Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

landbouwsamenleving

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 2190 woorden
  • 29 september 2001
  • 343 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
343 keer beoordeeld

De agrarische of neolithische revolutie Landbouwsamenlevingen
vanaf 8000 v. Chr. in de Vruchtbare Sikkel
De Economie
De overgang uit noodzaak Tussen 10 000 v. Chr. en 500v.Chr. zijn op vele plaatsen en zo goed als onafhankelijk van elkaar landbouwgemeenschappen tot ontwikkeling gekomen. Landbouw was de oplossing in de tijden die na de IJstijd volgden. Het warmere klimaat had niet alleen voordelen want door het smelten van de ijskappen steeg de zeespiegel, waardoor grote laaggelegen jachtgebieden onder water kwamen te staan. De savannen, steppen, en toendra's, waar de grot kudden dieren rondtrokken verkleinden, terwijl het bos uitbreidde. De jagers en voedselverzamelaars begonnen daardoor in veel gebieden kleine vogels, vissen en planten kweken. In deze gemeenschappen verscheen stilaan de landbouw. De eerste stap was waarschijnlijk dat men de zaden van gewenste planten zaaide om er zeker van te zijn dat ze in het juiste seizoen in voldoende mate beschikbaar waren. Vervolgens werden de planten met aantrekkelijke eigenschappen uitgezocht om verder te kweken. Dergelijke planten moesten niet alleen genoeg energie bevatten maar moesten ook bewaard kunnen worden. Hiervoor kwamen vooral de graansoorten in aanmerking zoals tarwe, gerst, haver, rijst, gierst
en maïs. Een van de belangrijkste verschillen tussen gezaaid en wild graan is dat bij het gezaaide graan de korrels in de aar blijven zitten, terwijl deze er bij het wilde graan uitvallen. Ze gingen op zoek naar de meest vaste en grootste granen. Er werd maar weinig aan veeteelt alleen kuddedieren die gedwee hun africhters gehoorzaam- den. Daarna volgde de opsluiting van de kudden en het fokken van de uitgekozen dieren. Zo konden de zwakkere dieren die in het wild geen kans hadden om te overleven beschermd worden tegen de prooidieren. Bepaalde groepen jager-verzamelaars maakten de overgang van de teelt van wilde planten naar een echte landbouweconomie veel sneller dan andere. Want voor de boeren was het niet altijd roze kleur en maneschijn, ze moesten veel harder werken dan de jagers, waardoor weinig gemeenschappen vrijwillig de overgang gemaakt hebben. Maar door de snelle bevolkingsgroei zal de landbouw de overhand krijgen omdat het veel minder plaats nodig had dan de jagers.
De ontwikkeling ging niet in een, twee, drie In de Vruchtbare Sikkel, waar de landbouw als eerste tot ontwikkeling kwam, duurde de overgang tussen de beginnende landbouw en de totale afhankelijkheid van landbouw "slechts" drie eeuwen (8000-7700v. Chr.). En daar nog eens duizend jaar bovenop en het gefokte vee had het jachtwild verdrongen. In dit gebied kwam wilde tarwe, gerst, schapen en geiten voor. In de dalen van het heuvelland was er voldoende water en was de bodem vruchtbaar. In Midden-Amerika ontwikkelde de landbouwmaatschappij zich na de domesticatie van de maïs binnen een paar eeuwen. Maar in het oostelijk deel van Noord-Amerika bleven jagen en verzamelen nog 3000 jaar de voornaamste voedselvoorziening nadat de eerste planten verbouwd werden. Zelfs boeren die bijna al hun voedsel zelf verbouwden, bleven hun menu aanvullen met wild en vruchten. De Techniek Gieten met koper, brons en ijzer Al twee miljoen jaar gebruikte de mens vooral steen om werktuigen te vervaardigen en dat deden ook de inwoners van Jericho en Catal Hüyük. Ze hadden echter ook rotsen ontdekt die kopererts bevatten en dat gebruikten ze om juwelen mee te maken. Dit koper vonden ze echter in zuivere vorm, wat ongewoon is. Meestal vind men ertsen in ertsaders waardoor men het moet smelten om het zuivere metaal eruit te kunnen halen. Toen gespecialiseerde vaklui in het Nabij Oosten ertsen konden smelten, werden dolken, speerpunten, pijlpunten, bijlen, beitels en zelfs ploegen bijna aan de lopende band geproduceerd. In 6000 v. Chr. was er koper dat uit één erts bestond namelijk koper, daarna kwam er het brons in 3000 v. Chr. dat je uit de samenstelling van koper en tin bekomt en als laatste kwam er het ijzer dat ook alleen uit ijzererts bestond en dat het meest gebruikte metaal werd. Het gebruik van stenen werktuigen zou hierna stilaan verdwijnen. Deze vier materialen(steen, koper, brons en ijzer), die tijdens de landbouwsamenlevingen gebruikt werden, splitsen men onder in vier perioden: Neolithicum (Nieuwe Steentijd, ca. 5300-2000 voor Chr.) Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden
bij het kamp. Uit vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone
mesolitische bevolking die een halfagrarische levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale vernieuwingen zoals: Het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van (gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissel en bijlen. De bevolking groeide nu
gestaag. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels. Het Neolithicum kent diverse culturen die op basis van verschillen in vormen van vuurstenen werktuigen en met behulp van de verschillende typen aardewerk ingedeeld
worden in het Vroeg (ca. 5300-4200 voor Chr.), Midden (ca. 4200-2850 voor Chr.) en Laat Neolithicum (ca. 2850-2000 voor Chr.). Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.) Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen. Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen moest het brons worden geïmporteerd en
ontstonden er handelscontacten over langere afstand. Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door verschillen op basis

van bezit. De grafheuveltraditie die tijdens het Neolithicum haar intrede deed, werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in
urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waarover kleine heuveltjes werden opgeworpen, omgeven door een greppel. De Bronstijd wordt verdeeld in een vroege (ca. 2000-1800 voor Chr.), midden (ca. 1800-1100 voor Chr.) en late fase (ca 1100-800 voor Chr.). IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.) In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van werktuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een
inheemse ijzerproductie. Het gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Evenals in het Neolithicum en de Bronstijd
woonden de mensen in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde
akkercomplexen, de zogenaamde `Celtic fields'. Uit de bijgaven in de graven, nog immer veelal in urnenvelden, blijken verschillen in materiële welstand (bezit van metalen
voorwerpen). Tijdens de IJzertijd werd het Friese kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen. De IJzertijd is eveneens onderverdeeld in Vroeg (ca. 800-500
voor Chr.), Midden (ca. 500-250 voor Chr.) en Laat (ca. 250-12 voor Chr.). Aardewerk voor de opslag van goederen De landbouwers hadden opslagvaten nodig om voedsel en water op te slaan, om voedsel te koken en om de as van overleden in op te bergen. In het begin gebruikten ze wellicht manden om voedsel op te slaan en genaaide dierenhuiden als waterzakken. Maar mettertijd ontwikkelden ze een beter type opslagvaten: aardewerk. Eerst hadden ze wellicht natte klei tegen de wand van een mand aangedrukt en laten drogen in de zon of boven een vuur om de pot waterdicht te maken. Later leerden ze de klei te modelleren in een vorm, zonder gebruik te maken van een mand als basis. In 4000 v. Chr. kwam de pottenbakkersschijf in gebruik die manueel met de hand en later met de voet in beweging gebracht werd. Een andere manier om aardewerk vorm te geven, was het persen van klei in dubbele vormen (matrijzen). Vooral geschikt voor het maken van onderdelen van kannen en kleine beeldjes. Door ringen klei op elkaar te leggen en plat te strijken bekwam men ook keramiek waarbij men dan decoratie in graveerde. Aardewerk werd het eerst vervaardigd in Jericho, ongeveer 8000 jaar geleden. Het werd ook zelfstandig uitgevonden door de Indianen van Centraal-Amerika, zo'n 4000 jaar geleden. Levenswijze Voordelen bij een vaste woonplaats Het kweken van voedsel begon de overhand te krijgen op het verzamelen omdat het een betere levenswijze was. Een groep van 25 voedselverzamelaars had 625km² land nodig om zich te voeden, terwijl eenzelfde hoeveelheid akkers en weilanden wel 6255 mensen kon voorzien van genoeg voedselvoorraden. Deze voedselvermeerdering zorgde voor de vorming van grotere gezinnen die zich bij hun akkers vestigden. Zo ontstonden de eerste dorpen. Mensen die op één plaats gevestigd zijn, hebben minder jachtongevallen dan nomaden, en hun kinderen vallen minder ten prooi aan roofdieren. Van nog groter belang is een vermindering van de kindermoord. De vrouwen van rondtrekkende jagers waren immers gedwongen zich te ontdoen van zuigelingen die zij op een lange trektocht niet kon dragen. De vrouwen uit de nederzettingen maakten zulke tochten niet en trachten waarschijnlijk al hun kinderen groot te brengen. Ook moesten andere hulploze of bijna hulploze mensen zoals invaliden, zieken en bejaarden niet zo vaak worden achtergelaten als het geval was bij nomaden. De dorpoudsten kregen veel aanzien, omdat zij door hun lange leven veel ervaring en wijsheid hadden opgedaan. De kinderen maakten zich nuttig bij het werk op de akkers en als herders.
De dorpen werden steden Jericho (in Israël) is de oudste stad ter wereld. Omstreeks 8000 v. Chr. woonden er zo'n 2000 mensen rond een altijd stromende bron. Dit water leidden zij naar hun korenvelden en groentebedden. De landbouw en veeteelt zorgden voor een overschot van voedsel waardoor heel wat mensen zich konden toeleggen op handel en ambachten. Waarschijnlijk kregen oorlogszuchtig nomaden ook belangstelling voor de bron, want na enkele eeuwen werd de nederzetting met een stenen muur van vier meter hoog omgeven. Aan de binnenzijde bouwden de stedelingen torens van ongeveer acht meter diameter, met een gemetselde trap. Dit alles was zo volkomen nieuw en moet zoveel inspanning hebben gekost dat het onder een krachtige heerser moet uitgevoerd zijn. De omschakeling van jager naar landbouwer en van nomadenbestaan naar een sedentair leven gebeurde op het einde van het Neolithicum. En doordat dit zo'n diepgaande ommekeer vormde met de vroegere manier van samenleven, spreken wij over de Neolithische revolutie. Cultuur De oorsprong van het schrift Doordat de samenlevingen zo complex geworden waren, dat het geheugen niet voldoende was om al de informatie op te slaan. Was er nood aan een manier om informatie bij te houden: het schrift. Het oudste schrift dat we kennen staat op kleitabletten uit de Soemerische stad Oeroek (in het huidige Irak), en dateert uit circa 3400 v. Chr. Dit geschrift was al zo goed als volmaakt met ruim 700 tekens, dat wil zeggen dat de ontwikkeling ervan al veel eerder moet begonnen zijn. De oudste Soemerische tekens zijn pictogrammen, dit zijn tekens die direct verwijzen naar het onderwerp waarover het gaat. Aan elkaar verbonden tekens drukten complexere begrippen uit bv. een hoofd samen met een kom wil zeggen "eten". De schrijver graveerde de tekens in natte kleitabletten, die hij daarna te drogen legde. Na ongeveer 2900 v. Chr. werden de tekens steeds verder vereenvoudigd en ingegrift met een recht afgesneden rietstengel. Daardoor is de aanzet van ieder teken breder en de inscriptie hoekig geworden waardoor het spijkerschrift genoemd wordt. Evolutie van het schrift Het spijkerschrift werd steeds verfijnder, later kon een teken ook voor de klankwaarde van een woord worden gebruikt. Ook kwamen er tekens voor lettergrepen, waardoor in het spijkerschrift alle klanken voor het spreken kon worden weergegeven. De vroegste documenten hebben betrekking op handelstransacties. Pas rond 2400 v. Chr. gingen schrijvers ook wetten, brieven, kronieken, geloofszaken en literatuur vastleggen. Deze schriftsystemen werden ook in andere talen gebruikt. De pictogrammen uit Elam en het Indus-dal zijn afgeleid uit Soemerië, en hoewel de Egyptische hiërogliefen uniek waren, was het idee vermoedelijk
Het spijkerschrift was een schriftvorm die aangepast kon worden door verschillende volkeren met verschillende talen. De tekens konden op verschillende manieren gerangschikt worden om talen te schrijven als Akkadisch, Oudperzisch en Elamitisch, maar ook een Soemerische tekst zoals hierboven. Gebaseerd op Soemerische pictogrammen. Het spijkerschrift werd onder meer gebruikt voor het Akkadisch, Assyrisch, Babylonisch, Elamitisch en Hettitisch. Men moest voor dit schrift wel honderden tekens kennen. Het duurde dus ettelijke jaren om het spijkerschrift of hiërogliefenschrift onder de knie te krijgen. Het schrijven bleef daarom beperkt tot een handjevol specialisten, waardoor de invloed op de cultuur beperkt bleef. Rond 1600 v. Chr. verscheen in de Levant het veel eenvoudiger Proto-Kanaänitische fonetische alfabet van slechts 28 letters. De letters waren gebaseerd op Egyptische hiërogliefen. Rond 1000 v. Chr. ontstonden
er allerlei varianten van dit schrift zoals het Fenicische en het Aramese alfabet. In de 7de eeuw v. Chr. kwamen gewijzigde vormen hiervan in India terecht, waar ze op hun beurt de basis vormden van de moderne Indiase schriften. Het Fenicische alfabet zou de basis vormen van het Oudhebreeuwse en het Griekse alfabet. De Grieken verbeterden het in de 8ste eeuw v. Chr. met de introductie van verschillende letters voor klinkers en medeklinkers. Het Griekse alfabet werd op zijn beurt overgenomen en aangepast door de volken van Anatolië en de Balkan. Ook de Etrusken in Italië pasten het Grieks aan, en uit hun alfabet evolueerde het Latijnse alfabet. Schriften die gebruik maakten van een alfabet zijn makkelijker te leren en te gebruiken, waardoor veel meer mensen konden leren lezen en schrijven.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.