De inca's

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 3202 woorden
  • 10 februari 2005
  • 192 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
192 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
DE INCA’S Door de afwezigheid van geschriften over de pre-inca Peru we weten we relatief weinig over de sociale aspecten van de Andes-volken uit die periode, maar dit wordt gecompenseerd door afbeeldingen op aardewerk, waaruit we bepaalde principes van hun dagelijks leven, hun kleding, hun huisvesting en hun oorlogvoering kunnen afleiden. De informatiefste bronnen op dit gebied zijn de nazca- en de moche-beschaving, die in de periode van 200 v.Chr.- 700 n.Chr. ontstonden aan respectievelijk de zuid- en de noordkust. De figuren en taferelen op het aardewerk houden vaak verband met religieuze culten en rituelen, maar er zijn ook mannen en vrouwen die simpele huishoudelijke of andere taken verrichten. 1. Maatschappij en economie De maatschappij was gebaseerd op het gezin, maar uit administratief oogpunt was de ayllu belangrijker. De ayllu was een familiegroep bestaande uit een aantal gezinnen met een gemeenschappelijk hoofd die gezamenlijk werkten en woonden. De inca-economie was hoofdzakelijk op landbouw gebaseerd. De inca’s hadden geen munteenheid; de plaatselijke middelen circuleerden door het reusachtige rijk door ruilhandel en vooral als gevolg van de belastingen die aan de vorsten en edelen werden betaald. Iedere volwassen man kreeg bij zijn huwelijk een stuk land toegewezen, een topo. De grootte van het perceel was afhankelijk van de vruchtbaarheid van de grond en andere voorwaarden; Garcilaso schreef dat het vij de geboorte van elk kind werd vergroot. Als een man gezond bleef, bleef hij tot zijn vijftigste verantwoordelijk voor het land. Het hoofd van het gezin hield een deel van de oogst van de topt om zijn gezinsleden te onderhouden, maar hij werd nooit eigenaar van het land; het bleef eigendom van de Inca. De Inca was zelf de voornaamste begunstigde van de opbrengst van het land en ontving dus niet alleen belasting in de vorm van gewassen, maar ook in de vorm van arbeid. In elke ayllu heerste een sterke gemeenschapszin; de mannen moesten een huis bouwen voor iedereen die trouwde; als iemand een oproep voor het leger kreeg of openbare taken moest verrichten, moesten andere leden van de gemeenschap hem vervangen op het land en voor zijn vrouw en kinderen zorgen. De mannen bewerkten het land met eenvoudig gereedschap, een houten schoffel genaamd taclla, en zelfs na de Spaanse verovering weigerden de inca’s de door stieren getrokken ploeg te gebruiken. Het was niet mogelijk om niet te werken en het was vrijwel onmogelijk te ontsnappen aan de strenge en constante controles van de centrale macht. Alleen zieken en invaliden kwamen in aanmerking voor vrijstelling van landarbeid en voor hulp en subsidie. Een andere categorie arbeiders was eveneens verplicht de Inca belasting te betalen; dit waren de handswerklieden, de goudsmeden, de wevers en de pottenbakkers van het rijk. Als deze arbeiders hun deel eenmaal hadden bijgedragen werden ze vrijgesteld van verdere verplichtingen aan de vorst. Aangezien de rijkdom van de inca’s hoofdzakelijk voortkwam uit landbouw is het verbazingwekkend hoeveel er werd besteed aan de reusachtige, maar totaal ongeschikte lappen grond waarover ze beschikten: het land was rotsachtig, gelegen op hellingen of in een woestijn en moeilijk te irrigeren. Bovendien waren de weinige en primitieve werktuigen niet eens van ijzer. Toch slaagden de inca’s erin de problemen te overwinnen dankzij hun strenge werkorganisatie en hun verbazingwekkende vermogen gebruik te maken van terrassen en greppels. Deze vaak van oudere beschavingen als de mochen en huari’s geërfde hulpmiddelen gebruikten de inca’s om zoveel mogelijk bebouwbaar land te creëren. De gewassen die het meest verbouwd werden en de basis van hun voedsel vormden, waren aardappelen, maïs, quinoa (ook wel bergrijst genoemd), bonen, pompoenen en paprika’s. De aardappel, waarvan meer dan driehonderd varianten zijn geïdentificeerd, is vermoedelijk ontstaan rond het Titicaca-meer. Hij kan verbouwd worden tot op een hoogte van 4000 meter en is vorstbestendig. Een van de meest gegeten etenswaren in de Andes, niet alleen ten tijde van de inca’s maar ook nu nog, is de chuno, de gedroogde aardappel. Maïs is niet bestand tegen de lage temperaturen in de hooglanden en werd verbouwd in de warmere, lager gelegen valleien. Net als de volken in Midden-Amerika schreven de Peruaanse volken dit graanproduct een waarde toe die veel groter was dan zijn eigenlijke voedingswaarde en die gerelateerd wan aan oude mythen en heilige rituelen. Ze maakten ook een soort bier van de kale maïskolf, chicha genoemd, dat na de maaltijd gedronken werd. Tijdens hun eerste ontmoetingen hoorden de Spanjaarden van de inheemse volken over een plant, de cuca, die magische krachten bezat. Deze plant was de coca, die al vele eeuwen voor de inca-beschaving werd verbouwd in de hete, vochtige gebieden. Door het kauwen op de bladeren van de cocaplant komen er bedwelmende stoffen vrij die honger, dorst en vermoeidheid wegnemen. De inca-edelen en –priesters hadden zichzelf het voorrecht van vrij gebruik van deze drug verleend, terwijl het gewone volk hem alleen onder bepaalde omstandigheden mocht gebruiken. Uit veel archeologische vondsten blijkt dat het gebruik van coca al heel oud was. Op moche-aardewerk worden mensen afgebeeld met één uitpuilende wang en verwijde ogen, vermoedelijk sjamanen die zich voorbereiden op een trance, en dit gebruik werd voortgezet tot de Nieuwe Horizon. Toen de inca-dynastie ineenstortte en vervangen werd door de Spaanse heerschappij, werd het gebruik van cocabladeren, om een moderne term te gebruiken, ‘geliberaliseerd’ onder het gewone volk, wat een markt creëerde die de conquistadores al snel veel geld opleverde. Naast het bedrijven van landbouw fokten de Andes-volken ook lama’s, alpaca’s en vicuña’s, met name in de hooglanden. Hoewel het vlees van deze ‘Peruaanse schapen’ gewaardeerd werd, werden ze hoofdzakelijk gefokt voor hun overvloedige wol. Ze werden ook als lastdieren gebruikt, maar waren fysiek niet erg sterk en misten de weerstand van ezels of muilezels. In de kustgebieden en aan de oevers van het Titicaca-meer was vis de voornaamste proteïnebron. Elders werden cavia’s en eenden gefokt voor consumptie. Deze twee soorten waren in Europa onbekend tot hun introductie na de verovering in de 16de eeuw. De genoemde planten en dieren waren niet alleen essentiële voedingsbronnen, maar hadden ook magische en religieuze betekenissen die per cultuur varieerden. Door de oudste beschavingen gemaakte aardewerken voorwerpen droegen vaak afbeeldingen van planten en dieren, ofwel realistisch weergegeven ofwel als symbolen van het goddelijke. Sommige planten, met name maïs, werden geassocieerd met antropomorfe wezens met monsterachtige trekken die vermoedelijk beschermgoden van de plant zelf waren. Er werden ook symbolisch weergegeven van Pacha Mama, de Moeder Aarde van de Peruanen, een oergodin verbonden met natuur en vruchtbaarheid. Veel wetenschappers vragen zich nog steeds af welke rol vrouwen speelden in de inca-wereld. Hoewel de meningen hierover verschillen, is het aannemelijk dat vrouwen een gelijkwaardige status hadden en dat ze niet gedegradeerd werden tot enkel beheerder van huis en kinderen. Vermoedelijk verrichten ze, naast weven en ander handwerk, dezelfde taken als hun echtgenoten, met name in de landbouw. Zwangere vrouwen werden altijd tijdens de laatste weken van de zwangerschap vrijgesteld van de zwaardere taken, maar zelf dan werden ze geacht de handen uit de mouwen te steken. De geboorte van een kind was een belangrijke gebeurtenis in de inca-maatschappij, omdat elke baby een toekomstige arbeider voor de koning vertegenwoordigde. Abortus werd dan ook als een zeer ernstig misdrijf beschouwd en bestraft met de doodstraf. De vader was vaak aanwezig bij het vasten en bidden voor de geboorte, maar meestal beviel de moeder alleen op een afgezonderde plek en ging zichzelf en haar baby direct na de geboorte reinigen in een beek of rivier. Zodra het kind van de borst was, hield de familie een feest waarop de nagels en het haar van de baby werden geknipt. Familieleden en vrienden gaven geschenken om het kind een gelukkig leven te wensen als volwassene en burger van de koning. Ook de puberteit werd gevierd; dit gebeurde bij jongens op hun veertiende verjaardag en werd gevierd met een openbare ceremonie. De puberteit van meisjes werd bij de eerste menstruatie thuis gevierd met een ceremonie die werd bijgewoond door familie en vrienden. In tegenstelling tot het gebruik van de azteken hadden de kinderen van de armen geen recht op openbaar onderwijs; alleen de kinderen van de elite gingen naar school. De anderen waren alleen verplicht van hun ouders te leren op het land te werken of ander ambachtelijk werk te doen. De Inca vreesde zelf elke vorm van acculturatie van de lagere klasse, omdat kennis tot opstandigheid kon leiden, wat veel te gevaarlijk was voor de solidariteit van het rijk. Er waren meer substantiële verschillen tussen het gewone volk en de edelen: een hiervan was dat het volk genoegen moest nemen met monogamie, terwijl polygamie onder de welgestelden heel gewoon werd gevonden. Uiteraard was het huwelijk gewenst omdat elke volwassen man na de ceremonie een topo, een stuk land om te verbouwen, kreeg toegewezen. Het gebeurde maar zelden dat een jonge man na zijn 25e nog vrijgezel was en meisjes trouwden tussen hun 15e en 20e levensjaar. Samenwonen was in sommige delen van het rijk toegestaan als een soort ‘huwelijksproef’. Als het experiment mislukte, ging het paar zonderproblemen uit elkaar en eventuele kinderen werden verzorgd door de moeder en haar familie. Maagdelijkheid was voor het huwelijk niet specifiek gewenst, integendeel zelfs, ongehuwde moeders werden hoog gewaardeerd omdat alle baby’s beschouwd werden als een extra werkkracht voor het land van de Inca. Het was de taak van de ouders een man of vrouw voor hun kinderen te kiezen, maar als ze aarzelden, maakte de curaca de keuze voor hen. De staat mengde zich ook in huwelijksfeesten door het organiseren van een collectieve ceremoniën op vaste dagen. De striktheid van zo’n georganiseerd systeem kon gemakkelijk verstoord worden door onverwachte situaties zoals oorlogen, die vanzelfsprekend zorgden voor een aanhoudend verlies van mannen. Als dit gebeurde werd het overschot aan vrouwen naar de Aclla Huasi, het ‘Huis der uitverkoren vrouwen’, in Cuzco gestuurd, terwijl anderen gingen werken als wevers of pottenbakkers en sosm als hulp in de huishouding bij rijke families.
2. Weefkunst en verenkunst De Spaanse kroniekschrijvers illustreerden uitvoerig welke typen kleding de Peruanen in de inca-wereld droegen. Het gewone volk droeg een simpel soort tuniek van grof geweven materiaal gemaakt van katoen of alpacawol. Deze geweven stof heette huasca. De cumbi was een eleganter en verfijnder kledingstuk dat uitsluitend bestemd was voor leden van de koninklijke familie of mensen die speciale privileges genoten. Cumbi’s werden gemaakt van zachte vezels die in felle kleuren werden geverfd en fijn werden geweven volgens regelmatige geometrische patronen. De textuur van de cumbi’s deed de Spanjaarden aan zijde denken. In de inca-wereld in het algemeen en in Cuzco in het bijzonder toonde de kwaliteit van de materialen en de rijkdom van de patronen op de kleding of de drager bij een hoge kaste. Sommige wetenschappers denken dat deze patronen zelfs deel uitmaakten van een grafisch systeem met pictografische en fonetische waarden. De Peruaanse kleding was vrij eenvoudig. Mannen droegen een korte, mouwloze tuniek genaamd uncu, die aan de zijkanten werd dichtgeknoopt. Vrouwen droegen een acsu, een tuniek die leek op de uncu maar langer was. Over deze simpele kleding werd soms een mantel gedragen die bij mannen llacolla en bij vrouwen lliclla heette. Vanzelfsprekend droegen de edelen sieraden, sandalen, gekleurde tassen en met veren versierde hoofdtooien. Een belangrijk punt was dat stoffen als een vorm van belasting werden beschouwd en dat elk gezin naast het vervullen van zijn agrarische verplichtingen regelmatig voor de Inca moest weven. Stoffen werden ook gebruikt als een motiefgeschenk, als ruilmiddel en als geschenk ter bezegeling van een huwelijksbelofte of diplomatieke overeenkomst. Ze vormden ook een voortreffelijke oorlogsbuit. Moche-kruiken met afbeeldingen van naakte, vastgebonden gevangenen drukken de vernedering van het verlies van hun kleding uit; dit aspect had waarschijnlijk een magisch-rituele betekenis die wij niet begrijpen. Weven was voor alle pre-Columbiaanse beschavingen een fundamentele bezigheid, omdat kleding en stoffen in de ogen van de Andes-volken een waarde hebben die niet onderdeed voor die van sieraden en andere kostbare materialen. De kunst van het weven met plantenvezels was de eerste vorm van artistieke expressie in pre-Columbiaans Peru en ging vooraf aan keramiek en metaalbewerking. In een grot in Guitarrero zijn sporen van geweven plantenvezels gevonden die dateren van omstreeks 5780 v.Chr. (tijdens de Pre-Keramische Periode). De oudste katoenresten die er gevonden zijn, zijn rond 2500 v.Chr. geproduceerd in Huaca Prieta in de Chicama-vallei. Naast het weven van plantenvezels en katoen werd de weefkunst enorm gestimuleerd door het fokken van de lama en alpaca. Het gebruikte gereedschap was eenvoudig. De oudste restanten zijn met de hand geweven van plantenvezels. Wol werd gesponnen met een klos en spinrokken; de klos bestond uit een hardhouten staaf, meestal een chonta, die taps toeliet aan het uiteinde, warvan een stenen of benen klosspil werd bevestigd. Het meest gebruikte werktuig voor het weven van katoen was het ‘riemweefgetouw’, dat in de Andes nog steeds wordt gebruikt. Dit was een eenvoudig werktuig bestaande uit twee houten staven die subbi heetten; de een werd aan de paal gebonden en aan de ander zat een leren riem die de wever achter zijn rug langs haalde. Sommige aardewerkafbeeldingen en verhalen illustreerden het gebruik van een verticaal getouw, maar zo’n werktuig heeft men nog niet ontdekt. Hoe simpel het gereedschap ook was, er werden veel technieken gebruikt voor het weven van katoenen stoffen. De meest gebruikte was de gekruiste-inslagtechniek die de basisstructuur van de stof vormde. Een andere was de linnenmethode, met groot succes toegepast door de chancays, waarbij het gekruiste kettingsysteem werd gebruikt. De verfijnste en schitterendste mantos en tapijten werden geproduceerd door de nasca- en paracas-beschaving en geborduurd met satijnsteek. De kleding werd geverfd met minerale en plantaardige kleurstoffen. In de inca-cultuur bestond er een categorie van handwerkslieden, de canticamayos, die tot taak hadden stoffen te prepareren en te verven. Ze verzamelen indigo voor het maken van tinten blauw, groen, zwart en violet; chilca voor gele en grijze tinten, en rood werd onttrokken aan plantenwortels of aan het insect cochenille, een parasiet van de Opuntiacactus. Om het kleur te verkrijgen werd het insect in de zon gedroogd en vervolgens gekookt. Paars werd ook uit een dierlijke bron verkregen, ditmaal uit twee weekdieren: Murex brandaris en Murex trunculluc. Men is er nog niet achter welk type fixeermiddel er gebruikt werd om de kleurstoffen aan het katoen te hechten. Vaak werden kleding en stoffen versierd met metalen ornamenten en gekleurde veren van tropische vogels. Deze werden met ingewikkelde technieken op de stof genaaid. Wanneer de Andes-beschavingen aan de noordkust uitblonken in de productie van gouden artefacten, waren die in het zuiden verantwoordelijk van textielkunstwerken. De sierlijkste voorbeelden waren felgekleurd en van voortreffelijke kwaliteit en kwamen voornamelijk uit de paracas-, nazca- en chancay-begraafplaatsen, maar ook wel uit die van de huari’s. Door het bijzonder droge klimaat van de zuidelijke gebieden zijn de organische en tere materialen, zoals katoen, wol en veren, bewaard gebleven. De paracas-mummies waren ingewikkeld in vele lagen felgekleurd en geborduurd materiaal, mantos, die symbool van rijkdom of adeldom waren. De meeste in begraafplaatsen gevonden stoffen zijn rijk versierd met geometrische patronen of gestileerde figuren, zoals met grote precisie en finesse gemaakte vissen, vogels en insecten. De nasca-handwerkslieden gebruikte grote platen voor het maken van tapijten met complexe taferelen waarin monsters, godheden en religieuze rituelen werden afgebeeld, vergelijkbaar met die op het aardewerk. Opgravingen in complexen van het huari-rijk hebben grote aantallen elegante tunieken aan het licht gebracht, waarschijnlijk bestemd voor de leden van de politieke en militaire elite. De productie van dergelijke kleding vereiste tijd, vakkundigheid en vooral veel grondstoffen. Voor elke tuniek was 10 tot 15 km garen nodig. Er kwamen ook veel stoffen uit de centra van de noordkust al waren deze uit esthetisch en kwalitatief oogpunt minder aantrekkelijk. We zouden dus kunnen zeggen dat de textielproductie vrijwel zeker alle andere vormen van artistieke expressie beïnvloedde. 3. Amusement, muziek en dans De iconografieën en objecten gemaakt van terracotta en andere materialen bieden interessante documentatie over het gebruik van muziekinstrumenten door de pre-inca-beschavingen. Ze werd zeker muziek gemaakt bij het dansen en zingen tijdens feesten die vermoedelijk zowel ter ere van religieuze ceremoniën als bij agrarische en seizoenfestiviteiten werden gehouden. In veel moche-, nasca- en huari-graven zijn rijkversierde terracotta muziekinstrumenten gevonden; beschilderd met diverse kleuren. Deze instrumenten, met name de fluiten en trommels, hadden hetzelfde ontwerp als de instrumenten die vele eeuwen later door de inca’s gebruikt werden. Sommige objecten stellen trommelaars voor, andere herders spelend op een kleine versie van een panfluit. De oudste afbeeldingen van dansers zijn gevonden op muurschilderingen uit de vroeger perioden van jagers-verzamelaars. Er is een steen met een afbeelding van een oorlogsdans tussen twee krijgers gevonden die dateert van de Chavin-Horizon, maar ook hier heeft de meeste informatie ons bereikt via de inca-beschaving; Er zijn verslagen geschreven door kroniekschrijvers die persoonlijk aanwezig bij feesten en ceremoniën, waarvan er ondanks de kolonisatie nog veel tot onze tijd bewaard zijn gebleven. De kroniekschrijvers vertelden dat elk feest pas begon nadat de priesters riten en offers hadden uitgevoerd om de goden gunstig te stemmen. Deze ceremoniën werden gevolgd door het collectief drinken van chicha, de alcoholische drank gemaakt van maïs. Pedro Ciezo de Leon geeft een gedetailleerde beschrijving van het beroemde feest van Inti Raimi, dat plaatsvond tijdens de zomerzonnewende. “Nadat men had gegeten en gedronken wan eenieder beschonken, de Inca en de priester incluis; vrolijk en opgewonden verzamelden de mannen zich tijdens de middag en hieven liederen en balladen aan die ze van hun voorouders hadden geleerd.” De verslagen doen vermoeden dat alle tuhuantisuyu-volken tijdens deze feesten hun etnische rivaliteit vergaten en samen feestvierden, zongen en dansten. Elke provincie van het rijk had zijn eigen rituele dansen die meestal werden voorafgegaan door zulke treurige melodieën en klaagzangen dat ze hun toehoorders konden hypnotiseren. De provincie Callao was beroemd om het aantal dansen dat haar feesten begeleidde. Bij de een droegen de dansers dierenmaskers en bij de ander lieten de dansers en danseressen eerst hun gezicht beschilderen en droegen ze gouden en zilveren ringen door hun neus en oren. De inca’s gebruikten allerlei soorten blaas- en slaginstrumenten ter begeleiding van hun liederen en dansen. Er waren verschillende soorten trommels waarvan de kleinere door de vrouwen werden bespeeld. Guaman Poma de Ayala schrijft over een bepaald type trommel die gemaakt werd van de hoofdhuid van vijandige krijgers. Een ander instrument dat al eeuwenlang gebruikt werd en waarvan in Chavin verscheidene exemplaren gevonden zijn, was de pututu, een soort trompet of jachthoorn gemaakt van een speciaal soort zeeschelp, die voorkomt aan de kust van Noord-Peru en Ecuador. De diepe klank van deze schelp zorgde voor het ritme collectief werk en gewijde ceremoniën. De pututu werd ook van terracotta gemaakt en er zijn verscheidene moche-beelden gevonden van spelers die in het mondstuk blazen. Ook fluiten waren populair en er waren veel verschillende soorten. Ze werden gemaakt van hout, been, bamboe en soms van terracotta. Een van de bekendste fluiten had de vorm van een panfluit en bevatte ten minste vijf aan elkaar gebonden delen. De quena was gemaakt van een bamboestengel en had acht gaten. Verhalen en heldengedichten begeleid door nostalgische en romantische balladen waren ook populair tijdens feesten. Ze werden eeuwenlang overgeleverd van generatie op generatie.

REACTIES

M.

M.

toptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptoptop

12 jaar geleden

B.

B.

inderdaad heel goed hahaha........ ;-(

9 jaar geleden

J.

J.

Wat een top werkstuk helemaal mooi!

10 jaar geleden

M.

M.

kan je ook iets vertellen over dieren?
( de lama's !!! )

9 jaar geleden

B.

B.

wat veel info zeg hahaha....... ;-(

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.