Hekserij in Noord-Brabant

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 1619 woorden
  • 14 januari 2004
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Over toverijgeloof in Holland voordat de vervolgingen begonnen is niet veel te zeggen. Rond 1500 werden in Holland voor het eerst personen aangeklaagd wegens toverij. Gegevens van voor die periode zijn schaars. Pas enkele tientallen jaren na 1500 resulteerden zulke aanklachten voor het eerst in doodvonnissen, die voor veel opschudding zorgden en de opvattingen die hier over toverij bestonden zullen onder invloed daarvan waarschijnlijk zijn veranderd. Maar van zo’n beïnvloeding zal pas echt sprake zijn geweest toen de vervolgingen een hoogtepunt bereikten, dat gebeurde in Holland pas in de tweede helft van de zestiende eeuw. Er zijn ook wel enkele verhalen bekend over toverijgeloof in de middeleeuwen. Zo was er in Gouda bijvoorbeeld een vrouw die mannen zou hebben betoverd zodat zij hun vrouw trouw zouden blijven. De beschuldigde vrouw gaf de baljuw een afkoopsom zodat hij er van afzag haar te vervolgen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn er ook een paar mensen bestraft omdat zij met behulp van magie verloren of gestolen bezittingen probeerden terug te krijgen of de toekomst probeerden te voorspellen. Er zijn ook enkele gevallen bekend van personen die optraden tegen toverij. In deze periode liet men een nadere specificatie van de inhoud van de toverij nog wel eens achterwege. Dus is het vaak onmogelijk vast te stellen wat er precies was gebeurd. Hoe kwam het nou dat de mensen geloofden in heksen, duivels, toverij? Een voorbeeldje. In 1472 was er in Utrecht een man ontzettend ziek geworden, ‘ten gevolge van een aanval door een demon’. Men wilde hem naar Sint Jeroen in Egmond brengen, maar in Amsterdam kon de zieke man niet meer verder reizen. Wat er toen gebeurde, werd als volgt beschreven: ‘Maria verscheen en raadde aan de patiënt rond de Heilige Stede te dragen. Hetgeen geschiedde en de zieke herstelde volledig.’ Zulke verhalen werden vooral in de preken aan de gelovigen verteld. Het is niet echt met zekerheid te zeggen in hoeverre de mensen deze verhalen geloofden, maar we mogen wel aannemen dat de kerkgangers zo in contact kwamen met verschillende opvattingen over toverij en de macht van duivels. Rond 1500 accepteerde de overheid het niet langer dat personen die van toverij werden beschuldigd zich via een compositie vrijkochten. Maar de neiging om toverij te vervolgen kreeg niet zonder mee de overhand onder de Hollandse schouten en baljuws. Er zijn aanklachten bekend, maar meestal zijn er niet meer gegevens bekend dan alleen de aanklacht. Het is dus aannemelijk dat de baljuw in zo’n geval van verdere vervolging af heeft gezien omdat de vervolging nergens toe leidde. Ook is het zo dat de beulen in Holland in het begin van de vervolgingen nog erg onervaren waren. In Haarlem werd bijvoorbeeld in 1494 tijdens een ruzie een beul neergestoken. De schout van Haarlem kon geen nieuwe beul vinden om de misdadiger onder handen te nemen. Daarom haalde hij de gevangene maar uit de kerker en benoemde hem tot beul, want hij was tenslotte een geharde misdadiger. Ondanks dat vluchtte de gevangene binnen een maand over de grens omdat hij niet wist hoe mensen moesten worden gepijnigd. De bevolking en de overheid van Holland nam langzamerhand geen genoegen meer met halve maatregelen. Daarom werden er beulen van over de grens gehaald, die hadden bewezen dat zij over genoeg ervaring beschikten. De Hollanders leerden het vak van hen. In Vlaanderen werden in 1468 en 1469 enkele mensen verbrand omdat ze met hulp van duivels de pest hadden veroorzaakt of juist genezen. In 1521 en 1523 werden in ’s-Hertogenbosch enkele mensen gevangen genomen. De schout beschuldigde hen ervan dat zij deurposten, drempels en putten infecteerden om zo de ziekte te verspreiden. De verbinding tussen deze vorm van vergiftiging en toverij lijkt overgewaaid uit de Zuidelijke Nederlanden. De gevangen genomen personen in de omgeving van den Bosch betroffen in 1521 twee mannen en een vrouw en in 1523 twee vrouwen. Van beroep waren deze mensen ‘scrobbers’. Dat betekent dat zij pestlijders verpleegden, een heel gevaarlijk beroep, maar volgens de schout hadden zij geprobeerd meer klanten te krijgen door de excrementen van zieken op de huisdeuren van rijke mensen te smeren om hen tot patiënten te maken. Uiteindelijk belandden twee van de aangeklaagden op de brandstapel en twee van hen werden vrijgelaten nadat ze de foltering zonder bekentenis hadden doorstaan. Toch was de pest een tegenslag die slechts zelden geweten werd aan betovering. Ook ketterij werd in de eerste helft van de 16e eeuw in Holland op enkele uitzonderingen in verband gebracht met toverij. In het huidige Noord-Brabant, Peelland, vonden in 1595 in enkele dorpen toverijprocessen plaats. Deze processen waren niet de eerste die in Peelland plaatsvonden. Uit bronmateriaal is op te maken dat ze slechts een onderdeel vormden van een heel netwerk van processen in Peelland en nabije omgeving. Maar voor zover bekend vormden deze vervolgingen in Peelland de meest omvangrijke in het gebied wat nu Nederland vormt, na de processenreeksen in de Ommelanden (in 1547) en Roermond (in 1613). De plaatsen waarin de toverijprocessen plaatsvonden zijn Mierlo, Lierop en Asten. In de 16e eeuw stond de doodstraf op toverij. De schepenbanken van Mierlo en Asten waren bevoegd om deze misdaden te behandelen. Lierop bezat waarschijnlijk alleen de middelbare rechtsmacht. Toch sprak ook hier de schepenbank doodvonnissen uit. Overigens deelde Lierop destijds zowel de heer als de schout met Mierlo. De processen in Asten liepen niet erg gestroomlijnd. Hier vonden geen terechtstellingen plaats. De druk die van binnen de dorpsgemeenschap en van buitenaf op de aanklager, de heer van Asten, werd uitgeoefend, was namelijk zó groot geworden, dat hij de arrestanten binnen een maand na hun arrestatie op borgtocht vrijliet. Er waren in Asten ook geen getuigenissen, wel beschuldigingen, maar de beschuldigers verklaarden na hun vrijlating allemaal dat dat was onder invloed van de hevige tortuur. Ook werkte de Astense schepenbank tegen. Omdat de zaak hen zo vreemd was, vroegen ze vaak om een dag uitstel. In Brabant bestond de regel dat wanneer schepenen van een plaats niet wisten hoe te beslissen in een bepaald geval, zij dit voorlegden aan een gezaghebbende rechtsinstantie in de nabije of verre omgeving. De meeste schepenbanken uit deze omgeving gingen naar de Bossche schepenbank om raad in zo’n geval, maar bij Asten had de Kamer van Cuijck de taak als ‘wettig overhooft’. In plaats van het onherroepelijke vonnis uit te spreken, hebben de schepenen van Asten door de zaak uit handen te geven, hun heer in een patstelling gemanoeuvreerd. Er stierf wel een beschuldigde in Asten, Anna Chelen, in de gevangenis, blijkbaar ten gevolge van de zware tortuur en de mishandelingen. In september 1595 werden door de schepenbanken van Mierlo en Lierop 15 van toverij beschuldigde vrouwen berecht en veroordeeld tot de brandstapel. Dat ging als volgt: Tussen 10 en 12 september werden 5 vrouwen uit Mierlo gearresteerd, berecht en na korte tijd gezamenlijk terechtgesteld. Eind september gebeurde hetzelfde met 7 vrouwen uit Lierop. Deze personen zijn allemaal als medeplichtigen aangewezen. Als eerst werd Jenneke Goessens op 7 september gearresteerd als toveres en zij wees 2 medeplichtigen aan. Die wezen weer anderen aan enzovoorts. Jenneke werd beschuldigd door Erasmus van Grevenbroeck. Hieruit bleek dat ze als mededanser was genoemd in de confessies van eerder gearresteerde toveressen. Ze zonk ook niet bij de waterproef. Grevenbroeck diende ook de aanklachten in tegen de andere beschuldigden. Volgens hem gedroegen de verdachten uit Mierlo zich ook zeer vreemd en ze voldeden qua uiterlijk aan een prototype dat Grevenbroeck zich van een toveres gesteld had. De verdachten ondergingen de waterproef. Ze werden ook gefolterd. Dan legden ze hun bekentenis af en noemden soms meer medeplichtigen. Vervolgens wilden de schepenen ook nog een ‘vrije’ bekentenis, zonder tortuur. Van slechts één van de verdachten, Lyncken Pastoirs, is bekend dat zij haar bekentenis, dat ze samen met de pastoor van Mierlo en de duivel in één bed zou hebben geslapen, heeft herroepen. Het schijnt dat Grevenbroeck hier woedend op schreeuwde dat haar bekentenis bleef staan. Binnen een maand liet Grevenbroeck 15 vrouwen arresteren, berechten en terechtstellen. Nadat Grevenbroeck door de Raad van Brabant te Brussel ter verantwoording was geroepen, en deze raad de waterproef, die nooit gebuikelijk was geweest in Brabant, min of meer had verboden, onderwierp Grevenbroeck in 1595 opnieuw een vrouw aan de waterproef. Dit was een gebaar dat hij zich als heer onafhankelijk achtte van de Raad van Brabant. Deze vrouw, Lucia Franssens, werd enkele weken gevangen gezet wegens toverij en werd vrijgelaten na beloofd te hebben een borgtocht te zullen betalen. De pastoor van Mierlo heeft opmerkelijke brieven geschreven naar de zus van Lyncken Pastoirs, een van de geëxecuteerden. Hij schreef dat hij geen vromere vrouw gekend had als Lyncken. Haar persoonlijke bezittingen waren door Grevenbroeck in beslag genomen. Ook blijkt uit een andere brief dat Grevenbroeck hem weigerde naar de kerker van Lyncken te gaan. Grevenbroeck was zo vol haat tegen de priester, dat hij hem zijn dienstmaagd ontrukte en ook de bomen die bij de pastorie hoorden liet rooien. De pastoor eindigde deze brief met: Waarschijnlijk wil hij me verjagen, want hij heeft er veel verjaagd, vooral goede lieden die hij niet kan uitstaan. Ook andere pastoors traden op tegen Grevenbroeck. Zij verklaarden dat de verdachten hun bekentenissen herriepen bij de biecht en dat zij onschuldig waren. De geestelijkheid heeft zich gedurende de vervolgingen in Peelland opgesteld als verdediger van de als toveres beschuldigde vrouwen. Enerzijds hadden ze weinig macht, want ze hadden geen moreel gezag over de vervolgers, dat blijkt wel over hoe Grevenbroeck zich gedroeg tegenover de pastoor van Mierlo. Maar anderzijds kunnen zij ook meegewerkt hebben aan een andere houding tegenover de vervolgingen, ze hadden relaties die reikten tot de Raad van Brabant toe. In ’s-Hertogenbosch werd in 1589 een vrouw aangeklaagd door de hoogschout Jacob van Brecht. Deze vrouw, Lysen Tysen, werd gevangen gehouden en voerde vanuit de gevangenis onophoudelijk strijd tegen haar aanklager.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.