Moderne communicatiemiddelen

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas havo | 9251 woorden
  • 9 maart 2004
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
53 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De onderdelen staan voor: A: Historie
B: Techniek
C: Commercieel
D: De invloed op het dagelijks leven. Hoofdstuk 1: Internetactiviteiten. A: Internet zelf is rond 1969 begonnen als een computernetwerk van het Amerikaanse leger. Het was bedoeld voor onderzoek en als communicatie middel. Het heette toen nog APRA – net (Avanced Research Projects Agency Network ). Het leger wilde onderzoeken of geheime militaire inlichtingen niet afgetapt of afgeluisterd konden worden tijdens het overseinen. Daardoor was er behoefte aan een netwerk wat hun computers met elkaar konden verbinden. In die tijd waren ook universiteiten en andere instellingen bezig met het opzetten van computernetwerken. Er werden verschillende computers van verschillende universiteiten aan elkaar verbonden via telefoon lijnen. Dat was er toen om sneller en makkelijker aan onderzoeken samen te werken. De universiteiten konden zo elkaars onderzoeksresultaten op hun eigen computer aanvragen. De computers die aan elkaar verbonden waren was het Netwerk. Er kwamen steeds meer universiteiten bij en het Netwerk werd steeds groter. Het leger vond het allemaal te veel worden en besloot toen een eigen netwerk te maken. De twee netwerken bleven evengoed met elkaar verbonden, dat verbindingsnetwerk heette het Internet. Daarna sloten alle nieuwe netwerken van de wereld zich aan op het Internet. Na aansluiting op het telefoonnet kon iedereen met een computer, modem en communicatie-software ook verbinding maken met het Net. De groei begon langzaam, in 1972 waren er nog maar 40 computers op het Internet aangesloten. De eerste mogelijkheden op het Internet was het versturen van kleine tekstbestanddelen. Dat is dus het begin van het bekende e-mailen. (E-mail = elektronische mail = elektronische post). Ze wisselde later ook grotere teksten uit en dat heette FTP. In 1973 begon DARPA (Defense Advaced Resaerch Projects Agency) een onderzoek naar het koppelen van Netwerken. Gopher is een systeem voor het zoeken van informatie op het Internet Wereldwijd. Gopher heeft eenvoudige menuschermen voor het vinden van informatie. Het World Wide Web is wel veel leuker om aan te zien maar de Gopher geeft echte informatie. De aanbieders van de Gopher zijn meestal wetenschappelijke instellingen of bibliotheken. Dat kan je ook bij verschillende onderwerpen merken. Wat wetenschappelijk is wordt meestal meer aangeboden dan de andere onderwerpen. Maar uiteindelijk is de Gopher helemaal onderdrukt door de opkomst van het World Wide Web. Het World Wide Web is een onderdeel van Internet en is er pas later bij gekomen. Het World Wide Web is een heel groot web van aan elkaar verbonden bestanden. Die bestanden worden documenten of pagina’s genoemd. De engelse wetenschapper Tim Berners Lee (zie afbeelding 1) heeft het World Wide Web uitgevonden. Op het www staan pagina’s met informatie en afbeeldingen, wat men website’s noemt. Deze website’s kunnen door internetgebruikers gebruikt worden. Om de weg op het www te vinden heb je een browser nodig, een bepaald programma en een zoekpagina die je naar de site’s toe helpt. Een Browser krijg je bij je provider. Een provider is een aanbieder van het Internet. In 1974 waren er twee belangrijke protocollen van het Internet: - Internet Protocol (IP) - Transmission Control Protocol (TCP) Afbeelding 1: Dit is de Engelse wetenschapper Tim Berners Lee, hij heeft het www (world wide web) uitgevonden. B: TCP / IP (transmission Control Protocol / Internet protocol) = IP is een techniek om adrespakketjes van de ene computer naar de andere computer of adres te versturen. Dat pakketje heeft het adres van de zender en de ontvanger. Deze informatie wordt gebruikt als route naar de juiste computer. De computer die het ontvangen heeft stuurt de internetsite terug naar de andere computer, zodat diegene die de site had gevraagd deze ook kan bekijken. Niet alles kan tegelijk verstuurd worden, daarom wordt het in delen terug gestuurd. Daarom krijg je ook altijd een plaatje in delen te zien als je deze op het internet wilt bekijken. Daarom heb je dan ook weer TCP.TCP zorgt ervoor dat de pakketjes compleet aankomen. Als ze niet helemaal zijn aangekomen komt er een foutmelding in beeld. TCP houdt verbinding tot alles binnen is, alleen niet als de verbinding wordt verbroken. Hierdoor krijg je dus de hele site of het hele plaatje te zien of er komt netjes een foutmelding. Als er twee personen met twee verschillende computers met elkaar willen communiceren worden er elektrische pulsen via een kabel verstuurd en ontvangen. Computers kunnen ook meteen communiceren met elektrische die digitale technologie gebruiken zoals: Faxapparaten, digitale camera’s, telefoons en scanners. Die digitale signalen kan je niet meteen naar het telecommunicatienetwerk versturen. De oudere delen van het netwerk kunnen dat niet verwerken omdat zij nog analogisch zijn (oude techniek). Daarom heb je bij een computer een modem nodig. Een modem zorgt ervoor dat digitale signalen worden omgezet in analoge signalen. Zo kan de computer verbonden worden aan de telefoonlijn en aan het World Wide Web. De computers worden vaak gekoppeld aan de telefoonlijn die het weer doorgeeft aan het telefoonnet. Telnet is een communicatieprotocol die er voor zorgt dat je verbinding op je computer kan maken, met een andere computer die heel ergens anders staat. Na die verbinding kan je werken op die computer alsof het je eigen computer is. De meeste services zijn on-line catalogus (bijv. een bibliotheek). Het kan ook voor je werk zijn maar daar staan wel veel voorwaarden voor. Het is dan ook niet echt makkelijk te vinden omdat de meeste zoekmachines ze niet geven. E-mail=De meest gebruikte functie op het internet is E-mail. Er zijn twee standaard programma’s e-mail te gebruiken: Outlook en Netscape Messenger. Outlook zit altijd bij Windows en wordt ook het meest gebruikt. Als je e-mail gebruikt heb je een eigen postbus bij je internet aanbieder. Die postbus is je Mailbox. Een e-mail adres ziet eruit als: Gebruikersnaam@ e-mail aanbieder.landcode. De berichten die naar jou worden gestuurd kunnen net zolang bewaard worden totdat je ze opent en leest. Je kunt er natuurlijk ook zelf berichten mee versturen, maar je kan ook bestanden en programma’s mee versturen en ontvangen. Wel moeten dan de verstuurder en ontvanger allebei op het telecommunicatienet aangesloten zijn. Je kunt er elk moment van de dag terecht. Zo kan je makkelijk in contact komen met mensen die erg ver weg wonen. Ook kan je zo snel en gemakkelijk voor school of het werk dingen regelen. De bekendste e-mail service is hotmail. Hier kan je een gratis e-mail adres aanvragen. Je download (van het internet afhalen en op je computer zetten) dan het programma: Messenger en daar kan je dan zelf je mailbox instellen met de mensen die je erin wilt hebben enz. Als je een brief intikt en het opstuurt naar bijv. Nieuw – Zeeland. Is de brief daar in een paar seconden het gaat net zoals telefoneren. Sommige voorstanders van de e-mail noemen de gewone post dan ook snail-mail (slakkenpost) Een echte brief zou hier dan ook een week over doen. Je kan ook een brief naar meerdere mensen tegelijk sturen. Je moet er zeker wel voor zorgen dat je het mailadres van de ontvanger foutloos intypt, anders komt de brief niet of bij de verkeerde persoon aan. Zoekfuncties= Om informatie te zoeken op het internet kun je gebruik maken van een zoekmachine. Dat zijn computers die de hele tijd op het internet zoeken naar documenten / pagina’s. Deze documenten / pagina’s worden gekoppeld aan een of meerdere trefwoorden. Als je bij zo’n zoekmachine jou trefwoord(en) intypt, zoekt de machine de bijbehorende site’s daarbij op en geeft die aan op je beeldscherm. Veel van deze zoekmachines staan in Amerika. Je kunt ook op thema’s gaan zoeken. Dat doe je dan via een menu. Dan kies je bijv. eerst sport, daaruit kies je dan turnen en als laatste WK en dan kom je bij het WK van turnen uit. Praatmogelijkheden= Je kunt ook rechtstreeks praten op het internet. Dat kan je bijv. doen in een chatbox. Als je bij een speciaal chatprogramma (programma waar je met andere mensen kan communiceren) komt, kan je je daar inloggen (aanmelden). In zo’n chatbox zijn er meerdere mensen met elkaar aan het communiceren. Als je wat intypt kan iedereen dat lezen. Meestal wordt er veel onzin verteld. Je hebt ook nog een speciaal programma: MSN. Dat kan je van internet downloaden en dat staat in verband met hotmail (e-mail). Daar kan iedereen die bij hotmail staat aangemeld bij. Je kan dan bij iemand die ook dat programma gedownload je eigen aanmelden. Diegene krijgt dan de vraag of hij/zij jou in zijn/haar lijst wijl hebben. Als je in die lijst terecht komt kan je met hem / haar praten (typend) . Zo kan je uiteindelijk een hele lijst vrienden hebben waarmee je kan praten. Je weet ook wel tegen wie je praat want het zijn meestal vrienden of kennissen, ook kan je alleen op je eigen MSN komen via een wachtwoord. Als je internet gebruikt ben je on-line en kan je, je ook meteen aanmelden bij MSN. Zo kunnen de mensen die jij in je lijst hebt zien dat je on-line bent en kan je met hun praten. C: Al meer mensen maken gebruik van het Internet en dat zorgt voor het ontstaan van opstoppingen bij de Internet providers. Daardoor is het Internet soms wat langzaam. Aanbieders van ISDN (daarmee kan je Internetten en telefoneren tegelijk) spelen daar op in. ISDN is een uitvinding van KPN. Zij zeggen dat het internet een stuk minder traag is als je ISDN neemt. Voordelen van ISDN: - Je kan Internetten en bent evengoed nog telefonisch bereikbaar. - De snelheid is beter, met een normale modem heb je 33,6 kilobit per seconde en bij ISDN (volgens de KPN) 64 kilobit. ISDN is natuurlijk wel wat duurder, want zo verdient de KPN er wat aan. Het omzetten van verbinding kost ong. E 100,- Je hebt een adapter nodig wat ong. E135,- kost. En het abonnement is duurder, bij een normaal abonnement is dat ong. E 15,- in de maand en met ISDN is dat ong.E 25,- . En natuurlijk de normale Internet (telefoon) kosten. Een andere functie wat nu erg veel wordt gebruikt is ADSL, dat is Internet wat via de televisiekabel wordt verbonden. De snelheid is dat een stuk beter. Je kan dan bijv. 8000 kbit/sec hebben en dat is een stuk meer dan de 64 van ISDN. De snelste modems kunnen tegenwoordig wel 50.000 kbat/sec. doorsturen. Als je deze aansluiting hebt moet je per maand een vast bedrag betalen, en kan je Internetten hoedveel je maar wil. Dat bedrag is wel een stuk hoger dan gewoon Internet of ISDN maar als je erg veel internet kan het wel voordelig zijn. Sommige bedrijven spelen ook op het Internet in, want dan gaan ze gratis internetabonnees aanbieden. Bijv. Dixons wil zoveel mogelijk computers verkopen. Voor hun is het gratis weggeven van Internetabonnees een vorm van reclame. Het wordt bij hen betaald uit het marketingsbuget. De consument heeft dan wel een gratis abonnement maar moet dan nog wel de Internet / telefoonkosten betalen. Voor andere bedrijven is Internet ook een uitkomst, maar dan van een andere kant. Voorbeelden: Reisbureau, pizzeria (bestellingen) en verkoop van boeken en Cd’s enz. Alles staat tegenwoordig op het Internet te koop en je kan gewoon vanuit je huis gaan winkelen. Zo worden er sneller producten gekocht en verkocht. Soms krijg je zomaar als je on-line bent een reclame blokje in beeld. Je kan het wegklikken maar je kan het ook interessant vinden en erop doorklikken het kan uiteindelijk ertoe leiden dat je iets besteld. Zonder dat het internet had je dit niet gekocht of later. D: Internet heeft vele toepassingen voor te communiceren en daarvan is het nut heel groot. Als je thuis een pc, fax, mobiele telefoon en Internet met e-mail hebt kan je gemakkelijk (bij bepaald soort werk) je werk thuis of op reis doen. (zie afbeelding 2.) Met al deze spullen is directe communicatie erg gemakkelijk. Dat thuis werken op de computer enz. heet telewerken. In 1996 waren er in de VS al meer dan 8 miljoen telewerkers. Op het kantoor zelf sturen vele mensen berichten en informatie via e-mail. Zo is de behoefte aan vergaderen minder geworden. Als mensen erg ver van elkaar wonen en toch willen vergaderen kunnen ze ook gaan televergaderen. Dan kunnen grote ondernemingen, vergaderingen en conferenties achter de computer houden. Door hun computers via een communicatiekanaal (met een brede frequentieband) door een netwerk met elkaar te laten verbinden. Zo kunnen ze elkaar zien en horen. Televergaderen wordt door sommige universiteiten al gebruikt om hun studenten thuis les te geven. Het systeem kan ook gebruikt worden voor telebankieren en andere zakelijke transacties. Mensen zoals schrijvers en ontwerper kunnen ook gemakkelijk thuis op de computer werken. Leraren kunnen ook het werk van hun leerlingen d.m.v de moderne communicatiemiddelen thuis achter de computer nakijken. Door thuis te werken kunnen mensen werken op hun eigen leefstijl en alleen werken wanneer zij dat willen. Telewerken komt dus erg van pas bij mensen die thuis ook nog bijv. kinderen moeten verzorgen. De mensen die telewerken zijn ook geen tijd in de files kwijt. Wie gebruiken internet en waarvoor: * Jongeren = tussen de 16-24 jaar. Deze leeftijdsgroep internet het meest. 78% is hiervan wekelijks on-line. Zij chatten en MSN-en heel veel. Maar ze doen ook heel veel met muziek op Internet, downloaden en branden enz. Internet is ook belangrijk voor school en daar spelen de zoekmachines een grote rol bij. Als je bijv. een werkstuk over Jimi Hendrix doet, typ je dat bij een zoekmachine in en je krijgt allemaal site’s waar iets over hem verteld staat. * Mannen = vanaf 25 tot 63 jaar. Van de mannen zit 55% minimaal 1 keer per week achter het Internet. Zij bekijken het meest het actuele nieuws. Maar ook zij chatten, e-mailen en zoeken dingen op voor hun werk. * Ouderen = 65-plussers. De ouderen houden een beetje afstand van het Internet maar toch wagen zich er nu steeds meer ouderen aan het Internet. Er is zo’n 20% weekelijks on-line. (zie afbeelding 3) * Bedrijven = Bijna elk bedrijf heeft een internet aansluiting. Voor bedrijven is Internet erg handig en dus belangrijk voor de handel. Ze komen zo sneller en makkelijker in contact met de kopers. Vele bedrijven hebben ook reclame op het Internet van hun bedrijf. Zo is er meer naamsbekendheid en soms worden er sneller producten ver- of gekocht. Aan al deze positieve dingen van Internet zit natuurlijk ook een negatieve kant. Men zegt dat met Internet wereldcriminaliteit een stuk makkelijker gaat. Gangsters kunnen zo makkelijker met elkaar in contact komen zonder dat ze gevolgd worden. Zo kunnen er illegale handeltjes geregeld worden. Kinderpornofilmpjes kunnen zo ook ongecontroleerd doorgestuurd worden. Hakkers, softwarepiraten of fraudeurs hebben nu meer vrijheid en kunnen gemakkelijker hun gang gaan. Maar dit alles komt evengoed wel in de wereld voor, ook zonder internet maar misschien wat minder. Internet is vrij en zo kan ook iedereen er dingen op zetten wat hij zelf wilt. Zo komen er racistische en andere sarcastische gezegdes op het Internet en dat kan iedereen lezen. Via e-mail kunnen er stukken tekst, brieven, afbeeldingen en documenten wel sneller verstuurd worden dan over de post. Maar via e-mail kunnen er ook veel virussen en e-mailbommen verstuurd worden en daar kan je hele computer van in de war raken. Door er makkelijker producten verkrijgbaar zijn op Internet kopen mensen sneller bepaalde producten. De reclames hebben ook invloed op het koopgedrag van de mens. Zoekmachines zijn erg handig om snel op de juiste site te komen. Je kan daardoor erg goed en handig aan informatie komen wat goed is voor scholieren en studenten. Chatten is meestal niet nuttig, vaak kennen de mensen elkaar helemaal niet en daardoor liegen / praten ze maar wat. Soms is het zo dat mensen elkaar wel serieus zijn en dan kan er vriendschap ontstaan. Maar vaak weet je dan nog niet zeker of diegene wel is zoals diegene zich voor doet. Oudere mannen kunnen zich leuker en jonger voordoen dan ze zijn en dan kunnen ze met een meisje willen afspreken. Als dat meisje op die uitnodiging ingaat kunnen er op zo’n afspraak nare dingen gebeuren. Het kan ook allemaal wel goed gaan en dan is het leuk dat er vriendschap ontstaan is. MSN legt wel veel contacten tussen vrienden en vriendinnen, maar daardoor blijven ook veel mensen vaker thuis. Zonder MSN gingen de mensen vaker even langs (of telefoneren), maar nu duikt men gewoon achter de computer en ze spreken dan meteen meerdere mensen tegelijk. Er zijn daar verschillende meningen over. Telewerken kan in de toekomst ertoe leiden dat mensen niet meer ver hoeven te reizen of verhuizen voor hun werk. Dat kan dus in de toekomst nog erg aantrekkelijk worden. Hoofdstuk 2: GSM – activiteiten. A: De geschiedenis van de voorlopers van de GSM. De GSM is een vorm van telecommunicatie. De allereerste telecommunicatie was de semafoor / seinpaal. Dit was een hoge paal met meerdere latten erop, de latten konden in verschillende standen staan. Die standen van die latten stonden voor codes en die gaven zo boodschappen door. De telegraaf was het echte begin van het kleiner maken van de wereld. (zie afbeelding 4) In 1839 werd in Engeland de eerste commerciële telegraaf gebouwd door William Cook en Charles Wheatstone. Er werden daarvoor draadverbindingen aangebracht en een stroomkring van koperdraad. Door het sluiten van die kring wordt een elektromagneet sterker en trekt ijzer voorwerpen aan. In dat ijzer zit een stift. Als je dan die kring dan sluit en dan weer loslaat, komen er vervolgens streepjes op een strook papier die eronder ligt. Zo ontstonden er codes voor letters en cijfers. De vernieuwde telegraaf noemde men de Telex (Teletypwriter Exchace) De telefoon = in maart 1876 uitgevonden door: Alexander Graham Bell. Hij vond zelf echt alleen het technische belangrijk en wilde niets van geldbeleggers of industrieën weten die de telefoon in praktijk wilde brengen. Tohomas Alva Edison heeft het koolmicrofoontje uitgevonden, daardoor kon de spraak als een gemoduleerd signaal aan de gelijkstroom in de verbindingslijn gekoppeld worden. Voordat de GSM er was kon men ook al mobiel bellen. Dat was in 1945 na de tweede wereldoorlog. Het was van slechte kwaliteit en die apparatuur die daarvoor nodig was kon net aan in een auto gebouwd worden en paste zeker niet in een broekzak. Elk land had zijn eigen standaard apparatuur. Dat betekende dus dat de apparatuur van het ene land niet in het andere land werkte. Het had eigenlijk ook een militair doel. Want het Nederlandse Nationale noodnet moest het vaste net vervangen. Het vaste net was helemaal verwoest door de oorlog. Alleen de overheid en sommige geallieerde mochten dit mobiele (nood) net gebruiken, totdat het vaste net gemaakt was. In 1949 richt het OLN (Openbaar Landelijk Net) ook zo’n net op. Als je dan wilde bellen kreeg je eerst een telefoniste aan de lijn en dan moest je vertellen waar je ongeveer was (straal van 25 km.) Je kon toen ook niet tegelijk praten en luisteren, het moest nog om de beurt: Simplex verbindingen. In 1953 was er in Nederland een waternoodramp (dat koste meer dan 1800 mensen het leven.) Daardoor waren de vaste telefoonpalen kapot gegaan en het gewone telefoonnet was niet meer beschikbaar. De vraag naar OLN werd toen erg groot. Toen hebben ze in zeeland nieuwe basisstations opgericht. In 1970 kwam er bij het OLN een tooncode zodat de gesprekken niet meer af te luisteren waren. Maar de telefoon was erg groot, het vroeg erg veel energie, er waren hoge bel en aanschaf koste en een erg beperkt bereik. Elk land had zijn eigen technieken en verschillende netten. In 1980 werd een heel nieuw landelijk autotelefoonnetwerk opgezet: ATF. Het was niet meer zoals de OLN op simplexverbindingen. Je moest nog wel weten waar je, je bevond maar dit mocht nu wel op een grotere schaal. Nederland was verdeeld in drie ATF net nummer gebieden: Noord, Zuid en West. In 1982 kwamen er 26 Europese landen bij elkaar om over de nieuwe mobiele communicatie te praten. Er werd toen een onderzoek gedaan over het mobiele communicatie middel. In 1985 werd de ATF – 2 in gebruik genomen. Dit was vier keer groter dan de oude ATF en de kwaliteit was een stuk beter. Het OLN werd afgeschaft. De vraag naar de mobiele telefonie steeg erg. In 1989 werd daarom het derde autotelefonienetwerk gemaakt: ATF – 3. In Europa was men in 1988 begonnen met het vinden van een digitale vorm van telefonie. In 1994 was er het eerste digitale telefonische netwerk: De GSM (Global System for Mobielcommunications.) In 1999 werd ATF afgeschaft. Afbeelding 4: Een voorbeeld van de telegraaf die in 1839 voor het eerst gebouwd werd. B: De werking van de ouderwetse telefoon. Uit je stembanden komen geluidstrillingen en die zorgen ervoor dat in het microfoontje een metalen plaatje gaat trillen. Die trillingen worden in de vorm van elektrische pulzen doorgestuurd via een draaggolf in de telefoonlijn. In het (andere) hoortoestel wordt het omgedraaid, de elektrische impulsen laten daar weer een metalen plaatje trillen. Daarna komt er ook weer lucht bij die trillingen. Die luchttrillingen zijn dan weer hetzelfde als die stem. Dit is op de analoge manier. Elke telefoon is aangesloten op een wereldwijd communicatie netwerk. Een communicatienetwerk is een systeem van elektriciteitsdraden, glasvezels en radiogolven. Computergestuurde telefooncentrales kiezen voor elk telefoontje de beste lijn naar bestemming. Het netwerk herkend het land waarnaar je belt door een internationaal afgesproken toegangsnummer. Het netnummer vertelt welk deel van het land de telefoon staat en de laatste staan voor het bepaalde toestel. Eerst komt je telefoon gesprek in de elektrische draden en later in de snellere glasvezelkabels. Verre telefoongesprekken kunnen via bovengrondse of onderzeese kabels verstuurd worden. Ze kunnen ook via een grote schotel naar een satelliet in de ruimte gestuurd worden. Als ze naar een satelliet gestuurd worden, worden de elektrische signalen omgezet in een digitale code. Deze code wordt naar een satelliet in de ruimte gestuurd, en die satelliet stuurt ze weer naar aarde maar dan op de plek van bestemming, naar een basisstation. Daar wordt de digitale code weer omgezet in elektrische signalen en wordt dan naar de juiste telefoon gestuurd. In die telefoon wordt het weer een stem. Mobiele telefoons lijken op gewone telefoons. Ze werken op batterijen en ze hebben geen telefoondraad. Een mobiel heeft een sim-kaart waar je van alles in op kunt slaan, zoals je telefoonnummers. Een mobiel is klein en compact, ze hebben evengoed nog een oor- en mondstuk, toetsen en een beeldscherm. Een mobiel zendt ook elke 15 sec. een signaal aan de ontvangingspaal door om de locatie vast te stellen. Een mobiel heeft een zwakke radio – ontvanger. De geluidsgolven van je stem worden omgezet in elektrische signalen en dan daarna in radiosignalen. Dat zendt de telefoon uit via z’n antenne. Deze worden opgevangen door een van de zenderontvangers (ZO) van het netwerk. Dat is meestal de paal die het meest dichtbij staat. Omdat het radiosignaal van een mobiel heel zwak is hebben ze een cellulair netwerk. Het land is verdeeld in delen (cellen). Elke cel is een gebied met een paar km rondom de ZO. Een telefoon is zo nooit verder dan een paar km verwijderd van een ZO en maakt gebruik van de dichtbij zijnde. Als een paal niet goed bereikbaar (meer) is of defect is, schakelt je mobiel automatisch over naar een andere paal. Soms kan het zijn dat je mobiel geen bereik heeft in bijv. een gebied met veel bergen. Er zijn op dit moment van de KPN ong. 4000 basisstations, ZO’s. Ze staan meestal op hoge gebouwen. De masten zelf zijn meestal 20 tot 40 meter hoog. Als je naar een normale telefoon belt gaan de radiosignalen eerst door naar de GSM-centrale voor jou mobiel en daarna stuurt die centrale het door naar een centrale voor de normale telefoon en die zend het weer verder tot de normale telefoon. Als je van je mobiel naar een andere mobiel belt, gaan de signalen eerst naar de GSM-centrale van degene die jij belt. Die stuurt het door aan een ZO waar diegene het meest dichtbij staat. En die paal zend de radio signalen door naar de telefoon. Je kan met een mobiel nu ook over de satellieten gaan, maar niet rechtstreeks, omdat de mobiele radiostraling daar te zwak voor is. (zie afbeelding 5) Je kunt ook tekstjes op je mobiel krijgen en verzenden: sms. (Short Message service). Een sms-ie heeft de lengte van 160 leestekens. Je kunt ze versturen naar een andere mobiel en sinds binnenkort kan het ook naar een huisnummer. Op de thuistelefoon krijg je het (als je daar de mogelijkheden voor hebt) in de vorm van een tekstje op het beeldscherm of het wordt ingesproken op je voicemail. Met een smsje gebeurt er hetzelfde als met een gesprek. Alleen nu wordt je stem niet om gezet in elektrische signalen en daarna in radiosignalen, maar de letters worden meteen al omgezet in radiosignalen. Sommige mobiels kunnen ook draadloos faxen of e-mailen. Deze mobiels heetten PDA’s (Persenal Digitale Assitend). Deze berichten worden ook in elektrische signalen omgezet en daarna omgezet in digitale codes. Die codes worden dan vanzelf weer omgezet in letters bij het faxapparaat of bij de computer. Verder was er ook nog WAP (Wireless Application Protocol), Dit was de eerste internetpoging op mobiels maar het is nooit echt ingeslagen. Want het wordt per min. gerekend en je kan maar naar bepaalde site’s. Later kwam er EMS (Edhanced Message Service) Hiermee kan je met je mobiel langere teksten versturen. Afgelopen jaar kwam er ook MMS (Multimedia Messaging Service). Daarmee kan je langere teksten versturen, gehele afbeeldingen, foto’s, geluidsfragmenten, videobeelden of combinaties hiervan. Dit kan je naar een andere mobiel, wel ook een van de modernste of naar een e-mail adres versturen. Er is ook nog GPRS (General Packet Radio Service), dat was al in 1997 bedacht maar het kwam pas in 2002 naar Nederland toe. Dit is er om gegevens overdracht makkelijker te maken. Hier moet je per ontvangen KB (bepaald deel van je bestand) betalen en niet per min. Dit is erg handig als je erg veel van internet af haalt. Ook dit brengt je makkelijker en dichter op het internet. Er zijn ook steeds meer functies in de mobiel zelf gekomen: telefoonboek, klok, agenda, nummerweergave, wekker, verschillende beltonen (die ook steeds mooier worden), achtergronden voor op je scherm, spelletjes en trilfunctie. En in de laatste jaren wordt een mobiel helemaal uitgebreid, er zijn vele functies op de mobiel gekomen wat helemaal niets meer met bellen te maken heeft zoals: termometer, radio, modemfunctie, kleurenscherm, dubbelscherm (voor- en achterkant van je mobiel), WAP of helemaal internet op je mobiel, voice command (reactie op je stem), infrarood, digitale camera. Doordat de KPN i-mode heeft en vodafone heeft vodafone-live, kunnen er foto’s verstuurd worden. Ook kan je daardoor informatie-diensten on-line op je mobiel bekijken. C: Je kunt prepaid of een abbonement hebben op je mobiel. Bij alle 2 kost het de consument geld en verdient de provider (in dit geval aanbieder van telefoon netwerk) eraan. Bij prepaid heb je een kaartje (chipkaartje) die je moet opwaarderen. Dat kan je doen door in de winkel een kaart te kopen met beltegoed van bijv. 20 euro. Op die kaart staat een lange reeks cijfers. Als je die cijfers opgeeft bij je service lijn, herkennen zij het nummer en wordt je beltegoed opgewaardeerd met 20 euro. Dan kan je voor die 20 euro hun netwerk bellen. Als je abonnement hebt, betaal je elke maand een vast bedrag. Dat bedrag gaat in ieder geval van je rekening af en rechtstreeks naar je provider, ook al je onder dat bedrag zit. Als je boven het bedrag zit moet je dat wel er bij betalen. Je kan wel uit verschillende bedragen kiezen waarvoor je belt. Het voordeel aan abonnement is dat je goedkopere belminuten (bedrag dat je betaalt per gebelde min.) hebt dan met prepaid. En hoe duurder je abonnement is hoe goedkoper je belminuten zijn. Het komt door de netwerken dat we hogere kosten hebben want een smsje bijv. is eigenlijk een simpele handeling, waar weinig kosten aan zitten (ong. 6 eurocent). En de consument betaald er gewoon gemiddeld 22 eurocent voor. Een MMS (foto) is technisch gezien even simpel maar is soms wat groter, maar dat kost de consument wel 60 eurocent. Er zijn nu ook andere instellingen die op de mobiele telefonie inspelen. Je kan nu bijv. via een bepaalde telefoonlijn afbeeldingen voor op je mobiel aanvragen. Ook kan je een praatje voor je voicemail bestellen. Maar zo’n telefoonlijn bellen kost wel even 1,20 euro per min. D: De telefoon en de mobiel zijn vormen van gemedieerde communicatie: Bij het voeren van een gesprek kan men elkaar niet zien en toch gaan ze vaak gebaren maken en gezichtsuitdrukkingen maken. Door mobiele telefonie kunnen mensen ook hun werk meenemen op reis. Mobiele telefoons kunnen ook gekoppeld worden aan computers en laptops. Zo kunnen mensen makkelijk hun zaken/werk regelen terwijl ze op (zaken) reis zijn. Met de moderne mobiels kunnen mensen makkelijk het internet op en kunnen ze al van tevoren weten waar bijv. de files staan en vervolgens de file ontwijken. Ze kunnen ook gemakkelijk faxberichten versturen. Zo kunnen ze bijv. hele berichten naar bijv. het kantoor versturen overal waar je ook maar bent. Hetzelfde geldt ook voor een e-mail. Het scheelt tijd en de gedachten van de moderne mens is vaak : “tijd is geld”. Met een mobiel ben je bijna altijd bereikbaar en je kunt ook overal vandaan bellen en snel in gevallen van nood. De mobiel is erg populair onder de mens en het lijkt wel of het elke dag vernieuwd wordt. (zie afbeelding 6) Daardoor is een mobiel van 6 maanden oud al snel “uit”. Vooral onder roepen jongeren, allochtonen en zakenlui is het de trend om de allernieuwste mobiel te hebben. Het is erg snel gegaan met de techniek van de mobiel. Wel 3 op de 5 Nederlanders hebben een mobiel. En er komen er dagelijks veel meer bij. We bellen echt overal: op de fiets, lopend, in de trein maar ook in de auto maar of dat wel zo verstandig is? Eigenlijk heb je handen te kort om te bellen en te rijden tegelijk. In de file staan en dan vertraging hebben is lastig daarom willen veel mensen iets nuttigs gaan doen. Daarom pakken ze hun mobiel maar. Maar auto rijden en telefoneren lijkt wel makkelijk samen te gaan maar dat is niet zo. Rijden en bellen samen kan levensgevaarlijk zijn, kun je op maken uit het onderzoek van Minister van verkeer en waterstaat en het ICT Nederlands (alle mobiele providers uit Nederland). Zij hebben besloten dat rijden en bellen gescheiden moet. Als je dan toch wilt bellen is een cardcitt verplicht. (zodat je met beide handen aan het stuur bellen kan in de auto). Want auto rijden is een automatisme ( Je denkt niet bij elke handeling na). Als dan in je ene hand een mobiel zit, ben je meer daar mee bezig en “vergeet” je die hand no9g te gebruiken onder het rijden. Onder het autorijden is het zo ie zo niet goed om te telefoneren want je kunt er emotioneel gespannen van raken. Ook na het telefoneren is men nog veel met het gesprek bezig. Daardoor gebeuren er ook ongelukken dus het is gewoon beter om niet te bellen onder het rijden.
Hoofdstuk 3: Satellietnavigatie. A: Het begin van de satelliet begon in de Sovjet-Unie op 4 Oktober 1957. Ze lanceerde toen de Spoetnik, dat was een metalen bol van 84 kg en een doorsnede van 58 cm. Hij gaf toen elke 90 min. Een beschrijving van de baan om de aarde, van 220 tot 1000 km hoog. Hij had een thermometer en een radiozender mee. Iedereen was heel verbaasd, maar jammer genoeg viel hij na ong. 90 dagen weer terug op aarde (brandend zoals een vallende ster). In 1945 kwam Arthur C. Clarke met het principe van een geostationaire communicatie satelliet. Hij schreef er een artikel over voor het tijdschrift: “Wireless World”. In het artikel beschreef hij hoe je met 3 satellieten op gelijke afstand van elkaar in een geostationaire baan telefoongesprekken kan door geven. Een geostationaire baan is dat satellieten met een snelheid van 11.700 km/uur om de aarde draaien maar het lijkt vanaf de aarde wel of ze stil hangen. Zo kunnen de schotelantennes er altijd op gericht blijven. De geostationaire baan is 35.787 km boven de evenaar. Het is nuttig voor communicatie en metingen. Het kan met meerdere signalen en het kan op iedere plaats op de wereld. In 1958 Lanceerde de VS hun eerste satelliet: Explorer 1. De eerste satellieten werden alleen nog gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Het was er om te kijken hoe het in de ruimte is en daarbij keken ze ook naar verre sterren in het melkstelsel. In 1960 werd de allereerste communicatiesatelliet gelanceerd. Hij werkte als een spiegel, hij weerkaatste radiosignalen weer terug naar de aarde. In 1962 begon de satelliet een rol te krijgen in het dagelijks leven. De telstar stuurde toen voor het eerst live televisie beelden over de Atlantische Oceaan, van de VS naar Europa. Hij kon maar een korte tijd functioneren door zijn lage type baan. Hij kon maar 20 min. boven de horizon blijven staan en contact maken met het grondstations op aarde aan alle 2 de kanten van de Oceaan. Als die tijd om was kreeg de kijker te horen: “We ronden het af, want de satelliet gaat eruit.” In 1965 werd de “Early Bird” (Intelsat 1), een communicatie satelliet, gelanceerd. Hij had een andere baan dan de Telstar, een hogere baan en daardoor kon hij wel de hele tijd gebruikt worden. Daarna kwamen er nog veel meer satellieten bij gekomen, sinds toen zijn er nog 4.000 communicatie satellieten de ruimte ingeschoten. Nu is er meer dan de helft niet meer in gebruik. Sommige zijn verdwenen in de ruimte andere zijn teruggevallen naar de aarde en verbrand. Er zijn ook nog satellieten die nog wel in de ruimte zweven (constant vallen) maar die geen functie meer hebben.tegenwoordig wordt er minstens 1 satelliet per week de lucht in gelanceerd. B: Een satelliet is een voorwerp dat om iets anders heen draait. Het beschrijft een baan om een hemellichaam. Een natuurlijke satelliet van de aarde is de Maan. Maar meestal wordt er met een satelliet iets anders bedoeld. Dat zijn kunstmatige objecten die door de mens gemaakt zijn. Ze worden in de ruimte geschoten om rond de aarde te draaien. Elke satelliet zweeft honderden km boven de aarde door de ruimte. Hij ontvangt radiosignalen van aarde en hij stuurt ook weer radiosignalen terug. Soms zijn het er wel duizenden per sec. Er zijn 2 vormen van satellieten. De eerste wordt cilinder of trommel genoemd. Deze zijn 1 tot 5 m lang. De buitenkant is bedekt met glimmende zonnepanelen. Die zonnepanelen zetten zonlicht om als energie. De tweede is een kubusvormige satelliet, hij heeft alleen aan twee kanten zonnepanelen. De meeste kubusvormige satellieten hebben een kubus van 1,8 meter. (zie afbeelding 7) Een typische satelliet wordt bestuurd door een grote schotelvormige antenne bij het grondstation op aarde, die radiosignalen verzendt. Het opsturen van informatie de ruimte door noemen we een up-link. De satelliet stuurt informatie over zijn positie, de toestand van zijn batterijen, foto’s of metingen enz. terug naar aarde, naar hetzelfde grondstation of een andere. Dat noemt men een downlink. Een grondstation voor een satelliet is een gebouw met veel elektronische apparatuur en antennes. De schotels kunnen worden gekanteld om satellietsignalen te versturen en te ontvangen. Het station wordt verbonden aan het communicatienetwerk op aarde door kleinere lokale schotelantennes en telefoonkabels. Het grootste deel van alle apparatuur werkt automatisch en wordt door computers bestuurd. Als satellieten informatie herhalen gebruiken ze verschillende antennes. De meeste satellieten hebben verschillende apparaten, die noemt men Transponders. Transponders versterken de signalen die van een grondstation af komt en daarna verstuurt de satelliet die signalen weer door naar en grondstation ver weg op aarde. De meeste satellieten komen het heelal in door ELV-raketten. Dit zijn lanceringsvoertuigen die maar een keer gebruikt kunnen worden. Het kost veel om raketten te bouwen en nadat ze zijn weggeschoten, verdwijnen of verbranden ze ook nog. Het enige lanceringsmiddel wat wel weer opnieuw gebruikt kan worden is de Amerikaanse Spaceshuttle, in het Kennedy Space Center. Een ELV-raket wordt de ruimte ingeschoten met een opgevouwen satelliet erin. Er vallen steeds meer delen vanaf en als laatste ontvouwt de satelliet zich. (zie afbeelding 8) = Hij blijft in het heelal hangen, maar hoe? = Elk voorwerp beweegt in een rechte lijn tenzij er een kracht aan trekt (zwaartekracht). Bij een satelliet trekt de zwaartekracht van de aarde hem omlaag, maar de satelliet probeert evengoed zijn rechte lijn te behouden. Maar de satelliet zit erg ver het heelal in en de aarde draait steeds in een bocht van hem weg. Daarom storten satellieten eigenlijk niet neer. De satelliet volgt wel die ronding van de aarde en zo blijft hij om de aarde heen draaien. Er zijn verschillende banen om de aarde waar satellieten in rond zweven, met de verschillende functies waar satellieten voor gebruikt worden: - laag boven de aarde = hoogte van 400 t/m 1000 km. Deze baan is het beste voor onderzoeks- , weer-, observatiesatellieten. Ook geschikt voor ruimtevoertuigen met bemanning. - Polaire baan = Een lage baan over de Noord- en Zuidpool. Deze baan is handig voor metingen, kartering (het in kaart brengen van een gebied), navigatie en waarnemingen. - Elliptische baan = Het verschilt van 40.000 tot minder dan 200 km hoogte bij elke omwenteling. Dit is nuttig voor militaire satellieten en waarnemingen. - Hoog boven de aarde = Deze baan is op de hoogte van 11.000 tot 20.000 km
De baan is cirkelvormig en handig voor navigatie. - Geostationaire baan = van 35.787 km boven de evenaar. De satelliet draait per dag 1 maal om de aarde. Deze baan is het beste voor communicatie en metingen. Voorheen werd er door (ontdekking)reizigers en zeevaarders de weg uitgezocht door een kompas en door de stand van de zon, maan en sterren te meten. Tegenwoordig red je het heel gemakkelijk met een GPS- ontvanger. GPS = Global Positioning System. Met deze ontvanger kan je overal op de wereld zien waar je bent. Zo’n GPS geeft een kaart verwijzing op 50 meter nauwkeurig, en soms nog minder. Je kunt er ook op zien hoe hoog je boven/onder de zeespiegel zit. Als je, je verplaatst kun je zien hoe snel en in welke richting je, je verplaatst. Het GPS in het algemeen heeft 24 NAVSTAR’s. Dat zijn navigatiesatellieten voor tijd en afstand. Deze satellieten werken dus samen met de GPS. Deze satellieten bepalen waar je op aarde bent en sturen het terug naar je GPS. De meeste vliegtuigen en schepen gebruiken die satellieten ook om te navigeren (plaats bepalen). Zo werkt het navigatie systeem ook in de auto. Ze zijn verder er in gaan ontwikkelen en nu kunnen ze d.m.v dit navigatiesysteem de weg vertellen. Je kan van tevoren instellen waar je, je op het begin bevindt en waar je naar toe moet. Het navigatiesysteem zoekt de snelste weg voor je uit en verteld onder het rijden waar je heen moet. Er zijn van de NAVSTAR’s 6 groepen die elk bestaan uit 4 satellieten. De 4 satellieten van zo’n groep volgen elkaar op een baan. Deze baan ligt op een afstand van 20.180 km hoog. De banen van deze 6 groepen zijn zo verdeeld dat je op elke hoek op de wereld te vinden bent. Het werkt zo: Er zit tijd tussen de signalen van elke satelliet. De signalen van de satelliet die het meest dichtbij zit komt als eerste binnen en vervolgens de tussen satellieten tot de verste satelliet. De computer van de ontvanger rekent aan de hand daarvan uit waar jij je op dat moment bevind. Een GPS heeft ten minste drie satellieten nodig. Voor vliegtuigen door de lucht te helpen is GPS wel voldoende maar niet om ze te laten lande. Daar gebruikt men DGPS voor (Different GPS). Dit is iets anders dan de GPS en ze kunnen hiermee iets nauwkeuriger zijn. Daardoor kunnen ze vliegtuigen automatisch laten landen. De GPS - technologie wordt, d.m.v navigatiesatellieten nu ook in auto’s toegepast. Er zit dan een klein beeldscherm op het dashboard. Dat laat aan de bestuurder een computerwegenkaart zien met een knipperend lichtje. Dat lichtje laat zien waar de auto zich bevindt. Er is ook nog een pijl op de kaart wat de juiste richting aan geeft. Er zit nu ook een pratende computer bij. Dan kan je van tevoren instellen waar je heen wilt. Dan verteld de computer onder het rijden waar je heen moet. Bijv. “Over 300 meter komt u bij een rotonde. Neem de derde afslag.” Het werkt hetzelfde als in een vliegtuig maar nu zijn er minimaal 4 satellieten nodig voor de boordcomputer, om de plaats te bepalen. Er zijn veel verschillende satellieten met verschillende functie’s: - Communicatie satellieten. - Politie satellieten. - Televisie satellieten. - Observatie satellieten. - Navigatie satellieten. - Weer satellieten. - Spionage satellieten. - Onderzoek satellieten. Observatie satellieten helpen bij het maken van kaarten: kartering. Zij hebben hele krachtige camera’s aan boord. Ze kunnen akkers, wegen en gebouwen waarnemen maar ook landschapselementen, heuvels, steile rotsen, rivieren en meren. De camera’s zetten patronen neer van lichtstralen. Lichtstralen worden door alle dingen op het aardoppervlakte verspreidt. De satellieten versturen het dan naar de aarde / grondstation. Daar maken ze er foto’s van en daarmee kunnen ze oude kaarten controleren of nieuwe kaarten ervan maken. C: Een satelliet is een van de duurste apparaten in de wereld. Het lanceren kost ook heel veel tijd maar door de satellieten lichter te maken is het lanceren al een stukje goedkoper. Satellieten worden gelanceerd en komen van overheidsinstanties, wetenschappelijke en militaire organisaties. Ze worden gebruikt uit eigen belangen. Maar communicatie satellieten komen meestal van particuliere bedrijven. Zij geven hun satellieten alleen ter beschikking als ze geld ontvangen van hun klanten. Bijv. televisie en navigatie satellieten. Het navigatiesysteem voor in de auto, is wel ingeslagen. Daar verdienen meerdere mensen wat aan. De bedenkers en dan ook nog de winkels die ze verkopen. Het kan ook nog geld schelen voor de rijder omdat diegene niet meer om hoeft te rijden. Door de weersatellieten kunnen we beter weten wat het weer de komende tijd wordt. Daardoor weten recreatie instellingen weer wanneer het mooi weer wordt en kunnen ze daar rekening mee houden. De navigatie satellieten zijn heel erg belangrijk, er wordt nu navigatie in de auto gebruikt. Het Amerikaanse bedrijf Navigation Technologies uit Californie maakt digitale kaarten voor de VS en voor alle landen in europa. In Nederland geeft de elektronische uitgever AND routeplanners uit. Dat zijn International Publishers digitale wegenkaarten, die dus in de auto gebruikt kunnen worden. D: Internationale industrieën en ondernemingen wisselen via satellietverbindingen elke sec. miljarden gegevens uit. Spionage satellieten kunnen legerbasis, troepbewegingen en racketbases overal op de wereld fotograferen. Daardoor kunnen ze elkaar spioneren, maar dan wel achter belangrijke dingen komen. Observatiesatellieten brengen het land uit op foto en daaruit ontstaan kaarten. Ze kunnen ook het landgebruik door boeren, houthakkers, mijnwerkers en bouwers in de gaten houden. Navigatiesatellieten helpen onderzoekers, zeevaders, piloten en reizigers de weg vinden. Maar nu ook in de auto. (zie afbeelding 9) Mensen die afgelegen wonen en geen kabeltelevisie kunnen hebben, kunnen nu ook schotels aan hun huis koppelen waardoor ze wel televisie kunnen kijken. Afbeelding 9: Zo ziet een navigatiesysteem in een auto eruit. Hoofdstuk 4: Beelddragers. A: Jaren nadat de televisie was uitgevonden, kwamen een paar ingenieurs op het idee om niet alleen geluid op een band te zetten (cassettebandjes), maar nu ook beeld. De eerste videotaperecorder werd gemaakt door een Amerikaans bedrijf: Amplex Co. Dat was in 1956, maar in 1972 had Philips pas de eerste thuisvideorecorder op de markt gebracht. Die koste wel
F 3000,- De CD is in 1979 ontwikkeld door de Japanse elektronica fabrikant: Sony samen met het Nederlandse bedrijf: Philips. Zij hadden ook de manier om digitale informatie op te slaan uit gevonden. Digitale technologie werd voor het eerst gebruikt bij geluidsopnames. Digitale opnames op CD hebben de geluidskwaliteit volledig veranderd. Vanaf toen zijn er Cd’s gekomen waarop foto’s, multimediaboeken, videofilms of computerspelletjes kunnen worden opgeslagen. In 1972 werd door Philips de beeldplaat ontwikkeld. Dit werkte net als een grammofoonplaat maar dan met beeld. Dit noemde ze Selectra Vision. De DVD (Digital Video Disc) werd in 1987 ook door Philips en Sony ontwikkeld. Dit was anders dan de beeldplaat want dit was met een laser. Dit noemde ze Laser Vision. B: De videoband werkt ongeveer op dezelfde manier als het cassettebandje. Dat gebeurt door een magnetische band met een constante snelheid langs een kop te voeren. In die kop wordt een magnetisch veld opgewekt. Dat magnetische veld geeft een bepaalde oriëntatie aan de magnetische deeltjes op de band. Dat magnetische veld heeft bepaalde informatie over het beeld en het geluid en geeft dat dus weer over op de band. Nu is het beeld en het geluid opgenomen. Als je de band weer opnieuw draait, kunnen de deeltjes een magnetisch veld opwekken in de aftastkop. Dan kan het originele beeld en geluid weer worden gereconstrueerd. Dan kan je het opgenomen beeld en geluid weer opnieuw zien en horen. Cd’s worden zo gemaakt: Digitale informatie worden doorgegeven aan een laser die miljoenen hele kleine putjes in een glazen masterdisc brandt. De ruimtes tussen de puntjes zijn hobbeltjes, dat heetten de contactvlakken. Die contactvlakken zijn een heel belangrijk deel bij de opnames. De putjes en de vlakken vormen samen voor aan – uit signalen voor de binaire code. Een metalen afdruk van de glazen masterdisc wordt gebruikt voor het maken van meerdere aluminium Cd’s. Die schijfjes worden bedekt met een bescherm laag. In de Cd-speler zit een laser en die “leest” de putjes en hobbeltjes en zet die weer om in digitale signalen. De Cd-speler leest de puntjes en bultjes van binnenuit naar buiten. De Cd-speler zelf maakt daar weer geluid van. Een CD-rom is eigenlijk hetzelfde als een audio-Cd, maar dan met bijv. computergegevens i.p.v muziek. Software op een Cd-rom wordt in de computer geladen en daarna opgeslagen in het geheugen van de computer. Er kunnen verschillende dingen worden opgenomen op een compactdisc, zoals geluiden, woorden en beelden. Dit wordt dan opgeslagen en afgespeeld als: muziek, foto’s, multimediaboeken, videofilms of computerspelletjes. Op veel apparaten kan je tegenwoordig Cd’s afspelen. Spellen kan je spelen met het beeld op de televisie maar ook op het beeldscherm van je computer. Multimedia Cd’s kunnen tekst, geluid, stilstaande beelden, animaties en videoclips combineren. Op de video Cd’s: DVD, kunnen langere films worden opgeslagen. Ze zijn qua uiterlijk hetzelfde als een Cd. Ze worden met een speciale DVD speler op een analoge of digitale televisie afgespeeld. Een DVD kan net zoals een video worden afgespeeld en ook daarna weer worden herhaald, alleen de DVD heeft een veel betere beeldkwaliteit en meestal nog wat meer functies. De DVD word hetzelfde gemaakt als de Cd maar dan heeft het twee lagen met putjes en bobbeltjes (leesbare informatie). Als de DVD-speler de onderste laag wil lezen, richt de laser zich op een ander punt en schijnt hij gewoon door de bovenste heen. De laserstraal heeft een kortere golflengte dan bij een Cd-rom, zo kan je met smallere puntjes toe en dat zorgt weer voor meer opslagplaats. C: De elektrobedrijven zoals: Sony en philips verdienen zeker aan de nieuwe ontwikkelingen. Als zij ook nog eens de ontdekkers zijn van bepaalde apparaten, moeten andere bedrijven hun idee over kopen voordat zijn het ook mogen gaan produceren. De burgers zijn er eigenlijk een beetje de dupe van want als er iets nieuws is, gaat de maatschappij daarmee verder en moet je het bijna wel aanschaffen. Maar het kost wel elke keer weer. Vaak zijn het verbeteringen en daarvoor willen de mensen wel geld neerleggen. De fabrieken die de CD’s, video’s, DVD’s maken verdienen er ook aan, die verkopen het weer aan de winkels en zij zijn de laatste die er dan aan verdienen. Verder zijn de mensen die beeld en geluid maken en vastleggen altijd blij met de nieuwe ontwikkelingen want zij kunnen dan betere kwaliteit maken. D: Cd-rom’s zijn erg geschikt voor het onderwijs. Leerlingen kunnen zo alleen of in groepjes op hun eigen tempo leren. De leerlingen maken dan opdrachten die op het scherm staan en dan krijgen ze antwoord met teksten, beelden en geluiden. De CD is gemakkelijk voor het bijeenbrengen van verschillende technologieën. Een DVD-speler is voor heel veel mensen handig, maar het gebruik moet wel eerst even wennen. Ouderen vinden het vaak niet nodig, omdat zij de videorecorder wel best vinden. Met een DVD heeft een film hogere beeld en geluidseffecten. Je hoeft niet meer te spoelen maar je kan gewoon van scène naar scène gaan. Je kan met een DVD-speler niet alleen films bekijken maar je kan er ook gewone Cd’s mee afspelen. Je kan de films in verschillende standen bekijken, zoals: breedbeeld of standaard beeld. Je kan zelf kiezen in welke taal of je met of zonder ondertiteling wil. Het nadeel van DVD’s zijn dat ze duurder als de videoband zijn. Ook kan je er nog niet mee opnemen. Er is al wel weer een nieuw apparaat in komst. Dat kan DVD en Cd’s afspelen en kan ook opnemen net als de videorecorder. Het heet de Blu Ray disc. Hoofdstuk 5: Toekomstige ontwikkelingen. Dit Hoofdstuk gaat over een 16-jarige jongen, die in 2050 leeft. Zijn naam is Pieter en hij zit in Havo-5. Dit stuk is een gewone doordeweekse dag van Pieter. We komen beleven die dag mee en we komen dan verschillende (voor ons) nieuwe ontwikkelingen tegen. Die nieuwe ontwikkelingen worden door een daarop volgend schuinsgedrukt stukje uitgelegd. “Gadverdamme, het is weer maandag, ik moet weer naar school.” Denkt Pieter als hij ’s ochtends wakker wordt. Hij kleedt zich snel aan en gaat naar beneden. Onder het ontbijt zit zijn vader de DNS te lezen. Tegenwoordig hebben we de televisie met al het actuele nieuws, maar het is een groot scherm die ook stroom nodig heeft. Als andere nieuwsbron hebben wij de krant. Grote foto’s, veel tekst en het is makkelijk op te vouwen maar het nieuws is van de dag daarvoor. Die twee nieuwsbronnen heeft men hier weten samen te voegen. Dat is de DNS (Draagbaar nieuws scherm), die de vader van Pieter zit te lezen. Het is een krant met een groot scherm die niet veel weegt. Vanuit een internationale kamer worden er steeds nieuwe nieuwsonderwerpen verstuurd. Nadat je hem gebruikt heb kan je hem weer dubbelklappen. Ik vind dit erg handig omdat de mensen altijd het nieuwste nieuws kunnen bekijken, en niet daarvoor juist voor de televisie moeten gaan zitten. Vader vertelt aan Pieter dat er vanavond een hevige storm op komt zetten en dat hij beter vanavond niet de deur uit kan gaan. “Maar ik heb vanavond bij Joey afgesproken, om daar samen met de jongens Nederland - België te kijken” zegt Pieter. Vader zegt: “we hebben het er nog wel over onder het eten, ik moet nu naar m’n werk.” “Doei, doei” Als Pieter net klaar is om naar school te vertrekken, gaat zijn PBT af. Bij ons bestaan polstelevisies al, maar ondertussen is hier de polsbeeldtelefoon (PBT) ontdekt. Het lijkt op een horloge, maar als je het klepje openklapt zit daar een schermpje in. Het bestaat uit hele kleine onderdelen: Schermpje, cameratje, microfoontje, luidspreekertjes en kleine knopjes met getallen erop. Jij kan de persoon aan de andere kant van de lijn zien en horen, diegene kan jou ook zien en horen. Het is Joey en hij zegt dat hij vanochtend niet met Pieter mee kan fietsen omdat hij eerst naar de tandarts moet. Maar ze zien elkaar wel weer op school. Op school moeten Pieter en Joey samen aan hun profielwerkstuk werken. Joey gaat aan hun poster werken en Pieter gaat achter de computer: tekst verwerken. Hij gaat voor een bepaald soort microfoontje zitten en begint zijn tekst voor te lezen. De computers zijn zo ver ontwikkeld dat ze niet alleen bepaalde woordjes herkennen maar nu hele teksten. Je kan de tekst gewoon luid en duidelijk voorlezen en het verschijnt op het scherm. Je moet wel eerst een speciaal programma openen en binnen een straal van 30 cm van het microfoontje zitten. Anders kan de computer de kluts kwijtraken door al je klasgenoten. Als de computer iets te melden heeft doet hij dit ook d.m.v te praten. Dit is een hele mooie uitkomst. Omdat praten veel sneller gaat dan typen, ben je sneller klaar met stukken tekst uit te (typen) printen. En dan houden de leerlingen meer tijd over en kunnen ze eerder aan iets anders beginnen. Als Pieter thuiskomt gaat hij eerst even iets drinken en dan gaat hij lezen. Hij baalt ervan dat hij vanavond waarschijnlijk niet naar Joey kan. Dan merkt hem in ene op dat hij zijn hond: “Buddy” nog helemaal niet gezien heeft. Pieter gaat hem zoeken maar hij kan hem nergens vinden. Maar dit is al vaker voor gekomen en gelukkig hebben ze hem nu een GPS-halsband omgedaan. GPS is een manier voor plaatsbepaling en we gebruiken het nu al wel voor in voertuigen. Ze hebben het hier in 2050 al zo klein gemaakt als een chip. Bij Buddy zit zo’n chip in z’n halsband. Als je wilt weten waar Buddy is, kan je met een heel klein computertje hem opsporen. Op het digitale kaartje daarop kan je zien waar Buddy zich bevind en waar hij zich naartoe verplaatst. Pieter pakt de GPS-ontvanger en heeft al snel door waar buddy uithangt. Bij zijn oom en tante een straat verder op. Daar krijgt Buddy altijd veel lekkers als ze daar op bezoek zijn. Pieter haalt Buddy op en als hij terug komt kan hij meteen aan tafel gaan. Maar onder het eten heeft zijn vader goed nieuws voor hem. De weersmensen vonden dat de storm te gevaarlijk werd en ze hebben er invloed op gehad door het gebruiken van de sterke satellieten. Satellieten kunnen hier niet alleen radiosignalen ontvangen en versturen maar ze hebben nu ook satellieten met een sterkere straling aan boord. Zo kunnen ze het weer beïnvloeden. Zoals het opwekken van regen of een orkaan. Maar ook het remmen van storm. Ik vind dit geen goede uitvinding, ook al zou het voor veel mensen een uitkomst zijn (boeren en mensen die in een heel droog land wonen). Maar ik vind dat het weer het weer moet blijven ook al ontstaan er natuurrampen enz. Al gebeuren er natuurrampen hoort dat en daar moet de mens zich niet mee gaan bemoeien. Ik zou er alleen voor zijn als ze er het broeikas effect konden mee bestrijden. Pieter is er wel blij mee en gaat na het eten naar Joey toe. Daar ziet hij al z’n vrienden. Ze kiezen er altijd voor om met een voetbal wedstrijd bij Joey te zitten omdat hij een MK TV heeft. Op deze MK TV (Multikanaal televisie) kan je met belangrijke evenementen zelf je programma samenstellen. Je hoeft niet juist te kijken naar wat de ene zender uitzendt. Je kan dan zelf uitkiezen welke camerastand en welke omroeper van welke zender je wilt. Pieter en zijn vrienden kiezen het beeld van Eurosport maar ze willen de omroeper van Nederland 3. Als Pieter uitgefeest is omdat Nederland gewonnen heeft gaat hij met een blij gevoel naar huis. Als Pieter in bed ligt belt hij eerst nog even zijn zus op haar mobiel. Want zij is voor een half jaar op reis in Azië. Nu is het bereik van de mobiels nog niet zo groot maar hier hebben ze niets met zend-ontvag palen meer te maken. Ze hebben satellieten in een lage baan om de aarde gebracht. Je mobiele straling is al sterk genoeg om meteen via de satellieten te bellen. Ook van mobiel naar mobiel ook al zit je aan 2 kanten van de wereld. Dan gaat Pieter slapen en morgen is er weer een (voor hun) gewone saaie schooldag.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.