Franse literatuur 1400-1800

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • 6e klas vwo | 3392 woorden
  • 13 april 2011
  • 42 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
42 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Frans Literatuur V6


1. Middeleeuwen

François Villon
François Villon (Parijs, 1431 - in of na 1463) was een Franse dichter, dief en vagebond. Hij was de schrijver van onder andere La Ballade des pendus (De ballade der gehangenen).

De werkelijke achternaam van Villon is niet bekend; mogelijk heette hij François de Montcorbier of François Des Loges. De naam "Villon" heeft hij waarschijnlijk overgenomen van een oom, Guillaume de Villon, die Villon in huis nam. Guillaume de Villon was kapelaan van Saint-Benoit-le-Bestourne een kerk in het Quartier Latin en docent canoniek recht. Villon studeerde aan de Universiteit van Parijs (kunsten/letteren). Hij studeerde af in 1452 en werd waarschijnlijk klerk op een notariskantoor.

In 1455 ontvlucht Villon Parijs als hij op het amoreuze pad een concurrent heeft verwond, een priester, die de volgende dag sterft. Villon verkrijgt gratie, maar pleegt rond Kerstmis 1456 een inbraak in het College van Navarra. Opnieuw verlaat Villon Parijs.


Rond 1460 is hij in dienst van Charles d'Orléans; vanwege een diefstal uit de kathedraal kwam hij in de kerker terecht van het bisschoppelijk paleis in Meung-sur-Loire. Lodewijk XI van Frankrijk verleent hem gratie. In 1462 is hij terug in Parijs maar na allerlei verwikkelingen wordt hij opnieuw verbannen.

De bekendste werken van Villon zijn zijn grotendeels autobiografische Testaments en zijn Ballade des Pendus, die hij schreef terwijl hij in de gevangenis zat. Zijn dichtregel "Mais où sont les neiges d'antan?" (maar waar is de sneeuw van weleer?) wordt nog steeds veel geciteerd, over de hele wereld. Deze zin wordt met name gebruikt om weemoed of melancholie aan te duiden. Het citaat is bijvoorbeeld te vinden in de roman 'Eva' van Carry van Bruggen.


Ballade des pendus
Gij mensenbroeders die ons overleeft
Gedenkt ons zacht, gedenkt ons niet vilein
Want juist als gij erbarmen met ons heeft
Zal God ook jegens u genadig zijn
U ziet ons hier gegangen per dozijn
Ons vlees, door ons gespijsd tot aan de strot
Is sedert lang verteerd, vergaan, verrot
Wij beend'ren worden ook tot stof gewreven
Dat niemand lacht om ons zo droevig lot;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!

Als wij u broeders noemen, kijk dan niet
Misprijzend, ook al bengelen wij hier
Met reden en terecht. Wie logisch ziet
Weet dat de mens vaak dom is als een dier
Vraagt dus voor dit dozijn, dood als een pier
De hoge gratie van Maria's kind;
Dat Hij ons net als ieder mens bemint
En onze ziel niet in de hel doet beven
Ons lijf is dood, verdwenen met de wind;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!

De regen spoelde en waste onze huid
De zon heeft ons geblakerd en gelooid;
De eksters pikten ons de ogen uit
De kraaien hebben ons de baard gerooid
En zelfs de laatste rust krijgen wij nooit;
Wij zwaaien en wij draaien met de wind
Die met ons speelt gelijk een kaatsend kind
Veel vogelsnavels kwamen ons doorzeven
Zorgt dus dat u hier nooit uw einde vindt
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!

Prins Jezus, hoor ons aan, wij smeken luid;
Zorg dat de duivel ons niet krijgt als buit
Laat ons toch niet in hete vlammen sneven
Gij mensen, lach ons kaal karkas niet uit
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!

Ballade des dames du temps jadis
Zeg mij: waar, in welk ver domein
Is Flora, die schoon van gezicht was;
Archipiades, rank en fijn
En Thais, die haar volle nicht was
Nimf Echo die tot zang verplicht was
Als men haar riep langs stroom of meer
En die goddelijk slank en licht was
En waar is de sneeuw van weleer?

Heloise, ach waar is zij
Die zo schoon was en veel verstand had
Abelard trok de monnikspij
Voor haar aan, toen men hem ontmand had
En de Vorstin die een galant had
Buridan, die zij zonder meer
In de Seine wierp als een landrat?
En waar is de sneeuw van weleer?

Vorstin Blanche, die blank als ijs
Met haar stem menig man bekoord heeft;
Berthas, Alice en Beatrijs;
Arembourg voor wie 't Maine-oord beeft;
En Jeanne die men wreed gesmoord heeft
Ginds in Rouaan, bij 't Britse heir?
Maagd, weet Gij waar elk hunner voortleeft?
En waar is de sneeuw van weleer?

Oh Prins, verklaar mij waar hun woon is
Want anders zing ik keer op keer
Deze keerzang die droef van toon is
Ach, waar is de sneeuw van weleer?




2. 16e eeuw


Sur la mort de Marie

Just as one sees, on its stem in the month of May, the rose
In its lovely youth, in its first flower
Render the sky jealous of its vivid colour,
As at dawn Aurora moistens it with dew:
Grace and love within its petals repose,
Suffusing the gardens and the trees with fragrance:
Yet, battered by rain, or excessive heat of the sun,
Languishing, it dies, petal by petal unfolding:
Thus, in your first youth and freshness,
When the earth and the heavens honour your beauty
The Fates have borne you away, and in ashes you repose,
For obsequy accept my tears and weeping,
This vase filled with milk, this basket full of flowers,
That in life, and death, your body may never be without roses.



Heureux qui comme Ulysse
Gelukkig is hij die net als Odysseus, of net als Jason (die het Gulden Vlies bemachtigde), een mooie reis heeft gemaakt en daarna weer is thuisgekomen, vol ervaring en inzicht, en die daarna voor de rest van zijn leven bleef samenwonen met zijn gezin.

Ach, wanneer zal het mij gegeven zijn om in mijn dorpje de rookpluimen van de schoorstenen weer te zien. Wanneer zal ik het lapje grond terugzien waarop mijn woninkje staat, dat voor mij een provincie is, nee nog veel meer?

Dat huis, door mijn vaderen gebouwd, bevalt me beter dan de gedurfde gevels van Romeinse paleizen. Liever fijne leisteen dan hard marmer. Liever mijn Gallische Loir dan de Palatino-berg. En liever dan de zeelucht: mijn lieflijke Anjou


Engels:

Happy he who like Ulysses has returned
successful from his travels, or like he
who sought the Golden Fleece, to rest well earned -
wise to the world - amongst his family.
When shall I see again my place of birth,
its chimney smoke, and at what time of year,
when seen that little, modest, plot of earth
which means far more to me than I draw here.
I’m drawn far more to my ancestral home
than to a Roman palace fine and proud,
prefer fine slate to marble, rather roam
along the Loire than sport midst Tiber’s crowd.
My Liré I prefer to Palatine,
and to sea air, soft climate Angevine.




3. 17e eeuw (Jean de la Fontaine)


Le corbeau et le renard (De raaf en de vos)
Meester raaf zat in een eikenboom.
Hij klemde in zijn bek een heerlijk brokje kaas uit Gouda.
Meester vos, gelokt door deze droom
Van geur, keek op en sprak: "Doctor honoris causa,
U met uw wijs en alziend oog
En met uw glanzend zwarte toog,
Als ook uw stemorgaan zo mooi is als uw veren
dan moet toch ieder dier u als een feniks eren!"

Meester raaf, ontroerd door zoveel eer,
Wipte van tak tot tak en boog zich wat naar voren,
Keek toen trots over zijn snavel neer
Op meester vos en om zijn stem te laten horen
Gaapte hij met zijn bek héél wijd.
Maar ja, de kaas was hij toen kwijt.
Hij hapte er nog naar, keek treurig naar beneden.
De vos pakte zijn prooi en fleemde toen tevreden:

"Denk eraan, mijn waarde heer,
Elke vleier schenkt zijn eer
Aan door 't lot verwende vrinden
Die zichzelf belangrijk vinden.
Deze wijze les, helaas,
Kost u wel dit brokje kaas!"
Beschaamd verborg de raaf zich in de eikentakken
En kraste toen wat laat: "Mij zul je niet meer pakken!"




La grenoulle qui veut se faire sussi grosse que le boeuf
(De kikker en de os)
Een os stond in de wei te dromen bij een beek
En zag hoe daar vlakbij een kikker hem bekeek.
Hij was zichtbaar jaloers, niet groter dan een ei,
Maar kwaakte kwaad:
“Kijk, kijk! ‘k Word net zo groot als jij!”
De os sloeg met zijn staart en stond zich te verbazen.
De kikker rekte zich, begon zich op te blazen.
Hij blies en blies, hield zich even in
En vroeg: “Is dit geen goed begin?
Ben ik op weinig tijd niet reuze aangekomen?”
De os zei: “Boe!” En bleef maar voor zich uit staan dromen.

De kikker wond zich op, begon met nieuwe moed
Hij voelde alles spannen. “Is het nu nog niet goed?”
“Boe!” deed de os bedroefd. “Het lijkt er echt niet op.
Niet groter dan een pad, maar met een dikke kop!”
Nu werd de kikker woest, hij duwde, blies en balde
Zijn spieren plots zo hard dat hij aan flarden knalde

De wereld barst van waan en nijd
Om wie de snelste auto rijdt
Het grootste huis. De verste reis.
Ach, is dat allemaal wel wijs?



La mort et le bûcheron
(De dood en de houthakker)

Een oude sukkelaer, met hakhout overladen,

En zuchtend onder 't juk dat kruin en schouders prangt,
Trekt naer zyn' strooijen hut langs enge kronkelpaden,
Waer kwynend doodsverdriet hem 't lydend hert bevangt.

Hy wilt,... hy kan niet meer,... zyn' vracht,... zyn' rampspoed dragen.
Hy werpt zyn' mutsaerd af,... zit neêr,... herdenkt zyn' dagen...
Wat was ooit zyn genot, dan last en slaverny?
Was immer sterveling ellendiger dan hy?

Zeer dikwyls zonder brood, en altyd vol van zorgen;
Zyn' vrouw, zyn talryk kroost, de lieden die hem borgen,
Het krygsvolk, de karwei, de schatting van den staet,
Vertoonen hem den ramp in vol- en overmaet.

Hy roept de Dood... zy komt, zy doet den lyder trillen. -
Wat wilt gy? zegt zy hem. - Ach! 't geen ik slechts zou willen,
Is... dat gy toch dit hout weêr op myn' schouders laedt.

De dood heelt alle folteringen;
Maer, liever nood
Dan dood,
Is 't spreekwoord aller stervelingen.



Le lion et le moucheron (De leeuw en de mosquito)

Once upon a time...

a tiny mosquito started to buzz round a lion he met. "Go away!" grumbled the sleepy lion, smacking his own cheek in an attempt to drive the insect away.

"Why should I?" demanded the mosquito. "You're king of the jungle, not of the air! I'll fly wherever I want and land wherever I please." And so saying, he tickled the lion's ear. In the hope of crushing the insect, the lion boxed his own ears, but the mosquito slipped away from the now dazed lion.

"I don't feel it any more. Either it's squashed or it's gone away."

But at that very moment, the irritating buzz began again, and the mosquito flew into the lion's nose. Wild with rage, the lion leapt to his hind legs and started to rain punches on his own nose.

But the insect, safe inside, refused to budge. With a swollen nose and watery eyes, the lion gave a terrific sneeze, blasting the mosquito out. Angry at being dislodged so abruptly, the mosquito returned to the attack: BUZZ . . . BUZZZ! . . . it whizzed round the lion's head. Large and tough as the lion was, he could not rid himself of his tiny tormenter.

This made him angrier still, and he roared fiercely. At the sound of his terrible voice, all the forest creatures fled in fear, but paying no heed to the exhausted lion, the mosquito said triumphantly: "There you are, king of the jungle! Foiled by a tiny mosquito like me!" And highly delighted with his victory, off he buzzed.

But he did not notice a spider's web hanging close by, and soon he was turning and twisting, trying to escape from the trap set by a large spider.

"Bah!" said the spider in disgust, as he ate it. "Another tiny mosquito. Not much to get excited about, but better than nothing. I was hoping for something more substantial..."



Le cigale et la fourmi (De krekel en de mier)
De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was,
Wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door ‘t gras
“Ik vrolijk je wat op,” zei hij. “Kom, luister naar mijn lied.”
Zij schudde nijdig met haar kop: “Een mier die luiert niet!”
Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op.
Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop.
Doorkoud en hongerig kroop hij naar ‘t warme mierennest.
“Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest
Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug,
Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe ‘k niet vlug!”
“Je weet dat ik aan niemand leen,”
Zei buurvrouw mier toen heel gemeen.
“Wat deed je toen de zon nog straalde
En ik mijn voorraad binnenhaalde?”
“Ik zong voor jou,” zei zacht de krekel.
“Daaraan heb ik als mier een hekel!
Toen zong je en nu ben je arm.
Dus dans nu maar, dan krijg je ‘t warm!”

Wie leeft van kunst gaat door voor gek.
Vaak lijdt hij honger en gebrek.




Le loup et l’agneau
(De wolf en het lam)
't Gebeurde eens, dat een lam in 't koele water plaschte,
Aan d'afloop van een heldre beek,
Toen hem op eens een wolf verraste,
Die, nuchter uitgevast, rondsnuffelde in de streek.
"Wat!" riep hij met vergramde kaken:
"Het water dat ik drink komt gij hier troebel maken?
Gestraft moet die vermetelheid!"
"Maar, Sire!" sprak het lam, "ik bid Uw Majesteit
Wel allerneedrigst om genade,
En smeek haar niet voorbij te zien
Dat ik nog wel een pas of tien
Van 't plekjen waar Zij staat, beneden strooms, mij baadde,
Zoodat ik 't water van Haar bron
Onmooglijk troebel maken kon."
"Dat hebt gij toch gedaan!" riep Grimbaard in zijn toren,
"Maar 'k ben door u, verleden jaar,
Bebabbeld bovendien! Of is dat ook niet waar?"
"Hoe kan dat?" zuchtte 't lam, "Ik was nog niet geboren:
Mijn moeder zoogt mij nog." - "Dan is 't uw broer geweest."
"Ik heb geen broer." - "Dan toch het een of ander beest
Van uw famielje! Ik heb steeds boosheid ondervonden
Van u, uw herders, en uw honden!
Dat eischt in 't eind een goede les."
En zonder vorm zelfs van proces
Heeft Grimbaard, één, twee, drie het arme schaap verslonden.

Helaas, zóó gaat het maar in 't ondermaansche slijk:
De sterkste heeft altijd gelijk!


Engels:

lamb was quenching its thirst
In the water of a pure stream.
A fasting wolf came by, looking for something;
He was attracted by hunger to this place.
—What makes you so bold as to meddle with my drinking?
Said this animal, very angry.
You will be punished for your boldness.
—Sir, answered the lamb, let Your Majesty
Not put himself into a rage;
But rather, let him consider
That I am taking a drink of water
In the stream
More than twenty steps below him;
And that, consequently, in no way,
Am I troubling his supply.
—You do trouble it, answered the cruel beast.
And I know you said bad things of me last year.
—How could I do that when I wasn't born,
Answered the lamb; I am still at my mother's breast.
—If it wasn't you, then it was your brother.
—I haven't a brother.—It was then someone close to you;
For you have no sympathy for me,
You, your shepherds and your dogs.
I have been told of this.I have to make things even.
Saying this, into the woods
The wolf carries the lamb, and then eats him
Without any other why or wherefore.



4. 18e eeuw


Candide ou l’optimisme (Voltaire)
De jonge, naïeve Candide, die misschien verwant is aan baron Thunder-ten-tronck, krijgt samen met diens zoon en diens dochter Cunégonde les van Pangloss, die hen leert dat ‘in de beste wereld die mogelijk is alles zo goed als het maar kan’. Alles is geschapen tot het Nobelste doel ( Zo is de neus geschikt om een bril te dragen ). Pangloss geeft ook ‘experimenteel’ les in de bosjes en wel aan een dienstmeid, waarvan Cunégonde getuige is. In alle onschuld doen Candide en zij hun meester na, tot woede van de baron, die de jongeman wegjaagt. Deze gaat zwerven, komt in het leger terecht, wordt er mishandelt en moet slag leveren, waarbij hij ontdekt dat beide partijen even gemeen zijn. Hij vlucht en ontmoet Pangloss, die hem vertelt dat Cunégonde, geschonden door de Bulgaren, met de hele familie vermoord is. Pangloss is er slecht aan toe, maar de wederdoper Jacques, vriend van Candide, helpt hem en gedrieën gaan zijn aan boord van een schip. Na een storm en een aardbeving komen Pangloss en Candide bij de ‘vrije mensen’ in Lissabon. Jacques is verdronken. Om de aardschokken te doen ophouden hangt men, samen met anderen, Pangloss op. Candide vindt Cunégonde (levend maar onteerd) terug. Cunégonde, die verkocht en verkracht werd , behoort nu vier dagen van de week aan een Jood en de andere drie aan de grootinquisiteur toe. Dan komt er een degengevecht tussen de Jood en Candide, de laatste wint en steekt ook de grootinquisiteur ‘uit veiligheidsoverwegingen’ neer; met Cunégonde en haar oude dienares vlucht hij naar Cadix en scheept zich in. De oude dienares vertelt haar geschiedenis aan boord van het schip. Achtervolgd wegens moord; wijkt Candide uit naar Paraguay met zijn bediende Cacambo; daar blijkt de broer van Cunégonde commandant te zijn: deze weigert Candide zijn zusters hand en Candide dood hem, dan vlucht hij in priesterskleren. Diep in het oerwoud worden Candide en Cacambo bijna opgegeten want de vrouwelijke bevolking denkt dat ze jezuïeten zijn. Verder reizend komen zij in Eldorado, waar de juwelen op straat liggen en waar ze vorstelijk ontvangen worden. Ze krijgen informatie over de heersende godsdienst: er is een god, van wie men niets afsmeekt, maar die men met zijn allen bedankt. Monniken of priesters zijn er niet, die zouden ‘mensen laten verbranden, die hun mening niet delen’. Zij blijven een maand bij de koning, die hun vele schatten meegeeft ( honderd schapen met goud en diamanten ), maar twijfelt of ze er veel aan zullen hebben. Ze ontmoeten een neger die mishandelt is, het gesprek komt op het slechte lot der zwarte slaven en het optimisme. Candide koopt tegen een hoge prijs een schip van Vanderdur die hem bedriegt. Bij het proces dat volgt, zijn de kosten voor Candide. Vergezeld van Martijn, een boekbinder uit Amsterdam, zet hij zijn reis voort. Ze ontmoeten een wijsgeer die het tegendeel beweert van wat Pangloss dacht. Een pater probeert Candide te bedriegen. Hij ontkomt en scheept zich met Martijn; in Venetië hopen ze Cacambo te treffen met Cunégonde. Hier komen zij ook, via Engeland en ontmoeten er het liefje van Pangloss, dat daar hoer is. Ze vertelt hoe het haar vergaan is. Ze gaan op visite bij de rijke Pococurante, die alles veracht. Cacambo, slaaf gemaakt, verteld dat Cunégonde in Constantinopel is. Dan komen ze in hotel te dineren met de afgezette koningen. Pangloss en de jonge baron blijken nog te leven en slaven te zijn. Candide koopt hen vrij en ze gaan naar Constantinopel. Pangloss blijft bij zijn leer: ‘….het past me niet, mezelf tegen te spreken, Leibnitz kan geen ongelijk hebben!’ Ondankbaar weigert de baron Cunégonde’s hand opnieuw aan Candide, waarop het gezelschap hem op transport naar Rome stelt. Cunégonde is lelijk geworden, toch trouwt Candide haar. Niemand van het gezelschap is gelukkig. Ze vragen raad aan een derwisj; die antwoord dat men niet moet vragen naar de reden waarom de mens aldus is geschapen door god: de meester toch ook niet af of de muizen in zijn schip wel gelukkig zijn? Betere raad brengt hen een oude Turk: werken is de enige oplossing, want zo verdrijft men de verveling, de ondeugd en de armoede. Ondanks Pangloss’ filosofie houdt Candide vol dat men ‘zijn eigen tuin moet onderhouden’.


Verlichting
Met de Verlichting wordt de periode bedoeld van ongeveer 1650 tot 1800, waarin een verandering van het denken plaats vond in grote delen van Europa. In deze tijd bepaalde de godsdienst de manier van denken grotendeels. Er kwam een groep verlichtingsfilosofen op die de zelfde gedachten na streefden. Godsdienstige gedachten moesten niet langer het denkbeeld vormen, er moest meer aandacht komen voor zintuiglijke waarnemingen en de conclusies die uit die waarnemingen getrokken konden worden. Het logisch denken moest boven de godsdienstige overheersing staan! De naam de verlichting komt van het verlicht denken. Hiermee wordt bedoeld dat de mensen door hun geloof "in het donker werden gehouden". Mensen werden in hun handelingen en vooral gedachten beperkt door hun geloof; God is het antwoord op alle vragen! Door de verlichtingsfilosofen werd het licht als het ware aangedaan. Gedachten stonden niet langer in het teken van god maar in het teken van zintuiglijke waarnemingen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.