Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

La Valise

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 7983 woorden
  • 16 juni 2008
  • 170 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
170 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Frans vertaling
La valise

1. Een vreemde ontmoeting
Tussen Collioure en de Spaanse grens ligt de rotskust. Rodric en Sophie komen op vakantie in deze streek. Ze bevinden zich op een kleine zeilboot en ze discussiëren.

- We gaan manoeuvreren!
- Verroest!
- Hoezo verroest? Ik ben de kapitein, Sophie. Jij bent de matroos. Je moet mij gehoorzamen.
- En als ik daar geen zin in heb, Rodric?
- Je moet dat doet als ik dat zeg. Ik ben de kapitein en die geeft de orders.
- Je ziet toch dat er geen wind is, broertje.

- Maar dat is niet waar! Merk je niet dat er wind opsteekt? Kijk daar, er zijn golven op de oppervlakte van het water. De wind gaat eraan komen binnen enkele ogenblikken.
- En dan?
- We moeten ervan profiteren om dan een beetje vooruit te gaan. We zijn nog ver van de camping.
- We hebben alle tijd. We zijn met vakantie.
- Dat is geen reden om een goede gelegenheid te laten gaan.
- Maar waarom? Het is mooi weer. De zon schijnt. Dus het is hét moment om te zonnen. Ik heb genoeg om van het ene koord naar het andere te springen.
- Het zijn geen koorden!
- Ah nee?
- En je weet het goed genoeg. De koorden heten (fokke)schoten, de (fokke)schoten van de kluiver. En de kluiver is het zeil ervoor. En jij moet dat bezetten. Is het duidelijk?
- Maniak!

Rodric, de oudste, wil niet meer discussiëren. Hij betreurt het al dat hij zijn zus heeft meegenomen. Eerst heeft hij aan de anderen voorgesteld om te gaan surfen. Niemand had er zin in. Sophie wilde gaan varen met de boot. Hij heeft toegegeven en ze zijn vertrokken. Hij zoek een tussenvoorstel:
- Akkoord, Sophie, we gaan een ogenblik blijven liggen, maar niet heel de tijd…

- Ok!

Het meisje, een beetje gestimuleerd tot aan het moment, maakt plotseling iedereen wakker. Ze laat het zeil neer en de kluiver in een oogwenk.
- Snel, Rodric, vouw jij het grote zeil op. Ik berg de kluiver op.
- Maar waarom alles terug opruimen? Als we alles laten zoals het is, kunnen we straks sneller vertrekken.
- Ah nee! Wil je dat ik in de schaduw zit? Ik wil bruin worden! Vanavond, wil ik bruin zijn…
- Zwart als een negerin!
- Bah!

Intussen zoekt Sophie een plekje op de zeilboot. Het is niet gemakkelijk. De boot is tamelijk klein. Men kan er geen brute bewegingen doen. Men riskeert dan dat men valt in het water. Uiteindelijk vindt ze een goed plekje. Ze voelt de warmte van de zon op haar lichaam. Ze is tevreden. ze vindt van haar eigen zelfs dat ze een bruine gelaatskleur heeft na de enkele dagen aan de zeekust. Ze vraagt zich af of…
Ze glijdt haar vingers onder het koordje van haar bikini. Rodric, die zich bedrogen voelt, houdt zich bezig met de grote boot. Hij gaat langs zijn zus en kan het niet laten om te zeggen:

- Je mag gerust die trucjes achterwege laten. Je hebt niets dat je kan verbergen.
Sophie wordt rood. Ze wil antwoorden maar vind het niet belangrijk genoeg om er woorden aan vuil te maken. Ze vindt dat ze al in een goede vorm is. Zelfs de grote jongens van de school zullen zwenken voor haar. Ze is al 13 jaar. Ze ziet er 16 jaar uit wanneer ze haar haar goed doet. Op zijn minst is het dat wat ze denkt. Ze vraagt zich af waarom haar broer altijd onaangename opmerkingen moet maken over haar. Waarom is hij niet erg lief voor haar ? Intussen voelt ze zich zeer goed. Het is waar, ze heeft verstand. Veel meisjes wandelen hier in monokini. Waarom zij niet? En hop, zo, het bovenste deel van haar bikini is weg.

Rodric heeft zijn werk gestaakt. Hij laat zijn over glijden over de zee tot aan de steile rotskust van de oever. Hij heeft een mooi uitzicht. Men zou zeggen dat het een postkaart is. Dit hier kan hij niet zien vanuit de kleine camping of hun vorige vakanties. Hij ziet niemand in het water. Het is waar want de meeste toeristen verkiezen de plaats achter de rotsen. Rodric draait zich om naar de andere kant. De zee strekt zich uit zover het oog reikt. Hij heeft de indruk dat ze alleen zijn op de grote blauwe zee, maar dat is maar een indruk…

Een kleine stip verschijnt aan de horizon, daar waar de zon en het meer elkaar raken. Hij verplaatst zich heel snel. Hij hoort nu heel goed het geluid van een buitenboordmotor. Een boot glijdt over het water in een wolk van schuim. Hij verplaatst zich tot helemaal rechts van de zeilboot.
Rodric staat rechtop. Hij begint met zijn armen te zwaaien om de aandacht van de piloot te trekken. Hij roept:
“Attentie! Stop!”
Het gebrul van de motor is nu heel dichtbij.
Sophie herstelt zich ook. Geschrokken ziet ze het gevaar aankomen.
- Als hij op ons afstormt, moeten we zo snel mogelijk springen, roept Rodric.
Sophie heeft niets gehoord door het geluid van de motor. Plotseling zet de piloot de gas af. De boot duikt enkele meters verder van de kinderen het water in. Hij komt tot stilstand. Maar het losse kielzog gooit zich op de zeilboot. Rodric en Sophie moeten zich vastklampen om niet overboord te vallen. Ze zien met moeite de man die zich, dan weer boven hen, dan weer onder heb bevindt. Hij roept iets en gooit een groot pak naar hen. Dan begint de motor terug te brullen.
Beetje bij beetje verkleint hij. Rodric en Sophie hervinden hun evenwicht. De bezoeker is verdwenen. Het geluid van de motor verzwakt in de verte.

- Ik ben bang.
- Ik ook, Sophie.
- Wat een dwaas!
- Pas op, een andere boot!
- Hij komt niet naar hier, geloof ik.
Enkele tientallen meters verder passeert een groot jacht met volle snelheid.
- Oef!
- Die daar is ook versneld. Gelukkig, hij is niet geïnteresseerd in ons.
- Rodric !
- Ja.
- Kijk, hij heeft een valies naar ons gegooid.
- Het lijkt op het 1e zicht een valies.
- Waarom heeft hij dat gedaan?
- Ik weet er niets van.
- Ik heb zin om het te openen. Ik wil weten wat erin zit.
- Het is beter een beetje te wachten. Ze komen misschien terug om het te zoeken.
- En als er een bom in de valies zit ? Ik heb een keer een vreselijk verhaal gelezen. Een terrorist had een bom verstopt in zijn bagage. Hij wilde een vliegtuig doen ontploffen.
- Onze zeilboot is geen vliegtuig, Sophie.

- Natuurlijk niet. Het was maar een voorbeeld.
- Ik denk eerder dat de man de jacht was aan het achtervolgen.
- Het is niet verstandig om de valies weg te gooien naar ons.
- Tenzij…
Rodric maakte zijn zin niet af.
- Tenzij wat? Zegt snel wat je denkt.
- Het is misschien niet de man, maar die valies dat de mensen in de jacht wilden hebben.
- Een schat?
- Wie weet het.
- Of de buit van een diefstal.
- Het is mogelijk.
- Maar je bent verstandig. Ik ben er meer en meer van overtuigd dat het dat is. Dieven hebben een bank overvallen. Ze hebben al het geld in een valies gestopt. Eén van de mannen wilde alles bewaren voor hem en is er met de buit vandoor. Hij stal een boot en de anderen zetten de achtervolging in.
Rodric glimlacht.
- Waarom lach je?
- Dat is echt een verhaal voor de tv. De gevaarlijke mannen vertrouwen al hun geld toe aan onschuldige kinderen. Op die manier kan hij zijn achtervolgers beetnemen. En later keert hij terug om zijn geld te zoeken.

- Heb jij een andere uitleg?
- Nee.
- Goed, we openen die valies en kijken.
- En de bom, denk je daar niet meer aan?
- Maar nee. Het was een absurd idee. We gaan hier toch geen uren wachten totdat de eigenaar terugkeert.
- We moeten voorzichtig blijven.
- Die valies is in onze boot en ik wil weten wat…
- Akkoord. Geef mij de peddel.
- Wat wil je doen?
- Je zult wel zien. Geef mij de peddel en let goed op.

Rodric raakt met het uiteinde van de peddel de valies aan. Er gebeurt niets. Hij slaagt erin om de stok onder het handvat te schuiven. Hij heft de valies op.

- Wel wel, ze weegt haast niets.
- De bankbiljetten wegen niet zwaar. Open het, snel!
- Ze is misschien gesloten met een sleutel.
- We moeten proberen het te weten te komen.

Rodric knielt neer. Hij strekt zijn arm en… klik. Het deksel heft zich op.

Sophie komt naderbij. Ze kijken.
- Maar…
- Leeg!
- Ah nee!
- Kijk goed.
- Wat zou er belangrijk aan een lege valies zijn ?
- Iemand heeft ons een poets willen bakken, Sophie.
- Je bedoelt: ons bang maken!
- Het is mogelijk.
- Hij moet absoluut gek zijn, dat type. Welke pret kan hij hebben om ons bang te maken, ziet hij onze reactie?
- De vraag is: wat doen we er nu aan?
- We kunnen het in de zee gooien.
- Ze is al genoeg vervuild.
- Wil je het dan meenemen naar de camping?
- Ik vind het niet leuk om me voor gek te maken om aan te komen met een lege valies. Ik blijf deze affaire trouwens verdacht vinden.
- In dat geval deponeren we ze ergens op de rotsen.

- Dat is de beste oplossing, Sophie. Vooruit, hop, hijs het zeil, we vertrekken! Profiteer van de wind!

De zeilboot neemt een snelheid en schuift sierlijk over het water. Hij laat een schitterend kielwater achter hen achter onder de zon.
Rodric draait handig en slaagt erin de boot stil te leggen bij een klif. Sophie neemt de kist en gooit ze uit de boot. Een grote platte rots is de ideale plaats.
- Vreemd monument, merkt Rodric op.
- Het valt nauwelijks op tussen al die stenen, vult Sophie aan.

Ze gaan terug naar de zee. Ze is weer kalm alsof er nooit een dwaze boot met een lege valies aan boord is geweest.

Hoofdstuk 3

3. De Villa

De surfplanken arriveren dicht bij het strand. Bert en Rodric laten zich in het ondiepe water glijden. Nog enkele stappen en daar is de redding. Zij steken een handje toe met de surfplanken te duwen op het fijne zand.
- Bedankt, u hebt ons leven gered!
De 2 mannen reageren niet op de woorden van Bert. Zij beperken zich ertoe om te glimlachen.
- Waar zijn wij? Vraagt Rodric.
Nog steeds geen antwoord van de surfers.
Bert haalt zijn schouders op en zegt:

- Op een klein eiland waarschijnlijk.
- En hoe geraken we terug aan de camping? Zegt Rodric ongerust.
- We kunnen het vragen aan onze redders. Alleen geloof ik niet dat ze Frans spreken.
De mannen glimlachen nog altijd maar schijnen het niet te begrijpen. Zij zijn stevig gebouwd, bruin geworden door de zon. Ze lijken volkomen op hun gemak en ontspannen. Zij stellen geen enkele vraag alsof zij elke dag jongens uit de handen van bandieten redden.
Rodric en Bert weten niet goed wat ze moeten denken. Waarom zeggen deze mannen niets? Waarom altijd die geheimzinnige glimlach? Waarom hebben ze hen hier neergezet? Omdat het strand het meest dichtbij is of omdat zij van plan zijn ze niet te laten terugkeren naar de camping? Het antwoord op al deze vragen van hen komt enerzijds onverwacht.
Een goed geklede man komt naar hen. Hij draagt een wit hemd en een kaki broek. Men ziet slechts zijn gezicht in de schaduw van een Amerikaanse pet van een groot vizier. Een donkere zonnebril verbergt zijn ogen volledig. Hij nadert rustig. Hij zegt enkele woorden in het Arabisch tegen de beide mannen. Vervolgens richt hij zich naar de jongens en zegt in vlekkeloos Frans:
- Welkom, jonge mensen. Het is zeer aardig van jullie om me een bezoekje te brengen.
- Meneer…, begint Rodric.
De andere geeft hem de tijd niet om zijn zin af te maken.
- Jullie vragen jullie zeker af waarom mijn vrienden jullie hierheen hebben gebracht. In feite verwachtte ik jullie nog niet zo snel. Jullie moeten wel moe zijn na zoveel belevenissen.
- Meneer, wij verlangen alleen maar naar…
- Een beetje geduld, jongeman. Men mag zich nooit opdringen. U gelooft toch niet dat ik u kwaad wil doen?
De man lacht alsof hij een goede mop had verteld.

Rodric wordt alsmaar wantrouwiger.
- Waarom heeft men ons hier neergezet?
- Ik zal het jullie uitleggen en daarna kunnen jullie terugkeren. Maar eerst moeten jullie met mij meekomen. Jullie zullen me kalm vertellen wat er is gebeurd. Jullie moeten me dit verhaal vertellen, niet?
- U wilt weten wat er is gebeurd? Ik kan het u in 2 zinnen zeggen. Wij waren gevangen op een jacht. We hebben overboord gesprongen en uw vrienden hebben ons opgevist.
- Zeer interessant! Ik ben echt nieuwsgierig om alle details te horen. Dus hernieuw ik mijn voorstel: Jullie komen met mij mee. We zullen veel beter in mijn huis kunnen praten.
De jongens hebben niet echt de keuze. Eén moment denkt Rodric op de surfplank te gaan staan en te vertrekken. Hij begrijpt onmiddellijk dat het onmogelijk is. Beide atleten hebben trouwens de masten en de zeilen tijdens het gesprek weggenomen. Ze heffen ze nu op hun schouders en verlaten het strand.
- Laten we gaan!
Rodric en Bert kijken rond, halen hun schouders op en volgen de anderen. De wandeling is niet lang. Ze komen snel aan op de bestemming. Een witte villa zonder verdiepingen verbergt zich onder parasoldennen. Het huis lijkt vrij eenvoudig. De patio, daarentegen, is echt prachtig. Er zijn overal bloemen. En in het midden van deze gebloemde tuin, staat er een zwembad. Grappig idee, denkt Rodric, om een zwembad te plaatsen naast het strand.
De jongens moeten in een houten leunstoel in de exotische tuin gaan zitten.

- Ik ga iets zoeken om de drinken.
De nieuwsgierige man gaat in het huis. De surfers zijn verdwenen. Ze bevinden zich zeker in de omgeving maar laten zich niet zien. De jongens zijn alleen.
- Zullen we ontsnappen? Vraagt Bert.
- We zullen niet ver geraken, fluistert Rodric. Ze houden ons zeker in het oog. En zij kennen de plaats beter dan wij.
- Er zijn hier dichtbij misschien huizen, waar wij…

- Sst! Hij komt terug.
De man komt het huis uit. Hij draagt een blad met 3 grote glazen fruitsap op. Hij zet alles op een kleine tafel neer.
- Op jullie gezondheid.
Nu pas beseffen de jongens dat ze dorst hebben. Ze hebben een droge mond. Het zeewater heeft een zoute smaak achter gelaten. De drank is heerlijk. Hun gastheer is gaan zitten en heeft een slok gedronken. Hij zet zijn glas terug neer en zegt:
- Goed, en nu het verhaal, als het goed is voor jullie. Ik ben echt nieuwsgierig om de geschiedenis van de koffer te kennen.
- Hoe weet u dat alles met een koffer is begonnen? Vraagt Rodric verwondert.
- Het is zeer eenvoudig. Het is mijn koffer. Verrast jullie dat?

- Zeker.
- In dit geval, leg ik het jullie uit. En daarna vertellen jullie me alles. Afgesproken?
De man wacht niet op een antwoord op zijn vraag maar begint onmiddellijk:
- Een bandiet is gisteren met mijn koffer gaan lopen. Men moet weten dat ik de deur niet vaak op slot doe. Ik heb vertrouwen in de mensen. Ik ben te onvoorzichtig geweest. Het is inderdaad waar dat er overal dieven zijn. Kortom, de man heeft zonder moeilijkheden kunnen binnengeraken. Hij dacht waarschijnlijk dat er niemand thuis was. Ik was in mijn kantoor. Ik hoorde geluid en ben gaan zien. In volle actie heb ik hem verrast. Ik heb hem niet kunnen tegenhouden en hij is er met de buit vandoor gegaan.
- Grappige buit, een lege koffer, merkt Bert op.
- Ben je zeker dat ze leeg was?
- We hebben ze geopend en er zat niets in, bevestigt Rodric.
- Zeer vreemd. Hij heeft nochtans enkele voorwerpen van waarde meegenomen. Ik was ervan overtuigd dat hij ze in de koffer gezet had.
- Diegene die wij hebben gezien was absoluut leeg.
- In dat geval heeft hij ze zeker op zijn boot leeggemaakt. Vervolgens heeft hij ze naar jullie gegooid. Waarschijnlijk om zijn achtervolgers op een verkeerde spoor te zetten.
- Maar hoe weet u dat hij ze naar ons heeft gegooid en vervolgens is weggevaren ? roept Rodric uit.
- Heb ik jullie dat nog niet gezegd? Ik heb mijn vrienden achter hem aangestuurd.

- Dan het jacht, gisteren… dus ook vandaag, was het u dat…, roept Rodric vol woede uit.
- Rustig, jongeman. Ik heb een voortreffelijke verklaring voor wat er is gebeurd. Ik het dat niet gewild en ik heb niet de order gegeven jullie bang te maken. Als het aldus is, verontschuldig ik me hierover.
De jongens reageren niet.
- Goed, ik vertel verder. Ik heb u al gezegd dat ik de order aan het jacht gegeven heb om de dief te pakken. Jullie vragen jullie zeker af hoe ik dat zo snel heb kunnen doen. Het was puur toeval. Ik was met mijn vriend, de kapitein van het jacht, aan het telefoneren, toen de dief is binnengekomen. Ik heb hem gezegd: “Ik geloof dat er een dief in huis is.” Hij heeft geantwoord: “Wees voorzichtig. We zijn niet ver. Als hij met de boot vertrekt, zullen wij hem zien en hem inhalen”. Helaas is de bandiet ontsnapt.
- Bent u echt zeker dat het de dief in de motorboot was? Vraagt Bert.
- Volkomen zeker. Ik heb hem nog achterna gelopen. Alleen liep hij veel sneller dan ik. Hij had zijn boot dicht bij het strand gelaten. De motor draaide nog. Hij is in de boot gesprongen en gevlucht. Jullie kennen het vervolg.
- Gedeeltelijk, zegt Rodric.
- Hoezo? Ik heb jullie, denk ik, alles uitgelegd.
- Niet alles.
- Als jullie nog vragen hebben, wil ik er graag op antwoorden.
- Ik heb nog veel vragen, gaat Rodric voort. Wij weten nog altijd niet waarom uw zogenaamde vrienden ons hebben ontvoerd. En vooral waarom zij ons hebben bedreigd.
De man lijkt verlegen te worden. Hij denkt een moment na voordat hij antwoordt.
- Misschien is mijn vriend een beetje te plotseling geweest. Hij heeft jullie vooral bang willen maken. Jullie moeten het zo begrijpen. Hij geloofde dat jullie medeplichtig waren. De bandiet heeft wel degelijk de buit in uw zeilboot geworpen.
- Maar hij heeft zich als een piraat gedragen! Hij heeft ons gedwongen om aan boord te komen, hij heeft ons met de dood bedreigd…

- Hij heeft jullie laten ontsnappen, voegt de man er geheimzinnig aan toe.
- Hoezo? Dat was ook voorzien ? Vraagt Rodric verwondert.
- Natuurlijk. Het was in het scenario inbegrepen, als ik dit woord mag gebruiken. Eerst bang maken en als dat niet hielp, de redding organiseren.
- Dat is afschuwelijk!
- Je hebt geen rede om dat te zeggen, jongeman. Ik heb licht gehandeld. Nu zou ik graag willen weten waar de koffer zich bevindt.
- Vraag dat aan uw vriend de kapitein, antwoordt Bert, nog altijd woedend.
Rodric reageert verschillend.
- Wij werden tegen onze wil in dit avontuur meegesleept. Diegene die u “bandiet” noemt heeft een koffer in onze boot gegooid. Het is echt waar. We hebben ze geopend e ze was leeg. Ik zweer het: er zat absoluut niets in.
– Tiens. En dan? Hou weet u dat JHHoe

- We hebben de koffer ergens op de rotsen achtergelaten. Als zij daar niet meer is, is het niet onze fout. Iedereen kan ze meegenomen hebben. Zo, dat is alles!
- Ik geloof je.

- Laten wij dan vertrekken.
- Dat is jullie keuze. Jullie zijn vrij.
- Echt?
- Natuurlijk!
- En onze zeilboot? Vraagt Rodric.
- Oh! Hij wacht op jullie. Volg mij!
De man staat op. Hij gaat de jongens voor tot aan een zeer klein strand in een kleine kreek. Het zeilschip is er gemeerd.

Slechts enkele uren zijn verstreken sinds het vertrek van de jongens naar de camping. De zee is nog altijd even blauw. De zon schijnt in hun gezicht. De rotsen zijn niet veranderd. Voor Rodric en Bert lijkt de wereld nochtans anders.
- De man heeft tegen ons gelogen! Zegt Rodric.
- Denk je?
- Ik ben ervan overtuigd.
- Ik ben al blij dat hij ons heeft laten gaan.
- Gelukkig hebben wij niet alles tegen hem gezegd.
- Hoezo?

- Hij denkt dat wij tweeën gisteren in de boot zaten.
- En dan?
- Waarschijnlijk weet hij niets van Sophie.
- Dat lijkt me niet belangrijk.
- Maar jawel! Zie je het niet?
- Nee.
- Ik leg het je uit. De bandieten weten niet dat Sophie bestaat.
- Dat verandert niets aan ons avontuur.
- Je vergeet iets.
- Tiens ?
- Ik ga door. Zij weten niets van de meisjes. Dus hebben zij ze kunnen zoeken zonder in de war te geraken terwijl wij gevangen zaten.
- Dat is waar.
- En met een beetje geluk hebben zij de koffer gevonden.
- Hopen dat dat het geval is.
- Wat zeg jij? Ben je niet nieuwsgierig om te weten…
- Ik ben alleen maar nieuwsgierig om te weten wat wij gaan eten. Ik heb honger als een wolf.
- In dat geval, houdt de kust in het oog.

- Akkoord kapitein.
De zeilboot neemt snelheid. De man aan de kust kijkt hen gedurende enkele minuten na. Vervolgens haalt hij zijn schouders op. Hij draait zich om en verlaat langzaam de kant van de zee.

4. Een enge ontdekking
Maar wat is er gebeurd met Ingrid en Sophie ? Om het te weten te komen, gaan we terug naar het moment dat Rodric en Bert met de boot vertrekken.
De 2 meisjes zien het kleine zeilbootje met moeite vooruit gaan. De wind blaast van de slechte kant en de jongens hebben alle moeite van de wereld om de baai uit te varen.
- Ik ben blij dat ik mijn plaats aan Bert heb afgestaan.
- Waarom Sophie ?
- Zie je niet dat zij moeilijk vooruitgaan? Wij gaan de schattenjacht winnen, dat is zeker ! We laten de jongens tegen de wind en de zee strijden. Intussen doen wij een kleine wandeling. We gaan de koffer terug halen. En vervolgens…
- En vervolgens wat?
- We nemen onze tijd goed in beslag. We installeren ons op het strand. We gaan de mooie jongens bespieden zonder dat onze broers ons lastig vallen. En met dat zullen wij nog eens bewijzen dat meisjes veel intelligenter zijn dan jongens. Wat zeg jij ervan?
- Ik zeg dat men niet het vel van de beer moet verkopen.

- Dat spreekwoord ken ik. Daarom stel ik voor om onmiddellijk te vertrekken.
- Ken jij de weg?
- Dat zal wel niet moeilijk zijn. We volgen het pad dat daar aan onze linkerkant begint. Hij gaat zeker de overkant van de kliffen voorbij. We zullen daar in enkele minuten zijn.
- Daar ben ik niet zo zeker over.
- Je zult wel zien. Laten we vertrekken.
- De meisjes zetten zich op de weg. Ze komen vrij snel tot aan de voet van de rotsen. Eerst gaat alles goed. De weg is vrij breed maar hij stijgt zeer snel. Beetje bij beetje geraken Sophie en Ingrid buiten adem. De zon schijnt fel en ze zijn blij als ze aan de top aankomen. Ze rusten enkele minuten uit onder de schaduw van een parasolden.
De weg wordt steeds moeilijker. Er zijn meer en meer distels en lastige planten. Op een gegeven moment keert het pad naar de verkeerde richting.
- We zullen nooit dicht bij het klif komen, merkt Ingrid op.
- We moeten deze velden met distels oversteken.
- Jij hebt mooi praten.
- Misschien hierdoor.
- We kunnen altijd proberen.
- Pas op, dat prikt!
- Te laat! Dat zal me een mooie schram bezorgen.
- Nog een kleine inspanning, Ingrid.

- Eh goed, Sophie, je ziet er mooi uit, weet je.
- Ik geef toe dat het moeilijker was dan voorzien.
- We hadden stevige schoenen en broeken moet aandoen.
- Het is waar dat een T-shirt en onderbikini niet ideaal zijn om de wildernis te doorkruisen.

- En we zijn er nog niet.
- We zien al de kant van de kliffen.
- Dat lijkt me nog ver. En we moeten nog helemaal naar beneden gaan.
- Als jij verkiest terug te keren en een andere weg te zoeken.
- Nee bedankt! Ik heb geen zin om dit veld met distels nog eens over te steken. Trouwens, ik heb de indruk dat ik daar beneden een pad heb gezien.
- Wie gaat in de slechte richting!
- En dan! Ik wil naar de beschaafde wereld terugkeren. Het is niet verwonderlijk dat niemand via hier naar de zee gaat.
- Goed! Maar bij de eerste gelegenheid, slagen we rechtsaf. We moeten absoluut de koffer vóór de jongens vinden.
- Is dat echt zo belangrijk? Als jij het onmiddellijk had meegebracht, zouden we nu niet al die problemen hebben.
- Te laat, Ingrid. Kom, we gaan door.

De wandeling in nog lang en de meisjes discussiëren nog veel. Ten slotte komen ze bij de rotsen aan. Ze zee schittert onder hen.
- Zie je wel, we zijn er.
- Ja Sophie! Alleen, hoe weten we dat we aan de juiste plek zijn. Ik zie hier niets.

- We moeten naar beneden gaan, Ingrid.
- En dan?
- We zijn al ver van de camping. We kunnen langs het water teruglopen. Maar eerst moeten we de koffer vinden. Als niemand haar intussen gevonden heeft.
- En waarom niet? Eerst verplicht juffrouw om de wildernis door te kruisen en nu gaan we aan alpinisme doen!
- Maar enfin, Ingrid!
- Een klein moment, men beste! Zie jij wat ik zie?
- Waar dat?
- Daar beneden, een echte weg die naar een klein strand leidt.
- Maar dat is waar, geen tijd meer te verliezen.

Het pad gaat zigzag naar beneden. Plotseling stopt Ingrid.
- Er is daar iemand, Sophie!
- En dan? Het strand is voor iedereen.
- Maar kijk, Sophie! Heb jij ooit een man in deze positie op het strand gezien?
- Tiens! Het is alsof de zee hem op de rotsen heeft geworpen.
- In ieder geval, kan men zich comfortabeler vestigen. Ik vraag me af hoe hij zolang kan blijven liggen.
- Hij verplaatst niet veel.

- We moeten gaan zien, Sophie. Deze man heeft misschien hulp nodig.
- Ik hoop dat we niet te laat komen, Ingrid.
- Snel!

De man is dood. Hij is op zijn buik gelegd. Zijn arm ligt alsof hij een laatste inspanning deed om te blijven steken. Zijn borst ligt op de rotsen. Zijn hooft buigt in een weinig natuurlijke houding voorover. Zijn benen worden nog meegesleept met het water. Hij is gewond en het bloed op zijn rug is gestold. De meisjes draaien hem om zodat ze zijn hoofd zien. Het zicht is verschrikkelijk.
- Denk jij dat hij van de kliffen is gevallen, Ingrid?
- Hij heeft een badpak aan. Er is in hem opgekomen om te gaan zwemmen. Bovendien is hij de helft in het water.
- Wat doen we?
- We zullen hulp gaan zoeken in het eerste huis dat we zien.
- En hem hier laten?
- Wat wil je? Wil jij hier blijven terwijl ik de politie ga zoeken?
- De politie?
- Natuurlijk. Je weet dat de politie altijd met gevallen van verdrinking of… moord komt.
- Geloof jij echt… ?
- Ik weet het niet. Het is niet aan ons om erover te oordelen. Het is beter om nu te gaan. Als we de weg volgen, zullen we wel aan een huis komen.
- Eén moment. Ik wil eerst het gezicht van deze man zien.

- Maar Sophie, waarom eigenlijk?
Sophie laat zich niet tegenhouden. Ze knielt neer bij het lijk. Ze buigt zich voorover om de trekken van het gezicht te zien. Het zicht is niet mooi. Haar ogen worden wijd open gesperd. Haar mond wordt in een grimas omgebogen. Sophie, verschrikt, betreurt onmiddellijk haar nieuwsgierigheid. Ingrid, die door de bleke kleur van Sophie ongerust wordt, zegt zacht:
- Zie je wel! Kom, we zijn weg. Waarom ben jij altijd zo nieuwsgierig?
- Geloof jij, Ingrid, dat… ?
Sophie beëindigt niet haar vraag. Ingrid, verbaasd, kijkt naar haar en zegt:
- Ik kan niet op jouw vraag antwoorden als jij het niet uitlegt.
- Ik dacht een moment dat…
- Ja?
- Dat het de man was die de koffer naar ons heeft geworpen.
- Ben je zeker?
- Niet echt. Ik heb slechts het tweede deel gezien.
- Wie kan dat gedaan hebben? We zullen het waarschijnlijk nooit weten.

Het is warm onder de zon om 12 uur. De meisjes versnellen de pas. Zij lijken sterk, maar letten er niet op. Ze lopen in stilte totdat ze bij een kleine villa komen. Een vrouw heeft er de was gedaan en hangt het wasgoed in haar tuin.
- Mevrouw, zegt Ingrid.

Haar stem verraadt dat ze zenuwachtig is. De vrouw, verbaasd, kijkt naar de meisjes.
- Ja?
Ingrid weet niet goed hoe ze moet beginnen. Ze stottert enkele woorden:
- Er is een man op het strand…
Ze kan niet verdergaan.
- We geloven dat hij dood is, mevrouw, vervolledigt Sophie.
- Wat bedoelen jullie, kinderen?
- We gingen naar het strand daar beneden en opeens zagen we hem. Hij was dichtbij het water.
- Jullie lijken goed zenuwachtig, meisjes, zegt de vrouw. Laten we naar binnen gaan. We zullen zien wat we kunnen doen. Ze gaan naar binnen.
- Zet jullie. Jullie moeten wel dorst hebben. Ik ga voor jullie een glas water zoeken. Daarna vertellen jullie me kalm waarom jullie hier zijn aangekomen.

Het water doet goed. Ingrid en Sophie doen hun verhaal.
- Ik bel onmiddellijk de hulpdiensten.

De verlaat hen om te gaan telefoneren. Nu dat iemand zich met de zaak bezighoudt, is de spanning verdwenen. Het avontuur begint van ver op een nachtmerrie te lijken.
Het is fris in de kamer. De gesloten luiken laten de hitte niet binnen en de meisjes voelen zich al beter. Ze nemen de tijd om rond te kijken. Ze bevinden zich in de woonkamer van het huis. Het is niet zo groot maar wel ingericht. Een hele muur wordt bezet door een kast. En een hele verzameling van geheimzinnige spullen zijn gespreid over deze kast.

- Kijk, mompelt Sophie, het is bijna een museum.
Op dat ogenblik komt de eigenares van het huis de kamer binnen. Ze heeft de woorden van Sophie gehoord. Ze zegt:
- Je hebt wel een beetje gelijk, het is een zeer klein museum.
Sophie wordt rood. De vrouw glimlacht.
- We zullen ze eens van dichterbij bekijken.
De nichten naderen en luisteren naar de uitleg.
- Zoals jullie zien, zijn er zeer mooie dingen. Kleine kunstvoorwerpen in hout, in steen, zelfs in been. Het is de zee die zo heeft gewerkt, gepolijst en bewerkt. Het is de verzameling van mijn zoon. Hij wandelt graag dicht bij de zee en alles bijeenbrengen wat hij vindt. Het is onvoorstelbaar wat de zee allemaal op het strand werpt. Bijvoorbeeld, gisteren nog, is hij met een koffer teruggekomen. Daar is ze, in de hoek. Ze is zo goed als nieuw.
Op dat ogenblik gaat de bel.

De eigenares van het huis staat op om open te gaan doen. Ze merkt niet de verbaasde blik die de meisjes ruilen.
- Dat is de koffer, legt Sophie aan Ingrid uit.
De agenten gaan in de woonkamer.

De politie heeft het snel begrepen. Het is niet de eerste keer dat er een drenkeling aanspoelt. Ingrid en Sophie moeten ze zelfs niet vergezellen. Men kan zich niet vergissen. Elke weg leidt naar de rotsen. Vervolgens gaat er slechts één pad naar het kleine strand beneden.
- Jullie wachten hier op ons, zegt een van de politieagenten. Later zullen we een getuigenis komen afnemen. Daarna zullen we jullie naar de camping terugbrengen.
De agenten verlaten het huis. Ze sluiten de deur niet achter hen. De meisjes zien de auto van de politieagenten vertrekken, gevolgd door een ziekenwagen.
- Wat denk jij, Ingrid: moeten we het verhaal van de koffer aan de politie vertellen ?
- Misschien.
- En aan de dame?
- We kunnen haar advies vragen.
- Zeg jij het?
- Ok.

5. De jacht is geopend
- Opstaan!
- Wat, nu al? Ik heb van heel de nacht geen oog dichtgedaan.
- Ik geloof je niet, Sophie. Je hebt zeker geslapen. Het is bijna 10 uur.
- En toch is het waar.
- Laat me je van dichterbij bekijken… . Je ziet er slecht uit. Je lijkt op een zombie.
- Je overdrijft, Ingrid !
- Goed, zoals je wilt.
- Ik heb de hele nacht aan dat ongeluk en de koffer gedacht.

- Dat zijn zorgen om niets. De koffer is teruggevonden. Ze is bij de politie. Die moeten het slechts ontwarren. Punt uit. Het avontuur wordt voor ons beeindigd.
- Maar die man, Ingrid.
- Je wilt zeggen verdronken?
- Natuurlijk.
- Denk er niet meer aan! Ik was eveneens zeer onder de indruk. Het was niet mooi om te zien. We moeten het zo snel mogelijk vergeten.
- Jij hebt mooi praten.
- We zijn er niet voor niets Sophie. We hebben gedaan wat we konden: de politie verwittigen.
- Ik ben er steeds zekerder van dat die man de koffer naar ons heeft gegooid.
- Dat is vast een idee. Hoe kan jij dat met zekerheid weten? Je hebt alleen maar een deel van het gezicht gezien.
- Dat is waar.
- Trouwens, ik vraag me af of we er goed aan gedaan hebben om alles aan de politie te vertellen.
- Waarom?
- Zij hebben ons ondervraagd alsof wij die man hadden gedood.
- Ze wilden alleen maar alles weten.
- Ik had zelfs de indruk dat ze ons niet geloofden.

- Nee, maar het komt op hetzelfde neer.
- Wees eens een beetje redelijk, Ingrid.
- En de dame. Zij is zo aardig tegen ons geweest. Ze voelde haar niet op haar gemak wanneer we over de koffer praatten.
- Geloof je?
- Ik ben er zeker van. Zij is bang voor de politie.
- Denk je?
- Zeker weten. De politie ontziet ons omdat wij nog zo jong zijn. Terwijl zij volwassen is.
- Ik zie het verschil niet.
- Zij zal zeker een streng verhoor moeten ondergaan. Men zal haar misschien van vlucht en van moord beschuldigen.
- Dit keer overdrijf jij.
- Maar nee. Luister goed naar mij en antwoord op mijn vragen.
- Ok.
- Waar bevindt de koffer zich?
- Bij die dame.
- Goed. Hoe is zij daar gekomen?
- Haar zoon heeft haar gevonden.
- Waar?
- Dicht bij de zee.
- Waar bevindt het lijk zich?
- Ook dicht bij de zee.
- Daar waar de koffer zich ook bevond?

- Misschien.
- Wie heeft hem gedood?
- Ik weet het niet.
- Zeker?
- Je gaat je toch niet voorstellen dat…
- Waarom niet?
- De zoon van onze aardige dame heeft die man gedood om die koffer te hebben. Daarom!
- Maar dat is absurd.
- Hopen dat de politie hetzelfde denkt als jij. In ieder geval, wil ik er niet meer over praten.
- Is het dat je ook niet wil weten wie Rodric en Bert ontvoerd heeft?
- Die twee? Die hebben heel dat avontuur verzonnen.
- Dus jij gelooft ze niet?
- Het is niet de eerste keer dat ze ons proberen in de ootje te nemen.
- Dit keer leken zij zeer oprecht.
- Weet je wat ik denk, Sophie?
- Nee.
- Ik geloof dat ze ons hebben willen overbluffen met hun avontuur van die kidnapping.

- Ik zie er de reden niet van in.
- Omdat zij niets hebben gevonden terwijl wij wel succes hebben gehad. We hebben onze broers verslagen!
- Je spreekt alsof het een spel was.
- Voor hen zeker.
- Niet voor mij in ieder geval. Trouwens, waar zijn de jongens?
- Gaan zwemmen of gaan varen. Zeker in, op of dicht bij het water. Maar nu genoeg gediscussieerd. Kleed je om! We gaan een wandeling in het dorp doen.

De meisjes zetten zich op weg. Ze volgen de asfaltweg tussen de karavanen. Ze komen niet verder dan aan de uitweg van de camping. Een politieauto is er zojuist aangekomen. Een politieagent doet ze stoppen:
- Hé, Sophie, Ingrid, een ogenblik a.u.b !
Het is de officier die ze de vorige dag heeft ondervraagd. Hij stapt uit zijn auto en komt naar de nichten. De verrassing is te lezen op hun gezicht.
- Jullie lijken goed verbaasd me hier te zien.
- Niet moeilijk, zegt Sophie.
- Jullie moeten niet bang zijn. Ik ben gekomen omdat jullie me nog een grote dienst kunnen verlenen.
- We hebben al alles gezegd wat we wisten, grijpt Ingrid in. Gelooft u ons niet?
- Jawel! Dat wil zeggen nu. Gisteren leek jullie verhaal me weinig waarschijnlijk. Ik ben misschien een beetje ruw geweest gedurende de ondervraging en ik verontschuldig me erover.

- Het is niet om u te verontschuldigen dat u naar hier bent gekomen, veronderstel ik.
- Je hebt gelijk, Sophie.
- Dus?
- Zouden we naar jullie tent kunnen gaan? Ik zou iets aan jullie broers willen vragen. Ik heb hun hulp heel hard nodig.
- Rodric en Bert zijn aan het strand.
- Goed, Sophie, laten we ze gaan zoeken.
De officier zegt enkele woorden tegen zijn chauffeur. Deze parkeert de auto een beetje verder.

- Rodric, Bert, komen!
De jongens zijn verwonderd om de meisjes in het gezelschap van een agent in uniform te zien. Ze zijn nog meer verrast als ze vernemen wat hij wil.
- Dus, wij moeten de koffer terugbrengen?
- Ja, Bert.
- Waarom wij? U kunt het eveneens doen. De eigenaar gelooft dat wij medeplichtigen zijn van de diefstal.
- Zeker niet. Voor hem is de dief diegene die de koffer naar jullie heeft gegooid.
- Is het dat het ongelukkig is dat wij de koffer gevonden hebben, vraagt Sophie.

- Waarschijnlijk. Jullie hebben hem geïdentificeerd. Het is geen onbekende voor de politie. Hij heeft vaker toeristen beroofd. Dit keer is hem dat fataal geworden.
- Dus, u ziet, wij hebben niets met die geschiedenis te maken.
- Natuurlijk niet, Ingrid.
- Ik begrijp nog altijd niet waarom wij de gestolen koffer moeten terugbrengen, zegt Rodric.
- Er zijn verschillende redenen. Jullie kunnen gemakkelijk beweren dat iemand van de camping de koffer heeft gevonden. Wat niet volkomen vals is. Jullie zijn de enige die de eigenaar kennen. Het is dus normaal dat jullie zijn zaken terugbrengen. Aldus bewijzen jullie je eerlijkheid. Hij zal dan weten dat jullie de waarheid hebben gezegd.
- Dat lijkt logisch, merkt Ingrid op.
- Er is nog een tweede reden, gaat de officier voort.
- Ah?
- De diefstal van de koffer werd niet aan de politie gemeld. Officieel weten wij dus niets.
- Maar dat is niet waar, zegt Rodric verontwaardigd. U hebt zeer officieel onze zussen ondervraagd. U hebt het verslag van ons avontuur.
- De eigenaar weet dat niet.
- Waarschijnlijk heeft hij de diefstal niet aangegeven omdat de straf niet gelde, gaat Bert verder.
- Als het zo was, begrijp ik niet zijn hevige reactie. Ik zie niet slechts een verklaring: hij wil de politie niet in deze zaak mengen. Als jullie de koffer terugbrengen, zal hij het aanvaarden. Als wij er naartoe gaan, zal hij misschien beweren dat het niet zijn koffer is.
- En dan? Is het dat het erg is, vraagt Ingrid.

- Zeker.
- En waarom kunt u dat nu weten?
- Ik verkies niets te zeggen. Dat is minder gevaarlijk voor jullie.
- Minder gevaarlijk? Er is dus een gevaar?
- Diegene die niets weet, kan niets te veel zeggen. Ik zal jullie later alles uitleggen. Momenteel heb ik jullie vertrouwen en samenwerking nodig.
De officier zwijgt. De vier jongeren kijken elkaar een ogenblik aan.
- Ok, zegt Rodric als eerste.
- Goed, voegt Ingrid eraan toe. Zeg wat we moeten doen.
- Goed, mijn vrienden. Ik rekende op jullie. Luister naar mijn plan. Ik heb alles al voorzien. De jongen die de koffer heeft gevonden zal haar om twee uur terugbrengen. Daarna, Rodric en Bert, vertrekken jullie onmiddellijk met de koffer. Jullie overhandigen haar aan de eigenaar en komen onmiddellijk terug. Zogezegd omdat jullie ouders staan te wachten. Denk eraan: jullie komen onmiddellijk terug naar de camping, wat er ook gebeurd. Begrepen?
- Ja, maar…

- Dat is alles. Hou jullie gereed!
De officier keert terug en verwijdert zich met grote stappen zonder meer uitleg te geven.

6. Het geheim wordt opgelost
- Ik geloof dat hij op ons wacht, Rodric.
- Des te beter.
Het nieuwsgierige figuur bevindt zich immers dicht bij de zee. Hij heeft een witte smoking aan alsof hij iemand verwachtte. Hij kijkt op dezelfde wijze.
- Haal de kiel op! Beveelt Rodric.
Bert gehoorzaamt onmiddellijk. De boot vaart zacht op het strand toe. De man heeft zijn koffer in de boot al opgemerkt. Hij nadert.
- Ik heb de indruk dat jullie iets voor mij hebben, zegt hij glimlachend.
- Ja, een jongen van de camping heeft de koffer gevonden, antwoordt Bert. Daarom lag zij niet meer op de rots.
- Hij heeft er ons over aangesproken en wij besloten haar u terug te bezorgen, voegt Rodric eraan toe.
De man schijnt de zenuwachtigheid van de jongens niet op te merken. Hij wordt gedrongen om de koffer terug te krijgen. Hij loopt vooruit, loop het zoute water in zonder op zijn mooie schoenen te letten. Hij grijpt de koffer en vindt zijn zelfzekerheid/rust terug.

- Kom een van de dagen eens terug om iets te drinken, zegt hij.
Daarna draait hij zich om en verdwijnt in de richting van het huis.
Bert denkt aan de raad van de politieagent. Hij springt in het water, duwt de zeilboot terug in de richting van de zee. Hij springt in de boot en zet de kiel terug op zijn plaats. Als gevolg van de wind, blazen de zeilen zich op. Ze zijn snel enkele honderdtallen meters van de kust weg. De jongens merken nog op hoe een jacht bijna het eiland verlaat. Hij leidt zich aan hoge snelheid richting de diepe zee.
- Heb je dat gezien, Bert?
- Natuurlijk.
- Het is de boot waar wij gevangen zaten.
- Maar dat is juist! Nieuwsgierig niettemin.
- Luister, Bert, hoor jij ook dat lawaai ?
- Het is een helikopter!
- Daar, hij komt naar ons.
De helikopter vliegt zeer laag, maar enkele meter boven het water. Hij nadert aan grote snelheid en gaat dicht bij de zeilboot voorbij. De jongens kunnen de bemanning duidelijk onderscheiden.
- Politieagenten, zegt Rodric.
Zijn woorden gaan verloren in het geluid van de motor.
- Kijk, de helikopter gaat naar het jacht!

- En daar, de motorboten van de politie!

De boten zijn al ver. Onze vrienden kunnen niet goed zien wat er daarna gebeurd. De wind blaast van de goede richting en zij komen snel aan de camping. Wanneer zij aanmeren, komt de helikopter ze weer voorbij.
- Daar alweer!
- Taak volbracht, Rodric !

Rodric en Bert halen de zeilen naar beneden, plooien ze op en stoppen ze in de zakken. Ze nemen het roer weg en nemen de peddel onder de arm. Verantwoordelijk voor al dit materiaal, keren zij terug naar hun tent.
- Waarom komen jullie ons niet helpen? Schreeuwt Rodric naar de meisjes.
Hij dringt niet aan wanneer hij de officier dichtbij Sophie en Ingrid ziet staan. En aan hun voeten: de koffer.
- Goed gewerkt, jongens! Gelukkig is alles goed afgelopen. Jullie hebben niets meer te vrezen.
- Waren zij zo gevaarlijk? Wil Bert weten.
- Een dode volstaat, is het niet?
- Dus die man die men heeft gevonden…
De officier vult het idee van Sophie aan:
- Ja, dat is hij. De drenkeling is diegene die de koffer naar jullie heeft gegooid. Een kleine dief die het met zijn leven heeft moeten terugbetalen. Hij werd door zijn achtervolgers ingehaald. Die hebben niet gevonden wat ze zochten. Dan hebben zij hem met een ongelukkig schot in de rug gedood.
- Afschuwelijk! Schreeuwt Sophie.

- En dat alles voor een koffer, merkt Rodric op. Ze moet veel waard zijn.
- Dat is juist wat ik jullie wil tonen, zegt de politieagent.
De officier haalt een zakmes uit zijn jaszak en opent het. Hij legt de koffer op de grond. Hij bukt zich en snijdt rustig over het leer. Dan trekt hij een klein pak van de voering weg. Hij vouwt het zijdepapier open.
- Diamanten, roept Sophie, het zijn er zeker voor een miljoen waard.
- Of meer, antwoordt de jurist. Het waren handelaars van diamanten. Een toerist, zogenaamd onschuldig, “vergeet” een koffer op een eiland volledig in de zon. Een jacht komt daar voorbij en meert aan. Een bemanningslid “vindt” de koffer en haalt haar af. Ten minste, dat was het plan. Gelukkig voor ons, helaas voor hen, is er nog onze kleine dief. Het arme soort beroofde – het woord past hier wel degelijk bij – de toerist.
- Welke kleine dief?
- Diegene die de koffer naar jullie heeft gegooid.
- Waarom zegt u “ons”? U spreekt over hem alsof hij een oude kennis was.
- Het is een beetje het geval.
- Als u hem vroeger niet hebt aangehouden, waarom nu wel?
- Ik leg het jullie uit. We volgen hem al een tijdje. We verdachten hem van verschillende diefstallen. We hadden aanwijzingen, maar geen bewijzen.
- En dan?
- We geloofden dat hij een grote slag voorbereidde.
- En u wilde het bewijzen?
- Dat is het.
- De zaak van de diamanten?

- Precies!
- We hebben het recht om de hele geschiedenis te horen, niet?
- Luister. De man huurde een kamer bij een zeer achtenswaardige weduwe. Op een dag, onder een voorwendsel, is een collega er eens een kijkje gaan nemen. Hij heeft er de foto’s van de villa, de eigenaar, het jacht, de bandieten gevonden.
- Dezelfde die diegene…
- Diegene die jullie zoveel last heeft bezorgd.
- Hij had de vlucht met de koffer dus goed voorbereid.
- En hij wist dat ze diamanten bevatte. Daarom heeft hij ze niet in de zee, maar in jullie boot gegooid. Hij wilde haar, het koste wat het wil, terugkrijgen. Helaas voor hem, heeft hij niet aan zijn achtervolgers kunnen ontspannen.
- Maar dat is droevig.
- Eh goed ja, Sophie.
En de officier gaat zonder onderbreking verder:
- Maar ik zou je misschien kunnen troosten door je een diamant te geven?
Sophie, verbaasd, kijkt naar de politieagent. Deze neemt een van de grootste diamanten en legt hem in de hand van het meisje.
- Alsjeblieft, deze is voor jou.
- Kan ik het echt houden?
- Natuurlijk, en de anderen ook.
- Maar?
- In feite hebben wij de echte diamanten gisteren al voorzichtig eruit gehaald, zegt hij glimlachend.
Iedereen lacht, behalve Sophie. Zij heeft de indruk dat ze met haar spotten.

- Eh goed, in ieder geval houd ik zeker deze steen. Ik vind hem heel mooi.
- Wat gebeurt er hier, meneer de agent?
Niemand had de ouders zien aankomen.
- Jullie zijn hier al?
- Natuurlijk, zoals afgesproken. Ik hoop dat jullie geen domheden hebben gedaan terwijl wij weg waren.

REACTIES

S.

S.

hoofdstuk 2 staat er niet.

14 jaar geleden

I.

I.

Stien je hebt mijn leven gered met deze vertaling xDxD

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.