Indianen

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 3771 woorden
  • 17 november 2002
  • 547 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
547 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Ik doe mijn werkstuk over indianen, omdat ik het een interessant onderwerp vind. Ik heb thuis ook indianensouvenirs. In dit werkstuk staat geen hoofdstuk “geschiedenis”, omdat bijna alles over indianen geschiedenis. Daarom staat er in de inleiding (hier dus) wat informatie over de geschiedenis. Ongeveer 50.000 jaar geleden was er een ijstijd. In die tijd lag ertussen Siberië en Alaska een heel grote gletsjer waardoor de indianen van de ene naar de andere kant konden lopen. De indianen trokken waarschijnlijk achter de mammoeten aan, omdat ze er op jaagden. H.1: Woongebieden. Het woongebied van de indianen bestaat uit de V.S. en Canada. Het noordelijke deel was bijna heel het jaar bevroren en het zuiden was voor een groot deel woestijn. De indianen leefden niet steeds op dezelfde plek, ze trokken. Dat deden ze omdat ze de bizons achterna gingen. Niet alle volken trokken, er waren ook volken die van de landbouw leefden. Ik geef nu een voorbeeld van 5 indianenstammen en hun woonplaats: 1. Rond de Grote Meren leefde een indianenvolk. Ze leefden vooral van landbouw, maar gingen ook wel jagen of vissen. Het volk heette Irokees ze kenden wel 15 soorten maïs, 8 soorten pompoenen en wel meer dan 60 soorten bonen. Die drie producten noemden ze de “drie zusters”. 2. De indianen uit het noorden zijn trekkers, Ze trokken rond in kleine familiegroepen. Er werd toen zo min mogelijk bagage meegenomen. Hun tenten waren tipi’s, dat zijn lichte tenten, dus makkelijk vervoerbaar. Bij het trekken werden soms honden gebruikt. 3. Voordat de kolonisten naar Californië kwamen leefden er veel indianen. Het was toen 1 van de dichtst bevolkte gebieden. Er woonden meer dan 60 stammen. De stammen Yurok, Karok en Hupa hadden ongeveer dezelfde manier van leven als de indianen uit het noorden. 4. De indianen aan de noordwestkust woonden in grote hutten samen met 4 of 5 andere families. Bij hun was het stamhoofd heel belangrijk. 5. In het zuidwesten is het landschap heel anders dan de rest van Noord-Amerika. In het noorden van het gebied zuidwesten is een hoog plateau van rode zandsteen, door de wind en water word dat afgesleten tot grillige rotspilaren. In het zuiden van het landschap ligt een dor en woestijnachtig gebied met hier en daar bergen en langzaam stromende rivieren. Toen de kolonisten kwamen werden de indianen niet weggestuurd, want de kolonisten vonden het er te dor. Er leven nu zelfs nog indianen op dezelfde plek als hun voorvaderen. De dorpen van de indianen worden pueblo’s genoemd. In New Mexico is een pueblo die meer dan 1000 jaar oud is. De pueblo heet Pueblo Acoma.
H.2: Behuizing. De indianen wonen niet allemaal in dezelfde huizen. Er zijn veel verschillen tussen de verschillende stammen. Hieronder laat ik over de 10 huizen wat weten: 1. De tipi is 1 van de beste huizen (een tent). Het werd gebruikt door Prairie-indianen, die jaagden op bizons. Ze waren trekkers dus hadden ze lichte tenten nodig. De tipi’s waren gemaakt van bizonhuiden en houten palen. 2. De plankwoning was het winterverblijf van de stammen uit het noordwesten. Het werd gemaakt van geslepen planken die op een geraamte van palen vastgemaakt werden. De vorm van de plankwoning was meestal rechthoekig. 3. De Navojoïndianen hadden de hogan. Dat was een 6 of 8 hoekige tent. Het werd meestal gebouwd met de opening naar het oosten. Het bestond uit een geraamte van palen en stokken met daarbovenop leem en hout of stenen. 4. In het zuidwesten zijn de rotswoningen die ook wel pueblo’s worden genoemd. Daar leven al meer dan 6000 jaar mensen met de landbouwcultuur. De huizen “worden” gemaakt in de rotsen, van leem en ruwe steenbrokken. 5. Er waren ook huizen van riet. Dat werd gemaakt van een geraamte van houten palen met daarop rietmatten. In het dak zat dan meestel een gat want binnen in het huis was meestal een vuurplaats. De huizen hadden een kegelvorm. Ze zijn het meest gezien in het zuidwesten en in Californië. 6. Een wickup is een soort tent die op een tipi lijkt, alleen is hij niet met leer bedekt, maar met gras of briezen. Het geraamte is van houten palen. Dit was een huis van de volken van het Grote Bekken. 7. De volken van het noordoosten die hebben langgerekte rechthoekige huizen. De volken van het noordoosten waren machtig en ontwikkeld. Ze leefden op vruchtbaarland dat bestond uit bossen en grasvlakten. De huizen werden gemaakt van hout en boombast. Er konden wel 20 gezinnen in, dus waren het hele grote huizen. 8. De wigwam was een tent met de vorm van een halve bol. Het werd gebouwd door de Algonquian-stammen in het gebied van de Grote Meren. De wigwams werden gemaakt van houten palen die rond gebogen waren met daarop rietmatten of boombast. 9. Er waren ook aarden hutten, die hutten werden gemaakt door de Navajo en door de eerste landbouwers op de Prairie. Ze waren gemaakt van leem dat over een geraamte van grote, stevige balken werd gedaan. De balken werden opnieuw gebruikt als er een nieuw huis werd gebouwd. 10. De chickee was het zomerverblijf van de stammen in het zuidoosten, die stammen hadden dorpen die waren omgeven met beveiligde grenzen. De chickee bestond uit een dak en vloer op palen, het had geen muren, omdat het in de zomer wel eens heel heet werd. De hierboven genoemde huizen zijn huizen van de indianen. De indianen hadden ook schuilplaatsen, hier onder staan er 2. 1. De iglo werd gebruikt door indianen. Ze werden gebruikt als de indianen op zeehondenjacht waren, dat gebeurde in het Arctisch gebied. 2. Er werd ook een afdak gemaakt, dat bestond uit stokken, bladeren en boombast. Het werd vooral gebruikt door de volken van het Subarctisch gebied. H.3: Kleding. De indianen hebben veel soorten kleren. De soort kleren die ze droegen hing af van waar en hoe ze leefden. Hier komen 4 voorbeelden van kleding: 1. De stammen die in het noorden leefden hadden warme kleding aan. Omdat het er erg koud was. 2. Uit veel stammen die het oosten en westen kwamen hadden mensen zich versierd met tatoeages. Dat deden ze ook in Californië en in het zuidoosten. Omdat het daar zo heet is droegen de indianen weinig kleren en ze versierden zichzelf met tatoeages. Ze gebruikten naalden van cactussen of schilfers been om patronen in hun huid te kerven. 3. De stammen die jaagden hadden kleren van huiden en bont. De huiden waren meestal van de bizons. 4. De stammen die leefden van de landbouw die maakten hun kleren van plantenvezels. Ze kregen daar vaker dan bij andere stammen nieuwe kleren, want hun kleren konden bederven. Als indianen oorlog gingen houden dan deden ze hun oorlogstooien op. De tooi was gemaakt van goudkleurige adelaarsveren. De krijgers bewezen hun moed door veren van deze sterke dieren te verzamelen. Ze verfden en sneden de veren op verschillende manieren. Aan de vorm van de veer kon je zien hoe moedig de krijger was geweest. Haarstijl en haarversierselen waren belangrijke middelen om er anders uit te zien dan anderen. Sommige indianen smeerden hun haar in met modder en vormden dat tot allerlei vormen. Ze gebruikten het als gel. Veel krijgers schoren hun hoofd kaal om er dreigend uit te zien. Soms bonden de indianen een stijf bijeengebonden bosje dieren haar midden op hun hoofd. De mannen droegen maar zelden een snor of een baard. Ze plukten met een pincet de haren uit hun gezicht. De pincet was gemaakt van schelpen, hout of beenderen. Een pincet van beenderen is beter dan een houten. Veel indianen stammen hadden soorten hoeden. Ze maakten de hoeden van materialen die ze om zich heen in de natuur vonden. De indianen in Californië weefden zonnehoeden, van verschillende soorten riet en ze versierden de hoeden met bloemen. Aan de noordwestkust werden hoeden van berkenbast geweven. En de stammen in de bossen droegen hoofdbanden. Die werden gemaakt van bont of van huiden. Indianen versierden zich met verf (alleen de stammen uit het noorden deden dat). De verf maakten ze van roodbruine modder (dat noemden ze oker). De verf werd gemengd met dierlijk vet. De stammen uit het noordoosten gebruikten verf om te laten zien bij welke groep ze hoorden. De verf had ook een ander doel, door het vet in de verf werd de huid beschermd tegen zonlicht, wind, kou en tegen insecten. De mannen van de Prairie-indianen droegen in de zomer alleen een stukje leer dat tussen hun benen vast werd gemaakt met een riem. In de winter als het kouder werd droegen ze een strak zittende beenbedekking en een knielange tuniek, dat is een wijde lange blouse. De vrouwen droegen jurken die werden zo gemaakt: twee aan elkaar genaaide dierenhuiden, waarbij de huid van de poten (van het dier) werd gebruikt als mouwen. In het koudere noorden werd door mannen en vrouwen kleding gedragen met de vacht er nog op, de vacht van de bizons. De kinderen droegen in de zomer helemaal niks. In de winter droegen ze dezelfde kleren als de volwassenen. H.4: Landbouw. De indianen deden best veel aan de landbouw. De Iroquois (dat is een indianenstam) geloofden dat de gewassen bonen, maïs en pompoen een geest hadden en noemden ze de Drie Zusters. Maïs, bonen en pompoenen werden gedroogd en opgeslagen. Dat deden de indianen omdat ze het dan langer konden bewaren, zodat ze zeker wisten dat ze genoeg voedselvoorraad hadden. Daardoor konden ze meer tijd besteden aan de handel, de jacht, de oorlogsvoering en de ceremonies. Maïs bevat zetmeel voor de energie en kan daarom 75% van de voedingswaarde leveren. De Iroquois kenden 15 soorten maïs. Na het planten van de maïszaad was er niet veel zorg nodig, alleen moesten tot de oogst de vogels weggejaagd worden. Bonen, maïs en pompoenen werden vaak op dezelfde akker verbouwd. Bonen klommen via de maïsplanten omhoog en de pompoenen verstrikten het onkruid en hielden de grond vochtig. De Iroquois-vrouwen ontvlieden de maïs met hertenkraakbeenderen, kookten de korrels dan in een loog (een loog is gemaakt van gekookte as) om de vliezen zacht te maken. Dan werden met een speciale mand de loog en de schillen weggespoeld en de korrels werden gedroogd. En daarna werden de korrels tot meel gestampt met een vijzel en een stamper. Een deel van de maïskolven (die niet tot meel was gestampt) moest bewaard worden voor ’s winters. Want dan was er bijna geen voedsel. De kolven werden gedroogd en in het langhuis opgehangen. Sommige kolven werden ontvliesd en de korrel gedroogd en opgeslagen in kisten of ondergrondse graanschuren. Van de geplette maïskorrels werd pap gekookt of er werden koeken van gemaakt, die werden gegeten met ahornsuiker, honing of vet. Dat vonden de indianen heel lekker. Pompoenen groeiden in de zomer en werden dan vers gegeten. Er zit veel vitamine C in en dat is nodig voor de gezondheid. Een deel van de oogst werd in repen of ringen gesneden en werd dan in de zon gedroogd of de pompoenen werden in huis opgehangen tot ze droog waren en dan werden ze opgeslagen samen bij de bonen en de maïs. Bonen waren belangrijk omdat ze een hoog gehalte aan eiwitten en vitamine B hebben. Als bonen waren gedroogd dan kon je ze wel jaren houden. Ze bedorven toch nooit. H.5: Jacht en Wapens. Jacht: In de laatste ijstijd leefden er mammoeten, de indianen van toen jaagden daar waarschijnlijk op, dat was een sterke prooi. We weten er bijna niks van af want het is ook zolang geleden. Er is wel bekend wat voor een dieren er nog meer leefden, mastodonten, harige neushoorns, bizons, kamelen en paarden. Er is niet bekend of de indianen op de dieren jaagden. Later waren er in het ijskoude Noordpoolgebied indianen die leefden van de jacht en visvangst. Er woonden 30 stammen in het koude gebied. De stammen waren Nomadisch (ze trokken rond). De Chipewyan (dat is een stam) aten de kariboe. Ze volgden de grote kuddes. De kariboe ging als er een nieuw seizoen kwam naar een andere plek en elk jaar was dat dezelfde plek. De Naskapi (dat is een stam) woonden in de taiga (dat is een woud van naaldbomen). Zij jaagden op de kariboe en op andere dieren bijvoorbeeld de eland en de bever. De Naskapi rookten of droogde vlees en vis in de zon. De indianen in dat gebied hadden vaak wigwams, sneeuwschoenwen, kano’s van berkenbast en kleren van huid. Op beren werd ook gejaagd maar de indianen in het Noordpoolgebied die geloofden dat de beren machtige geesten bezaten en daarom respecteerden ze de beren. Van de schedels van de beren werd gedacht dat daar de geest van de beer in zat en dus werden ze bewaard als amuletten. De jager die de beer gedood had verontschuldigde zich tegenover de beer met een gebed. In dat gebed legde hij uit dat hij voedsel nodig had en vroeg of de volgende jachten succesvol verliepen. Als het gesneeuwd had was het makkelijk om een dier te volgen, want de voetsporen waren goed zichtbaar. Een jager kon je niet zomaar zijn, je moest dapper, betrouwbaar en handig zijn. Als een jager dat was dan werd hij beloond met eer en respect. De indianen gingen ook op jacht om hun jachtgebieden te verdedigen. Wapens: Indianen voeren oorlogen en hadden daar wapens bij nodig en ook bij de jacht waren wapens nodig. Indiaanse krijgers kropen snel en stil naar de vijand toe, ze vielen dan aan (dat was heel moedig) en dan draaiden ze zich om en renden snel weg. Terugtrekken was geen schande. Als indianen van dichtbij aanvielen gebruikten ze de oorlogsknuppel, daar sloegen ze mee. Als ze ongeveer van 20 meter afstand aanvielen gebruikten ze de speer. De speer werd meestal eerst in een pot met slangengif gedoopt en dan gegooid. Maar ze gebruikten van ongeveer 20 meter afstand ook de Tomahawk, dat was de oorlogsbijl van de Noord-Amerikaanse indianen. De bijlen werden heel precies en met veel kracht naar de vijand gegooid. En vanaf ongeveer 100 meter afstand werd er altijd met pijl en boog geschoten. De pijl was vlijmscherp en werd net zo als een speer in het slangengif gedoopt en dan werd de pijl geschoten. De Siouxe (een stam) maakten bogen van essen hout en de boogdraad van 2 in elkaar gedraaide pezen. De oorlogsboog kon sneller afgevuurd worden dan een geweer en was over een afstand van 100 meter zeer precies en dodelijk. De indianen verweerden zichzelf met schilden. De schilden werden van bizonhuiden gemaakt en ze werden beschilderd met magische tekens. Als het schild gemaakt was werd het zorgvuldig ingepakt zodat de magische krachten niet weg konden vloeien. Als het gevecht dan begon werd het schild uitgepakt. H.6: Dagelijks leven. Iedere indianenstam had zijn eigen gewoontes maar er waren ook stammen die dezelfde gewoontes hadden als anderen. Veel indianenstammen van nu hebben dezelfde gewoontes als hun voorvaderen, die gewoontes zijn wel een beetje gemoderniseerd. De tradities zijn nog wel hetzelfde. Voor indianen was het een gewoonte om de tipi’s met de openingen naar het oosten te zetten, omdat de wind meestal uit het westen kwam. Het huwelijk van indianen bestond niet altijd uit 1 man en 1 vrouw. De vrouwen hadden zoveel werk dat ze vaak blij waren als hun man een vrouw erbij nam (dan deden de vrouwen samen het werk). In het dorp waren vaak meer vrouwen dan mannen, omdat de mannen vaak omkwamen bij oorlogen en bij de jacht. De kinderen hadden een fijne jeugd. Ze speelden met pijl en boog, kleine tipi’s en poppen. Dat deden ze om over het leven te leren voor als ze volwassen werden. Er werd van de kinderen verwacht dat ze zich zouden gedragen op een manier die geen schade en schande aanricht aan het dorp. Ze leerden ook al jong om niet te schreeuwen als eer vijanden in de buurt waren. De krijgers waren bijna altijd alleen maar mannen, maar soms waren er ook vrouwen die vochten en jaagden. Er werd natuurlijk ook aan sport gedaan. De mannen deden aan teamsport. Kleine Broer van de oorlog was een teamsport. Er konden wel 100 mensen in 1 team zitten. Het veld had geen grenzen en de doelen konden wel 100 meter breed zijn. De spelers moesten de bal tussen de doelpalen zien te gooien. Het spel was afgelopen als 1 van de teams 12 doelpunten had gemaakt. Het spel duurde vaak uren. Omdat er geen spelregels waren werd het vaak een bloederige strijd met veel ongelukken. De spelers werden geduwd en geslagen en raakten vaak ernstig gewond, soms was het dodelijk. Het spel werd met een soort stick gespeeld. Het spel paalbal vonden de indianen erg leuk. Bij dit spel deden mannen en vrouwen mee. Als dit spel gespeeld werd werd er een paal in de grond geslagen op het dorpsplein. De bedoeling was om de paal te raken met de bal. De vrouwen mochten met de handen gooien en de mannen moesten de stick gebruiken (dezelfde stick als van het spel Kleine Broer van de oorlog).
H.7: Geloof De indianen geloofden in de “Grote Geest”. Sommige stammen geloofden dat alle kracht van de Grote Geest kwam. Ze geloofden dat hun wereld was gevuld met geesten die macht hadden. Dat waren de Grote Geest en de geesten van de dode mensen. De geesten konden wonen in: Plaatsen, personen, dieren en in voorwerpen. De indianen zongen tot de geesten om hun hulp te vragen. Niet iedereen kon dat. De medicijnmannen (ook sjamanen genoemd) hadden een heilige kracht. Ze konden contact maken met de geesten. Daarom werden ze de genezers, de leiders en de adviseurs van de indianenstam. De sjamaan kon een man of een vrouw zijn. De sjamanen droegen geneeskrachtige kruiden bij zich. Daarom noemden de Europeanen hun “medicijnmannen”, maar voor de indianen waren niet de kruiden het belangrijkst, maar de innerlijke kracht van de sjamaan. De indianen geloofden dat mensen ziek werden door een boze geest of dat de zieke zijn ziel kwijt was geraakt. Dan gebruikte de sjamaan een zielenvanger. Dat was een besneden en versierde ivoren of benen buis die de ziel ving en terug gaf aan de zieke. De sjamaan had altijd een gesneden houten beeldje met een handvat bij zich. Dat beeldje moest de beschermgeest van de sjamaan voorstellen. Via die beschermgeest had hij toegang tot de geestenwereld. Hij gebruikte dit beeldje om een kwade geest bij een zieke uit te drijven. De sjamanen hadden ook een medicijntas vol met kruiden. Er waren kruiden tegen oorpijn, hoofdpijn, maagpijn, bloedingen, zwellingen, astma en nog veel meer. Ze gebruikten ook cafeïne om iemand meer energie te geven en uit een plant werd salicylzuur gehaald (soort aspirine). Tegen de Europese epidemieën, zoals de pokken, hadden de sjamanen geen medicijn. Daarom stierven er veel indianen aan. Er werden vaak ceremonies gehouden om de Grote Geest te vereren. De indianen hoopten dan dat de Grote Geest hun niet zou laten lijden en dat de jacht goed zou gaan. Tijdens de bizonjacht hielden veel stammen de Zonnedans> Dat was hun grootste ceremonie. Het doel was: De Grote Geest bedanken voor de hulp en bidden voor de toekomst. De zonnedans duurde een aantal dagen en nachten. De stam bouwde een heilig zonnedanshuis. Daarin werd een heilige populier gezet (met een gevorkte bovenkant). Die populier was omgehakt door heilige vrouwen. De indianen gingen dagenlang dansen. Op het eind gingen sommige indianen zichzelf pijn doen, zodat de Grote Geest hun ander lijden zou besparen. De indianen rookten verschillende pijpen. Al die pijpen hadden met de geesten te maken: - De Vredespijp: Om vrede te sluiten tussen de verschillende volkeren en de geesten gunstig te stemmen, zodat er geen oorlog meer zou komen. - De Donderpijp: Als het ging onweren moest het roken van de Donderpijp de indianen beschermen tegen blikseminslag. - De Gebedspijp: De rook was de adem van het gebed. Het roken van de pijp was een heilig pad naar de geestenwereld. Aan het eind van hun leven zou de dood komen. De indianen zongen dan hun eigen persoonlijke dodenzang, die ze al hun hele leven geoefend hadden. De doden werden meestal gecremeerd of begraven in eenvoudige ondiepe graven. Dan konden zij zich weer gemakkelijk mengen met de aarde. De meeste stammen geloofden in een gelukkig leven na de dood. Daar zou de zon schijnen, de oogsten zouden goed zijn en op de eeuwige jachtvelden zouden genoeg dieren zijn om op te jagen. H.8 : De indianen van nu. De oorspronkelijke Noord-Amerikanen zijn indianen, Het volk heeft 2,5 miljoen mensen. De helft van de indianen leeft buiten de reservaten (dat zijn gebieden waar de indianen vrij in kunnen leven). De indianen leven in de V.S en Canada. De indianen hebben nog steeds dezelfde tradities als vroeger. Het Amerikaanse en Canadese regeringsbeleid wilde reservaten maken waar de indianen zelf moesten regeren, maar om oorlog, ziektes en hongersnood te verkomen hebben ze het toch maar niet gedaan. De Mohawks (een stam) van het noordoosten zijn bekend om hun goede werk bij het bouwen van bruggen en wolkenkrabbers. Een Mohawk dorp heeft de wolkenkrabber-boom in New York gemaakt in 1930. En nu nog verhuurd de Mohawk z’n talenten voor het bouwen van bruggen en wolkenkrabbers. De bouwvakker Richard Glazer Danay (een Mohawk) Beschilderde zijn bouwhelm met allerlei mooie beelden. Het was de moderne Mohawk hoofdtooi. Er worden oude ceremonies gehouden bijvoorbeeld om aan te geven dat een meisje volwassen wordt. Dan hebben ze 4 dagen feest. Meer dan 200 000 indianen van de Navajo leven in hun reservaat. Het reservaat is 6 miljoen hectare. De indianen hebben veel verschilldende meningen gehad over of zij de Amerikaanse levenswijze over zouden nemen. Uiteindelijk hebben ze de levenswijze toch een beetje overgenomen. De stamraad houdt nog steeds vergaderingen in het Navajo en ceremonies blijven het middelpunt van hun stamleven. De ceremonies zijn dan meestal om de zieken te genezen. De Navajo weven en edelsmeden, dat vormt de belangrijkste bron van inkomsten. Sinds 1960 hebben de Canadezen en de V.S. regering geld gegeven voor nieuwe onderwijsprogramma’s. De stammen moesten de programma’s wel zelf uitvoeren. De nieuwe scholen geven les in de stamtaal en Engels. Er is een congres geweest in 1988. Toen is er een wet aangenomen, waarin staat op welk lannd de indianen recht hebben. De indianen zijn daarna op dat land 33 casino’s gaan openen. Daardoor kregen veel indianen werk. Van de winst betalen ze de scholen, huizen en gezondheidszorg. Dan blijft er nog geld over. De stammen maken ruzie over de besteding van dat geld. Sommige leiders vrezen dat het gokken toch niet goed is voor de mensen. Slot. Ik vond het leuk om dit werkstuk te maken. Ik heb er ook van geleerd en omdat wij aanstaande zomer naar de Verenigde Staten gaan en misschien wel een indianenreservaat gaan bezoeken is het extra leuk. Ik hoop dat de lezers het ook een mooi, leuk en leerzaam werkstuk vinden.

REACTIES

S.

S.

Dank jullie wel voor het helpen van mij werkstuk.
Ik heb van deze site veel geleerd.

13 jaar geleden

A.

A.

misschien hadden jullie meer kunnen vertellen over tradities daar ben ik naar op zoek......

10 jaar geleden

L.

L.

Ik vond het een prachtig werkstuk er staat zelfs meer info op dan Wikipedia. =D

10 jaar geleden

S.

S.

ik vind nergens speciale tradities en dat is nu eigenlijk wat ik nodig heb maar het is wel een uitstekende spreekbeurt!

9 jaar geleden

D.

D.

ik heb goeie informatie gekregen aar ik mis wel iets over de iandianen stammen van hoeveel indianen er geveer in zo'n inianenstam zatn

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.