Olympische spelen

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • groep 8 | 3728 woorden
  • 2 augustus 2005
  • 208 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
208 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1
Geschiedenis.
De Olympische Spelen werden meer dan 3000 jaar voor het eerst gehouden. De eerste spelen werden gehouden in Elis, dat in Griekenland ligt op een plek die Olympia wordt genoemd. Vandaar de naam Olympische Spelen. Er zijn verschillende verhalen over hoe de Spelen ontstaan zijn. Volgens één van die verhalen waren ze verzonnen door een Griekse man Hercules, die ook wel Heracles wordt genoemd en de zoon was van Zeus. In het begin duurden de Spelen maar 1 dag, maar al snel kwamen er meer sporten bij en haden ze er 2 dagen voor nodig. In 692 voor Christus duurden de Spelen precies 5 dagen. Vroeger waren vrouwen verboden, dus er mochten alleen mannen meedoen. Als vrouwen betrapt werden in het stadion werden ze van de berg Tympaeum geworpen. Ze waren gemakkelijk te herkennen, want alle sporters moesten naakt sporten. De vrouwen mochten zelfs vanuit de tribune niet naar hun man of zoon kijken. Toen de Romeinen Griekenland innamen werden de Spelen verboden, want de Romeinen geloofden niet in Zeus. Het idee de Spelen weer te beginnen was van de Fransman Pierre de Coubertin. De Spelen begonnen weer in 1886. In 1928 werden de Spelen in Amsterdam gehouden. Om het stadion te bouwen kostte het ƒ 1.241.181, 30. Hoofdstuk 2
De openingsceremonie.
De openingsceremonie is op de eerste dag van de Spelen. Als eerste wordt de Olympische vlag het stadion binnen gedragen. Dan komen alle teams van alle landen in een optocht het stadion in. Als eerst in die lange optocht mogen de Grieken, omdat de Spelen daar oorspronkelijk vandaan komen. Als de eindeloze optocht eindelijk klaar is komt er een toespraak. Vervolgens wordt er een speech gehouden door de persoon die de Spelen zal openen. Die speech duurt gelukkig niet zo lang, dus hoeven de mensen op de tribune niet zo lang te wachten. Als dat gebeurt is leggen alle atleten een eed af dat ze niet vals zullen spelen en geen flauwe truckjes uit zullen halen. Een van de deelnemers zal dan namens alle atleten zeggen: “Wij zweren dat we aan deze Olympische Spelen zullen deelnemen in de ware geest van sportiviteit en dat we het reglement de Spelen zullen respecteren, voor de roem van de sport en de eer van onze landen”. In andere woorden: “We zullen niet vals spelen”. Daarna wordt de Olympische vlag gehesen. Die bestaat uit 5 ringen in de kleuren: blauw, geel, zwart, groen, en rood. Dan komt het Olympische motto. Die bestaat uit maar 3 woorden: citius, altius, fortius. Die woorden zijn Latijn voor sneller, hoger, sterker. Niet lang daarna komt de laatste hardloper van de fakkel estafette het stadion binnen. Hij of zij mag het Olympische vuur aansteken. Het vuur blijft de hele Spelen branden. Bij de oude Spelen was er ook een estafette, die de Grieken de Lampadedromio noemden.
Hoofdstuk 3
Het Olympische dorp.
De sporters en hun begeleiders moeten ergens kunnen wonen tijdens de Spelen, dus is er een Olympisch dorp gebouwd. In het Olympische dorp staan veel huizen, er is een postkantoor, er zijn winkels en er is een wasserij. Het Olympische dorp wordt streng bewaakt, zodat alleen familie en vrienden van de sporters en de sporters zelf het dorp in of uit kunnen. Het dorp moet natuurlijk gebouwd worden vlak bij de stad waar de Spelen gehouden worden. Waar een Olympisch dorp gebouwd gaat worden wordt bepaald door het Internationaal Olympisch Comité (I.O.C.). In het I.O.C. zitten mensen uit verschillende landen over de hele wereld. Deze mensen moeten de Spelen organiseren en kijken in welk land de Spelen de volgende keer gehouden worden. In een huis van een Olympisch dorp staan veel dingen al klaar, zoals een televisie, een radio, een bed en allerlei dingen in de keuken. Meestal wonen de sporters in een huis met andere die dezelfde sport doen. Ze wonen met vier of vijf sporters in een huis. Hoofdstuk 4
Vals spelen.
Sporters willen graag winnen. Ze doen goed hun best en trainen erg hard. Sommigen willen zelfs zo graag winnen dat ze vals gaan spelen. Daar zijn veel verschillende manieren voor. Een van die manieren is doping gebruiken. Doping is een spuit, een drankje of een pil waardoor je sneller, sterker en beter wordt dan dat je normaal bent. Het is streng verboden maar het gebeurt toch. Meestal bij belangrijke wedstrijden wordt het gebruiken van doping gecontroleerd. Een andere manier is omkopen. Je geeft bijvoorbeeld heel veel geld aan de scheidsrechter als die je laat winnen. Je kunt hetzelfde doen bij je tegenstander. Als je bij de moderne Spelen wordt betrapt op omkoperij wordt je gediskwalificeerd en raak je je medaille kwijt (als je die had). Als er vroeger iemand werd betrapt op omkoperij bleef hij de winnaar, maar hij werd wel op een andere manier gestraft: 1. Hij moest een boete betalen. 2. Hij mocht nooit meer meedoen aan de Olympische Spelen. 3. Hij werd met een zweep geslagen. Je kan ook een valse start maken. Dan ren, zwem of fiets je eerder weg dan je tegenstanders. Als je dat vroeger deed werd je gestraft met zweepslagen en had je de wedstrijd verloren. Als je dat nu doet mag de start over, maar als je het twee keer in dezelfde wetstrijd doet wordt je gediskwalificeerd. Een andere manier die vaak gebruikt wordt, heet bloeddoping. Het is niet verboden maar wel een beetje vals spelen. Het gaat zo: 1. Tap bij jezelf 1 liter bloed af. 2. Doe het in een schaal en leg het in de vriezer. 3. Laat het zolang in de vriezer tot je het zelf weer aangemaakt hebt. 4. Vlak voor de wedstrijd begint ontdooi je het bloed en spuit het weer in je lichaam
5. Zo heb je extra energie voor de wedstrijd. Hoofdstuk 5
Zaalsport.
Er zijn heel veel verschillende zaalsporten. Er zijn sporten die je in een zaal doet met een bal en verder met een team. Er zijn ook sporten die je met een bal, een racket en alleen doet. Er zijn sporten die je alleen of samen kan doen. Basketbal. Bij basketbal is het de bedoeling dat je zo veel mogelijk punten scoort door de bal in het net te gooien. Op de vloer in de zaal waar basketbal gespeeld wordt staan allerlei strepen. Bijvoorbeeld de achterlijn, de zijlijn, de middellijn en de halve ronde cirkel voor het doelgebied. Er zijn nog veel meer strepen, maar ze hebben allemaal een betekenis. Als er een overtreding gemaakt wordt dicht bij het doelgebied, krijgt de tegenstander de bal. Eén van de tegenstanders mag dan de bal 3 keer in de basket proberen te gooien. Er staan geen tegenstanders voor, dus meestal zijn deze ballen raak. Iedere bal die hij op deze manier raak gooit is 1 punt waard. Als je aanvalt en je gooit de bal er van binnen de cirkel in, verdien je 2 punten. Als je aanvalt en je gooit de bal er van buiten de cirkel erin, krijgt je team er 3 punten bij. Een team bestaat uit 5 man. Als er gescoord is mag de partij die niet gescoord heeft op hun achterlijn uitnemen. Handbal. Handbal is ook een teamsport. Bij deze sport zijn er geen netten maar doelen. Een doel wordt verdedigd door een keeper. De keeper is de enige die binnen de rode cirkel mag komen. Een team bestaat uit 7 man, waarvan één keeper. Als er gescoord is mag de partij die niet gescoord heeft op de middellijn uitnemen
Turnen. Turnen bestaat uit verschillende onderdelen. Je moet er erg lenig voor zijn en bij sommige onderdelen vooral sterk. Je kunt er als je klein bent al mee beginnen en om aan de Olympische Spelen mee te mogen doen moet je veel oefenen en er dus veel tijd aan besteden. Turnen is geen teamsport. Je moet het dus alleen doen. Bij het onderdeel de mat is het de bedoeling dat je zoveel mogelijk salto’s, koprollen, handstanden en ratslagen maakt zonder buiten de mat te komen. Je krijgt er een punt voor en degene die het hoogste punt heeft mag door naar de volgende ronde. Bij het onderwerp de ringen moet je allerlei kunstjes doen aan ringen die met een stevig touw aan het plafond vast zitten. Ook voor dit onderdeel krijg je na afloop een punt. Verder is er nog het onderdeel de evenwichtsbalk. Dit is een smalle, lange balk waar de turnster (dit is een vrouwen onderdeel) haar evenwicht op moet zien te houden en daarbij ook nog kunstjes doen op de balk. Ook bij dit onderdeel krijg je weer een punt om te kijken wie door mag naar de volgende ronde. Het volgende onderdeel is de brug. Een brug is een ding met twee liggende palen die op ijzeren stokken staan. De ene paal ligt hoger dan de andere de paal. De bedoeling hiervan is ook weer zoveel mogelijk kunstjes maken en daarbij niet vallen. Je moet er ook op een goede manier weer afspringen. Je krijgt ook hiervoor een punt. Tennis. Tennis is een sport die je alleen of met z’n tweeën kan doen. Een tennisveld heeft in het midden een net en als de bal daar niet overheen komt is er een punt verdiend voor de tegenstander. Op een tennisveld staan ook strepen. Die hebben allemaal een betekenis. Je kan op verschillende manieren scoren: 1. Als je de bal zo hard slaat dat de bal 1 keer stuitert en daarna over de achterste lijn gaat heb je een punt gescoord. 2. Als je de bal zo zachtjes slaat dat de bal op het veld van je tegenstander minstens 2 keer stuitert heb je ook een punt verdiend, want de bal mag maar 1 keer stuiteren. Er is geen vaste tijd hoe lang de wedstrijden duren, het hangt helemaal van de spelers af. De wedstrijd is in een heleboel stukjes verdeeld. Het kleinste stukje is een game, om een game te winnen moet je punten scoren. Het eerste punt dat je maakt telt voor 15 punten, het tweede punt dat je maakt telt ook voor 15 punten, dus samen 30 punten. Het volgende punt dat je maakt telt voor maar 10 punten, dan heb je 40 punten bij elkaar. Als je dan nog 1 punt maakt heb je deze game gewonnen. Als je 6 games hebt gewonnen heb je 1 set gewonnen. Als je 6 sets hebt gewonnen heb je de match (wedstrijd) gewonnen. Badminton. Badminton lijkt veel op tennis, maar tennis doe je met een bal en badminton met een shuttle. Je moet ook op een andere manier punten maken dan bij tennis. Je kunt punten maken door de shuttle op het veld van de tegenstander te slaan. Je kunt ook punten maken door ervoor te zorgen dat als de tegenstander de shuttle zo hard slaat dat hij over de achterlijn gaat hem te laten gaan, want hij mag niet achter de achterlijn neerkomen.Een badmintonveld is kleiner dan het een tennisveld en het net hangt hoger. Het racket ziet er ook anders uit. Het is kleiner en de steel is langer. Hoofdstuk 6 Atletiek. Atletiek bestaat uit verschillende onderdelen. Het is de naam voor een aantal sporten: loopsporten, springsporten en werpsporten. Atletiek is een van de oudste sport. Voor de oerbewoners was het natuurlijk heel belangrijk dat ze hard konden renen om het dier wat ze wilden vangen bij te kunnen houden, om ver en hoog te kunnen springen want ze moesten regelmatig over beekjes en bergkloven springen en dat ze goed konden werpen om een dier te vangen. Al die dingen waren nodig voor hun voedsel en ook voor hun verdediging, want soms voerden ze oorlog met een andere stam.Ze maakten er toen al wedstrijdjes van. Loopsport. Er zijn verschillende afstanden die je kunt rennen. Als je meedoet aan de sprint kan je de 100 meter, de 200 meter en de 400 meter lopen. Als je meedoet aan de middenafstand kan je de 800 meter, de 1000 meter en de 1.500 meter lopen. De lange afstand bestaat uit de afstanden: 3.500 meter en 10.000 meter. Bij de superlange afstand kan je alleen de 25.000 meter lopen. Dan is er alleen nog de marathon en die 42.195 meter lopen is. Bij al deze afstanden wordt er een startschot gegeven. Als het startschot gegeven is rennen alle deelnemers uit hun startblok weg. Dat startschot wordt gegeven door de starter. Bij de sprint moet je op je allerhardst rennen. Bij de middenafstand moet je iets rustiger aan doen, want je kunt niet zo lang achter elkaar op je allerhardst rennen. Bij lange afstanden moet je vooral rustig beginnen want anders raakt je op het eind uitgeput. Ook bij super lange afstanden moet je rustig beginnen. Bij de marathon moet je de hele tijd rustig aan doen, maar je moet vooral niet stil gaan staan als je steek in je zij hebt want daar wordt het alleen maar erger van. Springsport. Er zij verschillende springsporten. Degene die het hoogst of het verst springt heeft gewonnen. Die mag dan door naar de volgende ronde. Verspringen doe je in je eentje. Je moet een lange aanloop nemen en dan jezelf zo hard mogelijk afzetten en zo ver mogelijk springen. Je springt in een grote bak zand. Vanaf de eerste afdruk die er op het zand te zien is wordt gemeten hoe ver je springt. Als het goed gemeten is wordt het zand met een hark snel glad geharkt voor de volgende springer. Bij hoogspringen moet je over een stok springen die hoog op palen ligt. Als de stok tijdens het springen eraf valt heb je pech, want dan kan je niet door naar de volgende ronde en dus geen medaille. De stok wordt telkens maar een paar centimeter hoger gelegd. Op het laatst is er nog maar een springer over die over alle maten heen heeft kunnen springen. Die mag door naar de volgende ronde. Er bestaat ook een ander soort hoogspringen. Het heet polsstokhoogspringen. Het is ook hierbij de bedoeling dat je over een stok springt, maar deze keer hangt hij veel hoger. Je moet met een lange stok in je handen een lange aanloop nemen, dan de stok neerzetten en jezelf naar boven duwen. Door behulp van de stok kom je veel hoger dan gewoonlijk. De stok staat rechtop en jij hangt bovenaan aan de stok. Zo kom je er zelfs heel hoog overheen. Werpsporten. Als je meedoet aan het onderdeel discus werpen moet je een zware metalen schijf zo ver mogelijk wegwerpen. Vroeger was het een houten schijf. Het wordt tot op de centimeter nauwkeurig gemeten. Bij het onderdeel kogelstoten is het de bedoeling dat je een zware metalen kogel aan een ijzeren ketting zo ver mogelijk wegwerpt. Dit wordt ook goed gemeten. Er is ook nog speerwerpen. Je moet de speer zo ver mogelijk gooien en dan ook nog zo, dat de speer in de grond steekt zodat hij niet op de grond ligt, maar in de grond staat. Atletiek bestaat dus uit niet een, maar heel veel sporten. Hoofdstuk 7 Watersporten. Er zijn een heleboel watersporten. Sommige zijn teamsporten en andere moet je alleen doen. Bij sommige zit je in een boot en bij andere moet je zelf in het water. Er zijn dus een heleboel verschillende watersporten. Zwemmen. Als je aan het onderdeel zwemmen doet kan je kiezen uit verschillende afstanden. Je kunt heel korte afstanden zwemmen, dan moet je op je allerhardst zwemmen. Als je kiest voor langere afstanden moet je rustig aan doen en vooral niet op je allerhardst gaan zwemmen. Zo kan je van een paar seconden tot een paar uur zwemmen. In Sidney deden de Nederlandse zwemmers het heel goed. Ze kregen veel medailles. Inge de Bruin en Pieter van den Hoogenband hebben bij het onderdeel zwemmen de meeste medailles binnengehaald. Waterpolo. Waterpolo is een teamsport. Een team bestaat uit 7 man, waarvan een keeper. Je doet het in het water met een bal die op een handbal lijkt. Aan alle twee de kanten van het zwembad staat een doel. Het lijken op voetbaldoelen maar dan in het water. Het is net als bij handbal de bedoeling dat de bal in het doel gegooid wordt. Een wedstrijd heeft 4 periodes. Na de tweede periode wordt er van doel gewisseld. Windsurfen. Als je wilt surfen heb je een lange surfplank en een zeil nodig. Dan ga je bijvoorbeeld naar zee, leg je de plank in het water en hou je je aan het zeil vast. Je moet goed je evenwicht kunnen houden. Als je het goed doet ga je nu vanzelf vooruit door de wind die tegen je zeil aanblaast. Als er geen wind staat kan je dus niet surfen. Bij de Olympische Spelen hebben ze er natuurlijk een goed meertje voor uitgezocht. En ze moeten ook nog gokken en naar het weerbericht kijken wanneer er veel wind staat. Zeilen. Bij zeilen zit je in een boot met een groot zeil erop. Net als bij windsurfen ga je door de windkracht vooruit. Er zijn veel verschillende bootjes. Sommige zijn voor kinderen en die kunnen niet meedoen aan de Olympische Spelen. Bij zeilen moet je om de boeien heen en zo een bepaalde route volgen. Op elk zeil van iedere boot zit een nummer waaraan mensen je boot kunnen herkennen.
Hoofdstuk 8 Veldsporten. Veldsporten doe je op een gewoon veld of op een kunstgrasveld. Aan beide kanten van het veld staat een doel waarin gescoord moet worden. Bij deze sporten (bij alle sporten) heb je een coach. Een coach moedigt vanuit de dug-out zijn spelers aan. Soms is een coach ook de trainer van het team. Voetbal. Bij voetbal mag je de bal niet met je handen aanraken. Je kan de aannemen of afspelen met je voeten, met je borststuk en met je hoofd. De keeper mag de bal wel met zijn handen aanraken. Dat mag hij alleen als hij geschoten is door een tegenstander, of via een hoofd van een teamgenoot. Als de bal met een voet van zijn teamgenoot aangespeeld wordt, mag hij hem niet met zijn handen aanraken. Bij voetbal speel je met 11 man in het veld. 1 van die 11 is keeper. Als je een overtreding maakt, krijgt de tegenpartij de bal en die mag dan uitnemen. Als je een ernstige overtreding maakt, krijg je een gele kaart. Als je twee gele kaarten hebt is dat bij elkaar een rode kaart en mag je de hele wedstrijd niet meer meedoen. Als je een overtreding maakt die absoluut niet mag krijg je een rode kaart en mag je ook niet meer meedoen. Soms is het zelfs zo erg dat je een paar wedstrijden niet meer mee mag doen. Er zijn 4 scheidsrechters. Een van die 4 wordt scheidsrechter genoemd en loopt op het veld tussen de spelers en beoordeeld overtredingen en geeft kaarten. De volgende 2 worden geen scheidsrechters maar lijnrechters genoemd. Zij zijn ervoor om te kijken wanneer de bal uit is en wanneer niet. De lijnrechters letten ook op buitenspel. Deze lijnrechters hebben een vlaggetje in hun hand die ze uitsteken als er een bal uit is. Er is ook nog een vierde man. Hij laat borden zien als er spelers gewisseld moeten worden en welke spelers dat zijn. Hij controleert ook of de schoenen van de spelers nog goed dicht geveterd zitten. Hockey. Hockey is een minder bekende veldsport dan voetbal, maar het is op dit moment wel erg populair. Ook bij hockey staan er 11 man in het veld. Je mag de bal niet met je voeten aanraken. Dan gaat de bal naar de tegenpartij. De scheidsrechter fluit dan en roept “Shoot”. Je mag de bal alleen met je stick aanraken. Een stick is een lange stok met aan het eind een boog. Hij heeft een bolle en een platte kant. Je mag de bal niet met de bolle kant van de stick aanraken. Er zijn verschillende technieken om de bal weg te krijgen. 1. Je kunt gewoon de bal een mep geven, dat heet slaan. 2. Je kan de bal stil leggen, je stick er tegen aan zetten en daarna de bal een zetje geven, dat heet pushen (spreek je uit als poesjen). 3. Je kunt de bal stil leggen, je stick naar achter schuiven en dan weer terug schuiven tegen de bal aan, dit heet de schuifslag, maar het wordt ook wel flatsen genoemd. Ook bij hockey heb je 1 scheidsrechter, 2 lijnrechters en 1 vierde man. Hoofdstuk 9 De slotceremonie. De slotceremonie ging vroeger anders dan nu. Als eerste werden er kransen aan de winnaars uitgedeeld. Daarna gingen ze met zijn alle Zues bedanken voor het slagen van de Olympische Spelen. En ten slotte was er een groot buffet voor de winnaars waarbij ossen geofferd werden. Tot 1928 bij de moderne Spelen werden de medailles pas bij de slotceremonie uitgedeeld. Na 1928 werden de medailles al meteen na de wedstrijd uitgereikt. Dan gaan de 3 beste op een soort trappetje staan en wordt het volkslied van het land van de eerste gespeeld. De slotceremonie gaat nu anders. Als eerst komen vaandeldragers met de nationale vlag en 6 teamleden van elk land het stadion binnen. Daarna komen alle andere deelnemers samen het stadion binnen om te laten zien dat sport mensen samen brengt. Vervolgens worden er drie volksliederen gespeeld: dat van Griekenland, dat van het land waar de Spelen gehouden zijn en dat van het land waar de volgende keer de Spelen gehouden worden. Even later wordt er een slottoespraak gehouden. De burgemeester van de stad waar de Spelen de volgende keer gehouden worden krijgt de officiële vlag om op te passen. Ten slotte wordt het Olympische vuur gedoofd. Alle atleten gaan met een vliegtuig weer naar huis, waar meestal een heleboel mensen op het vliegveld ze op staan te wachten. Slotwoord. Het was leuk om aan dit werkstuk te werken, maar het was wel heel veel werk. Ik heb er veel van geleerd en ik denk dat ik het nu nog leuker vind om naar de T.V. te kijken als de Olympische Spelen bezig is. Het was een interessant onderwerp en er was veel over te schrijven. Ik kon er gelukkig makkelijk informatie over vinden. Het was alleen erg moeilijk om plaatjes te vinden. Boekenlijst. Titel: Die onverslaanbare Olympische Spelen
Schrijver: Michel Coleman

Serie: Waanzinnig om te weten
Hij komt van: thuis
Titel: De Olympische Spelen
Schrijver: Anneke Smook
Serie: Informatie junior
Siso: 616.15
Hij komt van: de bieb
Titel: Meedoen aan de Olympische Spelen
Schrijver:Kuun Jenniskens
Serie: Informatie junior
Siso: 616.15
Hij komt van: de schoolbieb
Titel: Olympische Spelen
Schrijver: Kees Koning
Serie: Informatie junior
Siso: 616.15
Hij komt van: de schoolbieb
Ik heb ook op internet gekeken en ook een paar plaatjes uit de krant geknipt. Ook heb ik samen met mijn vader plaatjes van de Encarta Cd-rom gekopieerd en geplakt in mijn werkstuk.

REACTIES

J.

J.

het stukje basketbal klopt niet als je een schot poging maakt en er wordt een fout gemaakt dan mag je schieten en geen 3 keer maar 2 kker en de punten tellen wel vor 1

17 jaar geleden

R.

R.

De eerste zin klopt al niet : De Olympische Spelen werden meer dan 3000 jaar voor het eerst gehouden.

3000 jaar, 3000 jaar geleden?

13 jaar geleden

E.

E.

ik vind dit een goed verslag

11 jaar geleden

E.

E.

oh wacht eens even! er klopt helemaal niks van! het zag er aan het begin goed uit maar toen ik een stuk verder las klopte het al niet meer!

11 jaar geleden

J.

J.

jullie moeten niet zeuren op jk na want die heeft helemaal gelijk


goed werkstuk

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.