Inhoudsopgave: titelpagina. inhoudsopgave. hoofdstuk 1. inleiding. hoofdstuk 2. de geschiedenis. hoofdstuk 3. heksen en machthebbers. hoofdstuk 4. onrust in de christelijke kerk. hoofdstuk 5. magie in de 16e en 17e eeuw. hoofdstuk 6. de beschuldigingen. hoofdstuk 7. de ‘heksenhamer’. hoofdstuk 8. de tegenstanders en de einde van het vervolging. hoofdstuk 9. de slachtoffers. hoofdstuk 10 (slot). Heksen nu (witte en zwarte). bronnen. logboek.
Hoofdstuk 1. Inleiding. Heksen en heksenvervolgingen worden meestal in verbinding gebracht met de middeleeuwen. De grootste heksenvervolgingen vonden in Europa echter na 1500 plaats. Heks is één van de vele namen voor diegenen die zich met duivelse praktijken bezig hielden. Het begrip ‘toverij’ omschrijft waarschijnlijk beter alle activiteiten die op hekserij betrekking hebben. Mannen werden vaak aangeduid als tovenaar en vrouwen als tovenares en niet als heksenmeester of heks. In alle gevallen is er sprake van contact met de duivel. Wie er ook van beschuldigd werden van contacten met de duivel, waren de ketters. De publicatie van het boek De Heksenhamer, Malleus Maleficarum, in 1487 was de aanleiding voor een toename van de heksenprocessen.
Ook zonder dat mensen echt bewijzen hadden, geloofden ze in toverkunst. Men nam aan dat heksen bestonden en dat ze konden toveren. Mensen die hiertegen protesteerden werden niet geloofd en zelf vaak voor heks uitgemaakt. Bijna iedereen weet wel iets over heksen. Ze komen voor in sprookjes en in griezelverhalen. Heksen zijn daarin over het algemeen enge oude vrouwen die kunnen toveren. Heksen zijn gemeen en eng. Daarom schelden we nu ook nog mensen (meisjes en vrouwen) uit voor 'heks'. De vraag is 'bestaan heksen echt?' Daarop bestaan twee antwoorden. * Ja, heksen bestaan echt. Er zijn tegenwoordig mensen in Nederland die zich heks noemen. Dat zijn echter over het algemeen geen enge oude vrouwtjes en zij kunnen niet 'toveren'. Het zijn vaak vrouwen (en mannen!) die een studie hebben gemaakt van de werking van planten en kruiden. Zij willen over het algemeen 'goed' doen. Behalve in Europa zijn er ook in andere werelddelen mannen en vrouwen die zich bezig houden met 'tovenarij'. Maar die vallen hier eigenlijk buiten. We zijn die mensen 'heks' gaan noemen, omdat we ze vergelijken met de verhalen van vroeger over heksen en hekserij. * Nee, er bestaan geen heksen. In de vijftiende en zestiende eeuw dachten veel mensen dat heksen mensen waren die een verbond met de duivel hadden gesloten. Heksen, zo dacht men, waren handlangers van de duivel en deden in zijn naam allerlei boosaardige dingen. Ze betoverden mensen, dieren en planten en zorgden ervoor dat mensen gingen twijfelen aan het bestaan van God. Vroeger werd er, als er iets verkeerd ging, bijvoorbeeld een miskraam, de plotselinge dood van een mens of dier of een mislukte oogst, gezocht naar iemand die dat op zijn of haar geweten kon hebben. Zo iemand noemen we een 'zondebok'. Ook nu nog zijn er 'zondebokken'. Mensen worden vervolgd om dingen waar ze geen schuld aan hebben. Een heel bekend voorbeeld zijn de joden in Nazi-Duitsland (1933 - 1945).
Hoofdstuk 2. De geschiedenis. Heksenvervolgingen kwamen al lang geleden voor. Mensen werden beschuldigd van kwaad doen door middel van tovenarij of wel magie. Dat betekende (volgens de mensen toen) dat ze door middel van toverkunst andere mensen ziek maakten of zelfs doodden. Ze zouden ook dieren kunnen doden en oogsten doen mislukken. Vaak werden die mensen ook beschuldigd van het feit dat ze een verkeerd idee hadden van het christelijke geloof. Wat zeer van belang was (zo'n 500 jaar geleden rond 1500) dat iedereen in West-Europa christelijk moest zijn. De paus was de baas van alle christenen. Alles wat hij zei over het geloof was als een wet die iedereen moest gehoorzamen. Als je dat niet deed werd je 'ketter' genoemd. En dat was heel erg. Je mocht dan niet meer met andere mensen omgaan. Je stond niet alleen buiten de kerk, maar ook buiten de maatschappij. Als ketter kon je zomaar gevangen genomen worden. Als je niet toegaf dat je verkeerd had gedaan, werd je levend verbrand. In de loop der eeuwen veranderde de kerk een aantal keren van gedachte: * In de achtste eeuw stelde de kerk dat iedereen in het bestaan van heksen geloofde een ketter was. * In de vijftiende eeuw gold precies het tegenovergestelde: iedereen die niet in heksen geloofde was een ketter. Bovendien was ook elke heks automatisch een ketter. Vanaf de 15de eeuw werden er in Europa tienduizenden heksen verbrand. Zij werden beschouwd als geheime duivelaanbidders die zich tijdens nachtelijke rituelen overgaven aan vleselijke lusten en kannibalisme. De angst voor demonische invloeden nam in de loop der eeuwen sterk toe, zodat de ketters er ook van werden beschuldigd dat zij de duivel en zijn trawanten dienden. Een van de meest hardnekkige ketterse sekten waren de Waldenzen. Zij werden rond 1173 gesticht door Petrus Waldus, een rijke koopman uit Lyon. Hij baseerde zich op een tekst in Mattheüs (19:21): 'Indien ge volmaakt wilt zijn, verkoop dan al wat ge bezit en geef het aan de armen...' Waldus volgde deze raad op en begon de armoede te prediken. Toen de aartsbisschop daar een stokje voor wilde steken, deed hij een beroep op de Heilige Stoel. Maar de paus liet zich niet vermurwen, zodat Waldus zich gedwongen zag hem de rug toe te keren. Zijn aanhangers vermenigvuldigden zich ook buiten Frankrijk en presenteerden zich met enig recht als de ware christenen: ze verworpen de liederlijke levenswijze van de geestelijkheid zonder de gevestigde leerstukken in twijfel te trekken. De Waldenzen werden dringend opgeroepen zich vrijwillig te melden en al hun medeplichtigen aan te geven. In 1252 gaf paus Innocentius IV zijn inquisiteurs toestemming om vermeende ketters door middel van ingenieuze martelwerktuigen tot een bekentenis te dwingen. Ketters die slechts met moeite berouw toonden, werden levenslang in een kerker opgesloten waar ze 'op het water van droefheid en het brood van ellende' vergiffenis van God konden verkrijgen. Lichtere gevallen kregen een 'alternatieve' straf opgelegd. Zij moesten zich bijvoorbeeld regelmatig in alle kerken van de stad laten afranselen of ze moesten tien lange pelgrimstochten voltooien. Verstokte ketters werden overgeleverd aan de wereldlijke autoriteiten om te worden verbrand. Aan het begin van de 14de eeuw werden ook de invloedrijke orde der Tempeliers als een duivelse sekte ontmaskerd. Dat was te danken aan de hebzucht van Philips IV de Goede, die zich de bezittingen van de orde toe eigende. De gearresteerde Tempeliers bekenden onder meer dat zij regelmatig op het crucifix spuwden en een geheimzinnige kat vereerden, maar er waren ook velen die de brandstapel prefereerden. Onder druk van Philips zag paus Clemens zich gedwongen de orde te ontbinden. Hoofdstuk 3. Heksen en de machthebbers. Voor het jaar 1500 bestond er een verschil tussen 'ketters' en 'heksen’. Ketters waren mensen die, volgens de kerk, op een verkeerde manier in God geloofden. Heksen waren mensen die ervan beschuldigd werden kwaad te doen in opdracht van de duivel. Veel mensen dachten dat de heksen dan ook 'gelovigen' waren van een ander soort godsdienst. Volgens de mensen die op de heksen gingen jagen was die andere godsdienst bedoeld om de duivel te aanbidden. De duivel was (zo zei men) verantwoordelijk voor alle ellende en al het kwaad in de wereld. Als de mensen iets verkeerds deden werden ze door God gestraft. De straf was dat God de duivel zijn gang liet gaan. Als de gelovige mensen iets goeds wilden doen, dan moesten ze beginnen alle aanhangers van de duivel wegjagen of doden. In het begin werden beschuldigingen van tovenarij door de machthebbers niet serieus genomen. Wat moest je met een boer die zei dat zijn koe gedood was door tovenarij? De man vertelde dat het beest de dag ervoor nog gezond leek en nu dood in de wei lag. Een getuige vertelde dat hij een oude vrouw die voorbij was gelopen 'vreemd' naar het beest had zien kijken. Misschien zei die man maar wat en had hij zelf slecht voor het dier gezorgd. Er waren in die tijd twee soorten machthebbers. Aan de ene kant stond de zogenaamde 'wereldlijke overheid'. Dat waren de koning en zijn dienaren in de dorpen en steden; aan de andere kant stond de kerk, onder leiding van de paus in Rome. Het was de kerk die in het begin hekserij begon te vervolgen. Later deden ook de burgemeesters en de politie mee. De kerk kon alleen maar mensen vervolgen als zij gesteund werd door de koningen en de stadsbesturen, door die 'wereldlijke overheid'. De kerk had geen soldaten of politieagenten in dienst. Ze moest dus geholpen worden door de plaatselijke overheid. Met andere woorden: de kerk moest een koning of een stadsbestuur eerst overhalen om tot een heksenjacht over te gaan, voordat ze iets kon doen. In de periode vòòr 1500 gebeurde er van alles waardoor ook de koningen en hun dienaren op heksen gingen jagen. Hoofdstuk 4. Onrust in de Christelijke kerk. In de periode voor 1500 gebeurde er een aantal dingen waardoor de kerk (de paus en de bisschoppen) en de wereldlijke overheid (koningen en de keizer) steeds meer gingen samenwerken. Er zijn geschiedkundigen die zeggen dat het allemaal begon met het uitbreken van een verschrikkelijke ziekte. In de tweede helft van de veertiende eeuw brak de Pest uit. De ziekte was heel besmettelijk en dodelijk. Niemand begreep in die tijd hoe je besmet kon worden. Ze konden de ziekte niet zien aankomen. Van de ene dag op de andere was je ziek en ging je dood. Doktoren wisten niets van dingen zoals hygiëne. In vijftig jaar tijd stierf ongeveer een derde van de bevolking van West-Europa. Nog nooit hadden de mensen zoiets afschuwelijks meegemaakt. Ze begrepen niet waarom dit gebeurde. Ze dachten dat het de straf van God was. Maar waarvoor? Wat hadden ze misdaan? Ook de mensen van de kerk wisten het niet. Ze zeiden dat de mensen in de ogen van God hadden gezondigd. Eén van de redenen waarom de mensen van de kerk geen goed antwoord hadden, was omdat het met de kerk zelf niet zo goed ging. Er was ruzie. In Rome (de stad waar de paus woonde) brak er strijd uit. Als gevolg daarvan moest de paus vluchten. Hij ging in Avignon, een stad in het zuiden van Frankrijk wonen. Het hof van de paus daar leek al gauw meer op dat van een rijke koning dat van een geestelijke leider. Ook de gewone mensen in de kerk, de monniken, leefden steeds minder volgens de regels. Monniken moesten de gewone mensen een goed voorbeeld geven. In plaats daarvan waren het vaak mannen die gokten, alcohol dronken en achter de vrouwen aanzaten. Rijke mensen kochten baantjes in de kerk voor hun kinderen. Zo kreeg de kerk een steeds slechtere naam. Er kwamen steeds meer mensen die zeiden dat er dingen moesten veranderen. Zij werden hervormers genoemd. De onvrede van de gewone mensen nam toe. Wat hadden ze aan een kerk die niet in staat was om iets te doen aan die verschrikkelijke pest? Er braken opstanden uit en oorlogen. Er werden allerlei nieuwe godsdienstige groepen (sektes) opgericht. Vreemde groepen mensen trokken door het land zoals armoedig geklede mensen die zichzelf geselden, naaktlopers etc. Uiteindelijk uitte deze onvrede zich in de snel groeiende aanhang van hervormers zoals Luther en Calvijn. Luther en Calvijn waren mensen die andere ideeën hadden over het geloof. Er waren veel mensen die hen wilden volgen. Zij werden vervolgd door de katholieke kerk. Hoofdstuk 5. Magie in de zestiende en zeventiende eeuw. In veel geschiedenisboekjes staat dat de zestiende en zeventiende eeuw eeuwen van 'vooruitgang' waren. Er werden veel nieuwe ontdekkingen gedaan. De wetenschap ging snel vooruit. Maar het waren ook de eeuwen met de grootste heksenvervolgingen. Voordat we wat meer over die vervolgingen vertellen, willen we wat vertellen over hoe mensen over 'magie' of 'tovenarij' dachten. Dit verklaard redelijk veel voor de gebeurtenissen van verschillende groepen. Magie of tovenarij nam toen in het dagelijkse leven een hele belangrijke plaats in. Men zocht voor allerlei gebeurtenissen die men niet begreep een verklaring. Dit doen mensen al eeuwen kijk maar naar het begin van de mensheid. Ze zagen bliksem konden het niet verklaren dus het was een hogere macht, een god. Als het plotseling begon te waaien of te stormen vertrouwde men dat niet. Als er mensen of dieren plotseling ziek werden of doodgingen, zocht men er wat achter. Men kon niet begrijpen dat de oorzaak van een ziekte misschien iets was dat men had gegeten of gedronken. Nee, er waren andere verklaringen. Voor die verklaringen ging men naar wijze mannen of vrouwen. Deze mensen wisten veel van kruiden en voorspelden de toekomst van hun klanten. In die tijd geloofde men in het bestaan van allerlei bovennatuurlijke wezens, zoals feeën, elven, dwergen, weerwolven, geesten en demonen. (sommige nu nog) Vrijwel elk dorp of gehucht had zo'n wijze man of vrouw. Deze hielp de inwoners bij het zoeken van verdwaald vee, bij het genezen van mensen en dieren, bij het geven van 'magische bescherming' van planten, huizen, schepen en reizigers, bij het vruchtbaar maken van mens en dier enz. Zo'n dorp of gehucht was vrij afgesloten van de buitenwereld. De wegen waren slecht en het was vaak niet veilig. Iedereen kende iedereen. En bijna alles dat men nodig had kwam uit het dorp zelf. Alleen als er markt was kwamen er mensen van buiten. Zo'n wijze man of vrouw werd door de mensen uit het dorp verzorgd. Het waren vaak oude mensen die alleen op die manier nog wat konden verdienen. In de meeste gevallen ging het om oude vrouwen vanwie de man was overleden. In andere dorpen was het een vrouwenberoep. De kennis werd van moeder op dochter doorgegeven. Deze kennis ging voornamelijk over de werking van bepaalde planten op mens en dier.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden