Inleiding;
Als onderwerp voor mijn Speciaalstudie Nederlands heb ik de “puberteit” gekozen. Omdat dit onderwerp te breed is om in zijn geheel te behandelen, heb ik het toegespitst op de problemen waarin jongeren in deze fase op kunnen stuiten en de manier waarop ze daarmee omgaan.
De volgende boeken heb ik uitgezocht om onderzoek na te doen;
1. Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers Pag. 2
2. Robinson van Doeschka Meijsing Pag. 4
3. De Meidenziekte van Tom Pauka en Pag. 5
4. Zilver, of Het verlies van de onschuld van Adriaan van Dis Pag. 6
In de volgende hoofdstukken zullen de personen met hun problemen stuk voor stuk per boek behandeld worden. Waarna ik hoop in de conclusie de problemen specifiek te kunnen beschrijven en eventueel te vergelijken. Pag. 7
Verder heb ik nog een precieze literatuur-opgave bijgevoegd van de bestudeerde boeken en secundaire literatuur. Pag. 8
( NB. Het was niet erg duidelijk wat in het geval van mijn onderwerp onder secundaire literatuur wordt verstaan; een wetenschappelijk boek over de “puberteit” leek me onwaarschijnlijk. Daarom neem ik de informatie en besprekingen die ik over de gelezen boeken heb verzameld als de secundaire literatuur.) Zilver of Het verlies van de onschuld:
“Zilver” beschrijft het verlies van de kinderlijke onschuld met zijn a-seksuele wereld. De 13-jarige jongen Zilver wordt geconfronteerd met seksuele gevoelens waar hij geen weg mee weet. Het boek begint als de groei naar de volwassenheid al is ingezet. Zilver heeft zijn kinderjaren achter zich gelaten, “er is iets in zijn hoofd geslopen, iets waardoor hij alles anders ziet.” Bedoeld wordt hier het zgn. Boek met Duizend Platen, waarschijnlijk een soort seksuele platenatlas, aan de hand waarvan hij de geheimen van man en vrouw heeft leren kennen: hun lichamelijke kenmerken, eigenaardigheden in hun onderling seksueel contact, afwijkingen in het algemeen. Het boek stimuleert Zilvers fantasie in hoge mate. Alles wat met geslachtsverkeer te maken heeft, interesseert hem. Vooral het verschijnsel zelfbevrediging. Maar zijn eigen ervaringen op dit vlak zijn vooralsnog echter teleurstellend. De wereld van de volwassenen lokt, maar hij bouwt aan de hand van het platenboek zijn wereldbeeld en hij identificeert zich veelvuldig met grote helden. Zilvers fantasie compenseert een gemis en maakt zo het leven draaglijk. In het eerste hoofdstuk blijft de wereld voornamelijk beperkt tot “het huis”. Het is niet bepaald een plaats waar het aangenaam verpozen is: koud, steriel, met veel marmer en wit. Zilver trekt zich het liefst terug in zijn “Kraaiennest”; een vertrouwde plek waar hij zich ongestoord aan zijn fantasieën kan overgeven. Maar nu wordt Zilver voor het eerst verliefd op een meisje genaamd Marieke. Om indruk op haar te maken probeert hij geld te verdienen met een krantenwijk maar hij blijft terugvallen in zijn fantasiewereld als nobele jonker die vier vrouwen zelfs toestaat de krant gratis te lezen. Als Zilver na de voorstelling van de jaarlijkse musical met de andere acteurs meegaat naar een strikt verboden café beleeft hij een geheel nieuwe ervaring. Na enige tijd legt Tom, de hoofdrolspeler, zijn hand op Zilvers knie en vertelt hem dat hij mooi is. Geschrokken vraagt hij zich af hoe hij hier op moet reageren; “wat nu gebeurt, die tintel in zijn buik, is anders dan het zweven boven meisjes monden. Hij zou… hij durft niet eens te denken wat hij zou.” In het tweede hoofdstuk wordt de wereld verbreed tot het kasteel Oudleede. Nu kan hij zich niet meer aan de werkelijkheid ontrekken. Oudleede zit hem 24 uur per dag op z’n lip. Hier draait het leven om zakgeld, grote mond en presteren op de oefenbaan. Hij kan het leven nu niet meer op z’n eigen manier eigen maken. Hier maakt Zilver “vrienden” met Jonkheer Douzy en Lázló, een Hongaarse Jood. Hij voelt zich tot beiden sterk aangetrokken. Op een dag wordt hij door Douzy verleid, maar Zilver weigert beslist op zijn avances in te gaan. Eenmaal in de Achterhoek besluit Zilver dat het beter is de verbeelding af te zweren en voor de werkelijkheid te kiezen. Alleen zo kan hij zich staande houden. Een andere reden komt voort uit het idee dat zijn fantasie hem in moreel opzicht smerig heeft gemaakt. Zijn hitsige (de verliefdheid op Douzy’s moeder) is tot nu toe immers de bron van al zijn ellende geweest. De kennismaking met het Boek met Duizend Platen is voor hem zoveel als een zondeval geweest. Toch laat zijn aard zich uiteindelijk niet verloochenen. Dat blijkt als hij via Douzy met de poëzie kennismaakt. Zilver ontdekt de schoonheid van het woord en de ruimte die een gedicht biedt om de verbeelding aan de macht te brengen. Zoals Douzy, de estheet, staat voor de verbeelding, staat Lázló, de atleet, voor de werkelijkheid. De moeite die Zilver heeft om tussen deze vrienden te kiezen, is dan ook meer dan alleen een verhaalgegeven. Zij weerspiegelt ook het conflict tussen droom en daad dat zich in zijn ziel afspeelt. Vooral in dit opzicht is het belangrijk, dat Douzy en Lázló hem allebei “verraden”, als de twee samen naakt in een slaapzak worden aangetroffen. Zilver wordt hierdoor min of meer gedwongen een eigen weg te zoeken. In de zomervakantie maakt hij kennis met Linda. Hij krijgt van haar zijn eerste “diepe” zoen. Maar hij brengt Linda er echter toe, de relatie te verbreken, door zijn onhandige reactie; “zoenen is tegen mijn principes.” Zilver is vraagt zich af of dit betekent dat hij homoseksueel is. En hij gaat voor advies naar Gerard, die hem alles geleerd had over liefde. Deze adviseert hem om zichzelf te testen door naar de hoeren te gaan; “als dat lukt is er niets aan de hand”. Zilver wil niet van de mannen zijn “met hun fladderende handen”, maar ook niet van de “meisjes die hem kwetsen”. Hij volgt Gerards advies op en dit beslist zijn strijd; “Zilver vliegt door de straat van de ramen, hij landt. Hij hoort bij de mannen”.
De Meidenziekte:
Hans, de 16-jarige hoofdpersoon van het boek, lijdt aan Anorexia Nervosa. Deze ziekte komt het meest bij meisjes in de puberteit voor. Daarom noemt de arts die Hans behandelt het “een meidenziekte”. Maar dit is niet het centrale probleem in “De Meidenziekte”. Hans is een jongen die zich in een niemandsland bevindt. Hij wil een kind blijven, maar hij merkt wel door zijn ontmoeting met het meisje Vera, dat hij zo kinderlijk niet meer kan zijn. Hij wil geen volwassene zijn, maar de moeder van Vera erkent hem bijna als volwassene. Alle lichtjes springen bij Hans op rood, als mevrouw Storm zegt: “Hans is al bijna een man”, een kernzinnetje in de roman. Maar hij weet dat het waar is. Wanhopig zoekt hij “een brug of een eiland, waar ik een poos kon zijn zoals ik was”. Zodoende heeft hij een grote afkeer van volwassen worden. De oorzaak is; de meidenziekte, maar nu in een andere en diepere betekenis. Hans, de puber, is bang voor het verschijnsel vrouw, bang voor alles wat lijkt op seksualiteit. In hoofdstuk acht vertelt Pauka wat hiervan de oorsprong van is. In de oorlog moest Hans vaak met zijn vader mee om te zingen in moffenbars. Dan praatte hij veel met moffenhoeren, vriendelijke vrouwen, met wie het goed verkeren was, zolang er geen mannenlaarzen op de trap klonken. Hij kan zich niet voorstellen “hoe mannen vrouwen ooit bij elkaar konden komen”. “Vrouwen en mannen cirkelden om elkaar heen en daar kwam gegiechel bij te pas en vuiligheid, maar hun werelden raakten elkaar niet. Overal werd gesproken over liefde want dat scheen te zijn wat iedereen wilde, en iedereen vond ook dat dat er hoorde te zijn, maar tegelijk was het volgens mij een publiek geheim dat het niet echt bestond en nooit zou lukken, het was een soort gerucht, zoals vrede”. Het huwelijk van zijn vader en moeder geeft hem ook al niet een verheven indruk. Kortom; Hans wordt getekend als een van de vele kinderen die opgroeien in een omgeving zonder liefde en die daarin hun weg moeten zoeken. Hij weigert volwassen te worden, hij wil geen deel hebben aan zo’n soort liefde. Hans weet zich geen weg met de zielige verleidingstechniek van mevrouw Storm. Maar zij heeft erotische en ook andere gevoelens bij hem losgemaakt die hij wel zal weten te integreren in zijn leven. Een ander probleem dat in het boek voorkomt hangt samen met deze meidenziekte. Hans toont zich af en toe een ware fantast. Hij ervaart zijn leven totnogtoe als een aaneenschakeling van gebeurtenissen die nauwelijks verband met elkaar hebben. Daarover bedenkt Hans zijn eigengemaakt verhaal, waardoor hij de dingen in verband brengt, hij ordent en maakt doorzichtig. “In de verhalen voelde ik me beter thuis dan in de waarheid”. Het kind Hans kan leven in het verhaal, de volwassen Hans moet aan de gebeurtenissen geloven. Hij zit in de overgangsfase. Maar hoe thuis hij zich ook voelt in het bedachte verhaal, hij bedenkt opeens ook, dat het verhaal eigenlijk bedrog is. Dit geeft hem een schuldbesef. Aan het einde van de roman lijkt alles verkeerd te zijn gegaan. Nu doet de viezigheid van Amsterdam opnieuw een aanval op hem. Een paar bladzijden voor het einde verzucht hij in puberale overdrijving; “Het was mij nu duidelijk dat ik nooit iets anders dan verderf gezaaid had, en wel speciaal sinds ik mijn neus in de wereld van de volwassenen had gestoken. Dat ik zo lang was en bijna een man leek, was een van die vormen van bedrog van mij”.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden