Picasso

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 6586 woorden
  • 19 april 2002
  • 234 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
234 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Pablo Ruiz y Picasso werd geboren in 1881 en stierf in 1973. Hij toonde al op jonge leeftijd een exceptioneel talent. Nadat zijn familie zich in Barcelona had gevestigd, leerde hij de kunst uit Frankrijk en Noord Europa kennen. In 1900 bezocht hij Parijs en in 1901 vestigde hij zich definitief in de Franse hoofdstad, hèt centrum van de moderne kunst op dat ogenblik. Picasso heeft tal van kunstdisciplines beoefend, maar vooral voor de ontwikkeling van de schilderkunst is hij van uitzonderlijk belang. Niet alleen als schilder echter reikte hij tot grote hoogte, ook als lithograaf en tekenaar staat zijn werk op een ongekend hoog niveau. Zijn onderwerpkeuze bestond uit naakten, clowns, bedelaars, stillevens en klassieke motieven. Bovendien gaf hij nieuwe interpretaties van werken van onder andere Manet en Rembrandt. Biografie Pablo Ruiz Picasso werd op 25 oktober 1881 geboren in Plaza de la Merced, Malaga, in Spanje. De geboorte verliep moeizaam en het schijnt dat de baby sigarenrook in zijn neus geblazen kreeg om zijn ademhaling op gang te brengen, Picasso was de enige zoon van de familie en zijn knappe verschijning en vroeg ontwikkelde talenten deden hem algauw wennen aan lofprijzingen en liefde; dit zou zijn hele leven zo blijven. Picasso's vader, Jose Ruiz Blasco, was ook een kunstenaar - stillevens van dood wild en bosjes seringenbloesem waren zijn specialiteit -, maar om rond te komen gaf hij tekenles en was hij curator van het plaatselijke museum. Zowel Don Jose als Picasso's moeder, Maria Picasso Lopez, moedigden de artistieke ambities van hun zoon aan, toen hij al zeer jong bijzonder getalenteerd bleek te zijn. Later nam Picasso zijn moeders naam aan, omdat 'Ruiz' in zijn streek veel voorkwam. Picasso wilde niets anders dan schilderen en ging alleen naar school als hij een van zijn vaders duiven en wat kwasten mee mocht nemen. Don Jose stimuleerde Picasso om volgens de academische regels te tekenen; jaren later, toen Picasso als oude man een expositie van kindertekeningen bezocht, merkte hij op: 'Toen ik zo oud was, kon ik te4mn als Rafael, maar het kostte me mijn hele leven om te leren tekenen als zij.' In 1895 verhuisde de familie naar Barcelona, in die tijd nam literair en artistiek centrum dat ontvankelijk was voor de ideeën van de Europese avant-garde. Hoewel hij terechtkwam in de hogere klassen van de kunstacademie 'La Lonja' en een serie traditionele portretten en grote figuren composities creëerde, brak Picasso al snel met de academische traditie. Dit was ook het gevolg van acht maanden schetsen, werken en eten met de boeren van het primitieve dorpje Horta de San Juan in Catalonië, waar hij heen ging om te herstellen nadat hij in de lente van 1898 roodvonk had gehad. Picasso gedijde goed in het intellectuele kunstenaars- wereldje van Barcelona. Schrijvers, dichters, journalisten en kunstenaars ontmoetten elkaar bij Els Quatre Gats, een café met de karakteristieke sfeer van het Parijse Quartier Latin. Diep in de nacht, na hun filosofische en kunstzinnige discussies, bezochten Picasso en zijn vrienden de muziektenten en de prostituees van Sarrio Chino, Barcelona's bruisende rosse buurt. Ondanks de mogelijkheden in Barcelona moest elke kunstenaar die hogerop wilde Parijs bezoeken, rond de eeuwwisseling het culturele middelpunt van de avant-garde. Picasso kwam er in 1900 en leefde drie jaar lang afwisselend in Parijs en Barcelona. Overdag bestudeerde hij de Griekse, Romeinse en Egyptische zalen in het Louvre en de werken van Bonnard, Denis, Toulouse-Lautrec en andere kunstenaars in de galeries van de Rue Lafitte. Alle avantgardistische stijlen waren te vinden in Parijs en Picasso had de basis van al deze stijlen algauw in zich opgenomen. 's Avonds kwam hij de onderwerpen van Toulouse-Lautrec tegen in de cafés en bordelen van Montmartre. Hij maakte kennis met de dichter en journalist Max Jacob, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef, Ondanks Picasso's gebrekkige beheersing van het Frans, liet Max Jacob hem kennismaken met de poëzie van Baudelaire, Rimbaud, Vivlaine en Mallarme. Veel van Picasso's latere hartsvrienden waren dichters. Picasso en Max Jacob woonden bij elkaar en deelden een bed, waar Max 's nachts en Picasso (die normaal 's nachts werkte) overdag in sliep. Het was een tijd vol armoede, kou en wanhoop. Stapels tekeningen van Picasso vonden hun weg naar de haard voor wat warmte. Ook was Picasso diep geschokt door de zelf- moord van een oude vriend, Carlos Casagemas, als ge- volg van een onbeantwoorde liefde. Al deze zorgen en beproevingen komen naar voren in de droefgeestige schilderijen uit de blauwe periode (1901-1904/1905) - Picasso's eerste echt eigen stijl - toen hij sociale verschoppelingen schilderde om thema's als armoede, ongevoeligheid, vervreemding en wanhoop uit te druk- ken in kille tinten kobalt en indigo. De statige, knappe Fernande Olivier maakte een einde aan de eenzame figuren van Picasso's blauwe periode. Met haar kreeg Picasso zijn eerste vaste relatie. De gracieuze sensuele en rustige schilderijen uit de roze periode (1905-1906), vloeiden voort uit Picasso's nieuw verworven gevoel van zekerheid. Hij werkte 's nachts erg hard, ging tegen zonsopgang naar bed en stond om 1690 uur op voor zijn ontbijt en een bad. Zijn nieuwe onderwerpen waren acrobaten en dansers, romantische harlekijnen (zelfportretten) en andere circus- artiesten, geïnspireerd als hij was door de leden van het Bedrand circus, dat hij vaak met Gerande bezocht. Onder de vrienden en hun vriendinnen die samen- kwamen bij de Bateau-Lavoir op de Butte de Montmartre, bevonden zich onder andere de kunstenaars Gris, Derain, Vlaminck, Matisse en Braque, met wie Picasso de kubistische stijl ontwikkelde. Ook behoorden hiertoe de critici Guillaume Apollinaire en Ander Salon en verder de verzamelaars Gertrude en Leo Stein, die regelmatig werk van Picasso kochten, en verscheidene kunsthandelaren, waaronder vanaf 1907 Danid-Henry Kahnweiler. De schilderijen uit de roze periode verkochten uitstekend en al snel kwam aan Picasso's armoede voorgoed een eind. In 1907 schilderde Picasso Les demoiselles d'Avignon, dat figuren in een bordeel afbeeldde. Hij werkte aan een minder naturalistische, meer geometrische stijl en had ook de primitieve Afrikaanse en Polynesische beeldhouwwerken ontdekt, die in enkele Parijse zaken te vinden waren en die hem stimuleerden tot het afbedden van totem-figuren en maskers op zijn schilderijen. Les demoiselles d'Avignon schokte zelfs Picasso's dierbaarste vrienden, ook zijn vriend Braque, die echter algauw onder de invloed raakte van Picasso's nieuwe ideeën

De uitbarsting van creatieve energie waaruit Picasso's kubistische werken voortkwamen was ontketend door Marcelle Humbert, de nieuwe vrouw in zijn leven, wier naam hij omdoopte tot 'Eva' - zijn 'eerste liefde'. In zijn verhouding met Fernande waren steeds meer spanningen ontstaan en de relatie werd abrupt beëindigd in de lente van 1912, toen Picasso Eva meenam naar Avignon. Braque en Picasso werkten nu in de winter samen in Parijs en in de zomer op het platteland, maar het uit- breken van de oorlog in 1914 zette een punt achter hun vruchtbare samenwerking. Braque nam dienst in het leger en Picasso, een Spanjaard en pacifist, deed dit niet. Ook andere vrienden gingen in dienst, onder anderen Apollinaire en Derain. Picasso voelde zich steeds geïsoleerder en depressiever en kon zich niet concentreren op zijn werk. Zijn eenzaamheid werd nog meer vergroot door de dood van Eva in 1915, als gevolg van tuberculose. Picasso werd in 1917 gered door Jean Cocteau, die hem meenam naar Rome om het achterdoek, de decors en de kostuums te ontwerpen voor Parade, een ballet van Diaghilev met het Russisch Ballet. Picasso bestudeerde Michelangelo en Rafael in de Sixtijnse kapel en werd verliefd op Olga Kochlova, een lid van Diaghiliws balletgezelschap. Olga en Picasso trouwden op 12 juli 1918. Gestimuleerd door zijn vrouw, werd Picasso een kunstenaar voor de hogere kringen en stortte hij zich in 'La vie snob'. Hij verhuisde naar een luxueus appartement in de Rue la Boetie - een begerenswaardige buurt in Parijs. Hij genoot veel aanzien bij alle leden van de beau monde en werd het modieuze middelpunt in elke salon; langzamerhand verloor hij het contact met zijn vroegere onconventionele vrienden. Hoewel de première van Parade op een grote flop uit was gelopen, bleef Picasso nog tot 1924 met Diaghilev werken. Tegelijkertijd maakte hij kubistische landschap- pen en stillevens en, toen Olga zwanger raakte, een serie moeder-en-kind schilderijen en weelderige naaktfiguren. Hun zoon Paolo werd geboren op 4 februari 1921. Picasso met zijn kinderen, Paloma en Claude. Hij hielp hen met tekenen, en merkte op dat het hem zijn hele leven had gekost om te leren tekenen als een kind. Picasso's grote verbeeldingskracht, bijzondere talenten en grenzeloze
veelzijdigheid leidden tot de ontdekking van nieuwe manieren van
uitdrukken, die de richting van de moderne kunst bepaalden. In de jaren '20 en '30 bleef Picasso in verschillende stijlen schilderen. Hij was op de hoogte van de nieuwe ontwikkelingen binnen de moderne kunst - het surrealisme, expressionisme en de abstracte schilder- kunst - en in 1923 noemde Andre Breton hem degene die de aanzet had gegeven tot het surrealisme. Picasso was echter fel gekant tegen het surrealistische gebruik van het irrationele en onderbewuste. Niets hield hem af van zijn zoektocht naar nieuwe manieren om de menselijke vormen en gesteldheden tot uitdrukking te brengen. De dans was zijn eerste schilderij dat heftige emoties en vervormingen van het lichaam toonde. Deze menselijke 'monsters' kwamen ook in de late jaren '20 en '30 steeds weer terug. Dit had voor een deel te maken met Picasso's mislukte huwelijk Picasso was steeds minder tevreden met zijn levensstijl en Olga was prikkelbaar en jaloers geworden. Hij sloot zichzelf op in zijn atelier om de problemen te ontvluchten en werkte aan de gravures voor Ovidius' Metamorfosen en Balzacs Le chef d'oeuvre inconnu. Olga's jaloezie kreeg een aanleiding toen Picasso in 1927 een relatie aanknoopte met de slanke, blonde, 17-jarige Marie-Therese Walter en hun huwelijk kwam tenslotte tot een eind toen Marie-Therese in 1935 zwanger werd en Picasso een echtscheiding aanvroeg. Aangezien hij nog altijd de Spaanse nationaliteit bezat, was alleen een wettelijke scheiding mogelijk Olga bleef echter op de achtergrond van zijn leven aanwezig tot ze in 1955 aan kanker overleed. Ze schreef hem bijna iedere dag ellenlange schuldbrieven en dook op bij exposities of op het strand, overal waar ze maar dacht hem aan te zullen treffen, om hem en zijn vrouwelijke gezelschap uit te schelden. Picasso begon een verhouding met Marie-Thérèse nadat hij haar had ontmoet op straat en had gezegd 'u hebt een interessant gezicht. Ik zou graag een portret van u willen maken. Belangrijke Jaartallen Pablo Picasso 1881 geboren in Málaga, Spanje
1895 verhuist naar Barcelona; bezoekt de kunstacademie La Lonja
1900 reist naar Parijs
1904 ontmoet Fernande Olivier
1907 schildert Les demoiselees d'Avignon; zet ontwikkeling van het kubisme in gang
1912 wordt verliefd op Marcelle Humbert ('Eva') 1917 reist naar Rome om aan de Parade mee te werken; ontmoet Olga Kochlova
1918 trouwt met Olga
1925 schildert De dans
1927 begint een verhouding met Marie-Thérèse Walter
1935 laat zich scheiden van Olga
1936 ontmoet Dora Maar; Spaanse burgeroorlog
1937 schildert Guernica

1943 ontmoet Françoise Gilot
1961 trouwt met Jacqueline Rogue
1973 overlijdt in Mougins, Frankrijk EMOTIONELE BETROKKENHEID Picasso had altijd moeite zijn emotionele reactie op de werkelijkheid te uiten, of die werkelijkheid nu het menselijk lijden betrof, de vrouwen in zijn leven of de gewone zaken die hem omringden - zijn pet, pijp en tabak, bril, de boeken, maskers, tapijten en allerlei vergaarde spulletjes - in zijn atelier. Het ging om zijn persoonlijke reactie op deze dingen. 'Ik vind het walgelijk', zei hij, 'als een vrouw een pijp schildert, want ze rookt hem niet.' Hij wilde dat zijn schilderijen 'emotie uitdroegen'. 'Realiteit' in de kunst betekende voor Picasso niet per se een letterlijke weergave van wat hij om zich heen zag. Hij wilde het wezen van een onderwerp uitdrukken en als dat inhield 'abstract maken' of de overbodige elementen weglaten, of het onderwerp veranderen, dan deed hij dat. Hij dacht nooit in termen van abstracte en concrete vormen, er gold alleen wat deze vormen voor hem betekenden. Soms schilderde Picasso meer naturalistisch, zoals bijvoorbeeld in de blauwe en roze perioden; andere keren veel minder naturalistisch - zijn kubistische schilderijen zijn hier een voorbeeld van. Hij vond alle stijlen even sterk, maar was nooit een voorstander van de academische kunstprincipes en hij brak algauw met de academische traditionele opleiding uit zijn jeugd: 'Kunst is niet het toepassen van schoonheidsregels, maar wat gevoel en verstand uitdrukken, los van elke regel. Als we van een vrouw houden, gaan we niet haar ledematen meten. We hebben lief met onze verlangens...' Het enige commentaar op kunst dat Picasso ooit zelf schreef (gekant tegen de opinies uit interviews en van vrienden) was 'Het schilderen is sterker dan ik Het onderwerpt me aan zijn wil.' Dit illustreert duidelijk zijn visie. Schilderen was volgens Picasso het spuien van ideeën en gevoelens en het creatieve proces zelf was waar het om ging. Als hij schilderde, kon het gebeuren dat een bos bloemen verscheidene veranderingen onderging en een vis werd, vervolgens een haan, om te eindigen als het hoofd van een faun. Picasso werkte vaak met dit soort verschillende stadia, op zoek naar een spontaan, impulsief idee, zonder het effect van zijn werk te bederven. Picasso werkte zowel met als zonder model. Na 80 sessies met Gertrude Stein bijvoorbeeld, was hij nog altijd niet tevreden over haar 'naturalistische' portret. Hij poetste het hoofd uit met terpentijnolie, keek tijden niet naar het doek om en voltooide het uiteindelijk in een keer, zonder zijn model. Voor zijn meest 'abstracte', kubistische portretten, werkte hij echter vaak met modellen. Met of zonder model, Picasso verloor de realiteit nooit uit het oog, hoewel de surrealisten hem hun voorbeeld noemden en hij vanwege zijn kubisme werd gezien als de voorvader van de abstracte schilders. Zelfs wanneer hij een onderwerp in geometrische, kubistische vormen opdeelde en de schilderkunst zo losmaakte van de traditie om natuurlijke vormen te imiteren, had Picasso altijd een onderwerp: een persoon, een landschap, of een stilleven. 'Een paar penseelstreken zonder betekenis zullen nooit een schilderij worden', zei hij ooit 'Mijn verfstreken staan altijd voor iets - een stier, een arena, de zee, de bergen, de menigte... om tot abstractie te komen moet men altijd uitgaan van de concrete werkelijkheid... Kunst is een taal van symbolen. Twee gaten symboliseren een gezicht genoeg om het beeld op te roepen, zonder het weer te geven. Maar is het niet vreemd dat dit zo simpel gedaan kan worden?' Beeldhouwen Ook voerde Picasso verregaande vernieuwingen door op het gebied van de beeldhouwkunst. In 1912 schiep hij Gitaar, het eerste beeld dat niet was ontstaan uit beeldhouwen of modelleren, maar uit samenvoeging van verschillende objecten en materialen op een revolutionaire nieuwe wijze. Het was in deze periode dat hij nieuwe kubistische schildervormen ontdekte en collages maakte met verschillende vormen van allerlei materialen die hij op het doek bevestigde - de eerste schilderijen zonder olieverf. Verder creëerde hij driedimensionale assemblages op doek, die noch schilderijen, noch beelden waren. Aan het eind van de jaren '20 begon Picasso met het maken van open draadconstructies, die eruit zagen als 'tekeningen in de ruimte.' Altijd uit op nieuwe technieken, nodigde hij zijn vriend Julio Gonzalez uit op Boisgeloup en leerde van hem hoe metaalkonstructies worden gemaakt. Deze nieuwe 'beelden' hadden geen middelpunt en geen massa, maar hoewel de abstracte kwaliteiten van de vorm erg belangrijk waren, had Picasso nooit belangstelling getoond voor de zuiver abstracte beeldhouwkunst. Vaak keerde hij terug naar het ontwerpen van meer traditionele beelden van het menselijk gelaat en lichaam, als hij het idee kreeg dat hij te ver afdwaalde. Picasso produceerde een enorme hoeveelheid kunstwerken. Men zei dat hij in zijn jonge jaren in Parijs wel drie doeken per dag schilderde. Zeker is dat hij razend- snel kon werken en toen hij al bejaard was, voelde hij nog altijd dezelfde drang tot schilderen. Hij gebruikte alle materialen die maar voorhanden waren: olieverf, inkt, krijt, pen, houtskool en hij schiep beelden uit ijzer, brons, gips, bladmetaal, steen en rommel uit prullenbakken en maakte gravures en lithografieën - de lijst is oneindig. Op late leeftijd begon Picasso met pottenbakken en paste hij geheel nieuwe technieken voor linoleumsneden toe. Voor Picasso was werken een manier van leven. Picasso's stijlen zijn net zo gevarieerd en hij wilde niet dat zijn kunst werd gezien in het licht van vooruitgang of ontwikkeling. Een groot deel van zijn leven werkte hij tegelijkertijd in verschillende stijlen en koos hij de stijl die paste bij een bepaalde stemming en waarmee hij die stemming het best tot uitdrukking kon brengen. Van het ene op het andere moment kon hij overstappen van een kubistische constructie op een klassieke lijntekening. 'De verschillende stijlen die ik in mijn kunstwerken heb toegepast', zei Picasso, 'moeten niet als een ontwikkeling worden beschouwd, of als het zoeken naar een onbekend schildersideaal. Als ik een manier heb gevonden om iets uit te drukken, dan is dat gebeurd zonder dat ik over het verleden of de toekomst heb nagedacht. Ik denk niet dat ik totaal verschillende elementen heb gebruikt in mijn diverse schilderstijlen. Als de onderwerpen die ik heb willen weergeven de indruk wekken dat ze zijn ontstaan uit verschillende expressieve stijlen, dan heb ik er niet over nagedacht. Ik heb nooit geëxperimenteerd.' VROUWELIJKE INSPIRATIE Het menselijk lichaam bleef door alle perioden heen Picasso's grootste inspiratiebron: de blauwe en de roze, de 'negerperiode' (toen hij de simpele vormen en expressieve kracht van beelden uit primitieve culturen was gaan bewonderen), de kubistische en de classicistische periode. Meestal koos hij vrouwelijke figuren, geïnspireerd door de verschillende vrouwen die hem omringden. Soms onderwierp Picasso deze vrouwen aan groteske vervormingen, meestal als zijn eigen emotionele leven op zijn kop stond. In deze werken uitte hij zijn eigen emotionele en erotische gevoelens, die volgens hem meer waarheid bevatten dan de traditionele gelijkenissen. Picasso hield er vreemde werkmethoden op na. Als het even kon, werkte hij 's nachts en hij gaf de voorkeur aan kunstlicht, dat hij constanter en 'opwindender' vond. Kleuren waren voor hem inderdaad minder belangrijk dan lijnen, vormen en composities en dat is waarschijnlijk de reden dat hij vaak monochrome of bijna monochrome werken schilderde, zoals in zijn blauwe, roze en kubistische perioden. Hoewel hij Matisse kende en veel respect voor hem had, was Picasso niet bijzonder geïnteresseerd in Matisse's decoratieve en abstracte gebruik van felle kleuren. Picasso's hele leven stond in het teken van nieuwe ontdekkingen. Hij was zeer visueel ingesteld en was al van jongs af aan in staat allerlei verschillende technieken toe te passen en diverse stijlen aaneen te smeden en zo iets persoonlijks te scheppen. Maar hij was nooit tevreden met een ontdekking - die liet hem verlangen naar de volgende. Op hoge leeftijd begon hij met pottenbakken in de Madoura werkplaats in Vallauris en ontdekte hij nieuwe technieken, glazuren en manieren om een oppervlak structuur en patroon te geven door er objecten als bladeren op af te drukken. Zo maakte hij ook de techniek van de linoleumsnede tot een veelzijdiger en expressiever middel. 'Het meest essentiële in deze tijd met zijn zwakke moraal, is enthousiasme', vertelde Picasso een vriend. 'Enthousiasme is wat we het hardste nodig hebben, wij en de jongere generatie.' Door zijn onvermoeibare creativiteit en gevarieerdheid, wordt Picasso binnen veel 20ste eeuwse kunststromingen beschouwd als koploper en inspiratiebron. Picasso's eerste vrouw
In Rome ontmoette Picasso Olga Kochlova, één van Diaghilevs danseressen. Olga, dochter van een Russische generaal, was een knappe, conventionele vrouw met sterke wil. Het paar is hier te zien bij de première van Parade in Parijs, in mei 1917; een jaar later trouwden ze.
Model en minnares 17-jarige Marie-Therese Walter, Picasso wordt hevig verliefd op dit meisje en zij is een van de redenen dat zijn huwelijk met zijn eerste vrouw mislukt. Gelukkige jaren Françoise Gilot was een veelbelovende schilderes met wie Picasso in mei 1943 voor het eerst kennismaakte. Ze was intelligent, levendig en knap en zag haar relatie met Picasso als 'een uitdaging die ik niet kon weigeren'. In 1946 ging ze met hem samenwonen en ze betekende een periode van geluk en evenwicht voor Picasso, die opgetogen was met de geboorte van Claude en Paloma. Prestaties en kunststromingen Picasso, Pablo, officieel: Pablo Ruiz Picasso (Malaga 25 okt. 1881 – Mougins 8 april 1973), Spaans schilder, tekenaar, beeldhouwer, grafisch kunstenaar en keramist, begon zijn artistieke activiteiten onder leiding van zijn vader, die in 1891 benoemd werd tot hoogleraar aan de kunstacademie te Coruña; in 1895 volgde diens benoeming aan de academie in Barcelona, waar de zoon in 1896 voor de tekenklas werd ingeschreven. Toen hij zestien jaar was, vond de eerste tentoonstelling van Picasso's werk plaats. In Barcelona verkeerde hij in de kring van jonge, vooruitstrevende schilders en schrijvers, die hem in contact brachten met de internationale stromingen in de beeldende kunst. In het najaar van 1897 werd hij toegelaten tot de Koninklijke Academie San Fernando te Madrid, die hij echter al in het volgende jaar verliet; hij ging schilderen op het land. In 1900 keerde hij naar Barcelona terug, waar het vooruitstrevende blad Joventud (= Jeugd) zijn tekeningen publiceerde; in hetzelfde jaar maakte hij zijn eerste reis naar Parijs, waar schilders als Henri Toulouse-Lautrec zijn voorbeeld waren. In 1901 werkte hij in Madrid, waar hij met zijn vriend Soler het tijdschrift Arte Joven (= Jonge Kunst) oprichtte; hij maakte de illustraties voor het eerste nummer. Pablo Picasso wordt beschouwd als de grootste vernieuwer van de schilderkunst in deze eeuw. Hij zette zich fel af tegen het impressionisme, dat volgens hem een volledige anarchie in de schilderkunst had veroorzaakt. Hij bewonderde de oude Egyptenaren en de Grieken, voor wie de kunst gebonden was aan vaste regels. Picasso vond dat de schilderkunst verloren dreigde te gaan toen deze het contact met de oude tradities verloor. Zoals iedere schilder, maakte Picasso een ontwikkeling door. Het werk uit zijn vroegste perioden wordt naar de overheersende kleuren achtereenvolgens de ‘Blauwe Periode’ en de ‘Roze Periode’ genoemd. Toch zijn de kleuren niet de meest karakteristieke kenmerken van dit vroege werk. Veeleer overheerste in de Blauwe Periode het tragische element. Hij schilderde in die tijd vrouwen, harlekijns en circusmensen in hun armoede. Hij legde sterk de nadruk op de lijn en de vorm, om bijna éénkleurig de troosteloze sfeer uit te drukken. In de daaropvolgende Roze Periode, die minder roze is dan de Blauwe Periode blauw, worden Picasso’s thema’s decoratiever . 1. De blauwe periode
Een tweede reis naar Parijs bracht hem ook daar, in de kunsthandel Ambroise Vollard, een tentoonstelling, een lovende bespreking hiervan in de Revue Blanche, en de eerste contacten met de Parijse artistieke avant-garde. Tegelijkertijd begon bij Picasso (zo signeerde hij voortaan zijn werk) de blauwe periode: uitbeeldingen van figuren aan de rand van de maatschappij – bedelaars, straatzangers, enz. – in een dof blauw, zonder enige aanduiding van hun omgeving, als geïsoleerde, tragische wezens. Deze periode duurde tot 1904, het jaar waarin hij zich definitief in Parijs vestigde. 2. De roze periode
In 1905 kwam hij in contact met Guillaume Apollinaire, de voorman der vooruitstrevende kritiek in Parijs, en hij vond de eerste verzamelaars van zijn werk. Fernande Olivier werd zijn eerste levensgezellin. Met deze veranderingen kwam een nieuwe kleur zijn werk binnen: de roze periode nam een aanvang, gekenmerkt door uitbeeldingen uit het leven van circusartiesten. In dit jaar ontstonden ook zijn eerste plastische werken en eerste etsen. De lichte, warme sfeer van de roze periode duurde niet lang. 3. De derde dimensie
In 1906 toonde Picasso's werk, onder invloed van Oudspaanse beeldhouwwerken, een wending naar een stijl waarin de driedimensionale werking van de voorwerpen een grote rol ging spelen: het portret van de Amerikaanse schrijfster Gertrude Stein (1906; Mus. of Mod. Art, New York) is het meesterwerk van deze periode. Het jaar 1907 bracht opnieuw een kentering: de herdenkingstentoonstelling van Cézanne moedigde Picasso nog meer aan tot het onderzoek naar de derde dimensie in de schilderkunst; misschien werkte ook de waardering van beeldhouwwerk van de schriftloze volken deze ontwikkeling in de hand, hoewel hij dit altijd heeft ontkend. In 1907 ontstond het grote schilderij Les demoiselles d'Avignon (Mus. of Mod. Art, New York), dat het uitgangspunt vormde voor deze nieuwe ontwikkeling, het kubisme. 4. Het kubisme

Deze stijl is door Picasso, samen met Georges Braque en met de voortdurende geestelijke en materiële steun van Daniel Henry Kahnweiler, de kunsthandelaar met wie hij in 1907 kennis maakte, in de periode 1907–1914 ontwikkeld: het kubisme gaat uit van het onderzoek naar ruimtelijke hoedanigheden van de voorwerpen, door de vormen van de dingen en van de omgevende ruimte tot hun samenstellende elementen te ontleden en ze volgens de beginselen van de stereometrie te behandelen. In 1909 ontstonden Picasso's eerste kubistische landschappen, waarin de vormen stelselmatig als kubussen en andere geometrische lichamen zijn behandeld, in 1910 de portretten van Kahnweiler (Chicago Art Inst.), Fritz Uhde (Coll. Sir R. Penrose) en Vollard (Poesjkinmuseum, Moskou), die de vormen van de geportretteerden in vlakjes ( ‘plans superposés’) ontleden. In 1911 zette deze ontwikkeling zich voort tot een vormentaal waarin figuren en voorwerpen in stillevens tot facetten worden ontleed en waarbij de verschillende aanzichten van één voorwerp – van voren, van opzij, van boven – in de schildering worden samengevoegd. Het kubisme wil niet de optische indruk van de voorwerpen uitbeelden, maar hun begripsmatige voorstelling. De vorm krijgt de volle aandacht, de kleur wordt beperkt tot tinten van oker, grijs en groen. In de overgang van 1912 tot 1913 kwam in deze werkwijze een verandering, en wel door de uitvinding van een nieuwe techniek: de zgn. papiers collés. Picasso, en met hem Braque en Juan Gris, gingen nu niet meer uit van de analyse van een voorwerp, maar van hun voorstelling ervan: uitgeknipte stukken papier van zeer karakteristieke vorm vertegenwoordigen op deze werken de voorwerpen: een samenvoeging van twee lange rechthoeken stelt bijv. een fles voor. Door deze nieuwe werkwijze, het synthetisch kubisme, kreeg de kleur weer een nieuwe waarde in deze werken. De verdere ontwikkeling van het kubisme werd echter door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog onderbroken. 5. Neoclassicisme
In 1915 verbaasde Picasso zijn bewonderaars door realistische portrettekeningen van zijn vrienden Vollard en Max Jacob, gehouden in strakke contourlijnen. In 1917 ging hij met Jean Cocteau naar Rome, om er de aankleding van diens ballet Parade (muziek van Erik Satie) te verzorgen. Hij ontdekte er de kunst van de oudheid en de renaissance en ontmoette ErIgor Strawinsky en de danseres Olga Kochlova (met wie hij in 1918 trouwde). In de ontwerpen voor balletdecors van de volgende jaren en in zijn schilderijen komen nadien klassieke motieven naar voren, naast andere werken die in een consequent kubistische stijl zijn gehouden: zo staat in 1921 zijn klassieke compositie Drie vrouwen bij de bron naast het kubistische werk Drie muzikanten (beide Mus. of Mod. Art, New York). Picasso beschikte vanaf die tijd vrijelijk over zijn stijlmiddelen: in de klassieke trant vooral werken over het thema moederschap – ingegeven door de geboorte van zijn zoon Paolo –, in kubistische stijl de reeks grote stillevens. Naast deze werken kwam, als een andere vernieuwing, in 1925 zijn werk De dans (Tate Gall., Londen) te staan, waarin de ontketende driften en verhevigde hartstochten, die tot nu toe buiten zijn oeuvre stonden, het thema vormen. Van dit werk leidt een rechte lijn naar zijn zgn. monsterperiode van het einde van de jaren twintig, waarin agressieve, wanstaltige figuren een levensgevoel van dreiging en onlust vertolken. 6. De jaren dertig
In het begin van de jaren dertig traden twee nieuwe tendensen naar voren: de hernieuwde bezigheid met de plastiek – waarvoor hij het kasteeltje Boisgeloup aankocht en als atelier inrichtte – en de oriëntatie op een eigen mythologische thematiek. Deze persoonlijke mythologie werd versterkt door zijn belangstelling voor het stierengevecht, gewekt tijdens een Spaanse reis in 1934, en kreeg een bijzondere betekenis door het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in 1936. Een jaar later publiceerde hij zijn satirische ets Droom en leugen van Franco. Deze richting in zijn werk bereikt een hoogtepunt in zijn grote schildering Guerníca (jarenlang in bruikleen bij het Museum of Modern Art, New York, sinds medio 1981 in Spanje, Madrid) voor het Spaanse paviljoen op de Wereldtentoonstelling 1937 in Parijs, een werk waartoe de aanval van Duitse vliegtuigen in dienst van Franco op de open Baskische stad Guerníca hem inspireerde. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werkte Picasso in volledige afzondering in zijn Parijse atelier: hier ontstonden de stillevens van alledaagse voorwerpen en de serie schilderijen van een vrouw in een leunstoel. Na de bevrijding van Parijs in 1944 werd Picasso met een grote tentoonstelling van zijn recente werk in de Salon d'Automne gehuldigd; in hetzelfde jaar trad hij tot de Franse Communistische Partij toe. Een reeks van Parijse stadsgezichten dateert uit deze jaren; zij zijn de voortzetting van de sobere stijl van de oorlogsjaren. 7. Na 1945
Een nieuwe fase begon in 1946, met een verblijf aan de Franse Rivièra en de ontmoeting met Françoise Gilot: in een reeks werken, ontstaan in het Musée Grimaldi in Antibes, bezong hij de levensvreugde. Dit nieuwe thema vond tevens uiting in een reeks lithografieën en in het decor van keramische voorwerpen, twee technieken die Picasso toen voor zich ontdekte. Hij verhuisde naar Vallauris in Zuid-Frankrijk, waar hij in de keramische fabriek Madoura ging werken. In 1950 werd deze nieuwe stijl door het uitbreken van de koude oorlog afgebroken: Picasso schilderde in 1951 Massamoord in Korea (verz. Picasso, Vallauris), in vale, groenige tinten, en in 1952 zijn grote wandschilderingen Oorlog en vrede voor een vredeskapel in Vallauris. Sinds 1950 hield Picasso zich tevens bezig met het werk van oude meesters: in de loop der jaren nam deze belangstelling de vorm aan van series, waaruit hij het thema telkens in een reeks doeken varieerde: in 1954 Eugène Delacroix’ Vrouwen van Algiers, in 1957 Velázquez’ Meniñas (bestaande uit 58 schilderijen), in 1961 Déjeuner sur l’herbe van Manet (zie volgende pagina). Dit werken in series strekte zich later ook tot eigen thema's uit en sindsdien vooral in grafische cycli. 8. Waardering
Typerend voor het grote levenswerk van deze vruchtbaarste kunstenaar van de 20ste eeuw is dat Picasso steeds weigerde zich op één stijl – zelfs al was die zijn eigen vinding – vast te leggen en dat hij beweeglijkheid verkoos boven eenheid van stijl of volmaaktheid. De grootste verzamelingen van zijn werk zijn die van het Musée National d'Art Moderne, Centre Pompidou, te Parijs, het Museum of Modern Art in New York, het Poesjkinmuseum in Moskou en – vnl. van jeugdwerk – het Picassomuseum in Barcelona. Ook in Antibes bevindt zich een Picassomuseum. De enorme verzameling eigen werk van Picasso zelf, liet hij aan zijn erven na; een selectie daaruit is overgegaan in het bezit van de Franse staat; deze wordt getoond in het Musée Picasso in Parijs. Zijn collectie werken van anderen schonk hij aan de Franse staat. De minotaurus Minotaurus buigend over een meisje, 1933
droge naald, 296 x 366 mm. Tussen 17 mei en 18 juni 1933 maakt Picasso niet minder dan elf prenten rond het thema van de minotaurus. Het mythologische wezen, half mens, half stier, neemt in deze periode zo'n belangrijke plaats in omdat Picasso ook een zeer persoonlijke betekenis toekende aan het motief. De minotaurus symboliseert voor Picasso de eigen begeerte, de niet te beheersen oerkracht die de nieuwe geliefde (Marie in hem opwekt. Alleen zij kan hem temmen, getuige deze prachtige prent waarin het woeste beest zich behoedzaam over het slapende meisje buigt en met een voorzichtig gebaar haar wang beroert. Het meisje ligt er onschuldig bij, niet wetend van hetgeen zich in werkelijkheid afspeelt. Zij wordt onbewust aangeraakt en bekeken. Of zij zich bewust van de situatie nog steeds zo rustig zou blijven liggen, valt te betwijfelen. Het motief van de minotaurus neemt in Picasso's werk een belangrijke plaats in. Hij houdt zich hierbij echter geheel niet aan de klassieke traditie. Volgens deze was de minotaurus een monster, half mens, half stier, ontsproten uit de verbintenis van Pasiphaë, de vrouw van koning Minos van Kreta, en een witte stier. Deze geboorte was een wraakneming van Poseidon, die op verzoek van Minos een witte stier uit de zee had doen opstijgen, om de aanspraken van Minos op de heerschappij over Kreta te staven. In plaats van zich te houden aan zijn belofte, de stier aan Poseidon te offeren, lijft Minos het dier bij zijn kudde in. Om de minotaurus op te sluiten, laat Minos Daedalus het labyrinth bouwen, waar hij het monster als voedsel mensen voorwerpt. Eerst aan Theseus gelukt het, met hulp van Ariadne de minotaurus te doden. In Picasso's etsen, tekeningen en schilderijen maakt de minotaurus deel uit van een volkomen nieuwe, door de kunstenaar geschapen fabelwereld. Le Déjeuner sur l’Herbe In 1863 gaf Edouard Manet in Le Déjeuner sur l'Herbe een eigentijdse bewerking van het rechter deel van de prent van het Oordeel van Paris van Marcantonio Raimondi. Bijna een eeuw later koos Picasso Manet schilderij als uitgangspunt voor een serie werken. Variërend in voorstelling en techniek, maakte hij in een periode van amper twee jaar 27 schilderijen, 6 lino's en zo'n 140 tekeningen naar Manets beroemde schilderij. In deze krachtige kleurenlino zijn het vrouwelijk naakt en de geklede heer met wandelstok in profiel op de voorgrond geplaatst. De andere geklede figuur bevindt zich met het badend naakt op het tweede plan. In verband met de druktechniek is de voorstelling vergeleken met Manets schilderij spiegelbeeldig. Picasso, Pablo Manet, Edouard

Le Déjeuner sur l'Herbe, 1962 Le Déjeuner sur l’Herbe, 1863 Musée d’Orsay, Parijs
Kleurenlino, 535 x 645 mm Guernica Guernica (1937) is door Pablo Picasso als reactie op het Duitse bombardement op de Spaanse stad Guernica geschilderd, waartoe opdracht gegeven was door Francisco Franco. Hij voltooide het enorme olieverfschilderij (3,5 x 7,8 m) in twee maanden. Picasso gebruikte symbolen die hij al eerder gebruikt had, zoals de minotaurus en het stervende paard, om de angst en het lijden die door deze gebeurtenis veroorzaakt werden weer te geven. Voorstudie voor 'Guernica' (1937) potlood, 23 x 29 cm
Picasso was tijdens de Spaanse Burgeroorlog een fel tegenstander van de fascistische leider Franco. Hij stond hierin niet alleen, veel kunstenaars zagen in dat het totalitaire regime een ernstige bedreiging vormde voor de artistieke geest. Een oorlog heeft dan ook zelden zoveel steun van schilders en schrijvers gehad. Op 26 april 1937 bombarderen Duitse bommenwerpers in opdracht van Franco het Baskische stadje Guernica, een soort van hoofdstad voor de Basken en dus van grote sentimentele waarde. Er vallen 1650 doden en 900 mensen raken gewond. Dergelijke aantallen waren in de moderne oorlogvoering nog nooit voorgekomen. En dat terwijl Guernica absoluut niet van strategisch belang was voor Franco. Picasso is razend en begint binnen een week aan zijn grote wandschildering. Hij schetst honderden voorstudies, waarvan er zo'n tachtig bewaard zijn gebleven, en binnen een maand is het werk af. Een combinatie van stijlen en symbolen De Guernica is misschien wel een van de meest gruwelijke en schokkende verbeeldingen van de verschrikkingen van een oorlog ooit. Om dit te bereiken gebruikte Picasso een combinatie van technieken die hij al eerder heeft toegepast. Het kubisme vinden we terug in de vlakke vormfragmenten en de verplaatsingen van ogen, oren, ledematen en profiel. Ook invloed uit de Afrikaanse kunst steekt de kop weer op, dit komt het best naar voren in de krachtige, abstracte vormen waaruit de figuren zijn opgebouwd. Bovendien komen er symbolen uit eerdere werken terug in de Guernica. Een voorbeeld hiervan is het stervende paard, dat zich in het midden van het schilderij bevindt en staat voor vergeefs protest. Verder zien we links van het paard een dode soldaat, het zwaard nog in de hand geklemd en daarboven een moeder, verscheurd van verdriet over de dood van haar kind. Een stier staart over dit tafereel heen in de ogen van de toeschouwer. Aan de rechterkant zijn twee figuren en een hoofd afgebeeld, alle drie hevig in paniek. Picasso had niet de gewoonte zijn schilderijen uit te leggen, maar in dit geval heeft hij toch de twee belangrijkste symbolen verklaard. Hij vertelde een Amerikaanse militair dat de stier niet het fascisme verbeeldt, maar wreedheid en duisternis in het algemeen. Het stervende paard staat voor de mensheid. Als we het zo bekijken, krijgt het schilderij ook een meer algemene boodschap: Het kwaad overwint de mensheid, hij heeft hem overmeesterd, waardoor de mens wreed en hard is geworden. Sommige critici menen echter dat de stier op het doek even onschuldig is als het paard en de overige figuren. Dat hij, met zijn blik in de verte, even verbaast is over de gebeurtenissen als de rest. In de arena van een stierengevecht zijn het paard en de stier de enigen die sterven zonder te weten waarom. In dit opzicht vormen ze een parallel met de inwoners van het stadje Guernica. Ook zij stierven zonder het te begrijpen en zonder dat het zelfs maar een doel had. Volgens deze interpretatie is de vijand dus helemaal niet op het schilderij aanwezig. Een angstaanjagend gegeven dat zou kunnen verwijzen naar het feit dat voor de slachtoffers van de moderne oorlogstechnieken de vijand anoniem blijft. Kritiek van beide fronten Toen het wandvullende schilderij eenmaal was opgehangen in het Spaanse paviljoen, werd het overspoeld door een stroom van kritiek. De aanhangers van Franco waren hierin uiteraard het felst, het was wel duidelijk dat de Guernica een protest aan hun adres was. Opvallender is dat ook de republikeinen van zich laten horen. Zij vinden dat Picasso zijn tijd beter had kunnen besteden aan een rechtstreekse oproep tot gewapend verzet. En ook in kunstenaarskringen klonken kritische geluiden. Men vond het werk een banale overdrijving en de personages op het doek werden aangezien voor vogelverschrikkers. Maar kritiek of niet, de Guernica heeft zijn plaats tussen de belangrijkste werken van deze eeuw inmiddels verworven. Het wordt tot op de dag van vandaag gezien als een protest tegen het fascisme en tegen de moderne oorlog in het algemeen. In hoeverre dit de bedoeling is geweest van de schilder is natuurlijk de vraag. De betekenis van het schilderij is veranderd en uitgebreid door alles wat er na zijn voltooiing aan geweld in de wereld is voorgevallen. Het heeft betrekking gekregen op meer dan het bombardement op Guernica alleen, te beginnen met de Tweede Wereldoorlog die voor de deur stond. Toch geeft het schilderij nog geen letterlijke verwijzingen naar de moderne oorlog. Picasso vormt hierin een groot contrast met bijvoorbeeld zijn tijdgenoot Siqueros, die onder andere ook de Spaanse Burgeroorlog als onderwerp koos. Bij hem zien we wel alle materialen en voorwerpen die een moderne oorlog mogelijk maken en het specifieke verdriet dat dat met zich mee brengt. De soldaat van Picasso heeft nog gewoon een zwaard in de hand. Wat dat betreft kan het werk gezien worden als een protest tegen massamoorden op onschuldigen uit alle tijden. Door de ogen van de meester De Guernica is een afbeelding van hoe Picasso zich het lijden voorstelt en hoe hij het zelf ervaart, niet per se van hoe het in de werkelijkheid geweest is. Picasso hanteert deze methode altijd. Bij het schilderen van liefdesscènes bijvoorbeeld, kan hij geen verschil maken tussen zichzelf en zijn minnares. Daarom zijn zijn portretten van vrouwen zo vaak zelfportretten. In de Guernica weerspiegelt Picasso zijn eigen lijden bij het horen van het nieuws over zijn land. En dat is waar het werk zijn kracht vandaan haalt. Het is geen afbeelding van een reële gebeurtenis: er zijn geen vliegtuigen, geen explosies, geen verwijzingen naar tijd, jaar of eeuw, er is geen heldendom, en toch is het een protest. Het zit hem in de manier waarop het geschilderd is, in wat er gebeurd is met de ledematen, borsten en ogen. Picasso laat ons de pijn van de figuren voelen met de ogen. Hij rukt de angst en het lijden uit het verband van de geschiedenis. En juist daardoor concentreert alle aandacht zich op die angst en dat lijden. De Guernica heeft ook verborgen aspecten wat ik hier zal laten zien: Een half gezicht komt tevoorschijn. En de basis van het hele schilderij blijkt een stier te zijn. Picasso gebruikte vaker bepaalde technieken om verborgen beelden in een schilderij te verwerken, hij wilde mensen aan het denken zetten met zijn schilderijen.

REACTIES

V.

V.

op deze site vindt je veel info en dat is heel handig xd

13 jaar geleden

H.

H.

ik vind dat er een inhoud bij moet

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.