang zonder devaluatie binnen de normale marges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel (EMS) zijn gebleven en moet een land lid zijn geweest van dit mechanisme. Tenslotte staat in het Verdrag van Maastricht dat een land op tijd zijn centrale-bankwetgeving moet hebben aangepast. Voordelen van de Euro: Met de komst van de euro kunnen mensen, goederen en geld vrij en zonder belemmeringen rondgaan. Hierdoor vallen onzekerheden weg bij internationale handel en investeringen. Dit scheelt het Nederlandse bedrijfsleven veel geld. Er ontstaat één grote, doorzichtige markt. Of je nu in Oostenrijk, in Spanje of in Nederland bent, prijzen staan aangegeven in euro’s. Zo kun je zien waar bijvoorbeeld cd’s of sportschoenen het goedkoopst zijn. Via Internet zou je deze spullen uit een ander EMU-land kunnen bestellen. Bedrijven in de EMU-landen moeten dus met elkaar gaan concurreren om de euro. Je krijgt daardoor waarschijnlijk meer keus, meer service en lagere prijzen. Ook consumenten zullen merken dat, bijvoorbeeld tijdens hun vakantie, betalen in euro’s veel voordelen gaat opleveren. Het wordt met name makkelijker om prijzen te vergelijken met de prijzen thuis. Bovendien hoeft geld niet meer omgewisseld te worden. Dus je betaalt dan ook geen omwisselkosten meer. Voortaan zijn de valuta’s van de EMU-landen aan elkaar gekoppeld. Dit betekent dat wisselkoersen niet meer schommelen. In de landen die sinds 1 januari 1999 deel uitmaken van de EMU, bestaat geen onderling wisselkoersrisico meer. Hierdoor is de handel tussen deze landen eenvoudiger geworden. Het risico dat de munt waarin de onderlinge handel wordt betaald, plotseling minder waard wordt, is verdwenen. In het verleden dekten bedrijven dergelijke wisselkoersrisico's vaak af. Het afsluiten van deze contracten kostte tijd en geld. Nu is dat binnen de eurozone niet meer nodig. Tenslotte is de Europese valuta- en kapitaalmarkt veel groter dan de markt in guldens of Duitse marken. De Europese markt is doorzichtiger geworden en de internationale handel is daardoor toegenomen. Ook wordt nu een groter deel van onze handel in euro afgerekend in plaats van bijvoorbeeld in dollar. Dit proces wordt ondersteund door het feit dat de euro een stabiele munt is.
Geschiedenis van de Euro: Op 1 Januari 1999 is de euro officieel in gebruik genomen. Hier voor is een hele lang weg voor afgelegd. In Amerika, in het plaatsje Bretton Woods, werd er al voor het einde van de 2e wereld oorlog door geallieerden afgesproken hoe de monetaire en de financiële zaken zouden worden geregeld. In 1944 kreeg daar de dollar een vaste waarde aan het goud. Zo kreeg iedereen een vast bedrag voor goud. De dollar is een sterke munt na de Tweede Wereldoorlog geworden. Er kon op worden vertrouwd. Er ontstond een stabiliteit. Men wist wat men moest betalen als er goederen werden besteld uit het buitenland, omdat over de hele wereld met dollars werd gerekend. Soms moest de koers worden bijgesteld dus gedevalueerd of gerevalueerd. Devalueren is bijvoorbeeld dat de gulden minder waard wordt ten opzichte van de dollar. Revalueren is het tegenovergestelde. Het systeem werkte erg goed. Niet voor de Europese landen want de VS had ondertussen een erg dominante positie op de wereldmarkt veroverd. Men kreeg het gevoel iets te ondernemen en er werd in 1965 door de Europese Commissie een voorstel voor een vaste wisselkoers tegenover de munten van de lidstaten en de EEG ingevoerd. In 1969 werd onder leiding van de Luxemburgse eerste minister Pierre Werner een werkgroep opgericht die moest gaan uitzoeken wat er allemaal voor maatregelen moesten worden genomen om een Economische en Monetaire Unie op te richten. Er werd een jaar aan gewerkt en het rapport was klaar in maart 1970. De EEG - lidstaten stemden in oktober 1970 in met een Economisch en Monetaire Unie. De invoering moest in 3 fases gebeuren en zou in 1980 klaar moeten zijn. Maar in augustus 1971 stopte de Verenigde Staten met de vaste waarde van de Dollar aan het goud en de waarde van de Dollar daalde snel. Dit was het einde van het plan Werner. Om de rust weer een beetje terug te laten keren maakten de Europese landen na deze gebeurtenis in maart 1972 een muntenslang; ze spraken met elkaar een bepaalde waarde af waarin de wisselkoers kon schommelen. De muntenslang werd sterk onder druk gezet door de oliecrisis en de verschillen tussen het economische beleid van de verschillende landen. In 1977 kwam de voorzitter van de Europese Commissie met het voorstel voor de oprichting van de Economische en Monetaire Unie. Later in 1979 werd dit het Europees Monetair Stelsel. (EMS) De munten die deelnamen mochten binnen een bepaalde waarde schommelen. Ze kregen een zogenoemde spilkoers tegenover de European Currency Unit. De EC U is samengesteld uit verschillende munten uit
verschillende landen. Elke munt heeft een aandeel. Hoe groot dit aandeel is hangt af van de waarde van de munt. Dit wordt korfmunt genoemd. Het aandeel van de Duitse Mark is bijvoorbeeld 33% en dat van de Franse Frank bijna 20%. De gulden heeft ongeveer 9.5% en de Belgische Frank iets minder dan 8%. De Britse Pond en de Italiaanse lire verlieten het EMS toen het systeem in augustus 1993 aanvallen van speculanten kreeg waardoor de schommelingmarge werd verhoogd. Deze munten waren al zwak vanwege een slechte binnenlandse economie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.