GESCHIEDENIS
Het paard zoals wij dat nu in al zijn varianten kennen, is het resultaat van een lange evolutie. Het oudst bekende paard leefde zo’n 60 miljoen jaar geleden en had een schofthoogte van 25 tot 45 cm. Aan zijn voorbenen had het dier vier ontwikkelde tenen en aan zijn achterbenen drie. In de loop der eeuwen veranderde dit paardje echter ten gevolge van ingrijpende klimaatveranderingen. De voorvader van het paard was een typische alleseter die in tropische wouden een betrekkelijk beschut leven leidde. Door de klimaatveranderingen verdwenen deze wouden en maakten plaats voor uitgestrekte grasvlakten of steppen. Noodgedwongen paste het oerpaard zich aan het nieuwe leefmilieu aan en ontwikkelde zich tot een vegetarisch steppedier, een vluchtdier dat hoge snelheden moest kunnen bereiken. Hierbij gebruikte het alleen nog zijn middelste tenen, waardoor er steeds verdere reductie van de buitenste tenen optrad. De middenvoetsbeenderen vergroeiden tot de relatief stevige paardenhoef die wij nu kennen. Bovendien werd het paard aanzienlijk groter, de schedelinhoud nam toe en door de nieuwe eetgewoonten veranderde ook het gebit.
Maar niet alleen het klimaatwas belangrijk voor de evolutie van het paard, ook de mens heeft een doorslaggevende rol gespeeld. Vanaf het moment dat de mens het paard ging inzetten voor eigen gebruik, heeft hij door selectie en doelgerichte fokkerij de eigenschappen versterkt die voor hem nuttig waren. Hierdoor ontstonden verschillende typen paarden: trekpaarden, rijpaarden en lastpaarden.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de landbouw steeds verder gemechaniseerd, waardoor het paard als trek- en werkdier in belang afnam. De mens kreeg dankzij diezelfde mechanisatie steeds meer vrije tijd. Daarom zien we in de fokkerij een verschuiving van zware tuigpaarden naar lichtere rijpaarden. Het paard vond een nieuwe taak: in de sport en recreatie.
BASISPRINCIPES
Goed paardrijden leer je niet door alleen maar boeken te lezen. Het is belangrijk de allereerste grondbeginselen van het paardrijden goed onder de knie hebben. Daarvoor is ten eerste een goede instructeur nodig. Verder is het uiteraard onmogelijk een onervaren ruiter op een jong paard op te leiden. U moet dus in de tweede plaats kunnen beschikken over een goed ingereden paard, zodat u het rijkunstig gevoel kunt ontwikkelen.
Juiste houding
Bij paardrijden is het enorm belangrijk dat een ruiter in de correcte klassieke houding kan blijven zitten zonder dat er spanningen in zijn lichaam (en daardoor in het paard) optreden. Dat heet onafhankelijke zit. Wanneer een ruiter onafhankelijk kan zitten, zal hij het paard niet in zijn bewegingen storen. Het paard reageert niet alleen op de ruiter, maar ook op situaties of vanuit zijn eigen temperament en stemmingen. Het is immers een levend dier. Juist wanneer een paard bokt of wegspringt, moet een ruiter die onafhankelijke zit kunnen handhaven.
Een ruiter heeft een goede houding, als hij rechtop zit en z’n schouders ontspannen naar achteren en naar beneden houdt. De ellebogen mogen niet uitsteken en de bovenarmen moeten losjes naar beneden hangen. De onderarmen vormen als het ware het verlangstuk van de teugels. U houdt uw handen rechtop en gesloten ongeveer een handbreedte boven de manenkam, met de duimen naar boven gericht en de knokkels naar voren. De polsen moeten ontspannen zijn, zodat u soepel de bewegingen van de paardenmond kunt volgen. Als de handen voortdurend meeveren met de paardenmond spreekt men van een ruiter met een stille hand. De teugels moeten altijd licht gespannen zijn. Ontspanning is de belangrijkste factor bij een goede houding, ook bij de benen: het bovenbeen en de knie liggen ontspannen aan het zadel, waarbij de stand van de knie niet mag veranderen.
Alleen zo krijgt het onderbeen een vaste ligging. Met het onderbeen wordt het grootste deel van de drijvende hulpen gegeven. Het hangt losjes naar beneden en ligt op of direct achter de singel. De bal van de voet steunt in de beugel en de hak is naar beneden gericht. De punt van de voet houdt u recht naar voren.
Voor een goede zit is de lengte van de beugelriem van groot belang. Voor het opstijgen krijgt de beugelriem de lengte van een uitgestrekte arm; de exacte lengte bepaalt u in het zadel. De beugel moet dan ongeveer 3 cm hoger liggen dan de hielnaald in de laars van de vrijhangende voet. Bij de juiste houding is een denkbeeldige lijn te trekken van het hoofd,
via de heupen naar de enkels. In veel maneges hangen spiegels om tijdens de les de houding te kunnen controleren.
Tempi en hulpen
Onder tempi verstaan we het aantel beenbewegingen waaruit een gang bestaat.
Hulpen zijn aanwijzingen die de ruiter met het zitvlak, de benen, de handen en de stem aan het paard geeft om zijn wensen kenbaar te maken. Naast stemhulpen, waarvan u gaandeweg steeds minder gebruik maakt, onderscheiden we been-, teugel- en gewrichtshulpen.
De stap is een gang in vier tempi, waarbij het paard steeds drie hoeven op de grond heeft. Het paard zet de benen in de volgende volgorde neer: linksachter, linksvoor, rechtsachter, rechtsvoor. Deze beweging noemen we lateraal, dat wil zeggen: met twee paardenbenen aan dezelfde zijde. Door voorwaartsaandrijvende gewrichts- en beenhulpen te geven en met uw handen iets na te geven, rijdt u in stap aan. U kunt de stap ruimer maken door op het moment waarop een achtervoet van het paard naar voren gaat, met uw been achter de singel te werken. Het gaat erom de stap zuiver en regelmatig te houden.
De draf is een gang in twee tempi, waarbij het paard zijn benen diagonaal verplaatst met een zweefmoment. De volgorde is bijvoorbeeld linksachter gelijktijdig met rechtsvoor; zweefmoment; rechtsachter gelijktijdig met linksvoor. De hulpen voor het aandrijven in de draf zijn in principe hetzelfde als voor de stap, alleen iets sterker. Door het paard met het kruis en de benen ritmisch voorwaarts te drijven geeft de ruiter het tempo aan. De ruiter kan in de draf doorzitten of lichtrijden. Bij het doorzitten in de draf blijft de ruiter in het zadel zitten, bij het lichtrijden komt de ruiter uit het zadel op het moment dat het paard een van de achterbenen optilt.
De galop is een gang in drie tempi. Om een goede balans in de wendingen te hebben, kan een paard in de linker- of de rechtergalop gaan. In d rechtergalop is de beenzetting als volgt: linksachter, rechtsachter en linksvoor gelijktijdig, rechtsvoor, zweefmoment. In de linkergalop is dit precies andersom. Het beste is in een hoek aan te galopperen, omdat dan het paard vrijwel niet in de verkeerde galop kan aanspringen. Om aan te galopperen geeft de ruiter vooral aanwijzingen met zijn zit. Het gewricht moet op de binnen-zitbeenknobbel rusten. Het kruis wordt gespannen en tegelijkertijd wordt het zitvlak naar voren geschoven. Het binnenbeen blijft op zijn plaats en het buitenbeen wordt achter de singel gelegd. Wanneer het paard zich verheft, geeft de ruiter met de teugel iets na.
Rijbaan, figuren en regels
Een rijbaan bestaat uit twee korte en twee lange zijden. De afmetingen zijn 20 bij 40 of 20 bij 60 meter. Op vaste plaatsen rond de rijbaan worden letters geplaatst om bepaalde punten aan te geven. Die rijbaanletters zijn A, F, B, M, C, H, E, K, D, X en G. De volgorde van deze letters kan je het best onthouden aan de hand van het volgende ezelsbruggetje: Alle Franse Boeren Met Centen Hebben Een Koe Door X Gemolken. De zijde van het paard die naar het midden van rijbaan is gericht, noemen we de binnenzijde, de andere zijde de buitenzijde. Op die manier onderscheiden we ook de binnen- en buitenteugel, het binnen- en buitenbeen enzovoort. Het pad langs de wanden van de rijbaan heet de hoefslag. Ongeveer anderhalve meter van de wand ligt nog een tweede hoefslag, de binnenhoefslag.
In een rijbaan kunt u een groot aantal figuren rijden. Bepaal eerst welke figuur u wilt gaan rijden en op welk punt van de rijbaan.
Als meer mensen op dezelfde tijd gebruik maken van de rijbaan, zullen ze rekening moeten houden met elkaar. Hier volgen een paar rijbaanregels:
- als er niet op dezelfde hand wordt gereden, hebben ruiters die op de linkerhand rijden altijd voorrang.
- De hoefslag is als het ware de ‘hoofdweg’ van de rijbaan. Als u hier langzaam rijdt, houdt u iedereen op. Wil u uw paard bijvoorbeeld tussendoor aan een langere teugel laten stappen, ga dan naar de binnenhoefslag.
- Rijd nooit te dicht op een ander paard.
BASISCOMPITITIE
a) DRESSUUR
In een dressuurwedstrijd gaat het erom of een ruiter zijn paard onder controle heeft en de vereiste oefeningen nauwkeurig kan uitvoeren. Bovendien wordt beoordeeld of paard en ruiter en netjes uitzien; hiervoor krijgt u onder de noemer 'verzorging' een aparte score. Het paard moet daarom keurig gepoetst zijn, de manen ingevlochten, en de ruiter moet de voorgeschreven kleding dragen. Vergeet ook het harnachement niet schoon te maken.
Verschillende klassen
Paard en ruiter kunnen op verschillende niveaus aan wedstrijden deelnemen. De basis wedstrijdsport beslaat alleen landelijke wedstrijden. Deze wedstrijden zijn verdeeld in verschillende klasse. De combinatie paard en ruiter kan deelnemen in de klasse:
- B (begin)
- L1 en L2 (licht)
- M1 en M2 (midden)
- Z1 en Z2 (zwaar)
1) Begin
In deze klasse wordt van de ruiter verwacht dat deze het paard redelijk in de hand heeft, dat het paard normaal reageert op de hulpen van de ruiter en dat het paard ontspanning en vertrouwen uitstraalt. Het paard is nageeflijk op de hand van de ruiter (het ontspannen van nek- en kaakgewricht). De voorwaartse drang moet ten alle tijde behouden worden onder controle van de ruiter.
2) Licht
In deze klasse worden de oefeningen meer 'op de letter' gereden. Het paard dient nageeflijk voorwaarts te gaan. De snellere opeenvolging van de wendingen en overgangen zorgen voor een paard dat goed in de hand is.
3) Midden
In de klasse midden dient een horizontaal evenwicht getoond te worden. Overgangen die direct zijn, dus niet meer progressief, worden hoger beloond.
4) Zwaar
De overgangen moeten direct uitgevoerd worden. De nadruk ligt op het voorwaarts gaan en de verzamelde gangen. In de Z2-klasse, de hoogste klasse van de basissport, wordt een paard verwacht dat volledig aan de hulpen staat, met daarbij het evenwicht meer op de achterhand. Oefeningen dienen zeer exact uitgevoerd te worden.
Losrijterrein
Een vereniging moet voor deelnemers aan dressuurwedstrijden een losrijterrein beschikbaar stellen van ten minste 525 m² (bij voorkeur 35 meter lang en 15 meter breed). Het is heel belangrijk om het paard voor een wedstrijd goed los te rijden. Alleen een soepel en warmgelopen paard zal de oefeningen goed kunnen uitvoeren. Het is niet nodig om de hele proef alvast door te nemen of de punten waarmee het paard moeite heeft nog eens uitvoerig te oefenen. Het gaat erom door middel van draven, voltes en andere oefeningen de spieren van zijn rug en hals los te maken. Het heeft geen enkele zin om het dier al moe te maken voor de wedstrijd is begonnen.
Dressuurring
Een dressuurring is 20 x 40 meter voor de klassen Begin, Licht en Midden. Voor de klasse Zwaar moet een ring de afmetingen 20 x 60 meter hebben. In een dressuurring van 20 x 60 meter staan meer letters dan in een normale rijbaan. Aan de linkerkant staan de letters F, P, B, R en M en aan de rechterkant de letters K, V, E, S en H. Op de A-C-lijn bevinden zich de denkbeeldige letters D, L, X, I en G.
Dressuurproeven
Dressuurproeven zijn verdeeld in korte oefeningen, die elk een cijfer van 0 tot 10 krijgen:
10= uitmuntend, 9= zeer goed, 8= goed, 7= tamelijk goed, 6= bevredigend, 5= voldoende, 4= onvoldoende, 3= tamelijk slecht, 2= slecht, 1= zeer slecht, 0= niet uitgevoerd.
Voor de beoordeling is de wijze van uitvoering het belangrijkste. De punten waarop gelet wordt, zijn: de impuls; het gereden zijn in het algemeen en de oplettendheid en het vertrouwen van het paard; de houding en de zit van de ruiter; het effect van de hulpen; de verzorging van het geheel. In de klassen Begin en Licht is het gebruik van sporen en een zweep toegestaan. In de klassen Midden en Zwaar zijn sporen verplicht, een zweep echter is verboden. Een voorbeeld van een dressuurproef uit de klasse Midden kan je achteraan dit werk vinden.
Jury bij dressuurwedstrijden
Juryleden zijn mensen die officieel erkend zijn en afhankelijk van hun bevoegdheden voorkomen op een officiële lijst voor de betreffende discipline. Bij dressuurwedstrijden worden de klasse Zwaar door ten minste twee en ten hoogste drie juryleden beoordeeld.
Na de wedstrijd geeft de jury aan iedere deelnemer een juryrapport, waarin de verleende punten per onderdeel staan en de algemene indruk, die een combinatie heeft gemaakt.
Ringmeester
Een ringmeester is verantwoordelijk voor de gang van zaken in de ring. Tevens moet hij ervoor zorgen dat het tijdschema dat in het dagprogramma vermeld staat, wordt aangehouden. Voor de deelnemers is het tijdschema van belang, omdat zij zich ernaar kunnen richten en bijvoorbeeld niet te vroeg of te laat met het warmlopen beginnen.
Groeten bij dressuurwedstrijden
Bij het halthouden voor de jury neemt de deelnemer de teugels en eventueel zweep in de linkerhand. De rechterhand wordt naar beneden achter het dijbeen gebracht en de deelnemer neigt met het hoofd. Als er meerdere juryleden zijn, hoeft de ruiter alleen de voorzitter van de jury te begroeten.
Tenzij een verenigingstenue wordt gedragen, moeten amazones en ruiters in de dressuurring verschijnen in:
- een zwart of donkerblauw rij-jasje of een rijrok
- een witte, beige of gele rijbroek
- een bijpassende witte of gele plastron of stropdas
- een paar witte handschoenen
- een paar zwarte rijlaarzen
- een cap, hoge hoed of bolhoed
b) SPRINGEN
Doel
Bij de springsport probeert de ruiter zo snel mogelijk een hindernisparcours af te leggen met zijn paard, zonder springbalken van de hindernissen te stoten. Een trainingsmethode zoals cavalettiwerk is een zeer goede voorbereiding voor het springen en terreinrijden. Het paard leert in evenwicht te gaan met de ruiter op zijn rug, oplettend te zijn en de afstanden nauwkeurig te schatten. Dit is tevens een goede oefening voor het ontwikkelen van een juiste springhouding. Na een basisscholing moet het paard langzaam bekendgemaakt worden met het soort hindernissen waar het in het parcours mee te maken krijgt. Eerst moet het die sprongen laag leren springen en langzaam maar zeker kunnen ze steeds hoger of breder gemaakt worden. In het begin moet het paard twee hele belangrijke dingen leren. Het moet leren basculeren (hoofd, hals en rug leren rond te maken) en leren om zijn afzet te bepalen, de basispassen te verlengen of te verkleinen naar de hindernis toe.
Klasse-indeling
Springwedstrijden zijn ingedeeld in vier klassen:
- Aspiranten = max. 90 cm
- Beginnelingen = max. 1m
- Licht = 1,10 meter
- Midden = 1,20 meter
- Zwaar = 1,30 meter.
De bij deze wedstrijd behaalde winstpunten bepalen of een combinatie in een hogere klasse mag deelnemen. In grote lijnen worden de wedstrijden onderverdeeld in A- en C-wedstrijden:
Bij de A-wedstrijden gaat het vooral om de vaardigheid waarmee wordt gesprongen. De fouten op de hindernissen zijn hier doorslaggevend. Als verschillende ruiters foutloos of met een gelijk aantal strafpunten eindigen, wordt een barrage gereden.
Bij C-wedstrijden is de snelheid de beslissende factor. Gemaakte fouten worden direct omgerekend in strafseconden.
Rubriek
Een rubriek is een afgerond gedeelte van een wedstrijd, aan het einde waarvan een klassement moet worden opgemaakt.
Losrijden en inspringen
Het is absoluut noodzakelijk dat een paard voor de wedstrijd losgereden en ingesprongen wordt. Een 'koud' paard zal te stijf en te ongemakkelijk in zijn vel zitten om optimaal te kunnen presteren. De deelnemer behoort van tevoren de startvolgorde te weten, zodat hij kan bepalen wanneer hij met inspringen moet beginnen. Let op: inspringen is niet afmatten. Het doel is het paard soepel en los te maken voor de wedstrijd. Voor sommige paarden zijn een paar sprongen al voldoende om ze met vertrouwen de wedstrijd in te sturen.
Afmetingen van de losrij- en inspringterreinen
De afmetingen van een inspringterrein in de open lucht moeten minimaal 15 x 35 meter zijn. De losrij- en inspringruimte bij een concours hippique en een indoorwedstrijd moet minimaal 15 meter breed zijn en een oppervlakte hebben van minimaal 400 m². Op een losrijterrein moeten ten minste één rechte hindernis en één breedtehindernis aanwezig zijn.
Afmetingen van de springterreinen
De oppervlakte van een buitenterrein moet ten minste 3200 m² zijn; de korte zijden moeten minimaal 40 meter zijn. Voor wedstrijden voor ponyruiters is de voorgeschreven oppervlakte minimaal 2400 m². Bij een indoorwedstrijd en een concours hippique zijn de afmetingen 1200 m² met een minimale breedte van 20 meter.
Parcours
Het parcours is de weg die een deelnemer van het passeren van de startvlaggen tot het passeren van de finishvlaggen, moet afleggen om een rubriek te rijden. De hindernissen in een parcours zijn genummerd in een volgorde waarin ze moeten worden gesprongen (met uitzondering van enkele bijzondere springwedstrijden, waarbij de deelnemer zelf de volgorde mag bepalen).
Parcours verkennen
De deelnemers aan een wedstrijd krijgen voor de wedstrijd één maal de kans te voet en in de voorgeschreven kleding het parcours te verkennen. Het is verboden de ring in stalkledij te betreden. Tijdens de verkenning van het parcours kunnen de deelnemers de hindernissen bekijken en vervolgens voor zichzelf bepalen hoe zij op de sprongen zullen aanrijden. Hierbij houden ze rekening met het aantal punten per hindernis, de capaciteiten van het paard, het soort bodem waarop gereden wordt, de grootte van de hindernissen en het parcours in het algemeen.
Parcoursbouwer
Een parcoursbouwer moet in staan zijn een parcours te bouwen dat voor zowel de deelnemers als het publiek aantrekkelijk is. Hij moet de hindernissen zo neerzetten dat de paarden een eerlijke kans krijgen het parcours foutloos te springen. Een goede parcoursbouwer weet exact hoe een paard springt en welke moeilijkheden een paard ondervindt als het de hindernissen moet nemen. Bij de bouw van een parcours moet hij rekening houden met het niveau van de deelnemers en de zwaarte van het parcours afstemmen op het gemiddelde niveau van het deelnemersveld. Een half uur voor de aanvang van elke rubriek hangt hij een tekening van het parcours zo dicht mogelijk bij de ingang van de ring op. Daarop staat nauwkeurig alle bijzonderheden van het parcours. Een identieke kopie wordt aan de jury overhandigd.
Hors concours
Hors concours betekent buiten mededinging. Een combinatie die hors concours start, mag niet in de uitslag van de rubriek worden opgenomen en ook niet in aanmerking komen voor een prijs of voor toekenning van wedstrijdpunten. De combinatie mag ook geen barrage rijden, hoe goed ze ook gereden heeft.
Soorten hindernissen
1) Enkelvoudige hindernissen
Een enkelvoudige hindernis bestaat uit één hindernis. De twee belangrijkste enkelvoudige hindernissen zijn de hoogtesprong, zoals de steilsprong, en de breedtesprong, zoals de oxer.
2) Meervoudige hindernissen
Hindernissen die bestaan uit meerdere onderdelen noemen we meervoudige hindernissen. Een driesprong bijvoorbeeld wordt als één sprong gerekend, maar bestaat uit drie sprongen. Meervoudige hindernissen hebben dan ook één nummer; de respectievelijke onderdelen worden aangegeven met letters (A, B, C). Weigert een paard op één van de onderdelen van een hindernis, dan moet de hele sprongcombinatie worden overgedaan.
3) Hoogtesprong
Een hoogtesprong bestaat uit een enkelvoudige hindernis. Voor een paard zijn hoogtesprongen zeer lastig, omdat het bij deze sprongen meer moeite heeft om de afstand in te schatten. Over het algemeen geldt dat een hoogtesprong verzameld en niet te snel moet worden aangereden. Het afzetpunt ligt dichter bij de hindernis dan bij een breedtesprong, omdat het paard sterker omhoog moet komen in plaats van veel terrein te winnen. Tot de hoogtesprongen worden gerekend: de steilsprong, de muur, het hek, een enkele balk en alle variaties daarop.
* steilsprong : een hindernis die gebouwd is in het verticale vlak. Er kunnen bijvoorbeeld verschillende balken of planken boven elkaar zijn aangebracht. De steilsprong is het schoolvoorbeeld van een hoogtesprong.
* muur : een hoogtesprong die opgebouwd is uit blokken. De moeilijkheid van deze sprong wordt verhoogd door het feit dat het paard de landingsplaats niet kan zien.
4) Breedtesprong
Een breedtesprong is een hindernis die gebouwd is in het horizontale vlak. Het paard moet niet alleen een bepaalde hoogte, maar ook een zekere breedte overwinnen. Tot de breedtesprongen behoren de verschillende soorten oxers en de triple bar.
* oxer : een hindernis waarbij het paard een bepaalde hoogte enbreedte moet overwinnen. Zijn de hoogste bomen van het voor- en achtervlak gelijk, dan spreken we van een vierkante oxer. Ligt de achterste boom hoger dan de hoogste boom van het voorvlak, dan noemen we deze hindernis een oplopende oxer. Oplopende en aflopende hindernissen zijn voor een paard eenvoudiger te nemen dan evenwijdige, omdat het gedurende de sprong zowel de hoogte als de breedte moet handhaven. Ook al bestaat een oxer uit verschillende onderdelen, het is een enkelvoudige hindernis en deze moet dus in één sprong genomen worden.
* triple bar : een hindernis die bestaat uit achter elkaar geplaatste bomen, waarbij de volgende steeds iets hoger is dan de voorgaande. De triple bar moet in één sprong genomen worden. Een variant op de triple bar is de hog's back, waarbij de eerste en de derde boom even hoog zijn en de middelste het hoogste punt van de sprong vormt.
5) Sloot
De sloot is meestal 2 tot 4 m breed en 10 tot 15 cm diep. Een sloot is alleen toegestaan in het parcours als deze onder het maaiveld wordt aangebracht. De sloot onderscheidt zich van andere hindernissen door het feit dat het paard bij het verkeerd springen van de hindernis in het water belandt. Hoe het paard op water reageert, is bij deze hindernis van belang. Aan de afzetzijde van de sloot mag een boom of een appèl (heg of muurtje) in de grond verankerd, aangebracht worden. Dit appèl op de grond mag niet hoger zijn dan 50 cm. De landingszijde moet afgebakend worden door een houten lat of ander adequaat materiaal, bij voorkeur wit, zodat de jury gemakkelijk kan vaststellen of het paard er zijn hoefafdruk op heeft achtergelaten. De houten lat moet aan de rand van het water worden geplaatst, stevig verankerd in de grond.
6) Joker
De 'joker' is een moeilijke, maar geen onsportieve hindernis. Er is geen vastgelegde manier om een joker op te bouwen. Hij zich bijvoorbeeld onderscheiden van de gebruikelijke hindernissen doordat er een kromme boomstam in is verwerkt. Vaak wordt deze hindernis aangegeven door een jokerkaart, die erbovenop is bevestigd. Een overwonnen joker levert bijvoorbeeld in een progressieve wedstrijd het dubbele aantal punten van de laatste hindernis op.
Vlaggen
Een rode en een witte vlag moeten een rechte hindernis begrenzen en (minimaal) twee rode en twee witte vlaggen moeten een breedtehindernis begrenzen. De deelnemer dient de rode vlaggen altijd aan zijn rechterzijde te hebben en de witte vlaggen aan zijn linkerzijde.
Tijdopname
De tijd wordt opgenomen vanaf het ogenblik dat de combinatie de startlijn in de juiste richting passeert tot op het ogenblik dat de combinatie vanuit de juiste richting over de finish gaat.
Barrage
Als verschillende ruiters foutloos of met een gelijk aantal strafpunten eindigen, wordt een barrage gereden. Bij een barrage moeten de combinaties over enkele hindernissen springen, die eventueel verhoogd of verbreed zijn. Ook kunnen één of twee extra hindernissen worden toegevoegd. De ruiter met de minste fouten en de snelste tijd is de winnaar.
Hindernisfouten
Als hindernisfout wordt bijvoorbeeld aangemerkt als een combinatie een balk of blok afwerpt of het paard een hoef in de sloot plaatst. Een afgeworpen balk of blok wordt alleen als fout aangemerkt als de hindernis erdoor van hoogte of breedte is veranderd. Als bijvoorbeeld de onderste balk van een steilsprong wordt afgeworpen, geldt dit niet als fout.
Vergissing in het parcours
Er is sprake van een vergissing in een parcours wanneer de deelnemer het parcours niet aflegt volgens de tekening van het parcours. Om een vergissing te herstellen, moet de ruiter het parcours hervatten op de plaats waar de vergissing heeft plaatsgevonden. Als de vergissing niet hersteld wordt, volgt uitsluiting.
Val
Er is sprake van een val wanneer deelnemer en paard tijdens het parcours gescheiden worden. Bij sommige wedstrijden leidt een val tot uitsluiting. Is dit niet het geval, dan moet de volgende hindernis binnen 60 seconden gesprongen worden. Voor een val worden altijd strafpunten gegeven.
Overschrijden van de toegestane tijd
Een deelnemer die de toegestane tijd overschrijd, wordt volgens de regels van de betreffende wedstrijd gestraft. Bovendien geldt er een uiterste tijdslimiet. Wordt ook deze overschreden, dan volgt uitsluiting van de combinatie.
De bel
De bel wordt gebruikt om mededelingen aan de deelnemers te doen zoals:
- de deelnemer toe te staan de ring te betreden
- het startsignaal te geven
- de deelnemer te laten halthouden
- de deelnemer toestemming te geven na onderbreking het parcours te vervolgen
- aan te geven dat een deelnemer is uitgesloten (langdurig belsignaal)
Als een deelnemer niet aan het sein om halt te houden gehoorzaamd, kan hij worden uitgesloten. Ook het niet wachten op het belsignaal na een onderbreking in het parcours kan leiden tot uitsluiting.
Jury bij springwedstrijden
Bij springwedstrijden is bij een deelname tot maximaal 120 starts de aanwezigheid van drie springjuryleden verplicht. Bij meer dan 120 starts op één dag moeten vier springjuryleden worden ingeschakeld en bij meer dan 200 combinaties minimaal vijf springjuryleden. Als er een sloot in het parcours is opgenomen, moet hiervoor een extra springjurylid worden aangesteld. Als er maximaal 50 combinaties starten, zijn twee springjuryleden voldoende.
Groeten bij springwedstrijden
Iedere deelnemer is verplicht te groeten. Het heffen van de karwats of een nijging van het hoofd worden bij springwedstrijden als groet beschouwd.
Voorgeschreven kleding bij springwedstrijden
Op een wedstrijd behoort een combinatie keurig voor de dag te komen. Leden van verenigingen waar een verenigingstenue is ingesteld, moeten in dat tenue aan de wedstrijd deelnemen en het parcours verkennen. Daarnaast kleden ruiters zich in een zwart of blauw rij-jasje met een witte plastron / stropdas. Een blauwe of zwarte cap is verplicht. Een zweep is toegestaan, maar mag niet langer zijn dan 75 cm. Ook mag de ruiter in alle klassen sporen dragen. Voorwaarde is wel dat de punt naar beneden en naar buiten wijst. Voorts zijn laarzen, rijbroek en overhemd verplicht. Bij extreem zomerse temperaturen kan de jury beslissen dat de rij-jas niet verplicht is. Het is echter nooit toegestaan dat de deelnemers in een overhemdblouse, een pully of een poloshirt zonder mouwen in de wedstrijdarena verschijnen. Bij slecht weer kan de jury het dragen van een regenjas toestaan.
c) MILITARY - EVENTING
De Military is een wedstrijd waarbij de veelzijdigheid van ruiter en paard gedurende drie dagen op proef wordt gesteld. De naam military dateert van de tijd dat er nog prestatieproeven voor officieren en hun dienstpaarden werden uitgeschreven. Van deze paarden werd rust en gehoorzaamheid gevraagd tijdens de parade, moed en vaardigheid in het terrein tijdens een veldslag en voldoende conditie om de volgende dag tijdens de normale werkzaamheden weer fris aan te treden. Een military begint op de eerse dag met een dressuurproef; de tweede dag is voor de uithoudingsproef met als hoogtepunt de cross-country; de laatste dag is er een springparcours.
Dressuurproef
Bij de dressuurproef wordt van de paarden verwacht dat ze een regelmatige, gehoorzame en nauwkeurige proef laten zien, waarbij ze fris voorwaarts blijven met mooie, ruime bewegingen. Dit is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Een military-paard moet tijdens de uithoudingsproef juist op volle kracht presteren. Om dan toch bij de dressuurproef soepel en beheerst te zijn, vergt absolute gehoorzaamheid van het dier.
Uithoudingsproef
De uithoudingsproef begint met een wegparcours, dat in een vlot draftempo of een handgalop moet worden afgelegd (fase A). Het tweede onderdeel is de steeple.
Hierbij moeten de paarden in een hoog tempo een aantal hindernissen overwinnen (fase B). De lengte van een steeple varieert van 2 tot 4 km en de hindernissen bestaan meestal uit heggen. Bij dit onderdeel moeten de paarden een bepaald tempo halen. Het heeft geen zin om sneller te gaan dan dit tempo, omdat dat geen winstpunten oplevert. Na de steeple volgt het tweede wegparcours, dat is bedoeld om het paard weer op adem te laten kommen (fase C). De wegparcours A en C zijn samen tussen de 10 en 20 km lang. De ruiter moet deze afstand binnen een bepaalde tijd afleggen. Hij mag zelfs naast zijn paard gaan lopen als hij dat wil, om zijn paard zo veel mogelijk te sparen. Sneller rijden levert geen winstpunten op, langzamer rijden levert wel strafpunten op. De onderdelen A en C kunnen beschouwd worden als ‘opwarm-‘ en ‘afkoelperiode’ voor en na de steeple. Aan het einde van onderdeel C volgt een verplichte rust van tien minuten; het paard wordt dan door een dierenarts gecontroleerd. Slechts een fit paard mag deelnemen aan het laatste onderdeel: de cross-country (fase D).
* cross-country: dit betekent letterlijk ‘dwars door het terrein’ en daarom vinden we in een cross natuurlijke hindernissen, zoals hekken, sloten, muren en wallen. De hindernissen mogen ooit hoger zijn dan 1,2 meter. Veel van de hindernissen kunnen op verschillende manieren gesprongen worden, waarbij de moeilijkste weg de minste tijd kost. De moeilijkheid van de hindernissen ligt meestal niet in de hoogte, maar in de plaats waar de hindernis is neergezet, de combinatie van verschillende hindernissen of de afsprong. De lengte van een cross-country is ruim 7 km. Er geldt bij een cross-country een maximumtijd. Sneller rijden levert geen winstpunten op; langzamer rijden wel verliespunten. Om de borst en benen van het paard tijdens het springen over de hindernis te beschermen, worden deze vaak ingewreven met vaseline of uierzalf.
* hindernissen bij een cross-country: omdat een cross in de natuur gereden wordt, zijn de hindernissen anders dan bij een springparcours. Er wordt wel een parcours uitgezet, maar de bouwer zal vooral natuurlijke elementen gebruiken, die hij al dan niet aanpast.
1) Doodskist: deze hindernis is een klassieker. Heuvelafwaarts wordt een steilsprong aangereden, waarachter een sloot ligt. Daarna gaat het weer tegen de heuvel op, waarbij nog een hek genomen moet worden. Niet alleen de naam van deze hindernis is angstaanjagend, de combinatie moet ook over de nodige durf beschikken om haar goed te kunnen nemen.
2) Greppels: deze zullen onervaren paarden angst aanjagen. Het is daarom belangrijk dat de ruiter vol vertrouwen het paard naar de greppel toe rijdt.
3) Wallen: deze hindernissen vragen veel impuls, omdat het paard zich zeer moet inspannen om erboven op te komen. Op de top van de wal moet het weer in evenwicht komen voor het aan de afdaling kan beginnen.
4) Watersprong: afgezien van het probleem dat elk paard anders reageert op water, geldt bij een watersprong dat deze beheerst, maar energiek moet aangereden worden. Gaat u te snel, dan spat er zo veel water op dat een eventuele volgende hindernis niet te zien is.
* kleding bij de uithoudingsproef en de cross-country: bij de cross zijn crosshelmen en body-protectors verplicht. Meestal dragen de deelnemers hierbij een sweater in de clubkleuren.
Springparcours bij military
Tijdens het springparcours moet het paard laten zien dat het, ondanks de zware inspanning van de dag ervoor, nog fit genoeg is om een springparcours te rijden. Het paard mag echter pas aan dit onderdeel deelnemen nadat het in de ochtend aan een veterinaire keuring is onderworpen.
Het paard zoals wij dat nu in al zijn varianten kennen, is het resultaat van een lange evolutie. Het oudst bekende paard leefde zo’n 60 miljoen jaar geleden en had een schofthoogte van 25 tot 45 cm. Aan zijn voorbenen had het dier vier ontwikkelde tenen en aan zijn achterbenen drie. In de loop der eeuwen veranderde dit paardje echter ten gevolge van ingrijpende klimaatveranderingen. De voorvader van het paard was een typische alleseter die in tropische wouden een betrekkelijk beschut leven leidde. Door de klimaatveranderingen verdwenen deze wouden en maakten plaats voor uitgestrekte grasvlakten of steppen. Noodgedwongen paste het oerpaard zich aan het nieuwe leefmilieu aan en ontwikkelde zich tot een vegetarisch steppedier, een vluchtdier dat hoge snelheden moest kunnen bereiken. Hierbij gebruikte het alleen nog zijn middelste tenen, waardoor er steeds verdere reductie van de buitenste tenen optrad. De middenvoetsbeenderen vergroeiden tot de relatief stevige paardenhoef die wij nu kennen. Bovendien werd het paard aanzienlijk groter, de schedelinhoud nam toe en door de nieuwe eetgewoonten veranderde ook het gebit.
Maar niet alleen het klimaatwas belangrijk voor de evolutie van het paard, ook de mens heeft een doorslaggevende rol gespeeld. Vanaf het moment dat de mens het paard ging inzetten voor eigen gebruik, heeft hij door selectie en doelgerichte fokkerij de eigenschappen versterkt die voor hem nuttig waren. Hierdoor ontstonden verschillende typen paarden: trekpaarden, rijpaarden en lastpaarden.
BASISPRINCIPES
Goed paardrijden leer je niet door alleen maar boeken te lezen. Het is belangrijk de allereerste grondbeginselen van het paardrijden goed onder de knie hebben. Daarvoor is ten eerste een goede instructeur nodig. Verder is het uiteraard onmogelijk een onervaren ruiter op een jong paard op te leiden. U moet dus in de tweede plaats kunnen beschikken over een goed ingereden paard, zodat u het rijkunstig gevoel kunt ontwikkelen.
Juiste houding
Bij paardrijden is het enorm belangrijk dat een ruiter in de correcte klassieke houding kan blijven zitten zonder dat er spanningen in zijn lichaam (en daardoor in het paard) optreden. Dat heet onafhankelijke zit. Wanneer een ruiter onafhankelijk kan zitten, zal hij het paard niet in zijn bewegingen storen. Het paard reageert niet alleen op de ruiter, maar ook op situaties of vanuit zijn eigen temperament en stemmingen. Het is immers een levend dier. Juist wanneer een paard bokt of wegspringt, moet een ruiter die onafhankelijke zit kunnen handhaven.
Een ruiter heeft een goede houding, als hij rechtop zit en z’n schouders ontspannen naar achteren en naar beneden houdt. De ellebogen mogen niet uitsteken en de bovenarmen moeten losjes naar beneden hangen. De onderarmen vormen als het ware het verlangstuk van de teugels. U houdt uw handen rechtop en gesloten ongeveer een handbreedte boven de manenkam, met de duimen naar boven gericht en de knokkels naar voren. De polsen moeten ontspannen zijn, zodat u soepel de bewegingen van de paardenmond kunt volgen. Als de handen voortdurend meeveren met de paardenmond spreekt men van een ruiter met een stille hand. De teugels moeten altijd licht gespannen zijn. Ontspanning is de belangrijkste factor bij een goede houding, ook bij de benen: het bovenbeen en de knie liggen ontspannen aan het zadel, waarbij de stand van de knie niet mag veranderen.
Alleen zo krijgt het onderbeen een vaste ligging. Met het onderbeen wordt het grootste deel van de drijvende hulpen gegeven. Het hangt losjes naar beneden en ligt op of direct achter de singel. De bal van de voet steunt in de beugel en de hak is naar beneden gericht. De punt van de voet houdt u recht naar voren.
Voor een goede zit is de lengte van de beugelriem van groot belang. Voor het opstijgen krijgt de beugelriem de lengte van een uitgestrekte arm; de exacte lengte bepaalt u in het zadel. De beugel moet dan ongeveer 3 cm hoger liggen dan de hielnaald in de laars van de vrijhangende voet. Bij de juiste houding is een denkbeeldige lijn te trekken van het hoofd,
via de heupen naar de enkels. In veel maneges hangen spiegels om tijdens de les de houding te kunnen controleren.
Tempi en hulpen
Onder tempi verstaan we het aantel beenbewegingen waaruit een gang bestaat.
De stap is een gang in vier tempi, waarbij het paard steeds drie hoeven op de grond heeft. Het paard zet de benen in de volgende volgorde neer: linksachter, linksvoor, rechtsachter, rechtsvoor. Deze beweging noemen we lateraal, dat wil zeggen: met twee paardenbenen aan dezelfde zijde. Door voorwaartsaandrijvende gewrichts- en beenhulpen te geven en met uw handen iets na te geven, rijdt u in stap aan. U kunt de stap ruimer maken door op het moment waarop een achtervoet van het paard naar voren gaat, met uw been achter de singel te werken. Het gaat erom de stap zuiver en regelmatig te houden.
De draf is een gang in twee tempi, waarbij het paard zijn benen diagonaal verplaatst met een zweefmoment. De volgorde is bijvoorbeeld linksachter gelijktijdig met rechtsvoor; zweefmoment; rechtsachter gelijktijdig met linksvoor. De hulpen voor het aandrijven in de draf zijn in principe hetzelfde als voor de stap, alleen iets sterker. Door het paard met het kruis en de benen ritmisch voorwaarts te drijven geeft de ruiter het tempo aan. De ruiter kan in de draf doorzitten of lichtrijden. Bij het doorzitten in de draf blijft de ruiter in het zadel zitten, bij het lichtrijden komt de ruiter uit het zadel op het moment dat het paard een van de achterbenen optilt.
De galop is een gang in drie tempi. Om een goede balans in de wendingen te hebben, kan een paard in de linker- of de rechtergalop gaan. In d rechtergalop is de beenzetting als volgt: linksachter, rechtsachter en linksvoor gelijktijdig, rechtsvoor, zweefmoment. In de linkergalop is dit precies andersom. Het beste is in een hoek aan te galopperen, omdat dan het paard vrijwel niet in de verkeerde galop kan aanspringen. Om aan te galopperen geeft de ruiter vooral aanwijzingen met zijn zit. Het gewricht moet op de binnen-zitbeenknobbel rusten. Het kruis wordt gespannen en tegelijkertijd wordt het zitvlak naar voren geschoven. Het binnenbeen blijft op zijn plaats en het buitenbeen wordt achter de singel gelegd. Wanneer het paard zich verheft, geeft de ruiter met de teugel iets na.
Rijbaan, figuren en regels
Een rijbaan bestaat uit twee korte en twee lange zijden. De afmetingen zijn 20 bij 40 of 20 bij 60 meter. Op vaste plaatsen rond de rijbaan worden letters geplaatst om bepaalde punten aan te geven. Die rijbaanletters zijn A, F, B, M, C, H, E, K, D, X en G. De volgorde van deze letters kan je het best onthouden aan de hand van het volgende ezelsbruggetje: Alle Franse Boeren Met Centen Hebben Een Koe Door X Gemolken. De zijde van het paard die naar het midden van rijbaan is gericht, noemen we de binnenzijde, de andere zijde de buitenzijde. Op die manier onderscheiden we ook de binnen- en buitenteugel, het binnen- en buitenbeen enzovoort. Het pad langs de wanden van de rijbaan heet de hoefslag. Ongeveer anderhalve meter van de wand ligt nog een tweede hoefslag, de binnenhoefslag.
In een rijbaan kunt u een groot aantal figuren rijden. Bepaal eerst welke figuur u wilt gaan rijden en op welk punt van de rijbaan.
Als meer mensen op dezelfde tijd gebruik maken van de rijbaan, zullen ze rekening moeten houden met elkaar. Hier volgen een paar rijbaanregels:
- als er niet op dezelfde hand wordt gereden, hebben ruiters die op de linkerhand rijden altijd voorrang.
- De hoefslag is als het ware de ‘hoofdweg’ van de rijbaan. Als u hier langzaam rijdt, houdt u iedereen op. Wil u uw paard bijvoorbeeld tussendoor aan een langere teugel laten stappen, ga dan naar de binnenhoefslag.
- Rijd nooit te dicht op een ander paard.
a) DRESSUUR
In een dressuurwedstrijd gaat het erom of een ruiter zijn paard onder controle heeft en de vereiste oefeningen nauwkeurig kan uitvoeren. Bovendien wordt beoordeeld of paard en ruiter en netjes uitzien; hiervoor krijgt u onder de noemer 'verzorging' een aparte score. Het paard moet daarom keurig gepoetst zijn, de manen ingevlochten, en de ruiter moet de voorgeschreven kleding dragen. Vergeet ook het harnachement niet schoon te maken.
Verschillende klassen
Paard en ruiter kunnen op verschillende niveaus aan wedstrijden deelnemen. De basis wedstrijdsport beslaat alleen landelijke wedstrijden. Deze wedstrijden zijn verdeeld in verschillende klasse. De combinatie paard en ruiter kan deelnemen in de klasse:
- B (begin)
- L1 en L2 (licht)
- M1 en M2 (midden)
- Z1 en Z2 (zwaar)
1) Begin
In deze klasse wordt van de ruiter verwacht dat deze het paard redelijk in de hand heeft, dat het paard normaal reageert op de hulpen van de ruiter en dat het paard ontspanning en vertrouwen uitstraalt. Het paard is nageeflijk op de hand van de ruiter (het ontspannen van nek- en kaakgewricht). De voorwaartse drang moet ten alle tijde behouden worden onder controle van de ruiter.
2) Licht
3) Midden
In de klasse midden dient een horizontaal evenwicht getoond te worden. Overgangen die direct zijn, dus niet meer progressief, worden hoger beloond.
4) Zwaar
De overgangen moeten direct uitgevoerd worden. De nadruk ligt op het voorwaarts gaan en de verzamelde gangen. In de Z2-klasse, de hoogste klasse van de basissport, wordt een paard verwacht dat volledig aan de hulpen staat, met daarbij het evenwicht meer op de achterhand. Oefeningen dienen zeer exact uitgevoerd te worden.
Losrijterrein
Een vereniging moet voor deelnemers aan dressuurwedstrijden een losrijterrein beschikbaar stellen van ten minste 525 m² (bij voorkeur 35 meter lang en 15 meter breed). Het is heel belangrijk om het paard voor een wedstrijd goed los te rijden. Alleen een soepel en warmgelopen paard zal de oefeningen goed kunnen uitvoeren. Het is niet nodig om de hele proef alvast door te nemen of de punten waarmee het paard moeite heeft nog eens uitvoerig te oefenen. Het gaat erom door middel van draven, voltes en andere oefeningen de spieren van zijn rug en hals los te maken. Het heeft geen enkele zin om het dier al moe te maken voor de wedstrijd is begonnen.
Dressuurring
Een dressuurring is 20 x 40 meter voor de klassen Begin, Licht en Midden. Voor de klasse Zwaar moet een ring de afmetingen 20 x 60 meter hebben. In een dressuurring van 20 x 60 meter staan meer letters dan in een normale rijbaan. Aan de linkerkant staan de letters F, P, B, R en M en aan de rechterkant de letters K, V, E, S en H. Op de A-C-lijn bevinden zich de denkbeeldige letters D, L, X, I en G.
Dressuurproeven
10= uitmuntend, 9= zeer goed, 8= goed, 7= tamelijk goed, 6= bevredigend, 5= voldoende, 4= onvoldoende, 3= tamelijk slecht, 2= slecht, 1= zeer slecht, 0= niet uitgevoerd.
Voor de beoordeling is de wijze van uitvoering het belangrijkste. De punten waarop gelet wordt, zijn: de impuls; het gereden zijn in het algemeen en de oplettendheid en het vertrouwen van het paard; de houding en de zit van de ruiter; het effect van de hulpen; de verzorging van het geheel. In de klassen Begin en Licht is het gebruik van sporen en een zweep toegestaan. In de klassen Midden en Zwaar zijn sporen verplicht, een zweep echter is verboden. Een voorbeeld van een dressuurproef uit de klasse Midden kan je achteraan dit werk vinden.
Jury bij dressuurwedstrijden
Juryleden zijn mensen die officieel erkend zijn en afhankelijk van hun bevoegdheden voorkomen op een officiële lijst voor de betreffende discipline. Bij dressuurwedstrijden worden de klasse Zwaar door ten minste twee en ten hoogste drie juryleden beoordeeld.
Na de wedstrijd geeft de jury aan iedere deelnemer een juryrapport, waarin de verleende punten per onderdeel staan en de algemene indruk, die een combinatie heeft gemaakt.
Ringmeester
Een ringmeester is verantwoordelijk voor de gang van zaken in de ring. Tevens moet hij ervoor zorgen dat het tijdschema dat in het dagprogramma vermeld staat, wordt aangehouden. Voor de deelnemers is het tijdschema van belang, omdat zij zich ernaar kunnen richten en bijvoorbeeld niet te vroeg of te laat met het warmlopen beginnen.
Groeten bij dressuurwedstrijden
Bij het halthouden voor de jury neemt de deelnemer de teugels en eventueel zweep in de linkerhand. De rechterhand wordt naar beneden achter het dijbeen gebracht en de deelnemer neigt met het hoofd. Als er meerdere juryleden zijn, hoeft de ruiter alleen de voorzitter van de jury te begroeten.
Tenzij een verenigingstenue wordt gedragen, moeten amazones en ruiters in de dressuurring verschijnen in:
- een witte, beige of gele rijbroek
- een bijpassende witte of gele plastron of stropdas
- een paar witte handschoenen
- een paar zwarte rijlaarzen
- een cap, hoge hoed of bolhoed
b) SPRINGEN
Doel
Bij de springsport probeert de ruiter zo snel mogelijk een hindernisparcours af te leggen met zijn paard, zonder springbalken van de hindernissen te stoten. Een trainingsmethode zoals cavalettiwerk is een zeer goede voorbereiding voor het springen en terreinrijden. Het paard leert in evenwicht te gaan met de ruiter op zijn rug, oplettend te zijn en de afstanden nauwkeurig te schatten. Dit is tevens een goede oefening voor het ontwikkelen van een juiste springhouding. Na een basisscholing moet het paard langzaam bekendgemaakt worden met het soort hindernissen waar het in het parcours mee te maken krijgt. Eerst moet het die sprongen laag leren springen en langzaam maar zeker kunnen ze steeds hoger of breder gemaakt worden. In het begin moet het paard twee hele belangrijke dingen leren. Het moet leren basculeren (hoofd, hals en rug leren rond te maken) en leren om zijn afzet te bepalen, de basispassen te verlengen of te verkleinen naar de hindernis toe.
Klasse-indeling
- Aspiranten = max. 90 cm
- Beginnelingen = max. 1m
- Licht = 1,10 meter
- Midden = 1,20 meter
- Zwaar = 1,30 meter.
De bij deze wedstrijd behaalde winstpunten bepalen of een combinatie in een hogere klasse mag deelnemen. In grote lijnen worden de wedstrijden onderverdeeld in A- en C-wedstrijden:
Bij de A-wedstrijden gaat het vooral om de vaardigheid waarmee wordt gesprongen. De fouten op de hindernissen zijn hier doorslaggevend. Als verschillende ruiters foutloos of met een gelijk aantal strafpunten eindigen, wordt een barrage gereden.
Bij C-wedstrijden is de snelheid de beslissende factor. Gemaakte fouten worden direct omgerekend in strafseconden.
Rubriek
Een rubriek is een afgerond gedeelte van een wedstrijd, aan het einde waarvan een klassement moet worden opgemaakt.
Losrijden en inspringen
Afmetingen van de losrij- en inspringterreinen
De afmetingen van een inspringterrein in de open lucht moeten minimaal 15 x 35 meter zijn. De losrij- en inspringruimte bij een concours hippique en een indoorwedstrijd moet minimaal 15 meter breed zijn en een oppervlakte hebben van minimaal 400 m². Op een losrijterrein moeten ten minste één rechte hindernis en één breedtehindernis aanwezig zijn.
Afmetingen van de springterreinen
De oppervlakte van een buitenterrein moet ten minste 3200 m² zijn; de korte zijden moeten minimaal 40 meter zijn. Voor wedstrijden voor ponyruiters is de voorgeschreven oppervlakte minimaal 2400 m². Bij een indoorwedstrijd en een concours hippique zijn de afmetingen 1200 m² met een minimale breedte van 20 meter.
Parcours
Het parcours is de weg die een deelnemer van het passeren van de startvlaggen tot het passeren van de finishvlaggen, moet afleggen om een rubriek te rijden. De hindernissen in een parcours zijn genummerd in een volgorde waarin ze moeten worden gesprongen (met uitzondering van enkele bijzondere springwedstrijden, waarbij de deelnemer zelf de volgorde mag bepalen).
Parcours verkennen
De deelnemers aan een wedstrijd krijgen voor de wedstrijd één maal de kans te voet en in de voorgeschreven kleding het parcours te verkennen. Het is verboden de ring in stalkledij te betreden. Tijdens de verkenning van het parcours kunnen de deelnemers de hindernissen bekijken en vervolgens voor zichzelf bepalen hoe zij op de sprongen zullen aanrijden. Hierbij houden ze rekening met het aantal punten per hindernis, de capaciteiten van het paard, het soort bodem waarop gereden wordt, de grootte van de hindernissen en het parcours in het algemeen.
Parcoursbouwer
Hors concours
Hors concours betekent buiten mededinging. Een combinatie die hors concours start, mag niet in de uitslag van de rubriek worden opgenomen en ook niet in aanmerking komen voor een prijs of voor toekenning van wedstrijdpunten. De combinatie mag ook geen barrage rijden, hoe goed ze ook gereden heeft.
Soorten hindernissen
1) Enkelvoudige hindernissen
Een enkelvoudige hindernis bestaat uit één hindernis. De twee belangrijkste enkelvoudige hindernissen zijn de hoogtesprong, zoals de steilsprong, en de breedtesprong, zoals de oxer.
2) Meervoudige hindernissen
Hindernissen die bestaan uit meerdere onderdelen noemen we meervoudige hindernissen. Een driesprong bijvoorbeeld wordt als één sprong gerekend, maar bestaat uit drie sprongen. Meervoudige hindernissen hebben dan ook één nummer; de respectievelijke onderdelen worden aangegeven met letters (A, B, C). Weigert een paard op één van de onderdelen van een hindernis, dan moet de hele sprongcombinatie worden overgedaan.
3) Hoogtesprong
* steilsprong : een hindernis die gebouwd is in het verticale vlak. Er kunnen bijvoorbeeld verschillende balken of planken boven elkaar zijn aangebracht. De steilsprong is het schoolvoorbeeld van een hoogtesprong.
* muur : een hoogtesprong die opgebouwd is uit blokken. De moeilijkheid van deze sprong wordt verhoogd door het feit dat het paard de landingsplaats niet kan zien.
4) Breedtesprong
Een breedtesprong is een hindernis die gebouwd is in het horizontale vlak. Het paard moet niet alleen een bepaalde hoogte, maar ook een zekere breedte overwinnen. Tot de breedtesprongen behoren de verschillende soorten oxers en de triple bar.
* oxer : een hindernis waarbij het paard een bepaalde hoogte enbreedte moet overwinnen. Zijn de hoogste bomen van het voor- en achtervlak gelijk, dan spreken we van een vierkante oxer. Ligt de achterste boom hoger dan de hoogste boom van het voorvlak, dan noemen we deze hindernis een oplopende oxer. Oplopende en aflopende hindernissen zijn voor een paard eenvoudiger te nemen dan evenwijdige, omdat het gedurende de sprong zowel de hoogte als de breedte moet handhaven. Ook al bestaat een oxer uit verschillende onderdelen, het is een enkelvoudige hindernis en deze moet dus in één sprong genomen worden.
* triple bar : een hindernis die bestaat uit achter elkaar geplaatste bomen, waarbij de volgende steeds iets hoger is dan de voorgaande. De triple bar moet in één sprong genomen worden. Een variant op de triple bar is de hog's back, waarbij de eerste en de derde boom even hoog zijn en de middelste het hoogste punt van de sprong vormt.
5) Sloot
De sloot is meestal 2 tot 4 m breed en 10 tot 15 cm diep. Een sloot is alleen toegestaan in het parcours als deze onder het maaiveld wordt aangebracht. De sloot onderscheidt zich van andere hindernissen door het feit dat het paard bij het verkeerd springen van de hindernis in het water belandt. Hoe het paard op water reageert, is bij deze hindernis van belang. Aan de afzetzijde van de sloot mag een boom of een appèl (heg of muurtje) in de grond verankerd, aangebracht worden. Dit appèl op de grond mag niet hoger zijn dan 50 cm. De landingszijde moet afgebakend worden door een houten lat of ander adequaat materiaal, bij voorkeur wit, zodat de jury gemakkelijk kan vaststellen of het paard er zijn hoefafdruk op heeft achtergelaten. De houten lat moet aan de rand van het water worden geplaatst, stevig verankerd in de grond.
6) Joker
Vlaggen
Een rode en een witte vlag moeten een rechte hindernis begrenzen en (minimaal) twee rode en twee witte vlaggen moeten een breedtehindernis begrenzen. De deelnemer dient de rode vlaggen altijd aan zijn rechterzijde te hebben en de witte vlaggen aan zijn linkerzijde.
Tijdopname
De tijd wordt opgenomen vanaf het ogenblik dat de combinatie de startlijn in de juiste richting passeert tot op het ogenblik dat de combinatie vanuit de juiste richting over de finish gaat.
Barrage
Als verschillende ruiters foutloos of met een gelijk aantal strafpunten eindigen, wordt een barrage gereden. Bij een barrage moeten de combinaties over enkele hindernissen springen, die eventueel verhoogd of verbreed zijn. Ook kunnen één of twee extra hindernissen worden toegevoegd. De ruiter met de minste fouten en de snelste tijd is de winnaar.
Hindernisfouten
Als hindernisfout wordt bijvoorbeeld aangemerkt als een combinatie een balk of blok afwerpt of het paard een hoef in de sloot plaatst. Een afgeworpen balk of blok wordt alleen als fout aangemerkt als de hindernis erdoor van hoogte of breedte is veranderd. Als bijvoorbeeld de onderste balk van een steilsprong wordt afgeworpen, geldt dit niet als fout.
Vergissing in het parcours
Er is sprake van een vergissing in een parcours wanneer de deelnemer het parcours niet aflegt volgens de tekening van het parcours. Om een vergissing te herstellen, moet de ruiter het parcours hervatten op de plaats waar de vergissing heeft plaatsgevonden. Als de vergissing niet hersteld wordt, volgt uitsluiting.
Val
Overschrijden van de toegestane tijd
Een deelnemer die de toegestane tijd overschrijd, wordt volgens de regels van de betreffende wedstrijd gestraft. Bovendien geldt er een uiterste tijdslimiet. Wordt ook deze overschreden, dan volgt uitsluiting van de combinatie.
De bel
De bel wordt gebruikt om mededelingen aan de deelnemers te doen zoals:
- de deelnemer toe te staan de ring te betreden
- het startsignaal te geven
- de deelnemer te laten halthouden
- de deelnemer toestemming te geven na onderbreking het parcours te vervolgen
- aan te geven dat een deelnemer is uitgesloten (langdurig belsignaal)
Als een deelnemer niet aan het sein om halt te houden gehoorzaamd, kan hij worden uitgesloten. Ook het niet wachten op het belsignaal na een onderbreking in het parcours kan leiden tot uitsluiting.
Jury bij springwedstrijden
Bij springwedstrijden is bij een deelname tot maximaal 120 starts de aanwezigheid van drie springjuryleden verplicht. Bij meer dan 120 starts op één dag moeten vier springjuryleden worden ingeschakeld en bij meer dan 200 combinaties minimaal vijf springjuryleden. Als er een sloot in het parcours is opgenomen, moet hiervoor een extra springjurylid worden aangesteld. Als er maximaal 50 combinaties starten, zijn twee springjuryleden voldoende.
Iedere deelnemer is verplicht te groeten. Het heffen van de karwats of een nijging van het hoofd worden bij springwedstrijden als groet beschouwd.
Voorgeschreven kleding bij springwedstrijden
Op een wedstrijd behoort een combinatie keurig voor de dag te komen. Leden van verenigingen waar een verenigingstenue is ingesteld, moeten in dat tenue aan de wedstrijd deelnemen en het parcours verkennen. Daarnaast kleden ruiters zich in een zwart of blauw rij-jasje met een witte plastron / stropdas. Een blauwe of zwarte cap is verplicht. Een zweep is toegestaan, maar mag niet langer zijn dan 75 cm. Ook mag de ruiter in alle klassen sporen dragen. Voorwaarde is wel dat de punt naar beneden en naar buiten wijst. Voorts zijn laarzen, rijbroek en overhemd verplicht. Bij extreem zomerse temperaturen kan de jury beslissen dat de rij-jas niet verplicht is. Het is echter nooit toegestaan dat de deelnemers in een overhemdblouse, een pully of een poloshirt zonder mouwen in de wedstrijdarena verschijnen. Bij slecht weer kan de jury het dragen van een regenjas toestaan.
c) MILITARY - EVENTING
De Military is een wedstrijd waarbij de veelzijdigheid van ruiter en paard gedurende drie dagen op proef wordt gesteld. De naam military dateert van de tijd dat er nog prestatieproeven voor officieren en hun dienstpaarden werden uitgeschreven. Van deze paarden werd rust en gehoorzaamheid gevraagd tijdens de parade, moed en vaardigheid in het terrein tijdens een veldslag en voldoende conditie om de volgende dag tijdens de normale werkzaamheden weer fris aan te treden. Een military begint op de eerse dag met een dressuurproef; de tweede dag is voor de uithoudingsproef met als hoogtepunt de cross-country; de laatste dag is er een springparcours.
Dressuurproef
Bij de dressuurproef wordt van de paarden verwacht dat ze een regelmatige, gehoorzame en nauwkeurige proef laten zien, waarbij ze fris voorwaarts blijven met mooie, ruime bewegingen. Dit is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Een military-paard moet tijdens de uithoudingsproef juist op volle kracht presteren. Om dan toch bij de dressuurproef soepel en beheerst te zijn, vergt absolute gehoorzaamheid van het dier.
Uithoudingsproef
Hierbij moeten de paarden in een hoog tempo een aantal hindernissen overwinnen (fase B). De lengte van een steeple varieert van 2 tot 4 km en de hindernissen bestaan meestal uit heggen. Bij dit onderdeel moeten de paarden een bepaald tempo halen. Het heeft geen zin om sneller te gaan dan dit tempo, omdat dat geen winstpunten oplevert. Na de steeple volgt het tweede wegparcours, dat is bedoeld om het paard weer op adem te laten kommen (fase C). De wegparcours A en C zijn samen tussen de 10 en 20 km lang. De ruiter moet deze afstand binnen een bepaalde tijd afleggen. Hij mag zelfs naast zijn paard gaan lopen als hij dat wil, om zijn paard zo veel mogelijk te sparen. Sneller rijden levert geen winstpunten op, langzamer rijden levert wel strafpunten op. De onderdelen A en C kunnen beschouwd worden als ‘opwarm-‘ en ‘afkoelperiode’ voor en na de steeple. Aan het einde van onderdeel C volgt een verplichte rust van tien minuten; het paard wordt dan door een dierenarts gecontroleerd. Slechts een fit paard mag deelnemen aan het laatste onderdeel: de cross-country (fase D).
* cross-country: dit betekent letterlijk ‘dwars door het terrein’ en daarom vinden we in een cross natuurlijke hindernissen, zoals hekken, sloten, muren en wallen. De hindernissen mogen ooit hoger zijn dan 1,2 meter. Veel van de hindernissen kunnen op verschillende manieren gesprongen worden, waarbij de moeilijkste weg de minste tijd kost. De moeilijkheid van de hindernissen ligt meestal niet in de hoogte, maar in de plaats waar de hindernis is neergezet, de combinatie van verschillende hindernissen of de afsprong. De lengte van een cross-country is ruim 7 km. Er geldt bij een cross-country een maximumtijd. Sneller rijden levert geen winstpunten op; langzamer rijden wel verliespunten. Om de borst en benen van het paard tijdens het springen over de hindernis te beschermen, worden deze vaak ingewreven met vaseline of uierzalf.
* hindernissen bij een cross-country: omdat een cross in de natuur gereden wordt, zijn de hindernissen anders dan bij een springparcours. Er wordt wel een parcours uitgezet, maar de bouwer zal vooral natuurlijke elementen gebruiken, die hij al dan niet aanpast.
1) Doodskist: deze hindernis is een klassieker. Heuvelafwaarts wordt een steilsprong aangereden, waarachter een sloot ligt. Daarna gaat het weer tegen de heuvel op, waarbij nog een hek genomen moet worden. Niet alleen de naam van deze hindernis is angstaanjagend, de combinatie moet ook over de nodige durf beschikken om haar goed te kunnen nemen.
2) Greppels: deze zullen onervaren paarden angst aanjagen. Het is daarom belangrijk dat de ruiter vol vertrouwen het paard naar de greppel toe rijdt.
3) Wallen: deze hindernissen vragen veel impuls, omdat het paard zich zeer moet inspannen om erboven op te komen. Op de top van de wal moet het weer in evenwicht komen voor het aan de afdaling kan beginnen.
4) Watersprong: afgezien van het probleem dat elk paard anders reageert op water, geldt bij een watersprong dat deze beheerst, maar energiek moet aangereden worden. Gaat u te snel, dan spat er zo veel water op dat een eventuele volgende hindernis niet te zien is.
* kleding bij de uithoudingsproef en de cross-country: bij de cross zijn crosshelmen en body-protectors verplicht. Meestal dragen de deelnemers hierbij een sweater in de clubkleuren.
Springparcours bij military
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
I.
I.
Verschillende klassen
Paard en ruiter kunnen op verschillende niveaus aan wedstrijden deelnemen. De basis wedstrijdsport beslaat alleen landelijke wedstrijden. Deze wedstrijden zijn verdeeld in verschillende klasse. De combinatie paard en ruiter kan deelnemen in de klasse:
- B1 en B2 (begin)
- L1 en L2 (licht)
- M1 en M2 (midden)
- Z1 en Z2 (zwaar)
B1 en B2: Er is alleen B zonder cijfer, de klasses L, M en Z kennen wel een eerste en tweede deel.
16 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Verschillende klassen
Paard en ruiter kunnen op verschillende niveaus aan wedstrijden deelnemen. De basis wedstrijdsport beslaat alleen landelijke wedstrijden. Deze wedstrijden zijn verdeeld in verschillende klasse. De combinatie paard en ruiter kan deelnemen in de klasse:
- B1 en B2 (begin)
De klasse B2 betstaat niet. l2 m2 z2 enzo wel
17 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
leuk werkstuk hoor!!!
ik kan het goed gebruiken voor maatschappijleer we moeten dan een werkstuk maken over sport.
trouwens ben jij een jongen of een meisje?
groetjes
moi(ashley)
20 jaar geleden
AntwoordenT.
T.
dag laurence! goeie bespreking!!! op welke school heb je die gemaakt??
19 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
nog een tipje misschien kan je er ook paardenrennen bij doen
floor
18 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
ik heb er super veel aan gehad
18 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Hallo, Ik vind dit een heel goed werkstuk. Ik heb alleen een vraagje. Welke bron heb je gebreukt voor de informatie over dressuur en springen? Stuur mij a.u.b zo snel mogelijk het antwoord, want het is wel van belang. Groetjes Louisan
17 jaar geleden
Antwoorden