Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Slavernij

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 2e klas vmbo | 5490 woorden
  • 31 maart 2010
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
63 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
INHOUD.


Het ontstaan van de slavernij ………………………… Blz.3
De slavenhandel door de Nederlanders …………… Blz.4
Van Europa naar Afrika…………………………………… Blz.5
De ruilgoederen…………………………………………… Blz.6
Waar kunnen de Europeanen slaven kopen? ……… Blz.6
Het keuren van slaven……………………………… Blz.7
De overtocht naar Amerika …………………………… Blz.7
Hoe zitten de slaven aan boord? ……………………… Blz.7

Ziekte, eten en angst …………………………………… Blz.7
Opstand aan boord …………………………………… Blz.8
Aankomst en verkoop ……………………………… Blz.9
Het werk op de plantages …………………………… Blz.10
Slaven in het huishouden …………………………… Blz.11
Het verhaal van Melanie ……………………………… Blz.12
Het dagelijkse leven van de slaven ………………… Blz.13
De vrijheid terug winnen …………………………… Blz.14
Opstand ………………………………………………… Blz.14
Weglopen ……………………………………………… Blz.15
Vrijkopen ……………………………………………… Blz.16
De afschaffing ………………………………………… Blz.16
Einde van de slavernij ……………………………… Blz.17
Hedendaagse slavernij ……………………………… Blz.18

Soorten slavernij die nog steeds bestaan……… Blz.19
Oorlogsbuit…………………………………………… Blz.19
Schuldslavernij………………………………………… Blz.20
Slavernij door mensenhandel……………………… Blz.20
Zware kinderarbeid…………………………………… Blz.21
Waarom gebruiken ze kinderen om te werken?… Blz.21
Het verhaal van Irena………………………………… Blz.22
Nawoord ………………………………………………… Blz.23



2.
Het ontstaan van de slavernij.


Vanaf her jaar 1500 gingen veel Europese landen met hun schepen de wereld ontdekken. In het verre westen, oosten en zuiden veroverden ze landen. Deze bezette gebieden worden koloniën genoemd. Voor het wek dat in deze koloniën te doen is, zijn heel veel arbeiders voor nodig. Die arbeiders halen ze vooral uit het westen van Afrika. Wetenschappers denken dat er tussen 1500 en 1850 12 miljoen mensen uit Afrika als slaven zijn weggevoerd.
In 200 jaar tijd verhandelen de Nederlanders 500.000 Afrikanen. Dat is ongeveer 5 procent van de totale Europese handel.


Het begint in Spanje en Portugal.
Rond het jaar 1500 zoeken de Portugezen veel arbeiders om te werken op hun plantages met suikerriet. Die arbeiders vinden ze vooral in de West-Afrikaanse landen. De Portugezen wilden ook op het vasteland van Afrika plantages beginnen. Dat lukt niet. De Europeanen hebben daar geen weerstand tegen de tropische zieken. In Zuid-Amerika blijkt er minder gevaarlijke ziekten te zijn. Daarom besluiten naar Brazilië te gaan. Dat land hebben de Portugezen veroverd op de indianen die daar wonen. Eerst dwingen ze de indianen op hun plantage te werken, als slaven in hun eigen land. Maar die kunnen niet tegen de ziekten die de Europeanen meenemen, zoals mazelen en pokken. Heel veel indianen gaan sterven. Dan besluiten de Portugezen mensen uit Afrika te halen.

3.
De slavenhandel door de Nederlanders.


De Nederlanders voelden niet echt veel medelijden met de Afrikanen, want ze hadden van de Afrikanen een raar beeld.
Nederland is ondertussen wel blij met alle suiker die door de slaven op de Portugese plantages wordt verbouwd. Ze bouwen telken mee fabrieken om suiker te verwerken. Op deze manier wordt Nederland steeds rijker door het bestaan van de suikerplantages aan de overkant van de oceaan.

In 1582 breekt er oorlog uit tussen Nederland enerzijds en Portugal en Spanje anderzijds. Daardoor stopt de aanvoer van suiker uit Portugese plantages in Brazilië. Er zit maar één ding op en dat is dat Nederland zelf plantages in Zuid-Amerika moet beginnen.
In 1621 richtten ze daarvoor de West-Indische Compagnie (WIC). Dit is een groot bedrijf dat als in enige in Nederland handel mag drijven met Afrika en Amerika.
Het belangrijkste van de WIC is om Brazilië met zijn rijke plantages te veroveren. Een ander doel is om vanuit West-Afrika slaven aan te voeren die op de plantages van Amerika kunnen werken. Ten slotte willen ze ook Spaanse en Portugese schepen te overvallen om die van de buit te beroven.
In 1628 lukt het ze de en Portugese schepen te beroven. Door de bekenden Nederlandse zeeheld Piet Hein wordt een hele Portugese vloot (Zilvervloot). Een vloot is een groep schepen bij elkaar.
Zo komt Nederland aan geld om ook de suikerplantages in Brazilië van de Portugezen te overmeesteren.

Voor het werk zijn er natuurlijk slaven voor nodig. Naast de slaven die er al zijn, willen ze nieuwe slaven uit Afrika halen. Daarom bezetten ze een paar forten aan de kust in Afrika. Dat doen ze in Goudkust, dat nu Ghana heet.
Deze forten zijn door de Portugese opgebouwd om handel te drijven met Afrika die slaven aanbieden. In deze forten kunnen de slaven tijdelijk worden vastgezet tot er een koper voor ze is.
Het bekendste fort is Elmina.




4.
Van Europa naar Afrika.


Er werd handel gedreven tussen Europa, West-Afrika en Amerika.
Ze reisden in een driehoek daarom wordt het de driehoekshandel genoemd.
De driehoeksreis duurde voor de Hollanders en Zeeuwen wel twee jaar. Vanuit Amsterdam en Vlissingen gingen ze met de schepen van de WIC naar de goudkust ( nu Ghana). Daar dropten de kapiteins hun ladingen, ( textiel, geweren, buskruit, jenever, spiegeltjes en kralen). Die leeggekomen schepen lieten ze volstouwen met Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen. De slaven worden dus niet gekocht met geld maar geruild met goederen. Als ze in Suriname zijn aangekomen verkochten ze hun menselijke lading aan plantage-eigenaren. Voor de terugreis naar Holland namen ze suiker, koffie, cacao, en katoen mee, spullen waar de inwoners dol op waren.

Om te beginnen wordt het schip zeilklaar gemaakt. Daarnaast moet het volgeladen worden met goederen om te kunnen ruilen tegen de slaven. Ook er personeel nodig om het schip te laten varen en de slaven te bewaken. Er gaat in ieder geval een arts mee. Die moeten de slaven keuren en onderweg ook voor de gezondheid zorgen. Iedere slaaf die ziek wordt of overlijdt, betekent dat ze minder inkomsten krijgen.
Het is niet zo heel moeilijk om personeel te vinden. Er zijn veel arme mannen te vinden die maar weinig goede vooruitzichten op het werk hebben. Soms hebben ze veel schulden. Daarvoor kunnen ze wegvluchtten door op het schip mee te gaan. Veel mannen zijn al niet zo gezond als ze aan boord gaan, en worden er niet beter van onderweg. Veel scheepslui sterven onderweg. Gemiddeld één op de vijf. Het komt wel eens voor dat bijna heel de bemanning sterft, het schip kan dan bijna niet maar varen. En dat is ook extra slecht voor de slaven. Zij komen het ruim niet meer uit en blijven de hele tijd geboeid. De laatste paar bemanningsleden zijn natuurlijk bang voor opstanden.




5.
De ruilgoederen.


De slaven worden niet gekocht met geld maar geruild met goederen. Bijna de helft wordt betaald met stoffen van katoen. Daarnaast geweren buskruit en alcoholische drank populaire ruilmiddelen, of ze worden soms verkocht voor ' spiegeltjes en kraaltjes'. Maar de meeste Afrikanen willen waardevolle goederen.
De Europeanen nemen altijd wel geschenken mee.
Van de invoer van allerlei ruilgoederen uit Europa wordt Afrika niet echt veel rijker van.

Waar kunnende Europeanen slaven kopen?

De Afrikaanse handelaren komen met hun slaven naar de forten die aan de kust van West-Afrika staan.
De slaven worden in de forten opgesloten tot er een koper voor ze is. De Europese handelaren doen graag zaken via de forten. Die zijn betrouwbaar en ze kunnen er vaak veel slaven tegelijkertijd kopen. Zo hebben hun schip snel vol. De Europeanen komen ook niet graag aan land, want daar is kans te besmet te worden van tropische ziekte.
In de loop van tijd wordt het steeds drukker met de handel in slaven. Er is vaak meer vraag dan aanbod. De kans is dat de matrozen en slaven sterven aan boord. Hoe langer ze op het schip zitten, hoe meer risico ze lopen.
Als de forten weinig slaven aanbieden, varen ze heen en weer langs de kust. De kapitein speurt de stranden af of er nog ergens slaven worden aangeboden. Vaak vinden ze dan handelaren met één of twee slaven. Met een kano roeien ze dan naar de Europese schepen. De kapitein en de arts keuren hun gezondheid. Als ze goedgekeurd zijn beginnen de onderhandelingen over de prijs.
Wat verder in het zuiden van Afrika worden meer slaven aangeboden dan aan de kust van Ghana. De meeste kopers willen de slaven uit West-Afrika. De eigenaren van de plantages vinden dat de slaven uit het zuiden minder goed werken.






6.
Het keuren van slaven.


Het is voor de slavenkopers heel belangrijk om gezonde slaven te kopen. Daarom worden ze goed gekeurd. Dat gebeurt vaak op het plein waar de slaven uitgestald worden. De slaven zijn vaak naakt zowel de mannen als de vrouwen. De scheepsartsen bekijken alle lichaamsdelen nauwkeurig en keuren een slaaf goed of af. Zo ontstaan een aantal groepen gezonde slaven, slaven met die helemaal afgekeurd worden: te oud, te ziek of verminkt. Iemand kan verminkt als hij of zij een tand verliest. Om diefstel van de slaven te voorkomen, drukken de kopers ze een gloeiende stuk ijzer op de borst. Ze zijn nu gebrandmerkt.

De overtocht naar Amerika.
Hoe zitten de slaven aan boord?

De slaven worden opgesloten in de onderste verdieping van het schip, ze zitten daar niet ruim maar heel erg krap. Ze zitten dicht op elkaar gepakt. Er is nauwelijks plaats om te liggen en te slapen. De slaven zijn met kettingen aan elkaar of aan het jout vastgebonden. Zo kunnen ze niet uit het ruim ontsnappen. Om te plassen en te poepen hebben de bemanning tonen en emmers neergezet, het is een ongelofelijke stank van alle uitwerpselen, van zweet en va zieke mensen. Omdat er zo veel mensen in verblijven is het ook erg benauwd. Het is niet gezond om daar te ademen want de lucht is bedompt. De temperatuur loopt wel op tot 40 graden.


Ziekte, eten en angst.

Het is niet verwonderlijk dat dan de slaven ziek worden of zelfs sterven. Velen zijn zwak als ze aan boord komen of hebben een besmettelijke ziekte bij zich. Veel slaven worden ook ziek van het drinkwater dat ze krijgen, het water is van zichzelf al niet schoon. En onderweg word het water er ook niet beter van, het bederft door dode insecten en bladeren die er al gauw in komen te drijven. Veel slaven sterven omdat ze te weinig water binnen krijgen. Een normaal mens moet bij een temperatuur van 40 graden 3 liter water drinken. De slaven krijgen maar 1 liter per dag. De voortdurende deining van de zee maakt de mensen zeeziek. Daarom moeten ze er veel overgeven en drogen uit. 7.
Waar de slaven ook ziek van worden, is de angst. Angst voor wat hen en hun geliefde te wachten staan, er is dus veel reden tot zweten. Voor de slaven is er voedsel uit Europa meegebracht: veel bonen en gezouten vlees. Daar zitten nauwelijks vitaminen in.
Een andere doodsoorzaak is zelfmoord. Ze zijn vaak goed geketend, maar lukt sommigen zich los te maken. Ze springen overboord de zee in.

`
Opstand aan boord.
Op 300 van de 1500 scheepreizen die de Nederlanders maken ontstaan er een opstand. Sommige lukt zich om uit de boeien vrij te maken. Ze proberen de bemanning met geweld te overmeesteren. De bemanning zijn beschikt over geweren. Daar valt voor de slaven weinig tegen te doen. De opstand is soms zo groot dat zelfs de bemanning en slaven bijna allemaal omkomen. Een opstandige slaaf wordt overboord gegooid.


8.
Aankomst en verkoop in Amerika.


Als de plantage-eigenaren vanaf de kust in Amerika een nieuw slavenschip aan de horizon zien, ontstaan er een soort koopkoorts. Ze zitten vaak om nieuwe arbeidskrachten als slaven te springen. Zij kopen soms via een tussenhandelaar al een groep slaven voordat die van boord zijn gekomen.
Alle slaven worden op een plein gezet. Er gaat een bel en dan beginnen alle kopers druk door elkaar slaven uit te zoeken. Ze kijken in hun monden en voelen aan al hun lichaamsdelen. Willen ze een slaaf kopen dan wordt die gauw aan de kant gezet, en later afgerekend.
De prijs van een gezonde mannelijke slaaf is aan het begin van de 17e eeuw ongeveer100 euro. Later, in de 18e eeuw loopt dit wel op tot 700 euro. Vrouwen en kinderen zijn goedkoper.
De Europeanen laden hun schepen die nu leeg zijn, weer opnieuw vol. Deze keer met exotische producten: suiker, tabak, katoen en koffie. Daarmee keren ze weer huiswaarts en steken een tweede keer de Atlantische Oceaan over.

9.
Het werk op de plantages.


De meeste slaven moeten werken op de plantages. Dat zijn grote landerijen waar gewassen worde verbouwd, zoals suiker, cacao, koffie, hout en katoen. Het werk bestaat uit de grond bewerken, sloten graven, oogsten en verwerken van de oogst. Het is meestal zwaar lichamelijk werk, vooral op de suikerplantages. De slaven maken lange werkdagen. Van 's morgens 6 uur tot 's avonds 6 uur en vaak ook op zondag. In de oogsttijden werken ze wel 16 uur per dag. Het is ook uitputtend omdat de temperaturen hoog zijn, en de slaven de volle zon werken.
Op een plantage werken gemiddeld honderd tot tweehonderd slaven en vaak ook een paar vrije arbeiders. Er is over het algemeen 35 mensen van de honderd te oud, ziek of invalide. Voor hen wordt ook werk gezocht als ziekenverzorger of als oppas voor kinderen van de andere slaven. De planters noemen de mensen die niet kunnen werken: ‘Malinkers’, dat wil zeggen: zij die doen alsof.
Slaven die volgens hun meester niet hard genoeg werken of niet aan de regels houden, worden streng gestraft. Vaak worden ze met de zweep of met stokken afgeranseld.
De lange werkdagen maken de mensen vaak zwak en ziek. Veel slaven gaan sterven op vroege leeftijd van uitputting of ziektes. Een kwart van de slaven sterven binnen drie jaar nadat ze zijn aangekomen. De blanke eigenaars gaan langzaam ook maatregelen treffen tegen het ziek worden: beter voedsel, betere huizen, betere werkomstandigheden.


10.
Slaven in het huishouden.

Sommige slaven hebben een betere baan dan het zware werk. Ze zijn timmerman of metselaar. Een deel van de slaven werken in het huishouden van de plantage-eigenaar. Ze worden kok, huishoudster of kleding naaister. Het werk rondom het huis is niet zo zwaar werk, dan op het land. Door de slaven in het huishouden te werken willen ze laten zien hoe rijk ze zijn. Er is allen niet altijd genoeg werk. Daarom sturen ze de slaven de straat op om goederen te verkopen. Soms moeten ze als prostituee werken, met matrozen en soldaten als klanten.

11.
Het verhaal van Melanie.

Melanie is gekocht door mevrouw Van der Kruijs toen ze nog een klein meisje was. Ze wordt haar hele leven afgebeuld en getiranniseerd door haar meesteres. Ze past op zeven kinderen van de mevrouw en moet daarnaast de straat op om goederen te verkopen. Als ze daarmee te weinig geld verdient naar de zin van haar meesteres, die geeft die haar een flink pak slaag.
Dan wordt Melanie zwanger en baart een kindje. Van haar meesteres mag ze het kindje niet de borst geven want dat houdt haar maar van het werk af. Op een dag wordt de baby ernstig ziek. Melanie mag niet bij haar kind blijven maar moet gewoon op straat om te verkopen. Als ze thuis komt ziet ze dat haar baby dood is. Die is vermoord! Als ze wil gaan gillen, wordt ze beetgepakt en krijgt een prop in haar mond zodat ze stil is. In Melanie is echt iets gebroken. Na de begrafenis van haar kind ontvlucht ze de plantage. Bij de rivier komt ze een paar slaven in een boot tegen met wie ze mee kan varen. Die zetten haar een eind verder weer aan land. Na een paar dagen en nachten lopen door het bos, ziet ze een aantal hutjes. Ze heeft zo’n honger dat ze aandurft daar om eten te vragen. Ze heeft geluk: er wonen een paar gevluchte slaven op een plantage die verlaten is door de blanken. Ze bouwt er een nieuw bestaan op. Samen met ander gevluchte slaven bewoont ze een huis en krijgt twee kinderen.
Op een nacht wordt de kleine gemeenschap overvallen door een groep mannen met geweren die in opdracht van de planters op zoek zijn naar gevluchte slaven. Melanie en haar kinderen worden gevangengenomen en opgesloten in een fort. Ze worden verhoord door de politie. Hoe het verder met Melanie gaat is niet precies bekend.
De kans is groot dat ze zwaar gestraft word met veel zweepslagen, en weer terug moet naar haar oude meesteres.

12.
Het dagelijkse leven van de slaven.

Veel slaven komen op jonge leeftijd uit Afrika aan op een van de plantages. Vele anderen zijn op de plantages geboren. Degene die uit Afrika komen hebben herinneringen aan de familie en vrienden, hun dorp, hun huis, hun werk. Velen worden verteerd van heimwee.
De slaven wonen op het erf van de plantages in huizen van hout en palmtakken. Meestal wonen ze alleen of met een paar anderen.

De slaven mogen niet trouwen.
De Europeanen hebben in Afrika meer mannen dan vrouwen gekocht. Tegenover tien mannelijke slaven zijn er vaak maar drie vrouwelijke.

Alle tijd dat de slaven op de plantages moeten werken, gaat er ook veel tijd op aan het verbouwen van extra voedsel. Omdat de eigenaren vaak weinig of slacht eten geven, mogen de slaven ook zelf voedsel verbouwen. Ze telen bijvoorbeeld maïs, rijst, cassave, ananas, peper en zoete aardappelen. Ook houden ze soms kippen of eenden en maken jacht op vis.
Er zijn ook barrakken voor de zieken. De verzorging doen de slaven meestal zelf omdat de planters echte doktershulp te duur vinden. De planter stuurt een slaaf die al iets weet van de ziekenverzorging, in laar bij een arts. Die slaaf kan dan na een jaar de ziekenbarak onder zijn of zijn hoede nemen. Vooral de vrouwelijke slaven die deze rol hebben, genieten veel aanzien.
Het geloof, of religie, is een heel belangrijk aspect in het laven van veel slaven. De blanke planters, die zichzelf christen noemen, vinden het geloof van hun slaven '
heidens'.

 Ze zijn wel bang dat de slaven zwarte krachten tegen hen gebruiken. Daarom hebben ze strenge regels opgesteld. Die verbieden slaven bijvoorbeeld aan waarzeggerij te doen of bepaalde dansen uitvoeren.
Omdat de slaven van overal uit Afrika komen, is er geen echte eenheid van geloof.
De Afrikaanse slaven geloven in een god die de wereld heeft geschapen en in reïncarnatie. Reïncarnatie wil zeggen dat als iemand sterft, zijn ziel weer opnieuw geboren wordt. Die ziel leeft dan in een ander lichaam verder op aarde. Ze vereren voorouders, en ze geloven in geesten en in zwarte magie.
Slaven verdienen geen geld met hun werk. Ze houden er vaak wel een soort ruilsysteem van goederen na. Ze maken bijvoorbeeld gevlochten manden en ruilen die tegen vis of tabak. Ze ruilen met matrozen en soldaten, met indianen of andere slaven. De blanken verbieden eerst streng dat de slaven in goederen handelen. Maar in de loop van de tijd worden de regels versoepeld.

De vrijheid terugwinnen.

De slaven proberen op verschillende manieren hun vrijheid weer terug te krijgen: via opstanden tegen hun meester, door weg te lopen of zichzelf vrij te kopen.

Opstanden.

Regelmatig komen er slaven in opstand. Vooral als er nieuwe slaven zijn gekomen. Deze slaven hebben mar kort hun vaderland achter gelaten, en een verschrikkelijke scheepsreis achter hun rug. Ze zijn er vaak meer op gebrand in verzet te komen tegen hun meesters dan de slaven die er langer zijn. De blanke planters weten van dit gevaar. Ze proberen die spanning zo klein mogelijk te maken. Dit doen ze door niet veel nieuwe slaven tegelijk te kopen. Ze willen het liefst de slaven uit Afrikaanse landen, waarvan men denkt dat het minst opstandig zijn.

De opstanden van de slaven mislukken vaak of lukken maar voor even. Dat komt omdat de plantage-eigenaren over wapens beschikken. Ook helpen de blanken elkaar om opstanden te onderdrukken. Het doel van de opstand is ook niet altijd dat de blanke overheersing omver wordt geworpen. Vaak gaat het om specifieke dingen.
Een bekende, gelukte slavenopstand is de opstand in Haïti. Daar weten de slaven in 1974 de blanken te verjagen.

14.
Weglopen.


Een andere manier voor een slaaf om weer een vrij mens te worden, is weglopen. Dat is niet zo moeilijk. Het terrein van de plantage is niet omheind en wordt niet echt bewaakt. Iemand die weg wil lopen, gaat naar het werken niet meer naar zijn huis op het erf ven de plantage-eigenaars. Die vlucht dan het bos in. Veel slaven kiezen zich om in hun lot te schikken. Nu hebben ze voedsel, onderdak en contact met familie en vrienden. In het bos moeten ze zelf hun voedsel zoeken en voortdurend bang zijn dat ze weer opgepakt worden. En een weggelopen slaaf wordt meestal gedood als hij gevangen wordt genomen. Achter iedere plantages houden wel een aantal weggelopen slaven schuil in het bos. Ze wonen in kleine groepjes bij elkaar. De meeste weggelopen slaven zijn mannen.

15.
Vrijkopen.

Slaven kunnen ook op een officiële manier vrijkomen.
In veel gevallen zijn het vrouwen die vrijkomen. De drie belangrijkste groepen slaven die worden vrijgelaten zijn:
- De minnaressen en vrouwelijke bedienden van blanke mannen. Zij hebben vaak samen kinderen, die dan meestal ook vrijkomen.
- Trouwe dienaars. Deze slaven vertoeven meestal in directe nabijheid van hun meester en krijgen vrijheid als dank voor de trouwe diensten. Vaak zijn dat slaven uit de huishouding, maar ook slaven die op het landen werken regelmatig de vrijheid als beloning.
- Slaven die zelf door werk geld bijeenbrengen en zichzelf vrijkopen. Eenmaal vrij zien veel van deze vrijen het als een taak ook familie en vrienden vrij te kopen.
Om van de oude of zwakke slaven af te komen laat de meester ze soms vrij. De overheid stelt daar wel strenge regels voor op. Die wil niet voor de kosten van het levensonderhoud van de vrije slaaf opdraaien. Ook zijn ze bang dart de vrije slaven allerlei overlast bezorgen.

Het leven wordt er voor een vrije slaaf niet altijd beter op. Vrije slaven krijgen niet veel bescherming en moeten zich alsnog aan de regels houden. Zoals ze 's avonds niet na 21.00 naar buiten mogen komen.

De afschaffing van de slavenhandel en slavernij.

Vanaf ongeveer 1780 neemt de handel in slaven af. Er komen steeds meer mensen die weerstand hebben tegen de handel in slaven. Mensen die actie voor tegen de slavernij heten abolitionisten.
In Engeland lukt het om de christelijke groepen om veel mensen te laten zeggen dat ze tegen slavernij zijn. In Nederland zijn er maar een paar honderd mensen die zich druk maken over de slavenhandel. Nederland loopt in die tijd niet zo voorop, ze kijken liever wat de ander landen doen. En wat er zal gebeuren met de plantages als de slavenhandel ophoudt? Dan zullen de plantage-eigenaren vast verhuizen naar gebieden waar andere landen nog wel handel drijven. En de slaven zullen in opstand komen als ze horen van de afschaffing. Daarom laat men hem maar lopen, die opheffing van de slavenhandel. De handel brengt toch niet zo veel geld op. Nederland staat onder de druk van Engeland. Daarom besluit men in 1814 toch een verdrag te tekenen waarin de handel van de slaven wordt verboden. Een paar jaar later tekent Nederland ook een ander verdrag. Dat regelt hoe schepen die illegaal in slaven handel drijven, moeten worden aangehouden en bestraft. Een aantal landen gaat nog gewoon door met de handel. Maar ongeveer twee miljoen Afrikanen zijn na de afschaffings-vedragen nog naar Amerika overgebracht. De Nederlanders richtten samen met de Engelsen in Suriname en in Sierra Leone rechtbanken op die de illegaal handelaars veroordelen.
De plantage-eigenaren proberen in Suriname en op de Antillen de mensen die Nederland tegen de slavernij zijn, mild te stemmen. Ze verbeteren de omstandigheden waaronder hun slaven moeten werken. Die krijgen beter voedsel en meer vrije tijd. De planters zijn natuurlijk bang dat alle slaven meteen weglopen zodra de slavernij wordt afgeschaft.


Einde van de slavernij.

Nadat de handel in slaven is verboden, duurt het nog wel 50 jaar voordat Nederland de slavernij zelf afschaft.
Met de Nederlandse economie gaat het niet goed. Misschien zijn ze bang dat het afschaffen van de slavernij de economie nog slechter maakt.

17.
Ze vinden dat ook de plantage-eigenaren in elk geval geld moeten krijgen als de slaven vrij worden gemaakt. Al met al schaft Nederland pas op 1 juli 1863 de slavernij af. Dat is laat, vergeleken met de andere landen Engeland stopt in 1834 de slavernij en in Frankrijk in 1848 en land Brazilië wacht tot 1888.
De afschaffing in 1863 betekent niet dat de slaven in de Nederlandse gebieden echt vrij zijn. Er komt een periode van 10 jaar. In die jaren moeten de slaven nog werken voor hun meester. Ze krijgen dan er wel geld voor hun werk. Deze periode heet de tijd van het Staatsoverzicht. De blanke planters ontvangen 300 gulden (=136 euro) per vrijgemaakte slaaf als vergoeding. Dit geld komt uit de Nederlandse geldkist.

Op 1 juli 1863 klinken aan de kust van Suriname, in fort Zeelandia, 35 kanonschoten. Vanaf dat moment zijn er 47.000 slaven in Suriname en op de Antillen vrij. Maar naar tien jaar later zijn ze pas echt vrij. Massa slaven verlaten de plantages, zelfs als de blanke eigenaars goed loon bieden weigeren veel slaven.
Tussen 1890 en 1939 komen er 33.000 Javanen en Indiërs per schip naar Suriname. Zij hebben afgesproken om voor 5 jaar op de plantages te werken.

18.
Hedendaagse slavernij.


De slavernij is overal in de wereld officieel afgeschaft. Maar er zijn nog wel mensen die gedwongen moeten werken voor een ander. Ongeveer 100 miljoen mensen doen slavenwerk. In Afrika en in Azië, Amerika en Europa komt het voor dat de mensen moeten werken dwang werken. Meestal moeten ze in prostitutie, de huishouding, in de mijnbouw, de landbouw of bij het maken van producten zoals tapijten.

Soorten slavernij die nog steeds bestaan.

Oorzaken:
- Iemand is in een oorlog gevangen genomen.
- Iemand moet werken voor zijn financiële schulden of schulden van een familielid.
- Iemand is 'horig': hij of zij hoort van geboorte bij een stuk land en daarmee bij de eigenaar van dat land.

Een andere belangrijkere slavernij is mensenhandel. Dit komt voor in ontwikkelingslanden, maar ook in westerse landen: in Amerika en in Europa. Mensenhandel is dat er mensen zijn die andere mensen verkopen om vaak zwaar en slacht werk te doen tegen weinig of geen beloning. Deze handelaren verdienen er veel geld mee.
Kinderarbeid wordt ook wel slavernij genoemd. Kinderen in ontwikkeling landen, moeten als ze nog klein zijn, vaak al werken om geld voor hun familie te verdienen. Er zijn ook regeringen die mensen uit hun eigen land voor hen laten werken. Dit heet dwangarbeid.


Oorlogsbuit.

Officieel hebben alle landen de slavernij afgeschaft. Maar sommige plaatsen is daar helemaal geen controle op en bestaat de slavernij nog zoals vroeger. In het Afrikaanse land Mauritanië bijvoorbeeld werken nog veel mensen als slaaf voor een meester. Hun meester kan doen wat hij wil: laten werken, verkopen of weggeven. De enige manier om te ontsnappen, is weglopen en je te verschuilen in een grote stad.
Een ander Afrikaans land waar nog veel slaven zijn is Soedan. Die slaven zijn vooral gekomen door de burgeroorlog. Veel vrouwen en kinderen zijn door legers uit hun
19.
dorp ontvoerd en zitten vaak jarenlang gevangenen. Ze moeten werken als huisslaaf, als plantageslaaf, of als minnares van een rijke man. Jongetjes worden vaak in gezet als soldaat. Ook in Soedan doet de regering weinig om de gewapende overvallen tegen te gaan en om de slaven te bevrijden.

Schuldslavernij.

Veel mensen zijn zo arm dat ze de meeste gewone zaken betalen, zoals eten en medicijnen, niet kunnen betalen. Ze moeten daarom geld lenen bij iemand anders.
Degene die het geld leent, stemt toe, dat hij of zij, voor die andere gaat werken om de schulden te betalen. Als de schuld aan het eind van iemands leven nog niet is terug betaald, gaat de schuld over op de kinderen of andere familieleden.
Deze schuldslavernij komt veel voor in Zuid- Azië : In India, Pakistan en Nepal en ook in Zuid-Amerikaanse landen zoals Brazilië. Mensen die werken als schuldslaven werken vaak in de landbouw of in de industrie. Het werk kan zwaar en gevaarlijk zijn en ze maken lange dagen. Het zijn kinderen, die al heel jong moeten werken voor de schulden die de ouders maken. Ook heel veel oude mensen werken nog heel vaak. De Indiase en Pakistaanse regeringen hebben wetten aan genomen, die zeggen dat deze vormen van schuldslavernij niet meer mag. De schulden zouden moeten worden kwijtgescholden, maar de deze wetten hebben weinig uitwerking gehad. Miljoenen mensen leven nog in de slavernij.

Slavernij door mensenhandel.

Mensenhandel bestaat nog steeds, er zijn twee belangrijke oorzaken van .

Ten eerste leven veel mensen in armoede. Om daar uit te ontsnappen menen ze grote risico's. Sommige ouders verkopen hun kinderen aan handelaren, ze hoeven 20.
dan niet zelf voor te zorgen, en hopen dat het kind ergens anders een beter bestaan krijgt. Veel arme mensen worden in de val gelokt door handelaren, die bieden hen een baan in het buitenland. Omdat ze vaak geen toekomst in hun eigen land zien, gaan ze op het aanbod in. Als ze op de plek zijn aangekomen, blijkt dat ze heel ander werk moeten doen, of dat ze helemaal geen geld gaan verdienen.
Meestal zijn ze dan hun paspoort kwijt, en kunnen niet meer naar huis terug.
De tweede oorzaak van de mensenhandel is dat er veel vraag is naar mensen die voor geen of weinig geld werken. Eigenaren van plantages, hotels, mijnen en fabrieken kopen dan mensen van handelaren. In de Dominicaanse Republiek werken mensen zonder iets te verdienen op suikerrietplantages, ze worden bewaakt door wachters met geweren, zodat ze niet kunnen ontsnappen. Deze mensen komen uit Haïti, een heel arm land waar ze met de hoop op een betere toekomst zijn
weggelokt. De handelaren vragen naar goedkoop of gratis personeel . Ze verdienen er veel geld mee. De mensenhandel is nu verboden. Daarom gebeurt het meestal stiekem en in het geheim. Daarom is het gevaarlijk: mensen worden van de ene naar de andere plek gebracht, in slechte boten of gesmokkeld in vrachtwagens.

Zware kinderarbeid.

Heel veel kinderen in ontwikkelingslanden gaan op jonge leeftijd werken. Voor het inkomen van de familie. De kinderen werken meestal in het huishouden van andere mensen, op een boerenbedrijf, in fabrieken of hotels. Ze krijgen er vaak weinig of helemaal geen loon voor. Ze krijgen vaak door het werk geestelijke en lichamelijke klachten. Als het werk veel te zwaar is voor een klein kind, denk maar aan sjouwen van zware bakstenen de hele dag.





Waarom gebruiken ze kinderen om te werken?

Kinderen zijn vaak makkelijke werkkrachten. Ze zijn heel goedkoop, ze protesteren niet snel en ze zijn eenvoudig te ontslaan. De werkgevers kunnen ze onder slechte omstandigheden laten werken, omdat ze vaak te klein en kwetsbaar zijn om zich te
21.
verzetten. In India werken ongeveer 750.000 kinderen in tapijtfabrieken. Ze worden gedwongen wel twintig uur per dag te werken. De werkplaatsen zijn vaak klein en slecht verlicht. Dit is niet goed voor de gezondheid van de kinderen.



Het verhaal van Irena

Irena komt uit Oost-Europa en is op vijftienjarige leeftijd ontvoerd door vier mannen. Die sloegen haar, smokkelden haar de grens over en dwongen haar in de prostitutie te werken. Ze moest een brief schrijven naar haar ouders, waarin ze vertelde dat ze van huis was weggelopen en nooit meer zou terugkomen. De mannen namen haar paspoort in.

Ze wordt eerst naar Italië gebracht. Daar moet ze twintig klanten per dag ontvangen. Daarmee verdient ze iedere dag zo’n vijfhonderd euro. Ze krijgt daar zelf niets van. Een klein deel gaat naar de kamerhuur en de aanschaf van goedkope kleren. De rest houdt haar baas. In Italië probeert Irena drie keer weg te lopen. Alle keren wordt ze bont en blauw geslagen.
Na een jaar brengen de mannen Irena naar Nederland. Met een vals paspoort werkt ze acht maanden in Amsterdam. Ze wordt telkens heel erg bang gemaakt. Ook voor de politie. ‘Je hebt geen papieren, ze geloven je toch niet’, zeggen haar bazen. Irena kan geen kant op. In haar eigen land en ook in Italië heeft de politie nooit iets gedaan om Irena te helpen.
Na Amsterdam komt ze in Den Haag terecht en daarna in Duitsland. Daar lijkt het er even op dat Irena kan losbreken. Ze moet naar een dokter en die dokter vertrouwt het niet. Hij waarschuwt de politie. Na lang praten vertelt ze haar verhaal aan de agent en Irena komt bij de vrouwenopvang in Düsseldorf terecht. Lang duurt Irena’s veiligheid niet. Na drie dagen heeft haar baas haar opgespoord. Hij brengt haar terug naar Nederland en ze moet werken in Nijmegen, Enschede, Den Haag en dan in Groningen. In Groningen is de politiecontrole streng, dus haar baas brengt haar naar Leeuwarden. De Friese politie in Leeuwarden haalt haar daar uiteindelijk weg. Ze is dan negentien jaar. Heel langzaam vindt Irena het vertrouwen in de politie en durft haar verhaal te vertellen. Irena doet aangifte en herstelt het contact met haar ouders. Uiteindelijk worden vijf verdachten opgepakt.
Veel vrouwen die hetzelfde soort verhaal hebben als Irena lukt het niet om los te breken uit dit ‘wereldje’. Hoe verschrikkelijk ook, deze wereld is vaak de enige die ze kennen. Irena slaagde er wél in. Hetzelfde wordt haar leven echter nooit meer. (bron: Friesch Dagblad)


Nawoord.

Dit werkstuk vond ik leuk en interessant om te maken. Ik heb er heel veel van geleerd. Dat het woord driehoekshandel vandaan komt omdat de routes ongeveer in een driehoek worden gevaren om handel te drijven. En dat nu mensen nog steeds slaven zijn. Mijn boodschap is dat de slavernij van nu moet afgeschaft worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.