1. zuigeling ( 0 – 1;6 jaar )
De belangrijkste lichaamszone waar de zuigeling z’n lust vindt is de mond. Het zuigen, dingen in de mond stoppen, geluid maken en andere.
Wanneer het kind tanden krijgt zal het agressievere trekken vertonen. Soms voelt het kind zicht tekortgedaan doordat hij of zij minder voeding van de moeder ontvangt.
Het is broodnodig dat het kind onafhankelijk kan zijn van gunsten van anderen.
1.1 De polen
a) Positieve pool : vertrouwen
Deze pool komt voor als het kind in het algemeen tevreden en rustig is, dan zal het zicht goed ontwikkelen en zal er zich een houding van vertrouwen in de omgeving vormen.
Voorbeeld: Wanneer het kind niet thuis is maar bij iemand anders zal het niet de hele tijd onrustig zijn, maar zal zich na een tijd meer ontspannend gedragen.
b) Negatieve pool: wantrouwen
Als het kind onrustig opgroeit doordat het te weinig aandacht krijgt van z’n moeder, dan kan er wantrouwen ontstaan tegenover de omgeving. Dat kan leiden tot gespannenheid, angstigheid of geremdheid.
Voorbeeld: Het kind is zeer angstig bij vele mensen doordat hij zich niet gemakkelijk kan hechten bij zijn moeder.
1.2 De vaardigheden
De zuigeling leert zitten, staan en lopen. Ook leert hij kleine blokjes vastnemen en met zijn voetjes spelen. De zuigeling zal alle mogelijke voorwerpen onderzoeken om zoveel mogelijk te weten te komen over hun vorm, constructie en geluid.
Voorbeeld: de zuigeling neemt doelbewust de rammelaar omdat hij weet dat dat geluid maakt; dat weet hij uit ervaring.
1.3 De lichamelijke ontwikkeling
Als een zuigeling geboren is, moet hij eerst huilen, want dan pas weten de artsen of de zuigeling goede longen heeft. Een zuigeling wordt meestal zonder tanden geboren, maar krijgt ongeveer na zeven maanden zijn eerste tanden, daarna groeit het melkgebit aan met ongeveer één tand per maand tot twintig in totaal. Een zuigeling heeft ca. 350 botten en een volwassene slecht 206. De zuigeling wordt zo\'n drie maal zwaarder dan bij zijn geboorte en ongeveer anderhalf maal zo lang.
2. De peuter ( 1;6 -3 jaar )
De hoofdzaak van deze fase is dat de peuter baas is over zijn lichaam en de anale sluitspier. Dit wil zeggen dat het kind z’n urine kan inhouden en kan plassen op het gepaste moment.
Het kind wordt meer zindelijk en soms wel vijandig tegenover zijn ouders. Het is noodzakelijk dat er bepaalde grondstellingen in die periode moeten worden aangeleerd, onder meer orde en netheid, het kunnen afstaan van iets waardevols en zich aan de regels kunnen houden zonder het tonen van vijandigheid.
2.1 De polen
a) Positieve pool : autonomie
Het kind kan koppig zijn, maar dit gedrag kan hem helpen om zijn eigen terrein te handhaven. Het moet dan zijn territorium verdedigen en veilig stellen, desnoods ervoor vechten.
Voorbeeld : Hij is met iets aan het spelen en opeens wil er iemand meespelen. Dat wil hij niet en kan daardoor die persoon weg jagen of beginnen huilen.
b) Negatieve pool : schaamte en twijfel
Deze symptomen worden vertoond als er zaken ongewild blootstaan aan inkijk. Daardoor kan de peuter onmogelijk bepaalde grenzen handhaven en dan moet hij zich terug trekken in een kleiner terrein.
Voorbeeld : De peuter speelt nooit met iemand mee, telkens als er iemand komt trekt hij zich terug en speelt verder in een hoekje. Hierdoor zal de peuter zich zeer eenzaam voelen.
2.2 De vaardigheden
Een peuter leert zaken ontdekken, zoals dingen die niet mogen. Hij leert zich los te zien van zijn ouders en ziet zich als een individu. Dit kan leiden tot driftbuien, men spreekt ook van de peuterpuberteit. Met gevolg dat een kind schoolrijp is rond de leeftijd van 2.5 à 3 jaar.
Een kind begint te lopen à ongeveer 15 maand, maar dat is niet bij ieder kind gelijk, het hangt af van persoon tot persoon.
2.4 De taalverwerving
De peuter begint meer en meer tekenen te tonen van taal. Eerst zegt hij woord per woord, maar geleidelijk aan begint hij spreekt meer en meer woorden. Men zegt ook wel eens dat de peuter zich bevindt in de periode van de taalverwerving. Door verschillende woorden te zeggen, zijn er vorderingen op cognitief gebied, want hij kan al sommige dingen bij hun naam noemen, of een afleiding ervan. Niet alleen op cognitief vlak heeft taal veranderingen, maar ook op sociaal vlak. De peuter praat meer met anderen, dus niet alleen zijn ouders, maar ook soms met vreemden.
2.5 De ontwikkeling stimuleren
Als een kind iets goed doet is het nodig dat de ouder z’n waardering toont. Doet het kind iets fout dan moet het uit zijn fouten kunnen leren. Jonge kinderen zijn afhankelijk van aanmoedigingen, want ze weten niet altijd wanneer ze iets goed doen en wanneer niet. Als een kind aanmoedigingen krijgt, dan kweekt het ook meer zelfvertrouwen en het succes leren toewijden aan zijn eigen.
3. De kleuter ( 3 – 6 jaar )
Tijdens deze 3 jaar ontdekt de kleuter het verschil tussen jongens en meisjes. De jongen wordt op kinderlijk niveau verliefd op zijn moeder terwijl het meisje verliefd is op de vader.
Bij een gebrekkige of mislukte verwerking van deze fase kan er een te sterke moederverbinding ontstaan bij de jongen en een te sterke vaderverbinding bij het meisje. Dit kan leiden tot dat het kind zich later slecht zal gedragen in de samenleving.
3.1 De polen
a) Positieve pool : initiatief
Wanneer er een bepaalde situatie plaatsvindt voor de kleuter kan het zijn dat de kleuter een oplossing probeert te zoeken voor het probleem. Als de kleuter deze eigenschap vertoont wilt het zeggen dat hij deze fase min of meer goed heeft beëindigd.
Voorbeeld: De kleuter heeft zijn speelgoed verloren, maar dan gaat hij er opzoek naar. Als hij dan het speelgoed vindt dan is de kleuter zeer gelukkig. Als de kleuter er niet opzoek naar zou gaan dan zal de kleuter een tijde huilen.
b) Negatieve pool : schuld
De kleuter onderneemt een actie, maar hij doet iets verkeerd en zeggen zijn ouders er iets over dan zal de kleuter lang huilen en ongelukkig zijn. Terwijl dat er toch een oplossing dichtbij ligt.
Voorbeeld : Tijdens dat de kleuter aan het spelen is breekt hij iets. Zijn ouders zeggen er iets over en de kleuter zal beginnen huilen. Wanneer de ouders zeggen dat ze niet boos zijn zal de kleuter toch nog ongelukkig zijn, want hij heeft namelijk schuld over wat hij heeft gedaan.
3.2 De vaardigheden
In de kleuterklas leert de kleuter verschillende dingen zoals kleuren, tekenen en de beginsels van schrijven, knutselen, fietsen, zijn veters strikken en met andere kinderen spelen.
3.3 De lichamelijke ontwikkeling
Als het kind ongeveer 6 jaar is verschijnen de eerste volwassen tanden die de melktanden één voor één wegduwen. Een kleuter van 4 jaar is meestal een beetje langer dan 1 meter en weegt 18 kilo. Zijn lichaam verandert veel, zodat zijn mollige vingertjes verdwijnen. De kleuter gaat er ook op vooruit op motorisch vlak, zo leert hij zijn schoenen knopen en kan al beter binnen de lijntjes kleuren. Hij kan ook al lopen zonder te vallen en kan al goed met een bal overweg.
3.4 De sociale ontwikkeling
Een kleuter leert geleidelijk omgaan met andere kinderen door er mee te spelen. Eerst zoeken de kleuters vriendschap met iemand, niet bepaald omwille van die persoon, wel wat hij of zij heeft. Voor de kleuter is het belangrijk dat hij veel eigendom heeft, eigent iemand anders z’n speelgoed naar hem toe. Na een tijd begint de kleuter te beseffen dat het speelgoed niet het belangrijkst is, hij begint wat interesse te tonen in de persoon zelf, maar er is nog geen sprake van echt samenspelen. Aan de leeftijd van 4 jaar kan men spreken dat kleuters met elkaar samen spelen, maar wanneer er meerdere kleuters aanwezig zijn ontstaan er rap ruzies.
3.5 De seksuele ontwikkeling
Een kleuter toont vaker zijn nieuwsgierigheid over het verschil tussen jongens en meisjes. In bepaalde activiteiten weet de kleuter al tot welke sekte ze horen. Hun schaamtegevoel komt op en wil niet meer dat hij naakt wordt gezien.
4. Het lagere schoolkind ( 6 – 11/12 jaar )
Tijdens de schooljaren zal het kind minder actief zijn op seksueel vlak, want hij heeft ontdekt dat het hem al genoeg narigheid heeft gegeven. Voor het kind is er een typisch zakelijke belangstelling en een grote drang om verschillende dingen te weten en nieuwe kennis te verschaffen.
4.1 De polen
a) positieve pool: vlijt
Het kind is steeds ijverig bezig met iets. Hij heeft altijd iets te doen en probeert altijd nog iets te doen.
Voorbeeld: Als het kind moet gaan slapen wil het niet gaan slapen, want hij moet nog iets doen en wil nog iets doen en als de ouders dan toch zeggen dat hij naar bed moet dan zal het zijn boosheid niet onderdrukken.
b) negatieve pool : minderwaardigheid
De reactie wordt vertoond als het kind iets doet en dat er niemand naar omkijkt of als hij andere kinderen samen ziet spelen en dat hij alleen is. Denkt hij dat hij er niet bij mag horen omdat hij minderwaardig is.
Voorbeeld: Tijdens de les vraagt de juffrouw vragen aan haar leerlingen. Er steken 2 kinderen hun vinger op, de ene leerling wordt gekozen. Bij de volgende vraag zijn het weer dezelfde leerlingen die hun vinger in de lucht steken. Weer wordt dezelfde leerling aanbod gelaten, de andere leerling is er niet tevreden mee en daarom steekt hij zijn vinger een tijdje niet meer op omdat hij toch niet aanbod wordt gelaten.
4.2 De vaardigheden
Eerst leert het schoolkind schrijven, tekenen en rekenen. Motorische vaardigheden kunnen nu worden aangeleerd. Sommige schoolkinderen gaan naar clubs of academies. De ene naar een voetbalclub terwijl de andere naar een muziekacademie gaat, sommige gaan tekenen in een tekenschool. De ontwikkeling van de vaardigheden hangt af van persoon tot persoon. Het is wel bekend dat meisjes rijper, vlotter zijn dan jongens.
Naarmate kinderen ouder worden, ontwikkelen zij de vaardigheid om na te denken. Ze kunnen onbekende situaties verklaren. Ze kunnen consequenties voorspellen van activiteiten die ze willen ondernemen. Dat vermogen begint vanaf 7 jaar.
4.3 De lichamelijke ontwikkeling
Wanneer een kind de leeftijd van 6 jaar heeft bereikt spreken we dat hij of zij een lager schoolkind is. Op deze leeftijd krijgt het kind meer levenslust en energie, met die energie stapt het kind meestal naar buitenschoolse activiteiten. Het kind kan zich ook uiten in fijnere zaken, bijvoorbeeld knutselen of het bespelen van een instrument. Men spreekt hier ook dat het kind een goede oog- en handcoördinatie is.
4.4 De sociale ontwikkeling
De sociale ontwikkeling van een schoolkind kunnen we in 2 zaken verdelen. Een schoolkind van 6 tot en met 8 jaar denkt niet zoveel aan anderen. Ze willen alleen zichzelf en hun bezittingen beschermen en vinden de andere klasgenoten niet de hoofdzaak.
Een schoolkind van 9 tot en met 12 jaar vindt het belangrijk dat er in een klas een samenhorigheidsgevoel is, wanneer ze ontevreden zijn met iets dat de leerkracht zegt, zullen ze daar allen op ingaan. Desnoods spannen ze samen tegen de leerkracht. Ook zullen er zich groepjes vormen en sommige leerlingen krijgen een bepaald kenmerk aangeduid. De ene leerling is de ijverige, de andere de betweter en nog een andere het zwarte schaap. Zeer veel oudere schoolkinderen krijgen ermee te maken dat ze een bepaal type of kenmerk krijgen.
4.5 De psychische ontwikkeling
Een schoolkind is een leergierig persoon, als hij iets weet dan is hij er trots op. Een lager schoolkind legt dan meestal een grote druk op zichzelf om goed te kunnen presteren. Doordat een schoolkind zeer leergierig is int het veel kennis en vaardigheden. Tijdens de leeftijd van 6 tot 12 jaar verandert er nog iets op psychisch gebied. Een jong schoolkind is vooral geïnteresseerd in wat hij kan doen, men spreekt dat het praktisch denken het meest aan bod komt. Maar bij een groter schoolkind overweegt het theoretisch denken, het kind wil inzicht creëren in verschillende zaken.
De belangrijkste lichaamszone waar de zuigeling z’n lust vindt is de mond. Het zuigen, dingen in de mond stoppen, geluid maken en andere.
Wanneer het kind tanden krijgt zal het agressievere trekken vertonen. Soms voelt het kind zicht tekortgedaan doordat hij of zij minder voeding van de moeder ontvangt.
Het is broodnodig dat het kind onafhankelijk kan zijn van gunsten van anderen.
1.1 De polen
a) Positieve pool : vertrouwen
Voorbeeld: Wanneer het kind niet thuis is maar bij iemand anders zal het niet de hele tijd onrustig zijn, maar zal zich na een tijd meer ontspannend gedragen.
b) Negatieve pool: wantrouwen
Als het kind onrustig opgroeit doordat het te weinig aandacht krijgt van z’n moeder, dan kan er wantrouwen ontstaan tegenover de omgeving. Dat kan leiden tot gespannenheid, angstigheid of geremdheid.
Voorbeeld: Het kind is zeer angstig bij vele mensen doordat hij zich niet gemakkelijk kan hechten bij zijn moeder.
1.2 De vaardigheden
De zuigeling leert zitten, staan en lopen. Ook leert hij kleine blokjes vastnemen en met zijn voetjes spelen. De zuigeling zal alle mogelijke voorwerpen onderzoeken om zoveel mogelijk te weten te komen over hun vorm, constructie en geluid.
Voorbeeld: de zuigeling neemt doelbewust de rammelaar omdat hij weet dat dat geluid maakt; dat weet hij uit ervaring.
1.3 De lichamelijke ontwikkeling
Als een zuigeling geboren is, moet hij eerst huilen, want dan pas weten de artsen of de zuigeling goede longen heeft. Een zuigeling wordt meestal zonder tanden geboren, maar krijgt ongeveer na zeven maanden zijn eerste tanden, daarna groeit het melkgebit aan met ongeveer één tand per maand tot twintig in totaal. Een zuigeling heeft ca. 350 botten en een volwassene slecht 206. De zuigeling wordt zo\'n drie maal zwaarder dan bij zijn geboorte en ongeveer anderhalf maal zo lang.
2. De peuter ( 1;6 -3 jaar )
De hoofdzaak van deze fase is dat de peuter baas is over zijn lichaam en de anale sluitspier. Dit wil zeggen dat het kind z’n urine kan inhouden en kan plassen op het gepaste moment.
Het kind wordt meer zindelijk en soms wel vijandig tegenover zijn ouders. Het is noodzakelijk dat er bepaalde grondstellingen in die periode moeten worden aangeleerd, onder meer orde en netheid, het kunnen afstaan van iets waardevols en zich aan de regels kunnen houden zonder het tonen van vijandigheid.
2.1 De polen
a) Positieve pool : autonomie
Het kind kan koppig zijn, maar dit gedrag kan hem helpen om zijn eigen terrein te handhaven. Het moet dan zijn territorium verdedigen en veilig stellen, desnoods ervoor vechten.
Voorbeeld : Hij is met iets aan het spelen en opeens wil er iemand meespelen. Dat wil hij niet en kan daardoor die persoon weg jagen of beginnen huilen.
b) Negatieve pool : schaamte en twijfel
Voorbeeld : De peuter speelt nooit met iemand mee, telkens als er iemand komt trekt hij zich terug en speelt verder in een hoekje. Hierdoor zal de peuter zich zeer eenzaam voelen.
2.2 De vaardigheden
Een peuter leert zaken ontdekken, zoals dingen die niet mogen. Hij leert zich los te zien van zijn ouders en ziet zich als een individu. Dit kan leiden tot driftbuien, men spreekt ook van de peuterpuberteit. Met gevolg dat een kind schoolrijp is rond de leeftijd van 2.5 à 3 jaar.
Een kind begint te lopen à ongeveer 15 maand, maar dat is niet bij ieder kind gelijk, het hangt af van persoon tot persoon.
2.4 De taalverwerving
De peuter begint meer en meer tekenen te tonen van taal. Eerst zegt hij woord per woord, maar geleidelijk aan begint hij spreekt meer en meer woorden. Men zegt ook wel eens dat de peuter zich bevindt in de periode van de taalverwerving. Door verschillende woorden te zeggen, zijn er vorderingen op cognitief gebied, want hij kan al sommige dingen bij hun naam noemen, of een afleiding ervan. Niet alleen op cognitief vlak heeft taal veranderingen, maar ook op sociaal vlak. De peuter praat meer met anderen, dus niet alleen zijn ouders, maar ook soms met vreemden.
2.5 De ontwikkeling stimuleren
Als een kind iets goed doet is het nodig dat de ouder z’n waardering toont. Doet het kind iets fout dan moet het uit zijn fouten kunnen leren. Jonge kinderen zijn afhankelijk van aanmoedigingen, want ze weten niet altijd wanneer ze iets goed doen en wanneer niet. Als een kind aanmoedigingen krijgt, dan kweekt het ook meer zelfvertrouwen en het succes leren toewijden aan zijn eigen.
3. De kleuter ( 3 – 6 jaar )
Tijdens deze 3 jaar ontdekt de kleuter het verschil tussen jongens en meisjes. De jongen wordt op kinderlijk niveau verliefd op zijn moeder terwijl het meisje verliefd is op de vader.
Bij een gebrekkige of mislukte verwerking van deze fase kan er een te sterke moederverbinding ontstaan bij de jongen en een te sterke vaderverbinding bij het meisje. Dit kan leiden tot dat het kind zich later slecht zal gedragen in de samenleving.
3.1 De polen
a) Positieve pool : initiatief
Wanneer er een bepaalde situatie plaatsvindt voor de kleuter kan het zijn dat de kleuter een oplossing probeert te zoeken voor het probleem. Als de kleuter deze eigenschap vertoont wilt het zeggen dat hij deze fase min of meer goed heeft beëindigd.
Voorbeeld: De kleuter heeft zijn speelgoed verloren, maar dan gaat hij er opzoek naar. Als hij dan het speelgoed vindt dan is de kleuter zeer gelukkig. Als de kleuter er niet opzoek naar zou gaan dan zal de kleuter een tijde huilen.
De kleuter onderneemt een actie, maar hij doet iets verkeerd en zeggen zijn ouders er iets over dan zal de kleuter lang huilen en ongelukkig zijn. Terwijl dat er toch een oplossing dichtbij ligt.
Voorbeeld : Tijdens dat de kleuter aan het spelen is breekt hij iets. Zijn ouders zeggen er iets over en de kleuter zal beginnen huilen. Wanneer de ouders zeggen dat ze niet boos zijn zal de kleuter toch nog ongelukkig zijn, want hij heeft namelijk schuld over wat hij heeft gedaan.
3.2 De vaardigheden
In de kleuterklas leert de kleuter verschillende dingen zoals kleuren, tekenen en de beginsels van schrijven, knutselen, fietsen, zijn veters strikken en met andere kinderen spelen.
3.3 De lichamelijke ontwikkeling
Als het kind ongeveer 6 jaar is verschijnen de eerste volwassen tanden die de melktanden één voor één wegduwen. Een kleuter van 4 jaar is meestal een beetje langer dan 1 meter en weegt 18 kilo. Zijn lichaam verandert veel, zodat zijn mollige vingertjes verdwijnen. De kleuter gaat er ook op vooruit op motorisch vlak, zo leert hij zijn schoenen knopen en kan al beter binnen de lijntjes kleuren. Hij kan ook al lopen zonder te vallen en kan al goed met een bal overweg.
3.4 De sociale ontwikkeling
Een kleuter leert geleidelijk omgaan met andere kinderen door er mee te spelen. Eerst zoeken de kleuters vriendschap met iemand, niet bepaald omwille van die persoon, wel wat hij of zij heeft. Voor de kleuter is het belangrijk dat hij veel eigendom heeft, eigent iemand anders z’n speelgoed naar hem toe. Na een tijd begint de kleuter te beseffen dat het speelgoed niet het belangrijkst is, hij begint wat interesse te tonen in de persoon zelf, maar er is nog geen sprake van echt samenspelen. Aan de leeftijd van 4 jaar kan men spreken dat kleuters met elkaar samen spelen, maar wanneer er meerdere kleuters aanwezig zijn ontstaan er rap ruzies.
3.5 De seksuele ontwikkeling
Een kleuter toont vaker zijn nieuwsgierigheid over het verschil tussen jongens en meisjes. In bepaalde activiteiten weet de kleuter al tot welke sekte ze horen. Hun schaamtegevoel komt op en wil niet meer dat hij naakt wordt gezien.
4. Het lagere schoolkind ( 6 – 11/12 jaar )
Tijdens de schooljaren zal het kind minder actief zijn op seksueel vlak, want hij heeft ontdekt dat het hem al genoeg narigheid heeft gegeven. Voor het kind is er een typisch zakelijke belangstelling en een grote drang om verschillende dingen te weten en nieuwe kennis te verschaffen.
4.1 De polen
a) positieve pool: vlijt
Het kind is steeds ijverig bezig met iets. Hij heeft altijd iets te doen en probeert altijd nog iets te doen.
Voorbeeld: Als het kind moet gaan slapen wil het niet gaan slapen, want hij moet nog iets doen en wil nog iets doen en als de ouders dan toch zeggen dat hij naar bed moet dan zal het zijn boosheid niet onderdrukken.
b) negatieve pool : minderwaardigheid
De reactie wordt vertoond als het kind iets doet en dat er niemand naar omkijkt of als hij andere kinderen samen ziet spelen en dat hij alleen is. Denkt hij dat hij er niet bij mag horen omdat hij minderwaardig is.
4.2 De vaardigheden
Eerst leert het schoolkind schrijven, tekenen en rekenen. Motorische vaardigheden kunnen nu worden aangeleerd. Sommige schoolkinderen gaan naar clubs of academies. De ene naar een voetbalclub terwijl de andere naar een muziekacademie gaat, sommige gaan tekenen in een tekenschool. De ontwikkeling van de vaardigheden hangt af van persoon tot persoon. Het is wel bekend dat meisjes rijper, vlotter zijn dan jongens.
Naarmate kinderen ouder worden, ontwikkelen zij de vaardigheid om na te denken. Ze kunnen onbekende situaties verklaren. Ze kunnen consequenties voorspellen van activiteiten die ze willen ondernemen. Dat vermogen begint vanaf 7 jaar.
4.3 De lichamelijke ontwikkeling
Wanneer een kind de leeftijd van 6 jaar heeft bereikt spreken we dat hij of zij een lager schoolkind is. Op deze leeftijd krijgt het kind meer levenslust en energie, met die energie stapt het kind meestal naar buitenschoolse activiteiten. Het kind kan zich ook uiten in fijnere zaken, bijvoorbeeld knutselen of het bespelen van een instrument. Men spreekt hier ook dat het kind een goede oog- en handcoördinatie is.
4.4 De sociale ontwikkeling
De sociale ontwikkeling van een schoolkind kunnen we in 2 zaken verdelen. Een schoolkind van 6 tot en met 8 jaar denkt niet zoveel aan anderen. Ze willen alleen zichzelf en hun bezittingen beschermen en vinden de andere klasgenoten niet de hoofdzaak.
Een schoolkind van 9 tot en met 12 jaar vindt het belangrijk dat er in een klas een samenhorigheidsgevoel is, wanneer ze ontevreden zijn met iets dat de leerkracht zegt, zullen ze daar allen op ingaan. Desnoods spannen ze samen tegen de leerkracht. Ook zullen er zich groepjes vormen en sommige leerlingen krijgen een bepaald kenmerk aangeduid. De ene leerling is de ijverige, de andere de betweter en nog een andere het zwarte schaap. Zeer veel oudere schoolkinderen krijgen ermee te maken dat ze een bepaal type of kenmerk krijgen.
4.5 De psychische ontwikkeling
Een schoolkind is een leergierig persoon, als hij iets weet dan is hij er trots op. Een lager schoolkind legt dan meestal een grote druk op zichzelf om goed te kunnen presteren. Doordat een schoolkind zeer leergierig is int het veel kennis en vaardigheden. Tijdens de leeftijd van 6 tot 12 jaar verandert er nog iets op psychisch gebied. Een jong schoolkind is vooral geïnteresseerd in wat hij kan doen, men spreekt dat het praktisch denken het meest aan bod komt. Maar bij een groter schoolkind overweegt het theoretisch denken, het kind wil inzicht creëren in verschillende zaken.
REACTIES
1 seconde geleden