Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Ab Urbe condita II van Livius

Beoordeling 4.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 1971 woorden
  • 1 maart 2001
  • 44 keer beoordeeld
Cijfer 4.4
44 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Livius, Ab Urbe condita II, 29
Ze gingen terug naar het verhoog; ze bevalen één van hen die in hun zicht stonden met opzet bij naam af te roepen. Toen hij zwijgend bleef staan en een groep van enkele mensen rond hem had postgevat, om eventueel geweld te vermijden, stuurden de consuls een lictor naar hem. Nadat hij achteruitgeduwd was, dan waarlijk stormden die senatoren die de consuls bijstonden, schreeuwend dat het een snode daad was, van het verhoog om de lictor te helpen. Maar toen de aanval zich van de lictor, die alleen maar belemmerd was een arrestatie te verrichten, naar de senatoren had gekeerd, werd er door een snelle tussenkomst van de consuls een einde gesteld aan de vechtpartij, waarin nochtans, zonder stenen, zonder speren te werpen, meer geroepen en bedreigd was dan er geweld gepleegd was. De senaat, die in verwarring was samengeroepen, vergaderde nog meer in verwarring, omdat zij die geslagen waren een speciale rechtbank eisten, terwijl juist de strijdlustigsten het voorstel steunden, minder door hun mening te verkondigen dan door geroep en lawaai. Toen de woede-uitbarstingen tenslotte geluwd waren, omdat de consuls hekelden dat er geenszins meer gezond verstand was in de senaat dan op het forum, begon men ordelijk te vergaderen. Livius, Ab Urbe condita II, 30
Voor velen scheen het voorstel van Appius huiveringwekkend en wreed, zoals het in werkelijkheid ook was; van de andere schenen de voorstellen van Verginius en Larcius niet heilzaam door het precedent dat ze zouden scheppen, in elk geval dat van Larcius – ze dachten dat het voorstel van die aard was dat het alle vertrouwen wegnam. Het plan van Verginius werd aan weerskanten beschouwd als het meest onpartijdige en gematigde; maar door de partijgeest en het in acht nemen van privé-belangen, die altijd in de weg stonden en zullen staan van officiële besluiten, haalde Appius het. En het scheelde weinig of hij werd eveneens aangesteld als dictator; maar deze aanstelling in het bijzonder zou het volk vijandig gemaakt hebben in een zeer gevaarlijke tijd omdat de Volsken, Aequiërs en Sabijnen toevallig samen in staat van paraatheid waren. Maar de consuls en oude(re) senatoren zorgden ervoor dat de dictatuur, die door zijn macht soms aanleiding geeft tot geweld, toevertrouwd werd aan [iemand met] een zacht karakter: ze stelden Marcus Valerius, een zoon van Volesus, aan als dictator. Hoewel het volk zag dat de dictator tegen haar was aangesteld, vreesde het toch geen enkele strengheid, noch krenkingen van die familie, omdat het [volk] het recht op beroep had door een wet van zijn broer. Vervolgens stelde het edict uitgevaardigd door de dictator hen gerust omdat het bijna overeenstemde met het edict van consul Servilius. De beloften van Servilius waren weliswaar niet vervuld, maar in de mening dat het beter was vertrouwen te stellen in de man en zijn macht, gaven ze hun namen op, nadat ze de strijd hadden opgegeven. Zo groot als nooit voordien het leger was geweest werden tien legioenen op de been gebracht; hieruit werden er drie aan de consuls gegeven, de dictator gebruikte er vier. Livius, Ab Urbe condita II, 23

Maar niet alleen de oorlog tegen de Volsken was dreigend nabij, maar ook vlamde de burgergemeenschap, die onderling verdeeld was, op van de inwendige haat tussen de patriciërs en het plebs, vooral opgewekt door de gegijzelde schuldenaars. Ze klaagden dat, terwijl er buiten Rome gevochten werd voor de vrijheid en het rijk, ze thuis gevangen en onderdrukt waren door hun medeburgers, dat de vrijheid van het volk meer beveiligd was in oorlog dan in vredestijd en meer tussen vijanden dan tussen medeburgers. Terwijl de verbittering vanzelf nog langzaam toenam, werd ze door de ellende van één merkwaardige man nog meer aangewakkerd. Iemand van hoge leeftijd stormde het forum op, met de uiterlijke kenmerken van al zijn onheil. Zijn kledij was bedekt met vuil, het uitzicht van zijn lichaam, getekend door bleekheid en verteerd door magerte, was nog lelijker; hierbij had zijn lange baard en hoofdhaar zijn gelaat een verwilderd uitzicht gegeven. Toch werd hij herkend, ondanks de zo grote afzichtelijkheid, en zij zeiden dat hij centurieën had geleid en ze haalden herhaaldelijk andere militaire eerbetuigingen aan, terwijl ze in het algemeen medelijden met hem hadden; hijzelf toonde littekens in volle borst als bewijzen van de eervolle gevechten op heel wat plaatsen. De omstanders vroegen van waar dat uitzicht kwam, van waar de afzichtelijkheid kwam. En toen de menigte zich rondom hem verspreid had, bijna zoals bij een volksvergadering, zei hij dat hij als soldaat in de Sabijnse oorlog schulden had gemaakt, omdat hij door plundering van de akker niet alleen de oogst had gemist, maar ook dat zijn landhuis in brand was gestoken, dat alles was vernield, dat zijn vee was geroofd en dat er voor hem op een ongunstig moment belastingen waren opgelegd. Die schulden, vermeerderd met intrest hadden hem eerst de akkers van zijn vader en grootvader afgenomen, vervolgens zijn andere bezittingen en waren tenslotte als een ziekte tot zijn lichaam doorgedrongen; hij was door een schuldeiser weliswaar niet tot de slavernij gebracht, maar tot dwangarbeid en foltering. Daarna toonde hij zijn rug, lelijk door de sporen van nieuwe geselslagen. Bij het zien en horen van dit alles, brak een oorverdovend geschreeuw los. Het tumult beperkte zich niet meer tot het forum, maar verspreidde zich overal over de hele stad. De gegijzelde schuldenaars, de enen geboeid, de anderen losgemaakt, stormden overal naar buiten de straat op en smeekten de Romeinse burgers om hun bescherming. Overal waren spontane deelnemers aan de opstand; overal liep men in dichte drommen langs alle wegen luidruchtig naar het forum. Met groot gevaar voor henzelf kwamen die senatoren, die toevallig in het forum waren, in die menigte terecht. Ze zouden hun vuisten niet bedwongen hebben, indien de consuls Publius Servilius en Appius Claudius niet snel tussenbeide waren gekomen om de opstand te onderdrukken. Maar de menigte, die naar hen was gekeerd, toonde haar boeien en andere vormen van mishandeling. Dit hadden ze verdiend, zeiden ze, en ieder haalde verwijtend zijn krijgsdienst aan, die de ene hier, de andere daar had volbracht. Ze eisten, veel meer dreigend dan smekend, de Senaat samen te roepen; ze omringden het senaatsgebouw met de bedoeling zelf de heren en meesters te zijn van het openbaar besluit. De erg weinige senatoren, die er toevallig waren, werden verzameld door de consuls; de vrees hield de overigen niet alleen van het senaatsgebouw, maar zelfs van het forum weg en er kon door het onvoldoende aantal senatoren niets behandeld worden. Dan waarlijk dacht de menigte dat ze voor de gek werd gehouden en aan het lijntje werd gehouden en dat díe senatoren die afwezig waren, niet toevallig, niet door angst, maar om de zaak te dwarsbomen, afwezig waren en dat de consuls zelf uitvluchten zochten, en dat hun ellende zonder twijfel het voorwerp van spot was. Het scheelde niet veel meer of zelfs het aanzien van de consuls bedwong de woedeaanvallen van de mensen niet [meer], toen [de aanvankelijk weggebleven senatoren] tenslotte naar de senaat kwamen, onzeker, of door te talmen of door te komen ze zich meer gevaar op de hals haalden. Toen de senatoren tenslotte met een voldoende aantal waren, was er niet alleen tussen de senatoren, maar zelfs tussen de consuls zelf niet voldoende samenhorigheid. Appius, een man met een onstuimig karakter, meende dat de zaak geregeld moest worden door een kordaat ingrijpen van het consulair gezag: nadat één of andere gevangen genomen was, zouden de anderen tot bedaren komen. Servilius, meer geneigd tot zachte oplossingen, dacht dat het niet alleen veiliger maar ook gemakkelijker was de opgehitste gemoederen te buigen dan ze te breken. Livius, Ab Urbe condita II, 24 § 2-3 Het plebs danste van vreugde en zij zeiden dat de goden als bestraffers van de hoogmoed van de patriciërs verschenen; ze spoorden elkaar aan om hun namen niet op te geven; ze zouden liever samen dan alleen onder gaan; de patriciërs moesten [maar eens] soldaat zijn, de patriciërs moesten de wapens [maar eens] opnemen, opdat bij dezelfden de gevaren van de oorlog zouden zijn, bij wie ook de voordelen waren. De senaat nu evenwel, was droevig en onrustig door de angst voor het gevaar van de kant van zowel de burgers als de vijanden. Ze smeekte consul Servilius, wiens karakter meer geliefd was, om de staat te bevrijden, omdat ze omsingeld was door vele verschrikkingen. § 6-8 Daarna maakte hij de toespraak geloofwaardiger met een edict, dat te kennen gaf dat niemand een Romeins burger geboeid of opgesloten mocht houden, zodat hem de kans niet werd geboden zijn naam op te geven bij de consuls. Niemand mocht de goederen van de soldaat, zolang hij in het kamp was, in bezit nemen of verkopen en niemand mocht zijn kinderen of kleinkinderen lastig vallen. Nadat het edict uitgevaardigd was gaven niet alleen de aanwezige gegijzelde schuldenaars dadelijk hun naam op, maar ook ontstond er overal uit de ganse stad vandaan een stormloop naar het forum. De mensen snelden weg uit de privé-woning van de schuldeiser om hun krijgseed af te leggen, aangezien de schuldeiser het recht niet meer had ze tegen te houden. Die menigte was groot, en van geen andere divisies blonk de krijgshaftige inzet meer uit in de Volskische oorlog. Livius, Ab Urbe condita II, 27
Na het verjagen van de Aurunken verwachtte het Romeinse volk, zegevierend in zovele oorlogen binnen enkele dagen, op [de vervulling van] de beloften van de consul, bekrachtigd door de senaat toen Appius, niet alleen omdat hij van nature grootmoedig was, maar ook om zijn collega in diskrediet te brengen, zo streng mogelijk rechtsprak in schuldkwesties. Onmiddellijk daarna werden niet alleen zij die vroeger gegijzelde schuldenaars waren geweest overgeleverd aan de schuldeisers, maar ook werden anderen gegijzeld. En telkens wanner dit een of andere soldaat overkomen was, deed hij een beroep op zijn collega. Er ontstond een stormloop naar Servilius; zijn beloften werden hem naar het hoofd geslingerd, iedereen haalde voor hem verwijtend zijn oorlogsverdiensten aan en toonde verwijtend opgelopen littekens; ze eisten dat hij ofwel de zaak aan de senaat zou voorleggen of dat hij als consul hulp zou bieden aan zijn burgers, als een opperbevelhebber zijn soldaten. Dit trof de consul maar de situatie dwong hem uitvluchten te zoeken: niet alleen zijn collega helde zozeer over naar de zaak van de tegenpartij, maar zelfs de gehele partij van de edelen. Zo, door zich neutraal op te stellen, ontkwam hij niet aan de haat van het volk, noch bekwam hij de gunst van de senatoren; de senatoren beschouwden hem als een zachte consul en als een demagoog; het volk beschouwde hem als een bedrieger; en in korte tijd bleek dat hij even gehaat was als Appius. § 8 Zonder hoop immers op hulp van de consuls en de senaat vlogen ze overal samen telkens wanner ze hadden gezien dat een schuldenaar voor het gerecht werd gebracht. Het vonnis van de consul kon niet duidelijk gehoord worden door lawaai en geschreeuw en telkens als hij een uitspraak gedaan had gehoorzaamde niemand. Er werd met geweld opgetreden en alle vrees en gevaar hadden zich van de schuldenaars naar de schuldeisers gekeerd, wanneer voor de ogen van de consul ze elk afzonderlijk door de menigte werden mishandeld. § 10 Bovendien verspreidde de angst voor de Sabijnse oorlog zich. Nadat de lichting was opgesteld gaf niemand zijn naam op. Appius was woedend en hekelde de demagogie van zijn collega, die door stilzwijgendheid om de volksgunst te bekomen, de staat verraadde en die bij deze misstap, nl. dat hij geen recht had gesproken in schuldkwesties, nog toevoegde dat hij zelfs geen lichting hield na het senaatsbesluit: “de republiek was toch nog niet over de hele lijn in de steek gelaten, noch was het consulair gezag prijsgegeven; hij alleen zou de beschermer zijn van zowel zíjn aanzien als dat van de senatoren.

REACTIES

L.

L.

Hallow,

Ik kwam zoeken op deze site en toen vond ik dit werkstuk :d
mijn punten waren heeeel goed (98/100) en da heb ik aan jou te danken
xxxx Lynn xxxx

Thank You For Everything x

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.