Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Rozen

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas mbo | 7441 woorden
  • 4 oktober 2007
  • 84 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
84 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Dit werkstuk hem ik gemaakt voor plantenkennis niveau 4. We hebben het de afgelopen 4 weken over rozen gehad, en als afsluiting moesten we een verslag maken. In mijn verslag komen de volgende dingen ter sprake: - Herkomst van de roos - Ziekten en plagen - Verzorging van de roos - Standplaats eisen - Planten en plantafstand - Algemene naamgevingregels
Ik licht de inhoud van de onderwerpen op respectievelijke wijze kort toe. In het eerste onderwerp komt de herkomst van de roos ter sprake. Hierin vertel ik hoe de roos in deze cultuur is gekomen, en aardig populair is geworden. In het daarop volgende hoofdstuk licht ik de meest en minder voorkomende ziekten en plagen die bij rozen voorkomen kort toe. In het hoofdstuk verzorgen van de roos, vertel ik hoe de roos verzorgd kan worden, en wat je kan doen om een optimale groei en bloei te realiseren. Dit doe ik in twee subhoofdstukjes namelijk ‘De grond’ en ‘Snoeien’. In het vierde hoofdstuk komen de standplaatseisen van een roos ter sprake. Onder anderen word dit besproken door de onderwerpen ‘Grondsoort’ en ‘Licht’. In het een na laatste hoofdstuk word besproken hoe je een roos kan planten en wat er allemaal bij komt kijken. Wanneer de beste tijd is enz. Het laatste hoofdstuk is een wat algemener hoofdstuk. Het gaat over hoe de planten aan hun Latijnse namen komen, en door wie de namen worden bepaald. Ook word besproken wat de regels zijn in de Europese unie. Herkomst van de roos De roos is sinds 1962 de belangrijkste Nederlandse snijbloem met een areaal van ruim 900 ha en een omzet van ongeveer 1 miljard gulden. Onderscheid wordt gemaakt in drie typen, te weten grootbloemige, kleinbloemige en trosrozen. De roos is een heel oud cultuurgewas. De roos was al bekend in China, Perzië, Griekenland en bij de Romeinen. Na de val van het Romeinse Rijk (ongeveer 500 na Chr.)werd de roos verbannen als zijnde een symbool van luxe. Pas in 1200 na Chr. werd de roos herontdekt door de kruisridders, opnieuw in de cultuur genomen en verspreid in Europa. Een keerpunt in de geschiedenis van de roos is het jaar 1800. Tot 1800 werden voornamelijk de eenmalig bloeiende R. gallica, R. damascena en R. moschata gebruikt. In 1800 werden vanuit China remonterende rozen ingevoerd. Remonteren wil zeggen dat zij de eigenschap tot doorbloei bezaten. R. gigantea en R. chinensis behoren tot deze groep. Ze werden gebruikt in kruisingen met Europese rozen en vormen de basis van het huidige sortiment. Door de vele (ook onderlinge) kruisingen die sindsdien zijn uitgevoerd is de genetische herkomst moeilijk te bepalen. De belangrijkste klassen zijn de Theehybriden (grootbloemige rozen), de Floribunda's (kleinbloemige trosroos) en de Grandiflora's (grootbloemige trosroos). De bloem van de enkelbloemige roos is net als alle Rosaceae vijftallig, dat wil zeggen er zijn 5 kelkbladeren en 5 kroonbladeren met een groot aantal meeldraden. De 'moderne' rozen zijn gevuldbloemig met een groot aantal kroonbladeren. De 'vrucht' van de roos, de rozenbottel is de sterk vergrote, vlezige en gekleurde bloem- bodem, die tot een beurs of zak, welke op de top gewoonlijk een krans kelkslippen draagt, is uitgegroeid. Inwendig zijn de eigenlijke rozevruchtjes te vinden, droog en hard, vaak met een voor de huid irriterende haren omgeven. Een rozenbottel kan dus met een binnenste buiten gekeerde aardbei worden vergeleken.
Ziekten en plagen Wanneer de omstandigheden van de roos optimaal zijn, zullen de rozen ook in optimale conditie zijn. Dan zijn de rozen ook het minst gevoelig voor ziekten en plagen ook al is de infectiedruk nog zo groot. Maar komt er bij een hoge infectiedruk toch een kink in de kabel dan is gelijk het hek van de dam en zal de vijand direct profiteren. Zoals een meeldauw aanval na een fikse regenbui gecombineerd met warm weer. De zwakke schakel is nu te veel vocht wat leid tot een meeldauw aanval. Nu volgt een opsomming van ziekten en plagen, eerst de meest voorkomende en daarna, voor de volledigheid, de minder voorkomende maar minstens zo schadelijke. * = Schimmelinfectie Bladluizen, Aphidoidea Bladluizen worden ook wel Aphiden genoemd, het is de meest voorkomende aantasting op de jonge scheuten van rozen. Bij droog weer zorgen ze voor misvorming en dwerggroei van de scheuten. Ze vermeerderen zich zeer snel. De vrouwtjes brengen bijna dagelijks, zonder tussenkomst van mannetjes, jongen voort (parthenogenese). Ze bedekken heel snel een jonge scheut of de sappige stengel van een jonge knop, met een beweeglijke massa kleine lichaampjes. Het zijn groene, gele of anders gekleurde insecten met aan het achterlijf twee uitsteeksels (siphonen). Ze zijn soms gevleugeld. Ze scheiden kleverige suikerbevattende uitwerpselen uit (honingdauw), waarop soms zwarte schimmels groeien (roetdauw). Bladluizen overwinteren als ei (ovaal, glimmend, zwart) op houtige gewassen. Bastaardrupsen, larven van bladwespen: - Dalende rozenscheutboorder, Ardis brunniventris
De larven vreten het merg uit de scheut in benedenwaartse richting waardoor de scheuten verwelken. De larve is geelbruin met een donkerbruine kop. De wesp is zwart en 6mm lang. - Gele rosébladwesp, Arge ochropus
Dit zijn blauwgroene larven met gele rug en bruine kop, ze vreten aan twijgen en bladeren. De wesp is geel en 7-10 mm lang. - Kleinste rosébladwesp, Blennocampa pusilla
Kleine lichtgroene bastaardrupsjes met bruine kop leven in opgerolde blaadjes. De wesp is zwart en 4-5mm lang. Takken met aangetaste bladeren terugsnoeien tot op het niet aangetaste gedeelte, snoeihout verbranden. - Aardbeibladwesp, Allantus sinctus
Larve vreet aan het blad, laatste larvengeneratie overwintert in het dode einde van de onderstam en in dode snoeistompen. De larve is lichtgrijsgroen, rug donkerblauwgroen. Kop geelbruin. De wesp is zwart met witte poten en 8mm lang. Probeer ter voorkoming zoveel mogelijk dood hout te verwijderen. - Ongelijke rosébladwesp, Cladius pectinicornis

Groene sterk behaarde rupsen vreten aan knoppen. De wesp is zwart met vertakte sprieten en gele poten. - Stijgende rozenscheutboorder, Cladardis elongutala
Bruingele larve met bruine kop boort in jonge scheuten in opwaartse richting. De grauwe wesp is 8mm lang. Spint, Tetranychidae De kleine spinachtige diertjes zuigen vooral aan de onderkant van de bladeren, waardoor geelwitte stipjes ontstaan. De aangetaste bladeren zien er vaal uit en de meeste vallen vroegtijdig af. Vaak is er spinsel aanwezig. Droogte en warmte bevorderen het optreden en de aantasting van spint. Rozenkever, Phyllopertha horticola Glanzende kever met donker halsschild en geelbruine dekschilden, 9-12mm lang, vreet aan bladeren en knoppen. De witte larven (engerlingen) zitten in de grond en vreten aan wortels, het meest aan grassen. *Meeldauw, Sphaeroteca pannosa Het uit zich door een fijne, poederachtige afzetting op het oppervlak van bladeren en scheuten. Het is meestal het ergst in droge periodes of wanneer de plant droog is aan de wortels, waarna er na een regenbui snel een aantasting volgt. De plant wordt er niet erg door beschadigd maar het is een lelijk gezicht. Sommige rozen zijn er tegen bestand terwijl er anderen weer gevoelig voor zijn. *Valse meeldauw, Pseudoperonospora sparsa
Op de bovenzijde van bladeren, vooral van rozenzaailingen onregelmatige, geelgrijze tot purperrode vlekken die later dorre plekken met een paarse rand worden. Op de onderzijde van het blad grijs schimmelpluis. De aangetaste bladeren vallen af. Soms komen er ook vlekken voor op scheuten en bloemdelen.
*Sterroetdauw, Diplocarpon rosae Is zelden ernstig bij moderne rozen, maar die met de gele bloemen zoals R. foetida kunnen in natte zomers bijna al hun blad verliezen. Het zijn bruinzwarte, stervormige vlekken op bladeren, de bladeren vergelen en vallen voortijdig af. Bladeren in de herfst zoveel mogelijk verwijderen om aantasting in het volgende jaar te voor komen. *Roest, Phragmidium mucronatum
Menierode, later zwarte sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren, op de bladstelen en op eenjarige scheuten. Kan door een meststof met een hoog kaligehalte in bedwang gehouden worden. Bedeguar-gal Larven van de rozengalwesp, Diplolepis rosae, veroorzaken zeer sterk behaarde, harde, ronde bladgallen waarin de larven overwinteren. bestrijden door de gallen weg te snijden. Rozenbladgalmug, Wachtliela rosarum De geelrode galmuggen ontwikkelen zich tussenbeide helften van een dubbelgeslagen blad. Het oppervlak van de vaak sikkelvormige gal is groen of roodachtig. Bladrollers, Tortricidae (echte rupsen) In samen gesponnen bladeren of in spleten van stammen of takken leven bruine of groene rupsjes met donkere kop, die bij aanraking, zowel voor- als achteruit, snelle, kronkelende bewegingen maken. Vreterij aan bladeren en bloemknoppen. De voornaamste drie soorten zijn: heggenbladroller, rode knopbladroller en de vruchtbladroller. Bladsnuitkevers, Phyllobius Vrij slanke, bruine tot groene snuitkevers vreten aan de bast van eenjarige twijgen, verder aan uitlopende knoppen en aan callus van jonge enten. Later kunnen ook de bladeren worden beschadigd. *Blad- en stengelvlekkenziekte, Sphaerulina rehmiana Eerst geelgroene, daarna gele en tenslotte lichtbruine en grijze plekken met donkerrode of purperkleurige randzones. Bij een zware aantasting voortijdige bladval en stengelaantasting. Op de stengels onduidelijk begrensde, zwarte vlekken met later een bruin centrum en donkerrode of purperkleurige randzones. Vooral op edelcanina’s in vochtige zomers.
*Bottelziekte, Glomerella cingulata Eerst kleine, ingezonken vlekjes, die zich in het halfrijpe vruchtvlees vrij snel uitbreiden, waardoor de bottels gaan rotten. Magnesiumgebrek Tussen de nerven gele verkleuring van het blad, afsterving van het weefsel. Vroegtijdige bladval. Rozencicade, Edwardsiana rosae Slanke, geelgroene, zich snel bewegende insecten op de onderzijde van de bladeren. Op de bladeren veroorzaken zij talrijke, zilverachtige vlekjes. Slakvormige bastaardrupsen Op slakjes lijkende larven van bladwespen schaven de opperhuid van de bladeren af. *Stamkanker, Leptosphaeria coniothyrum Bruine verkleuring net boven de wortelhals van de onderstammen. Op zieke schors zitten zwarte vruchtlichaampjes (pycnidien) in kringen. Van oudere struiken verwelken takken, gehele struiken kunnen verloren gaan. Aangetaste planten opruimen en verbranden. *Takziekte, Griphosphaeria corticola of Gnomonia rubi Bruine of zwarte inzinkingen en ingestoven plekken in de bast met paarsrode randzones: aantastingsplekken ontstaan rond dode en levende knoppen, doornlittekens of andere beschadigingsvormen. Wanneer de aantastingsplek de tak geheel omringd , sterft het daarboven staande takgedeelte af.
*Verwelkingsziekte, Verticillium albo-atrum De bladeren verwelken plotseling en de jonge takken sterven af. Lager in de takken een lichte, paarse tot grijze verkleuring in het hout. De schimmel dringt via de wortels de plant binnen. Kan ook door snoeien overgebracht worden. Aangetaste planten verbranden, voorkom storende lagen (dus goede ontwatering en structuur) in de grond en kweek niet op voormalig aardappelland. Virusziekten - Mozaikvirus, necrotische- kringvlekkenvirus van Prunus. Er bestaan twee vormen die nauw verwant zijn en worden veroorzaakt door het zelfde virus. De eerste vorm veroorzaakt geelachtig lichtgroene banden, golflijnen of kringen of geelwitte tot witte verkleuringen van hoofd- en/of zijnerven of een combinatie van al deze verschijnselen. In de jonge bladeren van enkele cultivars soms ook geelgroene stippen en vlekjes. De andere vorm veroorzaakt heldergele verkleuringen in de vorm van vlekken en banden, vooral langs de bladnerven. Beide vormen kunnen de bloei en de groei nadelig beïnvloeden. - Stippig nerfmozaik, dit door het vrijlevende wortelaaltje, Xiphinema diversicaudatum, overgebrachte bodemvirus kan R. rugosa geteeld voor onderstam aantasten. Het virus veroorzaakt diffuse, gele vlekken en een duidelijk vlampatroon in het blad. Aantasting zichtbaar in tweedejaars gewas vanaf tweede helft mei tot begin juli. Aantasting valt eigenlijk alleen te voorkomen door hygiënisch werken, aangetaste planten verwijderen en vernietigen, gezond uitgangsmateriaal gebruiken en grondontsmetting. Verzorging van rozen De Grond Struikrozen groeien het beste op een goed doorlatende, losse en voedselrijke grond, zodat de voedselkanalen niet dichtslibben, met een pH van 6 a 6.5. Zavel of lichte klei grond zijn zeer geschikt ( goed bewerken voor planten, zorg ervoor dat de grond zo korrelig mogelijk is zodat het goed om de wortels heen valt). Op een droge, arme zandgrond kunnen struikrozen alleen na voldoende grondverbetering goed groeien ,b.v. door toevoeging van een organische meststof : 1tot 2 m3 stalmest per are, dit kan ieder jaar herhaald worden. Op zure gronden is een kalkbemesting nodig ( b.v. dolokal 2 tot 3 kg per 10 m2). In het algemeen kunnen we stellen dat bij een goede voedingstoestand de rozen goed zullen groeien. Bemestingsadvies : in het voorjaar mengmest 12-15-18 (5kg/are), eventueel in juni en juli herhalen, niet later dan half augustus omdat dan de scheuten niet genoeg afrijpen en dus gevoeliger zijn voor vorstschade. Verbrande aarde en as zijn ook goede meststoffen omdat het veel kali bevat, het voedingsmiddel dat zorgt voor een goede groei en bloei. Bladvoeding kan, wanneer de wortels onder druk staan door b.v. droogte, de ontbrekende stoffen in de plant aan te vullen. Plant de rozen niet waar het jaar of enkele jaren daarvoor rozen hebben gestaan i.v.m. bodemaaltjes. Door een jaar tussenteelt met Tagetes (afrikaantjes) wordt de ontwikkeling tegengegaan. De standplaats behoort zonnig en luchtig te zijn, op beschutte plaatsen is de kans op meeldauw aantasting groter. Snoeien Het snoeien van rozen is minder moeilijk dan men altijd denkt , dat geldt overigens voor alle gewassen die zo nu en dan een snoeibeurt nodig hebben. Men is vaak te bang om te veel weg te snoeien, maar enige plantenkennis kan dit al snel verhelpen. Als je een tak diep snoeit op een zichtbaar oog (knop) kan er in wezen al niets verkeerds gebeuren, de plant zal daar gewoon weer uitlopen. De hoogte van het afknippen bepaalt de kracht waarmee dit uitlopen gebeurt, hoe minder je van een tak wegsnoeit, hoe kleiner de groeikracht van het oog waarop gesnoeid is. Dit is makkelijk te verklaren: te veel concurrentie van de onderliggende knoppen, die allemaal een portie water en voedingsstoffen nodig hebben en dus het oog waarop gesnoeid is benadelen in zijn groei(kracht). Deze onderliggende knoppen beperken ook hun eigen groei door hun aanwezigheid. Conclusie: hoe kleiner het aantal knoppen op een plant hoe groter hun groeikracht zal zijn. Deze groeikracht hangt ook weer samen met, natuurlijk, het wortelgestel. De grootte van dit wortelgestel (tezamen met zijn gezondheid en leeftijd), bepaalt ook een belangrijk deel van deze groeikracht. De groei van de wortels en de groei van de bovengrondse delen kunnen we zien als een als een uitgebalanceerde verhouding. Door een gezonde struik rigoureus te snoeien, verstoren we die verhouding. De ondergrondse delen zijn hetzelfde gebleven terwijl de bovengrondse delen zijn afgenomen. Dit heeft gevolgen voor de groei in het komende jaar. De wortels zijn er op voorbereid om alle knoppen te voorzien van vocht en voedsel in dit komende jaar, de wortels ‘weten’ immers niet dat er gesnoeid is. Dus de overgebleven knoppen worden tijdens de groei voorzien van water en voedsel die eigenlijk bedoelt waren voor al die knoppen die voor het snoeien aanwezig waren. Wat als gevolg heeft dat ze de grond uitschieten. De druk van de wortels op de bovengrondse delen noemen we worteldruk. Door snoeien neemt deze worteldruk niet toe maar blijft hetzelfde als op het moment van snoeien. Maar door het verminderde aantal ogen na de snoei neemt de worteldruk per oog wel toe. Conclusie : hoe groter deze worteldruk per oog hoe sterker de groeikracht van dit oog. Naast deze gegevens moeten we ook rekening houden met groeihormonen in de plant die ook een degelijke invloed hebben op de groeikracht. Als we de groeihormonen er in betrekken komt de term Apicale Dominantie (A.D.) ter sprake. Voor deze A.D. geldt in feite dezelfde regel (enigszins aangepast) als voor de worteldruk. Apicale Dominantie betekent dat het oog of de ogen die het meest van het zonlicht kunnen profiteren, prioriteiten krijgen boven de rest van de (onderliggende) ogen. Deze ‘dominante’ ogen kunnen namelijk het beste concurreren in de strijd om het zonlicht met de omliggende planten die dat ook doen. Als we dit gaan vergelijken met de conclusie van de worteldruk kan het volgende geconcludeerd worden : hoe kleiner het aantal ogen hoe groter de groeikracht door de Apicale Dominantie per oog. Dat is als volgt te verklaren : neem een gemiddelde tak, met een eindknop (waar de Apicale Dominantie het meest geconcentreerd is) en een aantal onderliggende ogen. Deze onderliggende ogen willen natuurlijk ook groeien, ze nemen een deel van de worteldruk maar hebben ook een eigen Apicale Dominantie. Dit stukje A.D. ontnemen ze daardoor de eindknop, die dus een beperking krijgt in zijn groei. Waren deze ogen er niet dan kreeg de eindknop alle A.D. en dus de meeste groeikracht die daar vanuit gaat. Het aantal ogen, de worteldruk en de Apicale Dominantie zijn de drie gegevens die als achtergrond kunnen dienen bij het snoeien van planten. Ik gebruik ze in ieder geval wel, het verklaart waarom je een bepaalde tak wel of niet moet of kunt weghalen. En het snoeien is natuurlijk ook afhankelijk van wat je met de plant van plan bent of welk doel je er mee hebt. Wil je een grote wilde struik, een compacte goed vertakte , een vormstruik, een struik die ieder jaar weer goed bloeit, met lange of korte bloemstelen enz, enz. Nog twee belangrijke redenen om een plant te snoeien zijn om de plant te verjongen, dit betekent dat men met behulp van snoei de planten probeert te helpen bij het produceren van jonge scheuten en het afdanken van oude stammen. De andere reden is om te ventileren wat vooral bij rozen belangrijk is om ze te beschermen tegen ziektes en plagen. Dit ventileren betekent dat er meer licht en lucht wordt toegelaten en onbruikbaar hout verwijderd wordt. Met snoeien kun je veel bereiken, met name het laatste slaat vooral op rozen waar we nu eindelijk weer op terugkomen. Het snoeien van rozen is dus minder moeilijk dan men denkt, men hoeft alleen te weten waar men de bloem dat jaar aan de struik verwacht. De meeste moderne rozen, zoals Floribundarozen en Hybride-Theerozen, bloeien het beste aan de uiteinden van nieuwe scheuten, die het dichtst bij de basis van de plant ontstaan (minste concurrentie van andere ogen, omdat die verwijderd zijn, dus per oog de meeste worteldruk en bijna alleenrecht op A.D.). In het najaar hoeft er niet gesnoeid te worden maar omdat het netter lijkt kan men de rozen dan voor de helft afknippen, dit omdat er bij vorst altijd een deel van de takken invriest, dus hoofdsnoei niet in het najaar. De hoofdsnoei moet dus eigenlijk plaatsvinden in het vroege voorjaar. Hoe zwaarder de snoei des te minder takken en bloemen maar des te zwaarder de takken en des te groter de bloemen. Een zwakkere plant heeft een zwaardere snoei nodig dan sterke krachtige planten. De eigenlijke snoei bestaat uit het weghalen van dode takjes en stompjes, het vrijmaken van het hart van dunne takjes en het insnoeien van overblijvende takken, kort of wat langer afhankelijk van de soort en wat men met de roos wil (grote of kleine bloemen, veel of weinig takken). Van de overblijvende takken moeten de jonge takken zoveel mogelijk behouden blijven en de dikke oude grijze takken moeten zoveel mogelijk weggesnoeid worden (verjonging), de jongste takken snoeien we dan terug op drie tot vier grote gezonde ogen. Het snoeien gebeurt vlak boven een oog en in dezelfde richting als dat oog. De beste takken om te behouden zijn die, die het jaar daarvoor gevormd zijn en niet gebloeid hebben (mits ze voldoende dikte hebben; ongeveer potlooddikte) en daarna die takken die het jaar daarvoor wel gebloeid hebben , oudere takken zijn eigenlijk uit den boze en moeten zo veel mogelijk verwijderd worden om een goede jonge struik te houden die jaar op jaar weer goed bloeit en groeit. Zorg bij het snoeien ook voor een regelmatige vertakte symmetrische struik. Na de bloei moeten de uitgebloeide bloemen weggenomen worden, zodat de volgroeide bladeren de scheuten tot nieuwe bloei kunnen aanzetten. Iets wat we in het hele jaar moeten wegsnoeien zijn de uitlopers van de onderstam, snoei ze zo diep mogelijk weg om ze geen nieuwe kans te geven. Stamrozen kunnen we op dezelfde manier snoeien als de struikrozen. Botanische rozen, heesterrozen en eenvoudige hybriden zoals de Gallicarozen, Albarozen en de Centifoliarozen hebben weinig snoei nodig. Het is voldoende om dood hout te verwijderen, erg oude en zwakke scheuten en zo nu en dan een verjonging als men dit nodig vindt. Klimrozen worden bij aanplant in het najaar tot op en derde ingenomen om ze in het voorjaar nog een helft in te nemen. Door deze manier van snoeien zullen er het eerste jaar geen of weinig bloemen zijn, maar hierdoor ontstaat er een sterkere scheutontwikkeling die in het volgende jaar voor een goede bloei zorgt. Bij vaststaande rozen vindt de snoei plaats na de bloei, door de roos los te maken is het makkelijker snoeien. De takken kunnen na de snoei beter verdeeld worden bij het aanbinden. Het is een verjongingssnoei, dat betekent dat de uitgebloeide takken weg- of teruggeknipt worden, tenminste als erin de zomer voldoende vervangende takken zijn gevormd. Als dit niet gebeurt is moeten de uitgebloeide takken worden teruggeknipt op ongeveer drie ogen. Hierdoor wordt de groei van jonge scheuten bevorderd. In wezen dus dezelfde snoeiprincipes als bij struikrozen alleen minder diep snoeien, maar wel degelijk het vervangen van oude stammen. Leirozen of ‘ramblers’ die maar een keer bloeien moeten anders behandeld worden. In het eerste groei-jaar ontstaan er alleen stammen zonder bloemen. De lange uitlopers hoeven niet gesnoeid te worden, hooguit erg dunne stammen inkorten. Ze moeten geleid worden en zullen in het volgende jaar over hun gehele lengte zijtakken met bloemen dragen. In de volgende jaren kunnen deze zijtakjes steeds gesnoeid worden en kan de struik uitgedund en verjongd worden. Maar bij voldoende ruimte kan men de struik ook laten groeien zonder snoei. Standplaats eisen Licht De meeste rozen houden van een zonnige en luchtige standplaats. Perken en stroken aan de noordkant zijn te koud voor de meeste soorten rozen. Op een zeer zonnige plek kun je beter geen ‘ouderwetse’ rode rozen. De bloemblaadjes van deze soorten zijn zeer gevoelig voor een volle zon, en de blaadjes kunnen zo snel verkleuren naar een paarse kleur. De meeste remontrante klimrozen zoals R. “New Down”, kunnen zonder bezwaar tegen een zuidelijke kant gezet worden, het meest aanbevolen is een roze of witte ras. Rode rassen hebben op het oosten of het westen meer naar hun zin. In het algemeen houden rozen niet van schaduw, maar er zijn wel sommige botanische rozen die enkel in de schaduw kunnen groeien en bloeien. Theehybriden zoals R. “Peace”, en R. “Dame de Coeur”, kunnen het beste in de volle zon worden gepoot. Polyantha rozen zoals R. “Interlada”, en R. “Bonica”, kunnen nog aardig groeien in de halfschaduw. De schaduw van een huis is minder erg, om er een roos in te zetten dan de schaduw van een boom, omdat de boom de voedingsstoffen en water uit de grond haalt.
Grondsoort In een normaal onderhouden tuin zal het meestal voldoende zijn om vóór het planten de grond los te werken met een spitriek of spade. Grond die nog niet eerder in gebruik is geweest kan best zorgvuldig 2 steken diep worden omgepit. Daarbij worden bovengrond (tot 25cm) en ondergrond (25-50cm) omgespit, waarbij beide lagen op hun oorspronkelijke plaats blijven liggen. De ondergrond WORDT DUS NIET NAAR BOVEN gebracht. Is de grondwaterstand te hoog dan legt men ter hoogte van het waterpeil een laag grof grind of puin van 10 cm dikte en hoogt men de grond zoveel op, dat erboven een teeltlaag komt van minstens 60 cm. De aanwezigheid van veel water is de voornaamste hinderpaal voor de ontwikkeling van een goed rozengewas. Dit geldt tevens voor té droge zandgronden. Zware kleigrond, die te fijnkorrelig is, wordt vermengd met rivierzand, bladaarde en turfstrooisel of compost om de grond ruller te maken. Schrale, humusarme zandgronden verbetert men door bijvoegen van veen (of turfstrooisel), klei, bladaarde en (of) compost. Bij veengrond kan men wat zand aanbrengen. Wanneer de omstandigheden het toelaten, kan de grond het best in het voorjaar vóór de herfst waarin de rozen zullen worden geplant worden bewerkt of omgespit. Dan kan de mest door de grond worden gewerkt. Rozen verlangen een goed doorlatende, humusrijke en voedzame en enigszins kalkhoudende bodem. Planten en plantafstand Najaarsbeplanting (na de bladval) heeft de voorkeur boven het planten in het voorjaar. In het voorjaar moeten pas geplante rozen zich herstellen van het overplanten en worden ze vaak in hun ontwikkeling geremd door droog of schraal weer terwijl de in het najaar geplante rozen al aan de groei zijn. De in de herfst geplante rozen moeten in de winter beschermd worden tegen de strenge vorst door ze aan te heuvelen of te beschermen met een dikke laag blad. Voor het planten kunnen de wortel teruggesnoeid worden tot 20-25 cm, verwijder gebroken en beschadigde wortels. Bij het planten in de herfst is het verstandig om een bovengroei va zo’n 50 cm te laten om invriezen te voorkomen en snoei de plant in het voorjaar. Dit snoeien kan dus bij planten in het voorjaar direct gebeuren. Bij veredelde rozen moet de oculatie bij aanplant ongeveer 5cm onder de grond komen om bevriezing te voorkomen, de bovenstam kan dan zelf wortels vormen en zo kan worden voorkomen dat de bovenstam van de onderstam breekt of waait en men heeft minder last van wildgroei (scheuten van de onderstam). De plantafstand is o.a. afhankelijk van ras, bodemsamenstelling en bemesting. In het algemeen kun je zeggen dat een rozenbeplanting een vak volledig moet bezetten. Te wijdt geplant geeft een ongunstig groeimilieu, een grotere onkruidontwikkeling en meer structuurbederf van de grond door regenslag en sterke zonbestraling. Te nauwe stand belemmert de ontwikkeling van krachtige scheuten ( door een tekort aan licht) en kan problemen geven bij de winterverzorging (bv. aan heuvelen). Voor struikrozen kunnen de volgende afstanden worden aangehouden : kleine struiken ongeveer 30-40 cm en grote struiken 40-60 cm. Meestal wordt in driehoeksverband aangeplant. Klimrozen worden 20 cm van de muur geplant omdat de grond aan de muur meestal te droog is. Plant de rozen zo snel mogelijk zodat de wortels minimaal uitdrogen. Door toename van (schadelijke)micro-organismen zoals aaltjes en achteruitgang van lucht- en waterkanalen door verzanding (dichtslibben), hebben rozen hun beste tijd na ongeveer tien jaar gehad. Voor er opnieuw in deze ‘oude’ grond geplant wordt moet de grond eerst uitrusten en kan men er beter een aantal jaar (zo’n drie jaar) een ander gewas op telen of een ander perceel kiezen om op te planten. De winterverzorging vindt begin december plaats,dit bestaat uit het aanaarden van de veredelde rozen met een laag van zo’n vijftien centimeter aarde en het aanbrengen van een laagje ruwe mest, dit om de oculatie te beschermen tegen de vorst. Als twijfel bestaat over de winterhardheid van een roos, kunnen ze in de herfst extra beschermd worden met een bergje fijne grond, afgedekt met een laagje ruwe mest of turf, met hierop takken van een conifeer, zodat de knoppen in het onderste gedeelte van de plant zolang mogelijk rond het vriespunt worden gehouden om zo het afwisselende bevriezen, ontdooien en het daardoor uitdrogen in koud, zonnig weer, te voorkomen. Algemene naamgevingregels 1. Plantentaxonomie en Plantenrijk De wetenschap die zich bezig houdt met het onderzoek naar die groepsindeling bij planten, is de plantentaxonomie. Taxon (meervoud: taxa) betekent eenheid of groep. Nomos is naam. Taxonomie betekent dus "naamgeving van planten". Hoe wordt in de plantentaxonomie nu zo'n indeling in groepen gemaakt? Meestal begint men daar voor bij een kleine groep met planten die allemaal heel veel op elkaar lijken en waarvan men verwacht dat ze allemaal uit dezelfde voorouders zijn ontstaan. Bij wilde planten noem men die groep een soort (Latijn: species). Daarna gaat men kijken of er soorten zijn die op elkaar lijken. Soorten die bijvoorbeeld allemaal dezelfde vreemde bloemvorm hebben. Die soorten deelt men dan weer samen in één groep in. Deze groep noemt men een geslacht (Latijn: genus, meervoud: genera). Vindt men nou één of meer geslachten die voor een paar kenmerken op elkaar lijken, dan kunnen die ook weer samen in een groep geplaatst worden. Deze groep heet een familie (Latijn: familia). En zo gaat men door. Eén of meer families zijn samen een orde (Latijn: ordo), één of meer ordes vormen samen een klasse (Latijn: classis), één of meer klassen vormen samen een afdeling (Latijn: Devisio) en alle afdelingen bij elkaar vormen samen het plantenrijk. Al deze groepen onder elkaar, met de grootste groep bovenaan, geeft het onderstaande schema PLANTENRIJK AFDELING KLASSE ORDE FAMILIE GESLACHT SOORT
In een schema ziet het er voor de witte klaver (Trifolium repens) als volgt uit: PLANTENRIJK Regnum Vegetabile
AFDELING Spermatophyta
KLASSE Dicotyledonae
ORDE Fabales
FAMILIE Fabaceae
GENUS Trifolium
SOORT repens
Soms gaat men nog iets verder met het onderverdelen in groepen en worden er ook nog groepjes gemaakt binnen de soort. Drie van dergelijke onderverdelingen zijn: de ondersoort, de variëteit, en de forma. 2. Wetenschappelijke plantennamen Hoe zit een soortnaam in elkaar. De naam van een soort bestaat uit een geslachtnaam en een soortaanduiding. De geslachtnaam begint met een hoofdletter, terwijl de soortaanduiding altijd met een kleine letter begint. Voorbeeld: Rosa rugosa. De taxonomie kent soort hybriden en geslachtshybriden. Een soort hybride is een groep planten die ontstaan is uit een kruising tussen twee of meer soorten. De naam van een soort hybride ziet er bijna net zo uit als de naam van een soort. Er staat alleen voor de soortaanduiding een "maalteken". Voorbeeld: Cytisus x praecox is een soort hybride die is ontstaan uit een kruising tussen C. multiflorus en C. purgans. Een geslachtshybride is een groep planten die ontstaan is uit een kruising tussen twee of meer soorten van verschillende geslachten. De naam van een geslachtshybride is meestal een combinatie van de namen van de geslachten waaruit de hybride is ontstaan. Hier wordt een "maalteken" direct voor de naam geschreven. Voorbeeld: x Fatshedera is een geslachtshybride die is ontstaan uit een kruising tussen een Fatsia-soort en een Hedera-soort. Het gebruik van volksnamen is voor internationaal gebruik niet gemakkelijk. Een aantal redenen zijn al genoemd. Vaak zijn er voor één plantengroep meerdere namen in gebruik. Het is aan een volksnaam meestal niet af te zien of de naam hoort bij een soort, een geslacht of een familie. Volksnamen zijn alleen maar in eigen land te gebruiken. De Zweedse plantkundige Linnaeus bedacht een manier om plantensoorten namen te geven die wel over de hele wereld te gebruiken zijn. Plantennamen die wel maar bij één plantengroep horen. Linnaeus leefde van 1707 tot 1778. Hij heeft ook nog een tijdje in Nederland gewerkt. In zijn tijd was het de gewoonte om wetenschappelijke boeken in het Latijn te schrijven. Plantensoorten werden toen dus ook in het Latijn beschreven. Maar iedereen beschreef die planten op een andere manier, dus waren die beschrijvingen nog niet erg bruikbaar. Je wist nog steeds niet precies met welke plant je te maken had, omdat er steeds een andere naam aan de plant gegeven werd. In het boek Species Plantarum (Dat betekent: de plantensoorten), dat op 1 mei 1753 verscheen, gebruikte Linnaeus voor het eerst plantennamen die bestonden uit maar twee Latijnse woorden. Het eerste woord werd met een hoofdletter geschreven en was de naam voor het geslacht. Het tweede woord werd met een kleine letter geschreven en was de soortaanduiding. De geslachtnaam en soortaanduiding vormen samen de soortnaam. Alle plantensoorten die volgens Linnaeus veel op elkaar leken, kregen op die manier dus een eigen soortaanduiding en een gemeenschappelijke geslachtnaam, zodat je al aan de naam kon zien waar de soort volgens Linnaeus bij hoorde. Deze manier van naamgeven werd al gauw door iedereen overgenomen.
3. Plantennamen veranderen soms Linnaeus bedacht een goed systeem voor de naamgeving van planten. De Botanische Code regelt hoe de namen precies geschreven moeten worden. Dus alle problemen zijn nu opgelost en toch veranderen plantennamen soms. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij een groep planten die iedereen altijd kende onder de Latijnse naam Datura. Datura is nu echter opgesplitst in Datura (staande bloemen) en Brugmansia (hangende bloemen). Waarom veranderen die plantennamen? De eerste reden kan zijn dat onderzoekers anders zijn gaan denken over de indeling van de plantengroepen. Zo kan het gebeuren dat men door nieuwe onderzoeksmethoden vindt dat een bepaalde soort toch bij een ander geslacht hoort. Dit gebeurt vooral bij geslachten die veel op elkaar lijken. Soms blijkt na onderzoek dat een bepaalde groep (familie, geslacht, soort) beter opgesplitst kan worden in twee of meer groepen. Ook kan het zijn dat twee of meer soorten volgens de onderzoekers toch beter als één soort gezien kunnen worden. Een andere reden waarom een plantennaam kan veranderen is dat er vroeger fouten zijn gemaakt. Vooral het gebruik van de prioriteitsregel van de Botanische Code leidt regelmatig tot naamsveranderingen. Soms vindt een taxonoom in oude, niet zo bekende boeken (van na 1 mei 1753) een naam die ouder is dan de naam die steeds voor die plantengroep gebruikt werd. Volgens de Botanische Code moet de naam van die plantengroep dan veranderen. 4. Soorten en cultivars/rassen Zoals gezegd is een soort een groep van planten die in het wild voorkomen die allemaal erg veel op elkaar lijken en waarvan men verwacht dat ze allemaal dezelfde voorouder hebben. Vaak wordt de term "soort" op een andere manier gebruikt. Mensen hebben het vaak over een “soort” of “soortje”, terwijl ze het hebben oven een gecultiveerde, een door de mens geselecteerde of veredelde plant of groep van planten. Eigenlijk heeft men het dan niet over een soort maar over een cultivar of ras. Ras en cultivar betekenen beiden hetzelfde, maar de term cultivar is wereldwijd bekend, i.t.t. de term ras. Het woord cultivar is afkomstig van het Engelse cultivated variety (cultuurvariëteit). Wel kunnen cultivars net als wilde planten in groepen geplaatst worden. Dit wordt vooral gedaan wanneer er erg veel cultivars binnen één gewas zijn. Zo'n groep noem je gewoon een cultivargroep. Er wordt geen andere naam aan gegeven. Vaak voegt men cultivars in een cultivargroep bij elkaar, wanneer zij dezelfde afkomst (dezelfde voorouders) hebben. Maar dat is niet altijd de meest bruikbare indeling voor cultivars. Soms is het makkelijker om andere kenmerken te gebruiken bij het indelen van de groepen. Zulke kenmerken zijn bijvoorbeeld bloemvorm, groeiwijze, gevoeligheid voor ziekten of teeltwijze. Zo'n indeling in groepen is bij cultivars hoeft niet eeuwig hetzelfde te blijven. De groepsindeling mag worden veranderd of uitgebreid, zo gauw daar in de praktijk behoefte aan is. 5. De naamgeving van cultivars De regels voor de naamgeving van cultivars zijn anders dan de regels van de Botanische Code voor in het wild voorkomende planten. De namen en de beschrijving van de planten hoeven (en mogen) bijvoorbeeld niet in het Latijn geschreven. De precieze regels voor de naamgeving staan in de Internationale Code van Naamgeving voor Cultuurplanten, meestal afgekort tot de Cultuurplanten Code, of de ICNCP. Deze code wordt wereldwijd gebruikt. De Europese Unie heeft in 2000 richtlijnen met regels voor naamgeving van Cultivars opgesteld. In Europa is men wettelijk verplicht om zich aan deze regels te houden. De richtlijnen wijken op enkele punten af van de cultuurplantencode. De cultuurplantencode (ICNCP) - Voor de naamgeving van cultivars geldt dat de naam gepubliceerd moet zijn. Dit gebeurt vaak in het tijdschrift van een van registratieautoriteit. Een registratieautoriteit houdt bij welke namen er aan welke cultivars gegeven worden. De cultivar moet in dat artikel duidelijk beschreven worden. Die beschrijving mag gewoon worden geschreven in een moderne taal (Engels, Nederlands enz.). Verder zijn er de onderstaande regels, waar iedereen zich aan moet houden bij de naamgeving van cultivars. - De cultivarnaam wordt tussen enkelvoudige hoge aanhalingstekens geplaatst, dus Kalanchoe blossfeldiana 'Timor' en niet Kalanchoe blossfeldiana Timor. Op die manier kun je altijd herkennen of je met een cultivarnaam of met een andere aanduiding te maken hebt. - Voor een cultivarnaam moet op zijn minst een geslachtnaam of een volksnaam worden geschreven. Voorbeeld: Hydrandea macrophylla (Teller-type Groep) 'Vuurwerk Roze', Hydrangea (Teller-type Groep) 'Vuurwerk Roze' Hydrangea 'Vuurwerk Roze' en hortensia 'Vuurwerk Roze' zijn allemaal goede namen. - De naam van een cultivar is een naam in een moderne taal, die uit hooguit drie woorden bestaat en maximaal 30 letters. Namen van voor 1 januari 1959 mogen een Latijnse vorm hebben. Verboden is het daarom om Passiflorum 'Lilium', Phlox 'Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen' of Pilea 'Hottentottententententoonstellingsterrein' te gebruiken. - Ieder woord begint met een hoofdletter. Kleine woordjes zoals "of", "van" en "de" mogen wel met een kleine letter geschreven worden. - Vanaf 1 januari 1959 is een nieuwe cultivarnaam verkeerd wanneer de naam hetzelfde is als een botanische naam of een volksnaam van een geslacht of een soort. Vanaf 1996 is een naam zelfs verboden indien een deel van de cultivarnaam een Latijnse benaming is. Als er geen verwarring kan ontstaan is het gebruik van een volksnaam van een ander gewas wel toegestaan. Voorbeeld: Rosa 'Camelia' mag niet, omdat Camelia ook een geslachtnaam van een plant is. Maar Tulipa 'Apricot Beauty' (apricot = abrikoos) mag wel, omdat een tulp en een abrikoos ieder voor heel andere doelen wordt geteeld. Wanneer de naam van een cultivar een combinatie is van soortsaanduidingen van de oudersoorten waaruit de cultivar is ontstaan. Voorbeeld: een kruising tussen Ficus benjamina en Ficus elastica mag niet 'Benjastica' worden genoemd. - De woorden variëteit, variety, var., form, cross, kruising, hybrid, hybride, grex, group, groep, maintenance, mutant, seedling, zaailing, selection, selectie, sport, strain, lijn, improved, verbeterd, transformed of veranderd bevat. Voorbeeld: Tulipa 'Apricot Variety' mag niet. - De naam van een cultivar mag sinds 1996 niet meer vertaald worden in een andere taal. - Cultivars die ontstaan zijn uit meerdere soorten en die éénzelfde voorouder hebben kunnen als een CULTIVARGROEP worden gezien en dus ook zo worden benoemd. De naam van een cultivargroep wordt direct achter de geslachtnaam geschreven. De naam bestaat uit een woord (in een moderne taal of in het Latijn) dat begint met een hoofdletter + het woord "Groep" met een hoofdletter. Deze woorden samen worden tussen ronde haakjes ( ) geplaatst. Voorbeeld: Begonia (Elatior Groep), Chrysanthemum (Indicum Groep). Een cultivar uit een bepaalde cultivargroep wordt aangeduid met de geslachtnaam + de naam van de cultivargroep tussen haakjes ( ) + de cultivarnaam. Voorbeeld: Begonia (Elatior Groep) 'Rosalie' en Iris (Hollandica Groep) 'Blue Daimond'. - Binnen een gewas mag een cutivarnaam niet worden hergebruikt. Ook moet een cultivarnaam minstens 2 letters of tekens verschillen van alle andere cultivarnamen binnen het betreffende gewas. De cultivar Guzmania 'Copito' bestaat reeds. Je mag nu niet de cultivarnaam G. 'Capito' gebruiken, omdat deze slechts 1 teken letter van G. 'Copito'. De cultivarnaam G. 'Capitas' zou echter wel toegestaan zijn. - De cultivarnaam mag niet uitsluitend beschrijvend zijn. Zo mag je een cultivar niet Rosa 'Diep Rood' noemen. Dit is verwarrend omdat er veel meer rozen ook diep rood zijn. - Het is verboden om de leestekens in de rasnaam te gebruiken, behalve de "’", de komma ",", het uitroepteken "!", het koppelteken "-", en de punt ".". De cultivarnaam Zantedeschia 'Ren Je Rot?' mag niet, terwijl Zantedeschia 'Ren Je Rot!' wel is toegestaan. - De cultivarnaam mag niet hergebruikt worden binnen hetzelfde botanische geslacht of ICNCP-klasse. - Officiële lijsten van rasnamen worden bijgehouden door een "International Cultivar Registration Authorities" (ICRA) - De naam mag niet misleidend zijn doordat deze naam naar een kenmerk verwijst dat de cultivar niet bezit. Een Sinningia met paarse bloemen mag niet S. 'Red Stike' heten. - Een naam is verboden indien deze een verwantschap suggereert die niet juist is. Tulipa 'Parade' is een bekende cultivar van de tulp. Een nieuw tulpenras mag alleen "Parade" als deel van de naam dragen indien deze een verwantschap (b.v. mutatie) met T. 'Parade' heeft. Europese richtlijn voor cultivarnaamgeving De richtlijnen van de Europese Unie geven twee mogelijkheden om een plant een cultivarnaam de geven. De Eerste mogelijkheid is een fantasienaam. De tweede mogelijkheid is een code. Een cultivar mag slechts of een code of een fantasienaam krijgen, dus niet beiden.
De volgende regels gelden voor fantasienamen en voor codes: - Officiële lijsten van rasnamen worden bijgehouden door een officiële instantie van de EG, door een lidstaat van de EG of door een partij waarmee de UPOV een contractuele overeenkomst heeft. In Nederland houdt b.v. de Naktuinbouw lijsten bij met namen van groentenrassen. - De naam of een gedeelte van de naam mag niet in gebruik zijn als munt-, gewicht-, of maateenheid. De naam 'Euro Holland' of de code 'Euro100'. - Verboden naam indien de naam uit de spreektaal komt en voor derden een belemmering vormt voor het verhandelen van andere rassen. - Namen de in gebruik zijn als een wettelijk beschermde naam mogen, zoals afkortingen van internationale organisaties, mogen niet gebruikt worden. Daarom is de naam 'UN Dessert Storm' niet toegestaan. - De naam mag niet misleidend zijn doordat deze naam naar een kenmerk verwijst dat de cultivar niet bezit. Een Sinningia met paarse bloemen mag niet 'Red Stike' 'Blue Lagune' of 'RED13' heten. - De cultivarcode mag de afgelopen 10 jaar niet in gebruik zijn geweest binnen dezelfde UPOV-klasse en moet ten minste één teken verschillen van alle andere cultivarnamen binnen het botanische geslacht of UPOV-klasse. - Een naam is verboden indien deze een verwantschap suggereert die niet juist is. Tulipa 'Parade' is een bekende cultivar van de tulp. Een nieuw tulpenras mag alleen "Parade" als deel van de naam dragen indien deze een verwantschap (b.v. mutatie) met T. 'Parade' heeft. - De vergrotende en overtreffende trap mogen niet worden gebruikt. Daarom de naam Dracaena margarita 'Hollands Beste' niet. - De cultivarnaam mag niet te veel lijken op een bestaande handelsaanduiding waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat de nieuwe cultivar aan iemand ander toebehoort dan de aanvrager. Zo is de Handelsaanduiding Viviane! Door Piet Schreurs Holding BV in gebruikt bij een roos. Een ras mag derhalve niet Rosa 'Viva Viviane' genoemd worden door iemand anders dan door Piet Schreurs Holding BV. - Een cultivaraam of –code mag geen botanische geslacht- of soortnaam of een gedeelte daarvan bevatten. Solanum 'Hibiscus' is niet toegestaan, omdat Hibiscus een botanische geslachtnaam is. - Een culticarnaam of -code mag niet, indien deze gebruikt wordt in de spreektaal binnen het gewascomplex waarbij het betreffende ras hoort. Er zijn 4 gewascomplexen, namelijk landbouw, sierteelt, bosbouw, tuinbouw en vruchtteelt. Helianthus annuus 'Gele Lelie' of LELIEAB' is niet toegestaan omdat lelie spreektaal is binnen het gewascomplex sierteelt. De volgende regels gelden voor een fantasienaam: - De cultivarnaam mag de afgelopen 10 jaar niet in gebruik zijn geweest binnen dezelfde UPOV-klasse en moet ten minste twee tekens verschillen van alle andere cultivarnamen binnen het botanische geslacht of UPOV-klasse. - Een naam moet uit minimaal 3 letters bestaan. Genista 'Bo' is daarom niet toegestaan. - Nummers mogen niet gebruikt worden, tenzij deze nummers integraal deel uitmaken van de cultivarnaam. Fritillaria 'Poes 1' mag niet, maar Fritillaria 'Henry 5' mag wel. -Een rasnaam bestaat uit maximaal 3 woorden en mag niet te lang zijn. Viola 'Zeemeermin groen met blauw oog' is dus verboden. - De cultivarnaam mag geen symbolen, leestekens, sub- of superschrift, een mix van hoofd- en kleine letters of tekeningen bevatten. Zantedeschia 'Ren Je Rot?' en Zantedeschia 'Ren Je Rot!' zijn beiden niet toegestaan. De volgende regels gelden voor een code: - De cultivarcode mag de afgelopen 10 jaar niet in gebruik zijn geweest binnen dezelfde UPOV-klasse en moet ten minste één teken verschillen van alle andere cultivarnamen en codes binnen het botanische geslacht of UPOV-klasse. - Er dient vermeld te worden dat de aanduiding een code betreft en geen fantasienaam. - De cultivarcode mag niet geheel uit cijfers bestaan. Lycopersicon '200012' is daarom niet toegestaan. - De cultivarcode mag niet uit slechts 1 letter bestaan. Selaginella martensii 'Q' is daarom geen geschikte code. - De cultivarcode mag geen symbolen, leestekens, sub- of superschrift of tekeningen bevatten. De code Ixora 'Qui 6ex' is derhalve niet toegestaan. - De cultivarcode bevat maximaal 10 tekens. Spatiphyllum 'Hae 20010074' is daarom ongeschikt. - De cultivarcode bevat maximaal 4 groepen van letters en cijfers. De code Anthurium 'Ant01a3a5' is daarom uit den boze. 6. Merken Alle cultivars hebben maar één juiste cultivarnaam. Sommige cultivars hebben in het buitenland een andere naam dan in het land waar de cultivar vandaan komt (zo'n naam noem je een handelssynoniem), maar dat is dan niet de juiste cultivarnaam. Sommige kwekers vragen voor een goede cultivar ook wel merkenrecht aan. Vooral bij de roos, anjer, chrysant, freesia, alstroemeria en anthurium is dit heel gebruikelijk. Vaak is een merk net als een cultivarnaam een woord in een moderne taal. Alleen het bedrijf waar dat merk bij hoort, mag planten van dat merk verkopen. Als de planten van een bepaald merk erg goed zijn is dat een goede reclame voor het bedrijf. Omgekeerd werkt het ook. Indien een goed bedrijf planten onder een eigen merk verkoopt, zullen de mensen liever planten van dat merk kopen, dan dezelfde planten van een onbekend merk. Het grote verschil tussen een merk en een cultivarnaam is dat de naam van een cultivar altijd bij dezelfde groep planten blijft horen, terwijl een merk bij een bedrijf hoort. Het bedrijf mag wanneer ze dat wil de merknaam gebruiken voor één of meerdere andere cultivars gebruiken. Bij een cultivarnaam weet je dus altijd welke planten daar bij horen, bij een merk heb je die zekerheid niet. Al zal een bedrijf niet snel een merk aan andere planten geven als de verkoop goed loopt, toch is het voor een bloemist, een teler of een handelaar, prettig om te weten welke cultivar er precies achter een merk staat.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.