Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Puberteit in de Nederlandse literatuur

Beoordeling 3.7
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 3167 woorden
  • 8 juli 2001
  • 105 keer beoordeeld
Cijfer 3.7
105 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding; Als onderwerp voor mijn Speciaalstudie Nederlands heb ik de “puberteit” gekozen. Omdat dit onderwerp te breed is om in zijn geheel te behandelen, heb ik het toegespitst op de problemen waarin jongeren in deze fase op kunnen stuiten en de manier waarop ze daarmee omgaan. De volgende boeken heb ik uitgezocht om onderzoek na te doen; 1. Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers Pag. 2
2. Robinson van Doeschka Meijsing Pag. 4

3. De Meidenziekte van Tom Pauka en Pag. 5
4. Zilver, of Het verlies van de onschuld van Adriaan van Dis Pag. 6
In de volgende hoofdstukken zullen de personen met hun problemen stuk voor stuk per boek behandeld worden. Waarna ik hoop in de conclusie de problemen specifiek te kunnen beschrijven en eventueel te vergelijken. Pag. 7
Verder heb ik nog een precieze literatuur-opgave bijgevoegd van de bestudeerde boeken en secundaire literatuur. Pag. 8 ( NB. Het was niet erg duidelijk wat in het geval van mijn onderwerp onder secundaire literatuur wordt verstaan; een wetenschappelijk boek over de “puberteit” leek me onwaarschijnlijk. Daarom neem ik de informatie en besprekingen die ik over de gelezen boeken heb verzameld als de secundaire literatuur.) Zilver of Het verlies van de onschuld: “Zilver” beschrijft het verlies van de kinderlijke onschuld met zijn a-seksuele wereld. De 13-jarige jongen Zilver wordt geconfronteerd met seksuele gevoelens waar hij geen weg mee weet. Het boek begint als de groei naar de volwassenheid al is ingezet. Zilver heeft zijn kinderjaren achter zich gelaten, “er is iets in zijn hoofd geslopen, iets waardoor hij alles anders ziet.” Bedoeld wordt hier het zgn. Boek met Duizend Platen, waarschijnlijk een soort seksuele platenatlas, aan de hand waarvan hij de geheimen van man en vrouw heeft leren kennen: hun lichamelijke kenmerken, eigenaardigheden in hun onderling seksueel contact, afwijkingen in het algemeen. Het boek stimuleert Zilvers fantasie in hoge mate. Alles wat met geslachtsverkeer te maken heeft, interesseert hem. Vooral het verschijnsel zelfbevrediging. Maar zijn eigen ervaringen op dit vlak zijn vooralsnog echter teleurstellend. De wereld van de volwassenen lokt, maar hij bouwt aan de hand van het platenboek zijn wereldbeeld en hij identificeert zich veelvuldig met grote helden. Zilvers fantasie compenseert een gemis en maakt zo het leven draaglijk. In het eerste hoofdstuk blijft de wereld voornamelijk beperkt tot “het huis”. Het is niet bepaald een plaats waar het aangenaam verpozen is: koud, steriel, met veel marmer en wit. Zilver trekt zich het liefst terug in zijn “Kraaiennest”; een vertrouwde plek waar hij zich ongestoord aan zijn fantasieën kan overgeven. Maar nu wordt Zilver voor het eerst verliefd op een meisje genaamd Marieke. Om indruk op haar te maken probeert hij geld te verdienen met een krantenwijk maar hij blijft terugvallen in zijn fantasiewereld als nobele jonker die vier vrouwen zelfs toestaat de krant gratis te lezen. Als Zilver na de voorstelling van de jaarlijkse musical met de andere acteurs meegaat naar een strikt verboden café beleeft hij een geheel nieuwe ervaring. Na enige tijd legt Tom, de hoofdrolspeler, zijn hand op Zilvers knie en vertelt hem dat hij mooi is. Geschrokken vraagt hij zich af hoe hij hier op moet reageren; “wat nu gebeurt, die tintel in zijn buik, is anders dan het zweven boven meisjes monden. Hij zou… hij durft niet eens te denken wat hij zou.” In het tweede hoofdstuk wordt de wereld verbreed tot het kasteel Oudleede. Nu kan hij zich niet meer aan de werkelijkheid ontrekken. Oudleede zit hem 24 uur per dag op z’n lip. Hier draait het leven om zakgeld, grote mond en presteren op de oefenbaan. Hij kan het leven nu niet meer op z’n eigen manier eigen maken. Hier maakt Zilver “vrienden” met Jonkheer Douzy en Lázló, een Hongaarse Jood. Hij voelt zich tot beiden sterk aangetrokken. Op een dag wordt hij door Douzy verleid, maar Zilver weigert beslist op zijn avances in te gaan. Eenmaal in de Achterhoek besluit Zilver dat het beter is de verbeelding af te zweren en voor de werkelijkheid te kiezen. Alleen zo kan hij zich staande houden. Een andere reden komt voort uit het idee dat zijn fantasie hem in moreel opzicht smerig heeft gemaakt. Zijn hitsige (de verliefdheid op Douzy’s moeder) is tot nu toe immers de bron van al zijn ellende geweest. De kennismaking met het Boek met Duizend Platen is voor hem zoveel als een zondeval geweest. Toch laat zijn aard zich uiteindelijk niet verloochenen. Dat blijkt als hij via Douzy met de poëzie kennismaakt. Zilver ontdekt de schoonheid van het woord en de ruimte die een gedicht biedt om de verbeelding aan de macht te brengen. Zoals Douzy, de estheet, staat voor de verbeelding, staat Lázló, de atleet, voor de werkelijkheid. De moeite die Zilver heeft om tussen deze vrienden te kiezen, is dan ook meer dan alleen een verhaalgegeven. Zij weerspiegelt ook het conflict tussen droom en daad dat zich in zijn ziel afspeelt. Vooral in dit opzicht is het belangrijk, dat Douzy en Lázló hem allebei “verraden”, als de twee samen naakt in een slaapzak worden aangetroffen. Zilver wordt hierdoor min of meer gedwongen een eigen weg te zoeken. In de zomervakantie maakt hij kennis met Linda. Hij krijgt van haar zijn eerste “diepe” zoen. Maar hij brengt Linda er echter toe, de relatie te verbreken, door zijn onhandige reactie; “zoenen is tegen mijn principes.” Zilver is vraagt zich af of dit betekent dat hij homoseksueel is. En hij gaat voor advies naar Gerard, die hem alles geleerd had over liefde. Deze adviseert hem om zichzelf te testen door naar de hoeren te gaan; “als dat lukt is er niets aan de hand”. Zilver wil niet van de mannen zijn “met hun fladderende handen”, maar ook niet van de “meisjes die hem kwetsen”. Hij volgt Gerards advies op en dit beslist zijn strijd; “Zilver vliegt door de straat van de ramen, hij landt. Hij hoort bij de mannen”. De Meidenziekte: Hans, de 16-jarige hoofdpersoon van het boek, lijdt aan Anorexia Nervosa. Deze ziekte komt het meest bij meisjes in de puberteit voor. Daarom noemt de arts die Hans behandelt het “een meidenziekte”. Maar dit is niet het centrale probleem in “De Meidenziekte”. Hans is een jongen die zich in een niemandsland bevindt. Hij wil een kind blijven, maar hij merkt wel door zijn ontmoeting met het meisje Vera, dat hij zo kinderlijk niet meer kan zijn. Hij wil geen volwassene zijn, maar de moeder van Vera erkent hem bijna als volwassene. Alle lichtjes springen bij Hans op rood, als mevrouw Storm zegt: “Hans is al bijna een man”, een kernzinnetje in de roman. Maar hij weet dat het waar is. Wanhopig zoekt hij “een brug of een eiland, waar ik een poos kon zijn zoals ik was”. Zodoende heeft hij een grote afkeer van volwassen worden. De oorzaak is; de meidenziekte, maar nu in een andere en diepere betekenis. Hans, de puber, is bang voor het verschijnsel vrouw, bang voor alles wat lijkt op seksualiteit. In hoofdstuk acht vertelt Pauka wat hiervan de oorsprong van is. In de oorlog moest Hans vaak met zijn vader mee om te zingen in moffenbars. Dan praatte hij veel met moffenhoeren, vriendelijke vrouwen, met wie het goed verkeren was, zolang er geen mannenlaarzen op de trap klonken. Hij kan zich niet voorstellen “hoe mannen vrouwen ooit bij elkaar konden komen”. “Vrouwen en mannen cirkelden om elkaar heen en daar kwam gegiechel bij te pas en vuiligheid, maar hun werelden raakten elkaar niet. Overal werd gesproken over liefde want dat scheen te zijn wat iedereen wilde, en iedereen vond ook dat dat er hoorde te zijn, maar tegelijk was het volgens mij een publiek geheim dat het niet echt bestond en nooit zou lukken, het was een soort gerucht, zoals vrede”. Het huwelijk van zijn vader en moeder geeft hem ook al niet een verheven indruk. Kortom; Hans wordt getekend als een van de vele kinderen die opgroeien in een omgeving zonder liefde en die daarin hun weg moeten zoeken. Hij weigert volwassen te worden, hij wil geen deel hebben aan zo’n soort liefde. Hans weet zich geen weg met de zielige verleidingstechniek van mevrouw Storm. Maar zij heeft erotische en ook andere gevoelens bij hem losgemaakt die hij wel zal weten te integreren in zijn leven. Een ander probleem dat in het boek voorkomt hangt samen met deze meidenziekte. Hans toont zich af en toe een ware fantast. Hij ervaart zijn leven totnogtoe als een aaneenschakeling van gebeurtenissen die nauwelijks verband met elkaar hebben. Daarover bedenkt Hans zijn eigengemaakt verhaal, waardoor hij de dingen in verband brengt, hij ordent en maakt doorzichtig. “In de verhalen voelde ik me beter thuis dan in de waarheid”. Het kind Hans kan leven in het verhaal, de volwassen Hans moet aan de gebeurtenissen geloven. Hij zit in de overgangsfase. Maar hoe thuis hij zich ook voelt in het bedachte verhaal, hij bedenkt opeens ook, dat het verhaal eigenlijk bedrog is. Dit geeft hem een schuldbesef. Aan het einde van de roman lijkt alles verkeerd te zijn gegaan. Nu doet de viezigheid van Amsterdam opnieuw een aanval op hem. Een paar bladzijden voor het einde verzucht hij in puberale overdrijving; “Het was mij nu duidelijk dat ik nooit iets anders dan verderf gezaaid had, en wel speciaal sinds ik mijn neus in de wereld van de volwassenen had gestoken. Dat ik zo lang was en bijna een man leek, was een van die vormen van bedrog van mij”. Robinson: De hoofdfiguur van het boek is het 17-jarige meisje Robinson. Haar naam is voor deze situatie tegelijkertijd oorzaak en illustratie van haar probleem. Hij symboliseert haar geïsoleerde positie tussen de realiteit en de verlangde, geïdealiseerde wereld: “Maar in werkelijkheid betekende die naam een eiland in de oceaan, een windstilte, een uitzien naar de mogelijkheid van terugkeer naar de geborgenheid die eens afgenomen was.” De naam doet haar zich schuldig voelen aan het bestaan, omdat haar ouders, de vader vooral, die gereserveerd hadden voor de zoon, die Robinson eigenlijk had moeten zijn: “…en Robinson zich buitengewoon bewust werd van zichzelf: een dochter in plaats van een zoon, een naam in plaats van een werkelijkheid, een eiland in plaats van het vasteland.” Robinsons moeder beschouwt de naam als een gril van haar man; en zo lijkt ze het hele leven van haar dochter niet serieus te nemen. Robinson voelt zich “misplaatst” en dus schuldig. “Maar waar die schuld uit bestond, dat was een vraag die haar steeds meer kwelde.” En niet alleen haar naam is “verkeerd”. Robinson voldoet niet aan de normen en verwachtingen die de geordende maatschappij in de persoon van haar moeder (en rector) aan haar oplegt. Zij is daarom voortdurend op zoek naar personen die net als zij buiten het gevestigde patroon lijken te vallen, die haar mee kunnen nemen, van haar eiland af, naar een wereld waar zij vrij kan zijn en niemand op haar let. In Daniël denkt zij aanvankelijk een medestander te ontdekken en Johanna Freida doet de lucht tintelen van verwachting. Deze personen vormen voor haar de rechtvaardiging van haar bestaan. Als later blijkt dat ook deze figuren onderworpen zijn aan de wetten van de gereglementeerde werkelijkheid, blijft zij eenzaam en nog geïsoleerder achter dan zij al was. En zo eindigt ook het boek: “En op hetzelfde moment dat alles op de marsmuziek in beweging kwam, was het Robinson of dat koperen plein wegliep van haar, in deze of gene richting, dat deed er niet toe, maar weg van waar zij stond, zonder dat ze het plein nog kon inhalen, steeds verder weg marcheerde dat plein, in een richting die ook zij zo graag was gegaan.” Slechts haar verbeelding biedt haar de mogelijkheid aan de burgerlijke wereld te ontsnappen waar Robinson in leeft. En de omschrijving van de locatie, waar haar verbeelding vrij spel heeft, spreekt ook boekdelen: “ ‘s Middags na vieren uit school komend, trok ze zich urenlang terug op zolder (…), het was het kraaiennest waar ze zich bevond, de horizon afturend naar mogelijke buit, die nooit opdoemde.” Robinson begrijpt de dingen die om haar heen gebeuren niet. Alleen in dromen, fantasieën en verhalen kun je de werkelijkheid naar je hand zetten, ordenen en zin geven. Maar haar dromen zullen geen werkelijkheid worden, haar verlangens niet ingelost. Verder dan deze “gefantaseerde” ontsnappingen gaat ze niet in haar afwijzingen van de realiteit. Zij wordt geen lastige puber, die het moederlijk gezag te vuur en te zwaard bestrijdt; in plaats daarvan wordt zij behoedzaam en wacht zij op een ideale geliefde die haar weg zal voeren, weg van haar “eiland”. Terug naar Oestgeest: De verteller keert op twee manieren terug naar Oestgeest: hij keert terug in de tijd, naar het Oestgeest van zijn jeugd – en in de ruimte, naar het Oestgeest van het heden. Zo is het boek een soort van biografie van de verteller van het boek (niet te verwarren met Jan Wolkers zelf). Het grootste probleem van de hoofdfiguur is zijn houding tegenover zijn vader. Aan de ene kant haatte hij de orthodoxe huistiran, die met zijn tondeuse het haar van de ik-figuur steeds weer zo kort schoor dat het lidteken op z’n schedel weer zichtbaar werd. Aan de andere kant kan hij zich niet voorstellen hoe de man met zijn zuidelijke temperament zich aan het leven van de dorre christenen wist aan te passen: “Hoe had hij zich zo kunnen laten verminken dat hij ons het fietsen, het met een bal gooien en het over elkaar heen springen op zondag verbood.” Regelmatig staat de verteller stil bij het feit dat zijn vader niet geheel negatief stond tegenover zijn artistieke aspiraties. Wanneer zijn vader later als stoker op een fabriek werkt om zijn gezin te onderhouden, wil zijn zoon een tekening maken waarin hij zijn vader als een martelaar op een berg van vuur afbeeldt. Zijn vader is degene die hem de eerste beginselen van het tekenen heeft bijgebracht. Maar de armoede die het gevolg was van het verval van de winkel, zorgde dat de verteller zich uitgestoten en minderwaardig voelde. De ik-figuur wilde geen vriendjes mee naar huis nemen, omdat hij zich schaamde. Het voetballen was te riskant voor zijn schoenen en hij moest lelijke kleren zonder model dragen, zoals de zware jas. Hierdoor koesterde hij gevoelens van wraak tegenover het ouderlijk huis, “de zigeuners van het dorp”. De continue strijd van de verteller tegen de macht van zijn vader uitte zich in pesterijen en wraaknemingen van de kant van de ik-figuur waardoor “onafwendbaar de cirkelgang van straf, wraak, medelijden en schuldgevoel” ontstond. De broer is degene die de vader het eerst trotseert en onafhankelijk wordt. De ik-figuur volgt hem hierin. Voordat hij de macht van de vader heeft overwonnen, leeft hij zijn eigen macht uit op dieren. Als kind leeft hij zich uit op insecten die hij martelt en doodt, wat hem een gevoel van macht over leven en dood geeft. Als hij 14 jaar is, krijgt hij zijn eerste baantje als dierenverzorger bij het Academisch Ziekenhuis. Begaan met het lot van de proefdieren besluit hij hun in een eerder stadium af te maken. Met de komst van nog een jongen loopt dit totaal uit de hand en leidt het tot massale martel- en moordpraktijken. Dit ondanks zijn grote liefde voor dieren, waardoor hij een biologiestudie ambieerde en weigerde vlees met bod te eten omdat hij daar misselijk van werd. Zodoende vergelijkt de ik-figuur zichzelf met Hitler voor het martelen en doden van de dieren. Bij de terugkeer naar het laboratorium doorleeft de verteller ook opnieuw de kinderangst om eens zelf geslacht te worden door zijn vader. Die zou immers vast net zo gehoorzaam zijn als Abraham, toen hij zijn zoon Izaäk moest offeren. Dit wijst op een ander negatief punt van de vader van de ik-figuur; de orthodox-protestantse opvoeding maakt dat de jongen van het begin af aan bang is om door God gestraft te worden, om verdoemd te zijn. En toch wist de ik-figuur dat misschien nog alles terecht zou komen met hem, dat er nog hoop was, toen hij op een keer zijn vader tegen zijn tante hoorde zeggen: “Jan is een moeilijk kind. Maar het is een dankbaar kind.”
Conclusie: Er zijn heel wat lijnen te trekken tussen de personen Robinson, Hans en Zilver. Hans en Zilver weten beiden geen raad met de seksuele gevoelens die boven komen in hun puberteit. Maar het grote verschil tussen deze twee is, dat Zilver door deze gevoelens sterk gefascineerd raakt en het hem constant bezig houdt, terwijl Hans juist niets wil weten van alles wat met seksualiteit te maken heeft. Hij is aan het slot van het boek niet van mening veranderd, maar van zijn ervaringen met Vera en haar moeder heeft hij wel geleerd, waardoor de lezer toch het idee krijgt dat het wel goed zal aflopen met de jongen. Zilver geeft de lezer bij de afloop van het verhaal een minder goed gevoel. Hij is er weliswaar uit gekomen over zijn geaardheid, en hij heeft dan weliswaar het gevoel dat hij nu een “man” is geworden, maar de manier waarop hij hiertoe gekomen is gaf mij weinig vertrouwen in de toekomst van de jongen. Het verhaal van Robinson greep mij nog veel meer aan. Het eenzame en geïsoleerde meisje is de toeschouwer van een intrige waar ze part noch deel aan heeft, met het enige gevolg dat ze alleen nog maar verdrietiger en eenzamer wordt dan ze al is. Het boek sluit dan ook af zonder ook maar een sprankje hoop te geven. Sterker nog; het laat de lezer achter met een heel pessimistisch toekomstbeeld voor Robinson. De manieren waarop de drie jongeren met hun problemen omgaan kwamen ook in enige mate met elkaar overeen. Alle drie leven gedeeltelijk in een fantasiewereld omdat ze de realiteit niet kunnen overzien of aankunnen. Zilver en Robinson fantaseren allebei in hun kraaiennest over andere verre dingen, zoals bijvoorbeeld “zeerovers”. Hans daarentegen fantaseert niet, maar probeert de verschillende aspecten en gebeurtenissen in zijn leven te ordenen, in een poging om er meer grip op te krijgen. Maar dit geeft hem een vertekend beeld van de realiteit. De ik-figuur uit “Terug naar Oegstgeest” was een geval apart. Hij was net als de meeste jongeren in de puberteit constant in strijd met zijn strenge vader die heel wat wraakgevoelens bij de jongen losmaakte. Toch was ik niet in staat enig medelijden op te brengen voor deze “beul”, die massaal dieren verminkte, martelde en vermoordde om maar een gevoel van macht (over leven en dood) te hebben. Dit in tegenstelling tot de hoofdfiguren uit de andere drie boeken. Kortom; het waren 4 heel bijzondere boeken die zowel grote verschillen als overeenkomsten vertoonden, in zowel problematiek als de verwerking daarvan. Literatuurlijst: De vier bestudeerde boeken; 1. Dis, A. van, Zilver, of Het verlies van de onschuld. Meulenhoff, Amsterdam (1988) 2. Meijsing, D., Robinson. Wolters-Noordhoff, Groningen (1976) 3. Pauka, T., De Meidenziekte. Querido, Amsterdam (1983) 4. Wolkers, J., Terug naar Oegstgeest. Meulenhoff, Amsterdam (1965) Secundaire literatuur; 1. Lexicon van literaire werken – Groningen : Wolters-Noordhoff, 1988
2. Prisma Uittrekselboek Nederlandse literatuur 1945-1980 – Utrecht: Het Spectrum, 1996
3. Boekopener – Barneveld: De Vuurbaak, 1985
4. Lijstwerk – Laren (Gld.): Walva-boek, 1990

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.