Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Diabetes

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 7098 woorden
  • 18 maart 2004
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
46 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Algemene diabetes: Het menselijk lichaam is opgebouwd uit cellen. Cellen vormen de kleinste levende bouwstenen van het lichaam en vele cellen samen vormen de organen zoals lever, nier en pancreas. Iedere cel bevat erfelijke informatie die de bouw van de cel vastlegt. Het erfelijk materiaal wordt door een chemische stof, het DNA, gevormd. Dit DNA is een soort chemische ponsband waarbij groepen van ponsgaatjes de informatie bevatten voor de bouwstenen van de cel. De informatie voor een bouwsteen heet een zgn. gen; op het DNA liggen zo'n 100 000 verschillende genen. Het DNA is voor ongeveer de helft van de vader en voor de andere helft van de moeder afkomstig. Bij het ontstaan van een nieuwe mens uit een bevruchte eicel, dus tijdens de zwangerschap, wordt deze informatie afgelezen en dient als bouwplan voor het nageslacht. Op die wijze erven de kinderen dus eigenschappen van de vader en moeder. De wijze waarop het menselijk lichaam eruit ziet wordt dus bepaald door de genen op het DNA. Deze genen bepalen onder andere of men rood of zwart haar heeft, de kleur van de ogen etc. Ook de mate van vatbaarheid voor bepaalde ziekten wordt door de genen bepaald.Er blijken tussen verschillende mensen kleine verschillen in debouw van de genen te bestaan. Hierdoor ontstaat de situatie dat iedere mens uniek is en verschillend van andere mensen. Bijvoorbeeld door verschillen in haarkleur, grootte van de oren en vorm van de mond. Ook andere zaken, zoals vatbaarheid voor ziekten, wordt er in vele gevallen door het DNA bepaald. Eeneiige tweelingen en erfelijke ziekten Alleen bij eeneiige tweelingen hebben beide personen identieke genen en daardoor ontstaat de situatie dat eeneiige tweelingen er identiek uitzien. Bij erfelijk-bepaalde aandoeningen bezitten beiden hetzelfde risico voor zo’n ziekte. Onderzoek naar de aanwezigheid van ziekten bij eeneiige tweelingen levert inzicht of bepaalde ziekten erfelijk zijn. Komt een ziekte altijd bij beide individuen van een eeneiig tweelingpaar voor, dan wordt de ziekte uitsluitend door erfelijke aanleg bepaald. Bij een ziekte als taaislijmziekte ziet men deze situatie. Bij andere ziekten, zoals bijvoorbeeld een blindedarmontsteking, is het zo dat de ene persoon van het tweelingpaar blindedarmontsteking kan krijgen zonder dat de tweelingpartner een verhoogde kans heeft om dat ook te krijgen. Deze ziekte is dus niet erfelijk. Daarnaast ziet men vaak situaties waarbij niet in alle gevallen, maar toch vaker dan louter op kans berustend, beide personen van zo’n tweelingpaar een bepaalde ziekte krijgen. In dat geval concludeert men dat er een erfelijke risicofactor is, maar dat er ook andere factoren bij betrokken zijn zoals leefstijl (aard van het dieet, roken, alcohol drinken) of andere omgevingsfactoren (bijvoorbeeld zwangerschap). Diabetes is een voorbeeld van een aandoening waarbij erfelijke factoren in combinatie met omgevingsfactoren betrokken zijn bij het uitbreken van de ziekte. Er blijken verschillende vormen van diabetes te zijn en bij iedere vorm blijken aangeboren factoren in meer of mindere mate een rol te spelen. Nog een andere vorm van diabetes - in Leiden ontdekt - wordt veroorzaakt door een verandering in een gen dat betrokken is bij de goede werking van de energiefabriekjes van de cel. Deze vorm van diabetes wordt uitsluitend van moeder naar kind doorgegeven. Bovendien zijn mensen met deze vorm van diabetes vaak een beetje doof. Hierop is de naam Maternally Inherited Diabetes and Deafness (moederlijk overervende diabetes en doofheid, afgekort MIDD) gebaseerd. Indien de vader de ziekte heeft, wordt deze niet verder aan het nageslacht doorgegeven. De moeder daarentegen zal de ziekte aan de meeste van haar kinderen doorgeven. Bij families met MIDD is het dus van groot belang dat bij de kinderen regelmatig de bloedglucosewaarden worden gecontroleerd. Hoe bij deze vorm van diabetes uiteindelijk het klinisch beloop en het risico op complicaties is, is nog onduidelijk en maakt deel uit van een studie die, samen met collega Lemkes, in Leiden wordt uitgevoerd. Wij schatten dat er in Nederland ongeveer 15.000 mensen zijn die aanleg hebben om deze vorm van diabetes te krijgen.
Conclusies Samenvattend kan worden gezegd dat het erfelijk onderzoek duidelijk gemaakt heeft dat er meerdere oorzaken van diabetes zijn. Bij sommige vormen is de erfelijke betrokkenheid zwak aanwezig, bij anderevormen van diabetes is deze veel sterker. Vooral indien meerdere leden van een familie diabetes hebben, moet men bedacht zijn op de aanwezigheid van diabetes met een sterk erfelijke factor. Het is van belang om zo’n situatie aan uw huisarts te melden. Kennis van de erfelijke achtergronden van diabetes heeft het inzicht verdiept in de verschillende ontstaanswijzen van diabetes. Te verwachten is dat deze kennis de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen zal bevorderen, zoals middelen die bij ouderdomsdiabetes gebruikt kunnen worden en middelen die de afstoting van de pancreatische bèta-cellen tegen gaan. Overzicht Type 1 diabetes mellitus: Moeder met diabetes, kans op diabetes bij kinderen 1 op 40
Vader met diabetes, kans op diabetes bij kinderen 1 op 20
Type 2 diabetes mellitus: Moeder of vader met type 2diabetes, kans op diabetes 1op 3 of 4
MODY: Moeder of vader met MODY, kans op diabetes bij kinderen 1 op 2
MIDD: Moeder met MIDD, kans op diabetes bij kinderen 8 op 10, Vader met MIDD, geen verhoogde kans op diabetes bij kinderen. Hoe erfelijk is diabetes? Type 1 diabetes mellitus: Bij deze vorm van diabetes, die meestal voor het twintigste levensjaar uitbreekt, ontwikkelt het lichaam een afweerreactie tegen de insuline-producerende cellen in de alvleesklier. Het gevolg is dat deze cellen afsterven en de insulineaanmaak wegvalt. Het spuiten van insuline is de enige, levensreddende therapie. Uit onderzoek naar type 1 diabetes bij eeneiige tweelingen weten we dat er bepaalde aangeboren factoren zijn die het risico voor het krijgen van type 1 diabetes verhogen. Recent onderzoek heeft de genen in kaart gebracht die er een rol bij spelen. Deze blijken ondermeer betrokken te zijn bij de regeling van afstotingsreacties door het lichaam; kennelijk dragen deze ook bij aan de abnormale afstoting van de insuline-producerende cellen in de pancreas bij type 1 diabetes. Aan de hand van kennis, die de laatste vijfjaar is vergaard, weten we dat de aanwezigheid van een aantal risicogenen een voorwaarde is om type 1 diabetes te krijgen. Het is echter ook zo dat het merendeel van de dragers van risicogenen nooit type 1 diabetes zal krijgen. Bij eeneiige tweelingen laten de gegevens zien dat de kans om type 1 diabetes te krijgen ongeveer 1 op 3 is als de andere tweelingpartner deze vorm van diabetes heeft. Kennelijk zijn er andere, niet-erfelijke factoren nodig zijn om de ziekte te laten uitbreken. De relatief geringe bijdrage van erfelijkheid ziet men ook aan de kans waarop ouders met type 1 diabetes de ziekte aan hun kinderen kunnen doorgeven. Heeft de moeder diabetes, dan is de kans dat zij de ziekte aan haar kind doorgeeft ongeveer 1 op 40. Het is opmerkelijk dat als de vader diabetes heeft, de kans groter is om de ziekte aan een kind door te geven en wel ongeveer 1 op 20. Hoe dat komt, is niet bekend. De laatste jaren is veel onderzoek gestart naar de aard van deze bijkomende risicofactoren. Dat is van groot behang want als je deze risicofactoren uit kunt bannen dan vermindert dat de kans om diabetes te krijgen aanzienlijk. Er is veel gespeculeerd of deze risicofactoren met voeding samenhangen; bijvoorbeeld dat melkeiwit (het drinken van koemelk) bijdraagt aan de ontwikkeling van de type 1 diabetes. Tot nu toe heeft wetenschappelijk onderzoek deze speculaties niet kunnen onderbouwen. Type 2 diabetes mellitus: Deze ziekte ontwikkelt zich in het algemeen pas na het veertigste levensjaar. In tegenstelling tot de type 1 diabetes produceert de pancreas bij deze ziekte nog wel insuline. De lichaamscellen zijn echter minder gevoelig voor insuline waardoor de bloedglucosespiegels niet goed worden gereguleerd en geleidelijk aan een abnormaal hoog peil bereiken. Men kan vele jaren met deze ziekte rondlopen zonder dat men hot duidelijk merkt en hierin schuilt een gevaar. Het rondlopen met onbehandelde type 2 diabetes kan tot de ontwikkeling van onherstelbare diabetische complicaties aanleiding geven. De slogan van het Diabetes Fonds Nederland: ‘Altijd dorst, vaak plassen, voortdurend moe, ga dan eens naar uw huisarts toe’, is erop gericht dat mensen zich ervan bewust worden dat ze diabetes kunnen hebben. Vroege diagnostiek van deze vorm van diabetes is daarom belangrijk. Bij type 2 diabetes spelen erfelijke factoren een belangrijke rol, zoals uit familiestudies en onderzoek aan eeneiige tweelingen blijkt. Als een van beide ouders type 2 diabetes heeft, dan is de kans dat kinderen de ziekte krijgen 1 op 3 tot 1 op 4. Gelet op het erfelijk karakter van type 2 diabetes is het zo dat leden van families waar veel type 2 diabetes voorkomt een duidelijk verhoogde kans bezitten om bij het ouder worden ook diabetes te krijgen. Het is van belang om zo’n situatie aan de huisarts te melden zodat deze hierop kan inspelen. Andere vormen van diabetes Het genetisch onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat er naast de twee hoofdvormen, de type 1 en type 2 diabetes, andere vormen van suikerziekte bestaan. Ieder van deze vormen is erfelijk waarbij de wijze van overerving onderling verschilt. Een van deze vormen heet MODY en is een soort diabetes waarvan het klinische beeld op ouderdomsdiabetes lijkt, maar die meestal op jeugdige leeftijd uitbreekt. De erfelijke oorzaak zorgt voor een situatie waarbij de pancreas onvoldoende de glucose in het bloed ‘ruikt’. Het gevolg is dat bij een stijging van de bloedglucosespiegel te weinig extra insuline door de pancreas wordt afgegeven. Deze ziekte kan zowel van vader als moeder naar de kinderen worden doorgegeven. De kans dat een kind MODY ontwikkelt als een van beide ouders deze ziekte ook heeft is 50%. Deze vorm van diabetes is relatief mild.
Algemeen diabetes: Zelfcontrole Het is belangrijk dat de hoogte van de bloedglucose tussen de 4 mmol/l en 10 mmol/l blijft. U heeft dan niet alleen minder – of geen - last van klachten, maar u heeft dan ook minder kans op late-diabetes-complicaties. Om te controleren of uw bloedglucose niet te laag of te hoog is, kunt u een bloedglucosetest uitvoeren. Het uitvoeren van zo’n test noemen we: zelfcontrole. Zelfcontrole is onmisbaar voor een goede behandeling van diabetes. Als u zichzelf controleert, weet u namelijk of uw bloedglucose grotendeels binnen de grenzen blijft of dat u de behandeling (eventueel in overleg met de arts) aan moet passen, bijvoorbeeld door meer insuline te spuiten, op een bepaald moment extra koolhydraten te nemen, enz., enz. Zo kunt u het verloop van uw diabetes zelf in de hand houden.Een bloedglucosetest kunt u uitvoeren met behulp van een bloedglucosemeter en is vrij simpel. Kort gezegd komt het erop neer dat u een druppeltje bloed prikt op een teststrookje. Dat teststrookje wordt afgelezen door de bloedglucosemeter en vertelt u hoe hoog of hoe laag uw bloedglucose op dat moment is. Bloedprikken Voor het bloedprikken wordt meestal een bloedprikker gebruikt. U kunt het beste prikken aan de zijkant van een vingertop, daar zitten de kleinste bloedvaten, de zogenaamde haarvaatjes. Het bloed uit deze haarvaatjes is het meest geschikt voor de test. De haarvaatjes liggen vlak onder de huid, daarom is het naaldje dat u gebruikt om te prikken maar heel kort. Van het prikken voelt u praktisch niets. De meeste mensen wennen er dan ook snel aan om zich zelf te prikken. Vergoeding - mensen met diabetes type 2 die (nagenoeg) zijn uitbehandeld met orale bloedsuikerverlagende middelen en voor wie behandeling met insuline wordt overwogen, kunnen voortaan aanspraak maken op 100 teststrips in één keer; - mensen met diabetes die worden behandeld met 1-2 insuline-injecties per dag: 100 teststrips per kwartaal; - mensen met diabetes die worden behandeld met 3 of meer insuline-injecties per dag of met insulinepomptherapie: 400 teststrips per kwartaal; - voor mensen met een zeer moeilijk op insuline instelbare vorm van diabetes kan de ziektekostenverzekeraar – op voorschrift van de behandelend arts – toestemming geven voor het verstrekken van méér teststrips dan 100 resp. 400 per kwartaal; - met ingang van 1 januari 2000 kan het ziekenfonds ook toestemming geven om van de gebruiksnorm voor diabetesstrips af te wijken bij kinderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Wanneer testen? Hoe vaak u meet, hangt af van uw persoonlijke omstandigheden, van uw klachten en van welke type diabetes u heeft. In bepaalde situaties is het aan te raden om vaker te testen bijvoorbeeld: - als u klachten heeft die wijzen op een hypo; - tijdens en na een hypo; - als u klachten heeft die wijzen op een hyper; - tijdens en na een hyper; - bij extra lichamelijke inspanning; - in tijden van stress of spanningen; - op vakantie; - bij een zwangerschap; - als u – tijdelijk - onregelmatig leeft; - als de bloedglucose erg schommelt. Tip - Houd een dagboek bij waarin u de testuitslagen noteert. Zo krijgt u een goed inzicht in het verloop van uw bloedglucose over een bepaalde periode en kunt u zien of u goed bent ingesteld. U kunt hierin ook bijzonderheden opschrijven, zoals: een dagje ziek geweest, uit eten geweest, lopen stressen, te laat insuline gespoten, enz., enz. Het is voor de arts of diabetesverpleegkundige heel handig als u het dagboek meeneemt als u op controle gaat. Samen met hen kunt u dan bekijken of de diabetesbehandeling het gewenste resultaat heeft en op welke punten de behandeling eventueel bijgesteld zou moeten worden. Diabetsalfabet: Acesulfaam

Calorievrije zoetstof. Aceton
Chemische verbinding die in het bloed wordt gevormd als het lichaam in plaats van glucose vet verbruikt om energie te vormen. Duidt op een tekort aan insuline of op het onvermogen van de cellen om de aanwezige insuline te gebruiken. De afvoer van aceton gaat via de urine. Wanneer het acetongehalte in het bloed te hoog is, ruikt de adem en de urine naar aceton. Acuut
Snel, binnen korte tijd ontstaand. Adipositas
Zie obesitas. Adrenaline
Hormoon uit het bijniermerg. Verhoogt (doorgaans) de bloedglucosewaarde. Adrenaline zorgt ervoor dat glucose door de lever aan de bloedbaan wordt afgestaan. Adrenaline heeft ook invloed op de hartslag (wordt sneller) en de bloeddruk (wordt hoger). Adrenaline komt vrij in stress-situaties. Albuminurie
Abnormaal verlies van het eiwit albumine in de urine. Albuminurie kan een aanwijzing zijn voor een nieraandoening, zoals bij diabetes kan voorkomen. Albuminuriebepaling
Bepaling van eiwit in de urine. Alfa-cellen
Komen voor in de alvleesklier. Onderdeel van de Eilandjes van Langerhans. Maken het hormoon glucagon en geven dit af aan het bloed. Alvleesklier
Pancreas, langwerpig orgaan dat onder meer insuline maakt. Bevindt zich in de buikholte onder de maag. Alpha-glucosidase remmers
Medicijnen die de opname van glucose in de darm vertragen, waardoor de bloedglucosestijging na een maaltijd vermindert. Aminozuren
Bouwstenen van eiwitten. Het zijn de belangrijkste bestanddelen van de lichaamscellen. Insuline is opgebouwd uit 51 onderling verbonden aminozuren. Angiopathie

Afwijking aan de bloedvaten. Komt voor bij mensen die al langere tijd diabetes hebben. Er bestaat micro- en macro-angiopathie. Antilichamen
Eiwitten die door het lichaam worden gemaakt ter bescherming tegen vreemde stoffen. Bij diabetes worden soms antilichamen tegen toegediende insuline gemaakt. Deze antilichamen kunnen de goede werking van deze insuline verhinderen en kunnen in die gevallen allergische of andere ongunstige reacties veroorzaken. Antistoffen
Stoffen die aangemaakt worden door het afweersysteem. Arterie
Slagader. Een groot bloedvat dat het bloed naar het hart en andere delen van het lichaam vervoert. Hebben een stevige elastische wand. Arteriosclerose
Slagaderverkalking. Arthopathie
Wijst op de naam van een ziekte van het gewricht. Arthopatrie ontstaat bij diabeten meer door een veranderde stand van het voetgewricht dan dat er sprake is van een echte ziekte. Aspartaam
Kunstmatige vloeibare zoetstof. Wordt gebruikt in plaats van suiker. Bevat geen calorieën. Asymptomatisch
Geen duidelijke tekenen die wijzen op een ziekte. Atherosclerose
Aderverkalking. Vernauwing van de holte van de slagaderen. Vet en andere stoffen verzamelen zich in de grote en middelgrote aderen. Daardoor wordt de vaatwand beschadigd. De vetopeenhoping vertraagt de bloedstroom. Kan voorkomen bij langdurige diabetes. Auto-immuunziekte
Ziekte die ontstaat als het afweersysteem van het lichaam de eigen, goede cellen kapot maakt. Auto-transplantatie
Het eerst wegnemen en vervolgens weer terugplaatsen van hetzelfde orgaan. Bètablokkers

Medicijnen die gebruikt worden bij o.a. hoge bloeddruk en angina pectoris. Zij kunnen het herstel van een hypo vertragen (met name bij insulinegebruikers) en ervoor zorgen dat men een optredende hypo niet voelt aankomen. Bètacellen
Cellen die insuline maken. Onderdeel van de Eilandjes van Langerhans in de alvleeskier. Biguaniden
Medicijnen die de lichaamscellen gevoeliger maken voor insuline (type 2 diabeten). Vooral geschikt bij een te hoog lichaamsgewicht. Veroorzaken géén hypo's. Voorbeeld is onder meer metmorfine (Glucophage). Bijnieren
Organen (2), die op de nieren liggen. De bijnieren vormen verschillende hormonen, waaronder adrenaline. Bijwerking
Onbedoelde, soms schadelijke nevenwerking van een medicament. Biosynthetische humane insuline
Een kunstmatige insuline, bereid via de recombinat DNA-technologie, waarvan de structuur identiek is aan die van menselijke insuline. Bloeddruk
De druk van het bloed op de arteriewanden. Er worden altijd twee drukhoogten gemeten. De systolische druk, de hoogste, die ontstaat wanneer het hart bloed uitpompt en de diasystolische, die ontstaat wanneer het hart ontspant. Bij een bloeddrukmeting van 120/80 is 120 de systolische en 80 de diasystolische waarde. Een bloeddruk van 120/80 is normaal. Hoge bloeddruk kan tot gezondheidsproblemen leiden, zoals een hartinfarct en hersenbloeding. Bloedglucose
Onmisbare brandstof voor de cellen van het lichaam. Het bloed zorgt voor het transport van glucose. De hoeveelheid glucose geeft aan of iemand diabetes heeft of niet. Bloedglucose is de belangrijkste suiker die door het lichaam wordt gemaakt uit de drie grondstoffen in de voeding: eiwitten, vetten en koolhydraten. Zonder hulp van insuline kan de cel de glucose niet verwerken. Bloedglucosebepaling
Een manier om de bekijken hoeveel glucose (suiker) er in het bloed aanwezig is. Wordt uitgevoerd met behulp van een teststrookje en een bloedglucosemeter. Bloedglucosemeter
Klein elektronisch apparaatje dat met behulp van een teststrookje en een druppel bloed de op dat moment aanwezige glucose in het bloed kan meten. Deze waarde is een momentopname. Door deze waarde te weten is het mogelijk tijdig passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat een hypo of hyper optreedt. Bloedglucosemeters zijn er in verschillende uitvoeringen en merken. Bloedglucosewaarde

Waarde van de hoeveelheid glucose in het bloed. Normaalwaarde ligt tussen 4 en 8 mmol/l. Bij een diabeet spreken we van een goede waarde als deze tussen 4 en 10 mmol/l ligt. Bloedsuiker
Zie: bloedglucose. Body Mass Index
Zie: quetelet index. Borderline diabetes
Situatie waarin wel of geen insuline nodig is. In feite is dit een gestoorde glucose tolerantie. Brittle diabetes
Zie: instabiele diabetes. Calorie
Eenheid van energie. Voedsel levert energie in de vorm van calorieën. Sommige voedingsstoffen bevatten meer calorieën dan andere. Bij diabetes wordt geadviseerd voor iedere (tussen)maaltijd een bepaalde, vastgestelde hoeveelheid calorieën te gebruiken. Capillair
Het kleinste type bloedvat (haarvat) in het lichaam. De wanden van capillairen zijn zo dun dat zuurstof en glucose deze wand kunnen passeren en de cel binnendringen. Afvalproducten zoals koolzuur, kunnen vanuit de cel capillair binnenkomen om vervolgens met het bloed te worden afgevoerd en uiteindelijk uit het lichaam verwijderd te worden. Bij mensen die lang diabetes hebben kunnen de capillairen verzwakken, vooral in de nieren en het netvlies van het oog. Carpale tunnel syndroom
Het carpale tunnel syndroom is een afwijking die berust op een beknelling van een zenuw in de pols. In de pols is een ruimte die carpale tunnel wordt genoemd. Hierdoor lopen een belangrijke zenuw (de medianus zenuw) en 9 pezen van de onderarm naar de hand. Het carpale tunnel syndroom ontstaat wanneer in deze ruimte drukverhoging en zwelling optreden. Dan neemt de druk op de zenuw toe, met klachten als een verdoofd gevoel, tintelingen en pijn in de hand. diabetespatiënten hebben een verhoogde kans op het krijgen van dit syndroom. Zie ook: www.neurochirurgie-zwolle.nl/cts.html
Charcotvoet

Verandering van de gewrichtsstand in de voet door diabetes. Is alleen aan te tonen met behulp van röntgenstraling. Hierbij is hulp van een orthopedisch chirurg noodzakelijk. Chloorpropamide
Een medicament dat het bloedglucosegehalte in het bloed verlaagt. Alleen geschikt voor sommige patiënten met niet-insuline afhankelijke diabetes. Cholesterol
Vetachtige stof in het bloed en in verschillende weefsels. Cholesterol komt voor in de voeding (vetten). Het lichaam maakt ook zelf cholesterol en heeft er ook behoefte aan. Een teveel aan cholesterol kan zich hechten aan de vaatwanden, waardoor een groter risico bestaat op hart- en vaatziekten. Chronisch
Gedurende lange tijd aanwezig. Diabetes is een chronische ziekte. Coma
Toestand van bewusteloosheid. Kan worden veroorzaakt door een te laag of een zeer hoog glucosegehalte van het bloed. Comateus
In coma, bewusteloos. Cornea
Hoornvlies (oog). Cortisol
Hormoon uit de bijnierschors. Verhoogt de bloedglucosewaarde. C-peptide
Stof die door de alvleesklier in even grote hoeveelheden als insuline aan het bloed wordt afgegeven. Door het c-peptide gehalte te bepalen kan worden gecontroleerd hoeveel insuline door het lichaam wordt gemaakt. Uit dit gehalte blijkt of iemand met insuline moet worden behandeld of niet. Creatinine
Stof die ontstaat bij de spierafbraak. Door bepaling van het creatinine-gehalte in het bloed en de urine kan onderzocht worden of de nieren goed functioneren. Dit wordt de creatinine clearence genoemd. Cyclamaat
Kunstmatige zoetstof. Wordt gebruikt in plaats van suiker. Dageraad of Dawn-fenomeen

Het oplopen van de bloedsuikerwaarden in de vroege ochtenduren, ondanks een constante insuline-hoeveelheid in het bloed. Het lichaam maakt dan meer bloedglucose aan (uit de lever), dan nodig is. Dehydratie
Tekort aan lichaamsvocht. Het hebben van een te hoog bloedsuikergehalte in het bloed veroorzaakt een groot verlies van vocht en suiker in de urine. Dendritische cellen
Voor het afweersysteem belangrijke spioncellen. Dextrose
Glucose (suiker) in het bloed. De belangrijkste energiebron van het lichaam. Diabeet
Een persoon met diabetes (suikerziekte). Diabetes
Er zijn twee typen diabetes,1 en 2 (zie type 1 en type 2). Zie ook: Wat is diabetes? Diabetes dagboek
Een Diabetes dagboek wordt gebruikt om de gevonden bloedsuikerwaarden, de hoeveelheid gespoten en soorten insuline en eventuele bijzonderheden, zoals bijvoorbeeld ziekte, te veel eten, extra beweging e.d., in op te schrijven. Een goed hulpmiddel bij het overleg met de arts of diabetesverpleegkundige. Diabetes gravidarum
Zie zwangerschapsdiabetes
Diabetes insipidus
Dit is géén diabetes mellitus (suikerziekte). Het wordt ook wel water-diabetes genoemd. Oorzaak en behandeliing verschillen enorm. Diabetes betekent doorstroming. Verschillende symptomen zijn gelijk aan die van diabetes mellitus. Patiënten met diabetes insipidus hebben een enorme grote productie van urine, zijn dorstig en hongerig en tonen zwakteverschijnselen. Diabetes mellitus
Betekent letterlijk 'honingzoete doorstroming'. Diabetes is een energiestofwisselingsstoornis, veroorzaakt door een tekort aan het hormoon insuline of door een storing in de doelorganen. Zie ook de pagina: Wat is diabetes? Diabetespaspoort

Een 'paspoort' waarin de arts de gevonden waarden bij het periodieke en jaarlijkse onderzoek noteert en waarin alle te verrichten onderzoeken staan vermeld. Een hulpmiddel voor de diabeet en arts. Diabetogeen
Diabetes veroorzakend. Sommige geneesmiddelen en virussen kunnen diabetogeen zijn. Diabetoloog
Een internist, gespecialiseerd in het onderzoek naar en de behandeling van diabetes. Diureticum
Een medicament dat ervoor zorgt dat extra vocht uit het lichaam wordt verwijderd; plastablet. Wordt gebruikt bij de behandeling van hoge bloeddruk en oedemen. Di-sacchariden
Koolhydraten, bestaande uit 2 deeltjes, bijvoorbeeld één deeltje glucose en één deeltje fructose. DNA
Erfelijk materiaal dat in alle dierlijke- en plantaardige cellen aanwezig is en dat de cellen opdracht geeft hoe te functioneren en wanneer. DVN
Diabetesvereniging Nederland. Voor meer informatie
Eenheid
Internationaal vastgestelde basishoeveelheid insuline. In Nederland wordt voor mensen gebruikt 100IE per ml. Dat wil zeggen: 100 eenheden insuline per milliliter (cc) oplossing. Insuline voor dieren kent een concentratie van 40IE per milliliter. Eilandjes van Langerhans
Groepen cellen in de pancreas of alvleesklier. Bevat o.a. de bèta-cellen in de alvleesklier en ook cellen die glucagon maken. Deze hormonen beïnvloeden de afbraak en opname van voedingsstoffen. De eilandjes zijn ontdekt in 1869 ontdekt door de Duitser Langerhans. De cellen vormen kleine groepjes in de alvleesklier. Eiwitten
Voedingsstof die in het lichaam tot brandstof en 'reparatiemateriaal' wordt verwerkt. Eiwitten zitten onder andere in zuivel, vlees en vis. Encapsulatie

Het inkapselen, dus voorzien van een kapseltje. Endocriene klieren
Klieren die hormonen produceren en in de bloedbaan brengen. Zij beïnvloeden o.a. de werking van de voedingsstoffen door het lichaam. Ook andere lichaamsfuncties worden beïnvloed. De alvleesklier is een voorbeeld van een endocriene klier. Deze produceert insuline, waarmee het lichaam glucose kan omzetten in energie. Endocrinoloog
Internist gespecialiseerd in onderzoek en behandeling van aandoeningen van de endocriene klieren. Enzymen
Eiwitten die de chemische processen in het lichaam beter en sneller doen verlopen. Ieder enzym heeft als regel een eigen chemische taak, bijvoorbeeld het bevorderen van de omzetting van zetmeel in glucose. Euglycemie
Toestand waarbij het glucosegehalte in het bloed normaal is (= normoglycemie). Exocrien weefsel
Weefsel in de pancreas dat spijsverteringssappen maakt. Fructosamine-bepaling
Geglyceerde (versuikerde) eiwitten in het bloedplasma (vloeistof in het bloed) over een periode van 2-4 weken. Fructose
Bouwsteen van koolhydraten, komt ook voor als fructose zelf in fruit. Galactose
Bouwsteen voor koolhydraten. Gamma-gt-bepaling
Zegt iets over de leverfunctie. Geglycosyleerd hemoglobine onderzoek
Een onderzoek waarbij het gemiddelde suiker (glucose-)gehalte in de periode van 2-3 maanden, voorafgaande aan het onderzoek, gemeten kan worden. Genen
Dragers van erfelijke factoren. Opgebouwd uit DNA, een chemische stof die bepaalt wat de cel doet en wanneer. Gestoorde glucosetolerantie
Het suiker (glucose-)gehalte van het bloed is verhoogd, maar niet zo erg als bij diabetes. Hoewel sommige mensen bij het onderzoek een duidelijk te hoog bloedsuikergehalte hebben, ontwikkelen zij toch geen diabetes. Er bestaat wel een verhoogde kans op het krijgen van diabetes. Glipizide

Een medicament dat de bloedglucosewaarde verlaagt. Alleen geschikt in sommige gevallen van niet insuline-afhankelijke diabetes. Glucagon
Hormoon dat wordt gemaakt in de Alfa-cellen van de Eilandjes van Langerhans. Verhoogt de bloedglucosewaarde. Glucagon kan ook als medicijn worden ingespoten bij een lage bloedglucosewaarde. Het maakt dan glucose vrij uit de reserve-voorraad. Glucogeen
De opgeslagen reservevoorraad glucose in lever- en spiercellen. Glucose
Suikerdeeltje. Wordt door de spijsvertering uit koolhydraten gehaald. Komt via de darmwand in het bloed: bloedglucose. Glucosesensor
Apparaatje dat zelfstandig de bloedglucosewaarde meet. Glucosetolerantie
De mate waarin het lichaam de aangeboden glucose verwerkt. Is de glucosetolerantie gestoord, dan ontstaat een verhoogd bloedglucosegehalte. Glucosurie
Glucose die in de nieren terecht komt omdat deze onvoldoende in het bloed kan worden opgenomen. Het gedeelte van de glucose dat door de nieren (= boven de nierdrempel) wordt uitgescheiden wordt glucosurie genoemd. Zie ook: nierdrempel. Glycemische index
Is de snelheid van het omzetten van koolhydraten in glucose (in de darmen) en opname in het bloed. Zie ook: glycemische index
Glycerol
Komt vrij bij de afbraak van vet in het lichaam. Kan als brandstof dienen. Glycogeen
Reservevoorraad glucose in de lever en de spieren. Groeihormoon
Hormoon dat wordt gemaakt in de hypofyse (hersenaanhangsel). Verhoogt de bloedglucosewaarde. GTT
Glucose Tolerantie Test. Wordt, hoeveel niet vaak meer, nog wel gebruikt als er twijfel is of er sprake is van diabetes, vooral bij type 2 diabeten. De test bestaat uit een meting van een nuchtere bloedglucose, daarna toediening van koolhydraten en na een periode van 2 uur weer opnieuw meten van de bloedglucose, weer toedienen van koolhydraten en opnieuw meten. HbA1c/GHb-bepaling
Geglyceerde (versuikerde) eiwitten in de hemoglobine, rode kleurstof van het bloed. Geeft de gemiddelde bloedglucosewaarde over een periode van 8 - 10 weken. Hdl 'Goed' cholesterol. Hemoglobine

Stof in de rode bloedcellen die zuurstof bindt. HLA-genen
Erfelijke onderdelen van het afweersysteem. Honeymoonfase
Komt alleen voor bij type 1 diabeten. Het is de periode waarin, nadat met de behandeling van diabetes is begonnen, het lichaam voor een korte periode (variërend van 3 weken tot 1 jaar) zelf weer genoeg insuline aanmaakt, waardoor toediening van insuline van buitenaf niet meer nodig is. Dit wordt veroorzaakt doordat de alvleesklier door het toedienen van de insuline, direct na de diagnose diabetes, rust krijgt en daardoor weer iets beter gaat functioneren. De grens waarbij diabetes wordt geconstateerd ligt op ongeveer 30% van de totale productie. Net als bij andere organen heeft het lichaam de nodige reserve ingebouwd. Tijdens de honeymoonfase komt de eigen productie weer even boven die grens. Hormonen
Stoffen die regelend werken bij belangrijke lichaamsprocessen. Huidplooitechniek
Bepaalde techniek om een subcutane injectie toe te dienen. Door een huidplooi op te pakken (bijvoorbeeld op de buik) ontstaat een kleine ruimte tussen de huid en de spieren. Door de injectienaald onderaan de huidplooi door de huid te prikken, kan de insuline tussen huid en spieren worden geïnjecteerd. Hyper(glycemie) Te hoge bloedglucosewaarde (hoger dan 10 mmol/l). Zie ook: hypo's en hypers. Hyperinsulinisme
Het insulinegehalte in het bloed is te hoog. Kan optreden als het lichaam teveel insuline maakt of als er teveel insuline is gespoten. Teveel insuline leidt tot een daling van de bloedglucosewaarden tot een te lage waarde. Zie ook: hypoglycemie. Hyperlipidemie
Het bloed bevat teveel vetten (lipiden). Komt bijvoorbeeld voor bij een ontregelde diabetes. Hypertensie
Hoge bloeddruk. Hypoglycemia unawareness
Het minder goed aanvoelen van hypoglycemieën. Hypo(glycemie) Te lage bloedglucosewaarde (lager dan 4 mmol/l). Meestal worden hiermee vooral de erbij behorende klachten bedoeld. Zie ook: hypo's en hypers. IADM
Insuline-afhankelijke diabetes mellitus. Immunosuppressiva
Geneesmiddelen die afstotingsreacties tegengaan door het afweersysteem als het ware stil te leggen. Immuunsysteem
Afweersysteem. Impotentie

Verlies van vermogen tot peniserectie en/of zaadlozing. Sommige mannen met langdurige diabetes worden impotent omdat de zenuwbanen beschadigd raken. Injectie
Vloeistof in het lichaam brengen door middel van een naald en een spuit. Insuline gebruikende diabeten injecteren (spuiten) de insuline door de naald in het onderhuidse weefsel te steken (= subcutaan). Twee andere manieren van injecteren zijn: intraveneus (in een bloedvat) en intramusculair (in een spier). Injectieplaatsen
Plaatsen op het lichaam waar de insuline het makkelijkst kan worden gespoten zijn: · de bovenarmen · de bovenbenen · de buik · de billen
Regelmatig wisselen van injectieplaatsen wordt aanbevolen. Gebruik steeds hetzelfde lichaamsdeel op hetzelfde tijdstip van de dag, waarbij het niet uitmaakt in welke arm, bil, de plaats op de buik of welk been wordt gespoten. Daarmee worden onderhuidse verdikkingen (= insuline- hypertrofie) en huidintrekkingen (= insuline-atrofie) voorkomen. Instabiele diabetes
Diabetes waarbij het bloedsuikergehalte sterk schommelt van hoog naar laag en omgekeerd. Insuline
Hormoon dat wordt gemaakt in de beta-cellen van de Eilandjes van Langerhans. Zorgt ervoor dat glucose uit het bloed de cellen in de weefsels in kan gaan en verlaagt zo de bloedglucosewaarde. Insuline-afhankelijke diabetes
Zie type 1 diabetes. Insuline-atrofie
Kleine huidintrekkingen tengevolge van herhaalde insuline-injecties op dezelfde plaats. Op zich een onschuldige afwijking. Insuline-hypertrofie
Kleine bultjes tengevolge van herhaalde insuline-injecties op dezelfde plaats. Insulinepen
Wordt gebruikt om insuline te injecteren. Is verkrijgbaar in verschillende vormen en merken, afhankelijk van het soort en merk insuline dat wordt gebruikt. Een pen is voorgevuld met insuline. De te injecteren hoeveelheid is eenvoudig in te stellen. Insulinepomp
Apparaatje dat insuline continue en automatisch via een slangetje met een naaldje onder de huid inspuit. Insuline-receptoren

Gebieden aan de buitenkant van een cel, waaraan insuline uit het bloed zich kan binden. Wanneer de insuline zich bindt, kan de cel de suiker (glucose) uit het bloed opnemen en omzetten in energie. Insuline-resistentie
Het lichaam is ongevoelig geworden voor insuline. Wanneer dit het geval is, zijn hoge doses insuline nodig om een daling van het bloedsuiker (glucose-)gehalte te bewerkstelligen (200 eenheden of meer per dag). Komt voor bij diabeten die te zwaar zijn en verbetert vaak na gewichtsverlies. Insulinoma (Insulinoom) Een tumor van de bètacellen van de Eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Deze tumoren zijn gewoonlijk niet kwaadaardig, maar veroorzaken een abnormaal grote insulineproductie waardoor het bloedsuikergehalte te laag kan worden. Intramusculaire injectie
Injectievloeistof door middel van spuit en naald direct in een spier spuiten. Intraveneuze injectie
Injectievloeistof door middel van een spuit en naald direct in een bloedvat spuiten. Jeugddiabetes
Wordt type 1 diabetes ook wel genoemd. De term werd vooral vroeger gebruikt. Jeuk
Bij een te hoog glucosegehalte en daardoor het optreden van glucose in de urine, neemt de kans op infecties aan de geslachtsorganen toe. Deze gaan gepaard met jeuk en bij vrouwen bovendien vaak met een verhoogde vaginale afscheiding. Keto-acidose
Diabetische keto-acidose kan ontstaan wanneer het insulinegehalte van het bloed onvoldoende is door ziekte of door onvoldoende insulinetoediening. Het lichaam breekt dan de vetvoorraad af, waardoor ketonlichamen (zure afbraakstoffen) vrijkomen, zodat er teveel zuur in het bloed komt. Keto-acidose begint langzaam en neemt geleidelijk in ernst toe. Misselijkheid en braken, wat tot ernstig vochtverlies kan leiden, maagpijn en een diepe, snelle ademhaling zijn begeleidende verschijnselen. Moet worden behandeld met vochttoediening en insuline. Keto-acidose kan tot coma en uiteindelijk zelfs tot de dood leiden. Braken bij diabeten is altijd een reden om een arts te bellen. Ketonlichamen (aceton) Zie keto-acidose. Ketonurie
De aanwezigheid van aceton in de urine. Komt voor bij slecht ingestelde diabeten en bij ziekten. Een waarschuwingsteken voor diabetische keto-acidose. Ketose
De aanwezigheid en toename van ketonlichamen in de lichaamsweefsels en vloeistoffen. Misselijkheid, braken en buikpijn zijn veel voorkomende verschijnselen. Ketose kan leiden tot keto-acidose. Koolhydraten
Voedingsstoffen. Verzamelnaam voor zetmeel, suikers, e.d.. Zit bijvoorbeeld in meelproducten, aardappelen, bananen. Maar ook in de vorm van fructose in fruit en in de vorm van lactose in melkproducten. Labiele diabetes
Zie: Instabiele diabetes

Lactose
Een soort suiker (melksuiker) dat in melk en melkproducten (kaas, boter etc.) wordt aangetroffen. Lancet
Een klein naaldje om een druppel bloed te prikken. Lasertherapie
Een zeer sterke lichtbundel die wordt gebruikt om beschadigd weefsel te repareren. Bloedvatbeschadiging in het oog wordt wel behandeld met een laser. LDL 'Slecht' cholesterol. Lipide
Vet. Reserve-energiebron voor het lichaam. Als het lichaam energie nodig heeft kunnen lipiden worden afgebroken tot vetzuren, waarbij energie vrijkomt. Lipo-atrofie
Kleine huidintrekkingen die ontstaan wanneer steeds op dezelfde plaats insuline wordt gespoten. Lipodystrofie
Verdikkingen of kleine intrekkingen van de huid, die ontstaan wanneer steeds op dezelfde plaats insuline wordt gespoten. Een onschuldige afwijking die voorkomen kan worden door regelmatig van injectieplaats te wisselen. Macro-angiopathie
Een afwijking van de grote bloedvaten. Manifeste diabetes
Duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van diabetes, zoals dorst en veel plassen. Meervoudig onverzadigd vet
Een vet van plantaardige afkomst. Micro-aneurysma
Een zeer kleine zwelling van de wand van zeer kleine bloedvaten. Deze zwellingen kunnen beschadigen waardoor bloeding in het omliggende weefsel kan ontstaan. Diabeten kunnen in de retina van het oog micro-aneurysmata ontwikkelen. Micro-albuminurie
Een afvalstof welke door de nieren uit het lichaam wordt verwijderd. Het is het kleinst mogelijke eiwit dat zonder beschadiging door de nieren kan. De verliezen aan albumine mogen per dag niet boven 30 mg komen. Micro-angiopathie

Een afwijking van de kleine bloedvaten. Mineralen
Bouwstoffen voor het lichaam. Mmol/l
Millimol per liter is een scheikundige maat. De hoeveelheid glucose in het bloed wordt in deze maat uitgedrukt. Mono-sacchariden
Enkelvoudige koolhydraten. Voorbeelden zijn: fructose, glucose en galactose. NDF
Nederlandse Diabetes Federatie. Is opgericht met als doel optimale diabeteszorg te bevorderen. Het is een samenwerkingsverband van de Diabetesvereniging Nederland (DVN), de European Association of Diabetes Educators (EADE, de vereniging van voornamelijk diabetesverpleegkundigen) en twee artsenorganisaties; de Nederlandse Vereniging voor Diabetes Onderzoek (NVDO, vooral een wetenschappelijke vereniging) en de Stichting Diabetes Education Study Group Nederland (DESG, verzorgt o.a. cursussen voor internisten en kinderartsen en zij die daarvoor worden opgeleid). Meer informatie over de NDF vindt u op: http://www.medischplein.nl. Nefroloog
Een arts die zich heeft gespecialiseerd in het onderzoek en de behandeling van nierziekten. Nefropathie
Ziekte van de nieren ten gevolge van de beschadiging van de kleine bloedvaten of van de kleine uitscheidingseenheden in de nier. Bij langdurige diabetes kan nierbeschadiging ontstaan, waardoor de nierfunctie verslechtert en eiwitverlies via de urine optreedt. Neuroloog
Een arts die zich heeft gespecialiseerd in het onderzoek en de behandeling van patiënten met aandoeningen van het zenuwstelsel. Neuropathie
Aandoening van het zenuwstelsel. Komt vaak voor bij langdurige diabetes. Deze beschadiging van de zenuwen kan overal in het lichaam voorkomen maar wordt vooral in de onderste ledematen aangetroffen: pijn in benen en voeten, tintelingen en een dood gevoel. Dit wordt perifere neuropathie genoemd. Daarnaast kunnen ook andere vormen van gestoorde zenuwfuncties voorkomen zoals: dubbel zien, diarree, blaasparalyse (-verlamming) en stoornissen in het seksueel functioneren, zowel bij mannen als bij vrouwen ontstaan. Nicotinamide

Vitamine B3. Nierdrempel
Hoogte van de bloedglucosewaarde, waarbij de nieren nog (net) geen glucose uit het bloed verwijderen. Niet-insuline afhankelijke diabetes
Type 2 diabetes. Deze vorm van diabetes komt het meeste voor. Zie ook: Wat is diabetes? Normoglycemie
Toestand waarbij het glucosegehalte (suikergehalte) van het bloed normaal is (tussen 4 en 8 mmol/l), ook wel euglycemie genoemd. Bij mensen met diabetes moet het bloedglucosegehalte het liefst tussen 4 en 10 mmol/l liggen. Nuchtere bloedglucosebepaling
Met deze test is vast te stellen of iemand diabetes heeft. Het bloedmonster wordt 's morgens voor het ontbijt afgenomen. Normaal is een waarde tussen 4 en 7 mmol/l. Obesitas
Vetzucht. Een overmaat van 20% vet of meer. Een overmaat aan lichaamsvet vormt een extra risico voor diabetespatiënten. Wordt ook wel adipositas genoemd. Oedeem
Zwelling, verdikking van bepaalde lichaamsdelen, bijvoorbeeld de enkels. Wordt veroorzaakt door de opeenhoping van vocht. Onverzadigde vetten
Soort vet, zie: vetten. Orale bloedglucose verlagende middelen
Tabletten of capsules die het bloedglucosegehalte kunnen verlagen. Er zijn twee groepen tabletten. De ene soort zorgt voor een grotere productie van insuline door de alvleesklier, de andere soort zorgt ervoor dat de insuline-gevoeligheid wordt verbeterd. Ouderdoms-diabetes
Oude naam voor type 2 diabetes. Pancreas of alvleesklier
Orgaan in de buikholte achter de maag, dat o.a. spijsverteringssappen en de hormonen insuline en glucagon maakt. Pancreatitis
Ontsteking van de alvleesklier. Is pijnlijk. De werking van de alvleesklier kan daardoor ernstig verstoord raken. Pancreatitis kan worden veroorzaakt door alcohol (komt het meeste voor), galstenen en een virus (de bof). Zie ook:
http://www.ziekenhuis.nl/ziektebeelden/32.html
Peridentitis
Tandvleesklierontsteking. Diabeten hebben vaker tandvleesproblemen dan anderen. Podotherapeut
Is gespecialiseerd in voetverzorging. Diabeten hebben vaker problemen dan anderen. Polydipsie
Abnormaal grote dorst gedurende langere tijd en daardoor voortdurend abnormaal veel drinken. Een aanwijzing voor diabetes. Polyfagie
Abnormaal grote eetlust gedurende een langere periode. Polyfagie met desondanks vermagering is één van de kenmerken van diabetes. Polyurie
Vaak en veel moeten plassen (een van de kenmerken van diabetes) Proteïne
Eiwit. Een van de drie bestanddelen waaruit het voedsel is opgebouwd (eiwitten, vetten, koolhydraten) Proteïnurie
Eiwitverlies in de urine. Een van de kenmerken van de diabetische nefropathie. Quetelet-index
Maat voor lichaamsgewicht (gewicht in kilo's delen door kwadraat van de lengte in meters). Bij een goed gewicht is de uitkomst tussen 20 en 25. Receptoren
Gebieden aan de buitenkant van de cellen waaraan bijvoorbeeld de insuline in het bloed zich kan binden. Regulatie
Voor diabeten: het onder controle houden van de aandoening door behandeling met een dieet en/of medicijnen en het zorgen voor een balans tussen voeding, insuline en energieverbruik. Retina

Het netvlies. Het lichtgevoelige gedeelte achterin het oog. Bij langdurige diabetes kunnen de kleine bloedvaatjes in de retina beschadigd raken. Retinopathie
Afwijkingen aan de ogen (het netvlies), zoals die onder andere bij diabetes voorkomen. Sacchariden
Andere naam voor koolhydraten. Saccharine
Kunstmatige zoetstof. Bevat geen calorieën. Secundaire diabetes
Diabetes tengevolge van een andere ziekte (van de alvleesklier bijvoorbeeld) of tengevolge van het gebruik van bepaalde medicamenten of chemische stoffen. Somogiy-effect
Effect dat na een zeer lage bloedsuikerwaarde (hypo) een zeer hoge waarde optreedt (hyper). Ontdekt door Michael Somogiy, Amerikaans biochemicus. Sorbitol
Een suiker dat door het lichaam langzaam wordt verwerkt. Wordt veel gebruikt in speciale voedingsmiddelen voor diabetici en suikervrije snoep. Bevat 4 calorieën per gram (= gelijk aan tafelsuiker of zetmeel). Subcutane injectie
Injecteren van vloeistof in het onderhuidse weefsel met behulp van een naald en een spuit. Sucrose
Een bepaalde suiker die tot een eenvoudige suiker moet worden afgebroken, voordat het in het bloed en vervolgens in de cellen kan komen. Suikers
Zoet smakende koolhydraten, Suiker kan snel en gemakkelijk worden omgezet in energie. Voorbeelden van suikers zijn: lactose, glucose, fructose en sucrose. Suikerziekte
Nederlandse naam voor diabetes mellitus. Sulfonylureum(derivaten) Medicijnen die de alvleesklier stimuleren zo mogelijk meer insuline te maken (voor type 2 diabeten). Waarschijnlijk wordt ook de werking van insuline in de weefsels bevorderd. Voorbeelden: glibenclamide, gliclazide, glimeperide, tolbutamide. Syndroom X

Zie: Insulineresistentie. Teststrip
Stripje waarmee, met behulp van een bloedglucosemeter, zelfstandig de hoogte van de actuele bloedglucosewaarde kan worden bepaald. Tolbutamide
Bloedsuikerverlagend tablet. Triglyceride
Vetdeeltje in het bloed. Insuline beïnvloedt de aanmaak en afbraak van triglyceriden. Bij een goed gecontroleerde diabetes en een normaal lichaamsgewicht is het triglyceride-gehalte van het bloed gewoonlijk normaal. Type 1 diabetes
Insuline Afhankelijke Diabetes Mellitus (IADM). Engels: Insulin Dependent Diabetes Mellitus (IDDM). Kan alleen worden behandeld met insuline. Ook wel jeugddiabetes of -suiker genoemd. Zie ook: Wat is diabetes? Type 2 diabetes
Niet Insuline Afhankelijk Diabetes Mellitus (NIADM). Engels: Non Insulin Dependent Diabetes Mellitus (NIDDM). Soort diabetes, waarbij behandeling met alleen dieet, of met dieet en tabletten mogelijk is. In een later stadium is vaak ook behoefte aan het inspuiten van insuline. Ook wel ouderdomsdiabetes of -suiker genoemd. Zie ook: Wat is diabetes? Ulcus
Een zweer, die moeilijk geneest. Diabetici krijgen gemakkelijk een ulcus na een kleine verwonding, met name aan de benen en voeten, vooral bij slecht passend schoeisel waarbij wrijfwondjes ontstaan. Zie ook de pagina: Diabetes en uw voeten
Ulreum
Een afvalstof van het lichaam. Bij de spijsvertering wordt een gedeelte van het voedsel benut en het restant als schadelijke afvalstof verwijderd. De nieren spelen hierbij een belangrijke rol, ureum wordt via de nieren uitgescheiden. Uroloog
Arts die zich toelegt op onderzoeken en de behandeling van de nieren en urinewegen en bij mannen van de geslachtsorganen. Vasculopathie
Afwijkingen aan de grote (macro) en kleine (micro) bloedvaten, zoals die onder andere bij diabetes kunnen voorkomen. Vermoeidheid
Vermoeidheid is een van de eerste verschijnselen omdat doordat de cellen onvoldoende glucose opnemen, de vorming van energie verstoord raakt. De spieren worden slap en raken snel vermoeid. Mensen bij wie dit het geval is klagen erover dat ze 's morgens bij het opstaan meer vermoeid zijn dan 's avonds. Vetten

Voedingsstoffen die brandstof leveren voor het lichaam, maar ook isolatiemateriaal. Er bestaan verzadigde (slechte) en onverzadigde (neutrale) en meervoudig onverzadigde (goede) vetten. Goede vetten stollen niet of worden niet hard in de koelkast (verpakt in een kuipje of een fles). Slechte vetten stollen wel of zijn hard (vaak verpakt in een papieren wikkel). Goede vetten kunnen het cholesterol iets omlaag brengen, neutrale vetten hebben geen invloed en slechte vetten zorgen voor een verhoging van het cholesterolgehalte in het bloed. Vetten zitten niet alleen in margarine en boter, maar ook in worstsoorten, noten, chocolade (ook suikervrije chocolade) en vele andere producten. Vetzuren
Bouwstenen van vetten, kunnen als brandstof dienen. Het lichaam produceert dan echter ook ketonlichamen: schadelijke afvalstoffen die het zuurgehalte van het bloed te hoog maken. Dit kan overgaan in keto-acidose. Vitaminen
Stoffen die het lichaam nodig heeft om goed te kunnen werken. Vitaminen hebben een ondersteunende functie. Voeding
Uitgangspunt van de voeding bij diabetes is een gezonde en evenwichtige voeding, zoals die geldt voor iedereen. Water
Transportmiddel voor voedingsstoffen, maar ook voor afvalstoffen. Xeno-transplantatie
Het transplanteren van organen die niet afkomstig zijn van de mens. Y
Zelfcontrole
Het zelf controleren van de bloedglucosewaarde. Zelfregulatie
Het zelf nemen van maatregelen om de bloedglucose binnen de juiste waarden te houden. Zwangerschapsdiabetes
Een vorm van diabetes die optreedt tijdens de zwangerschap (na de 20e week), maar na de geboorte van het kind meestal weer verdwijnt. Wordt ook wel Diabetes Gravidarum genoemd. Als de zwangerschap normaal verloopt daalt de nuchtere bloedsuikerspiegel. Na het eten stijgt de bloedglucosespiegel doordat de insuline minder goed werkt. Dit is een normaal proces dat nodig is om de baby voldoende glucose te geven voor zijn energie en vetopslag.

REACTIES

A.

A.

Ik kon it erg g0ed gebruiken thnQ!!!
liefs anne

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.