Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Wat is tijd?

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 5322 woorden
  • 21 januari 2009
  • 113 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
113 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inhoudsopgave

1. -Inleiding

2. -Geschiedenis van het denken over de tijd

3. -Henri Bergson

4. -Fysische & innerlijke tijd

5. -Slot en conclusie

1. Inleiding

Tijd is en blijft altijd een lastig begrip. Op de vraag “wat is tijd?” kan niemand ooit een echt antwoord vinden. Ook vragen als “Is tijd ooit begonnen”, of “Zal tijd ooit eindigen?”zijn vrijwel onmogelijk te beantwoorden.
Toch zijn er in de loop van de geschiedenis veel grote denkers geweest die het tijdsprobleem hebben onderzocht, en hebben veel mensen antwoord proberen te geven op de vragen.
Er zijn ook heel wat antwoorden gekomen, maar het is onmogelijk om te zeggen welk antwoord goed is, of welke fout. Toch is het goed om te weten hoe filosofen door de eeuwen heen over tijd hebben gedacht, om hiermee een eigen mening over tijd te vormen.

In het eerste hoofdstuk ga ik proberen om een overzicht te geven van de geschiedenis van het denken over tijd. Vrijwel alle filosofen hebben zich gewaagd aan het probleem tijd en zijn met conclusies gekomen, hier is dus genoeg informatie over te geven.
Daarna ga ik het leven en werk van de filosoof Henri Bergson beschrijven. Ik heb voor Bergson gekozen om te beschrijven omdat ik, in de brainstormtekst die we in de klas moesten maken, zonder dat ik ooit ook maar van Bergson had gehoord, een deel van zijn theorie beschreef. Vandaar dat ik Bergson erg interessant vind. Aan de hand van de filosofie Bergson volgt er dan nog een hoofdstuk; fysische & innerlijke tijd.

2. Geschiedenis van het denken over tijd

Ooit, tijdens het evolutieproces van de mens, moet er een punt zijn geweest dat de mens tijd is gaan begrijpen. Een dier kan dit immers niet. Ze kennen alleen het nu, geen verleden en soms een beetje toekomst. Ik kan mijn hond uitleggen dat ik hem nu eten zal geven, maar er is geen enkele manier om het uit te leggen dat ik hem gisteren of vanmorgen eten heb gegeven.
Op een gegeven moment werden we dus bewust van het verleden en de toekomst.
Hierbij kwam dus ook het besef dat we ooit dood zullen gaan. Misschien was dit wel het punt dat we de zorgeloosheid en innerlijke rust van dieren verloren en angstig en vol zorgen naar de toekomst keken. Door te weten dat er een toekomst is, waarin dingen gebeuren, en ongetwijfeld ook slechte en nare dingen, zoals de dood, kwam de angst van de mens opzetten. De mens probeerde zich hiertegen te verzetten, en begon het leven na de dood te verzinnen. Hieruit ontstonden de religies. Met het begin van het besef van tijd ontstond dus de moderne beschaving, de beschaving waarin religie een grote rol speelt, maar ook roosters, planners, schema’s en klokken. Ook de wetenschap en de filosofie is op dit punt ontstaan.
Hier hebben we dus het begin der tijden gehad, het ontstaan van de tijd. Nu begint de geschiedenis van hoe mensen het probleem van de tijd probeerden op te lossen.

De eerste en grootste tweedeling over tijd was misschien wel de tweedeling tussen lineaire en cyclische tijd. Deze tweedeling kwam al tot stand in het derde millennium voor Christus. Het zijn de Indo-europeanen en de Semieten die dit grote verschil tot stand brengen.
De Indo-europeanen leefden in een groot gebied in het westen van Azië en boven de Zwarte zee. Rond 2000 voor Chr. splitsten zij zich op in verschillende groepen en verspreidden ze zich over heel Europa en grote delen van Azië. Deze Indo-europeanen geloofden in meerdere goden. De Indo-europeanen geloofden ook in een Cyclische tijdsopvatting. Dit houdt min of meer in dat er volgens de Indo-europeanen niet een duidelijk begin van de wereld was, er was dus geen schepping volgens hun. Vandaar ook de term Cyclisch, de tijd liep volgens hun in een cirkel zonder begin en zonder einde. Een goed voorbeeld hiervan is reïncarnatie, een mens gaat wel dood, maar zijn ziel leeft daarna opnieuw, zijn leven is dus een soort cirkel dat zich steeds herhaalt. In feite loopt de hele natuur en het hele jaar op deze manier. Denk bijvoorbeeld aan de seizoenen, de maancyclus, en de zonsopgang en zonsondergang. Een ander belangrijk aspect van de Indo-europese religies was dat het zien heel belangrijk was. Voor hun was de natuur dus heel belangrijk, in de natuur kon je kenmerken vinden van bijvoorbeeld voorouders. Uit het geloof van de Indo-europeanen zijn de Aziatische religies ontstaan, deze religies hebben dus ook een cyclische tijdsopvatting. Maar ook de Germaanse en Keltische religies in Europa kwamen oorspronkelijk van de Indo-europese religie, en hadden dus ook cyclische tijdsopvattingen.

Ook interessant zijn de Maya’s, een indianenstam uit Midden-Amerika. Zij hadden meerdere kalenders die om de zoveel tijd samen vielen. Dan was er een cyclus beëindigd. Maar deze cyclus was dan weer een onderdeel van een grotere cyclus van andere kalenders. Zij hadden wel een beginpunt van hun kalenders, namelijk volgens onze jaartelling 3114 v. Chr. Over het algemeen wordt aangenomen dat net zoals wij als beginpunt van onze kalender de geboorte van Jezus hebben genomen, zij ook een gebeurtenis hebben gekozen als beginpunt. Maar het kan ook zijn, dat dit beginpunt niet meer is dan een einde en dus een begin van een nog grotere cyclus. Moderne wetenschappers weten te weinig van de Mayakalender om dit te zeggen.


De Mayakalender kent ook een einde, en dat valt, wat heel interessant is, in onze tijdrekening in het jaar 2012. Nu hebben de Egyptenaren ook ooit een einde der tijden aangewezen, en die viel ook in 2012. Maar als we weer kijken naar de Mayakalender, zou 2012 ook weer een einde en begin kunnen zijn van een enorme cyclus. Dit is echter een theorie die ik min of meer zelf heb uitgedacht, en over het algemeen wordt dus aangenomen dat 2012 volgens de Maya’s het einde der tijden is. Omdat het einde der tijden van de Egyptenaren dus samenvalt met die van de Maya’s, is een groot deel van de New Age beweging bang dat de wereld in 2012 vergaat. Maar in feite klopt dit niet, want de Maya’s en de Egyptenaren hadden beiden een cyclische tijdsopvatting, dus een einde der tijden is onwaarschijnlijk. Dit zou dus eerder een einde van een grote cyclus kunnen zijn, maar dus ook weer een begin van een nieuwe grote cyclus. De vraag is dus eigenlijk: was de kalender van de Maya’s lineair of cyclisch?

De Semieten, die ongeveer in dezelfde tijd als de Indo-europeanen leefden, waren een woestijnvolk die oorspronkelijk uit het huidige Saudi-Arabië kwamen. Van dit volk kwam de lineaire tijdsopvatting. Dus dat de wereld ooit was geschapen door een god, en dat ooit de dag des oordeels zou komen, waarop alles zou eindigen. Bij de Semieten was niet het zien heel belangrijk, maar het gehoor. Je moest luisteren naar het woord Gods en afbeeldingen maken werd verboden. Dit is niet zo gek als je bedenkt dat ze uit de woestijn kwamen, en in de woestijn valt vrijwel niks te zien. Ook is er maar één godheid te bedenken, en dat is de brandende zon die elke dag aan de hemel staat.
Uit deze Semitische cultuur zijn de drie grote monotheïstische religies ontstaan, dus het Jodendom, het Christendom en de Islam.

Na deze grote tweedeling in het denken over tijd in religie, krijg je natuurlijk de filosofen.
Een van de eerste filosofen die zich aan het tijdsprobleem waagde was Parmenides. Volgens hem is het Zijn ruimtelijk, er is dus geen lege ruimte mogelijk, en ook geen beweging, want als een voorwerp zich ergens heen zou bewegen zou daar eerst lege ruimte moeten zijn.
Ook worden bestaat volgens hem niet: dat wat gaat worden, is tevoren nog niet. Alle verandering is maar schijn. Het werkelijk zijn ontstaat niet, verandert niet en gaat niet verloren. Alles heeft kortom altijd bestaan, en niets verandert. Hierdoor ontstaat zijn visie over tijd, die af te lezen is uit dit citaat: “Voor het ware denken bestaat er geen veelheid, geen verandering, en geen tijd”. Volgens hem bestaat tijd dus niet. Een andere Griekse filosoof, Heraclites, die ongeveer in dezelfde tijd leefde als Parmenides, had ook een mening over tijd, en die was precies het tegenovergestelde van die van Parmenides. Hij zei dat tijd lijkt op een rivier. Een rivier blijft altijd een rivier, hoewel zijn bestandsdelen continu veranderen. Je zou denken dat je een paar keer in dezelfde rivier kan stappen, maar in werkelijkheid kan dat niet omdat het water continu veranderd omdat de waterdruppels elkaar in snel tempo opvolgen. Zo dacht hij niet alleen van tijd dat hij continu ‘stroomt’, maar dit dacht hij van alles. Van hem komt de beroemde uitspraak ‘panta rei’ (alles stroomt).

Hierna komen de grote drie filosofen, waarvan Aristoteles het meest interessant was als we naar filosofie over tijd kijken. Hij zei het volgende over tijd: “Tijd bestaat niet onafhankelijk van de gebeurtenissen die zich in de tijd afspelen. Tijd is de maatstaf voor verandering”. Hij zei dus dat tijd een getal is dat de beweging meet. Alles wat beweegt, verandert in de tijd.
Deze gedachte heeft lange tijd het denken over tijd beïnvloed.
De volgende belangrijke filosoof was de kerkvader Augustinus van Hippo. Hij bracht als eerste het duidelijke onderscheid tussen lineaire en cyclische tijd naar voren.
Hij vond dat cyclische tijd gelijkstond aan herinnering, en lineaire tijd aan vernieuwing, dus dat lineaire tijd beter was.
Over de ‘heidense volkeren’ zei hij dit: “Heidenen moeten eeuwig in rondjes draaien zonder hoop op verlossing”. Lineaire tijd noemde hij historia sacra en cyclische tijd noemde hij historia profana.
Verder is het volgende beroemde citaat afkomstig van Augustinus: “Wat is tijd. Als niemand het mij vraagt, weet ik het. Maar als ik het aan iemand wil uitleggen, weet ik het niet.” Hiermee geeft Augustinus het tijdsprobleem heel goed weer. Nog duidelijker wordt het na dit citaat van Augustinus: “Wat ik wel zeker weet is dat er verleden tijd is, toekomstige tijd en tegenwoordige tijd. Maar zodra ik daar wat over wil zeggen begin ik ook te stamelen. Want verleden tijd is al niet meer, je kunt haar niet meer aanwijzen, en toekomstige tijd is nog niet, en is dus even ongrijpbaar. Kun je dan zeggen dat ze bestaan, als ze niet meer zijn of nog niet zijn? Wat de tegenwoordige tijd betreft is het al niet veel beter gesteld, want op het moment dat ik 'nu' zeg, is dat nu alweer verleden tijd geworden, en dus geen nu meer. Ongrijpbaar is de tijd, je krijgt er met je denken geen enkele vat op.”


In de middeleeuwen zijn er verder weinig interessante theorieën over tijd. Vrijwel al het denken in de middeleeuwen werd beïnvloed door het Christendom en dat liet weinig ruimte voor nieuwe ideeën. Ik denk dat pas door Spinoza een nieuw en interessant idee over tijd komt. Spinoza zei het volgende: “Tijd is een modus cogitandi: een manier van denken.”
Dit is een goed voorbeeld van het rationalisme, dat in de tijd van Spinoza, zo rond de 17e eeuw, erg populair was. Een ander voorbeeld hiervan komt van Berkeley, die vond dat alle dingen voorstellingen van de geest, zijn. Dus niks is ‘echt’. Hij zei over tijd het volgende: ‘Tijd is niets, los van de opeenvolging van de ideeën in onze geest.’
Vervolgens maken we een sprongetje naar Emmanuel Kant, die in de 18e eeuw leefde.
Hij was het niet eens met de rationalistische ideeën van Spinoza en Berkeley, maar vond dat het ratio, het denken, en dus het verstand, werd gevormd door dingen die we zintuiglijk meegemaakt hebben. Hij zei het volgende over tijd: “Tijd is, evenals ruimte, een aanschouwingsvorm. Wij ordenen zelf de verschijnselen in de tijd.”
Een hele belangrijke filosoof op het gebied van tijd was Henri Bergson. Hij leefde van 1859 tot 1941. Hij vond dat er twee verschillende soorten tijd waren, die min of meer vergelijkbaar zijn met de lineaire en cyclische tijdsopvattingen. Deze twee soorten tijd waren de volgende: de eerste, en volgens Bergson eigenlijk ‘onechte’ tijd, is de gewone alledaagse tijd die we kennen van de klok. De tweede tijd is de tijd die Bergson durée noemde, waarmee hij de tijd als duur bedoelde. Dit is de innerlijke tijd, of tijdsgevoel. De tijd als duur meet geen afzonderlijke momenten, in tegenstelling tot de alledaagse kloktijd, maar het gaat bij innerlijke tijd vooral om het voortduren van tijd. Dit wordt misschien verduidelijkt in het volgende citaat: “De ware tijd is niet de objectieve, lineaire tijd, maar de tijd als duur, een heterogeen geheel van kwalitatieve toestanden en veranderingen, die onderling allemaal verschillen, maar elkaar wel doordringen.” Dit doet mij overigens een beetje denken aan de filosofie van Heraclites, die de tijd vergelijkt met een rivier van allemaal afzonderlijke druppeltjes. Bergson zal ik in het volgend hoofdstuk uitgebreid behandelen.
In de laatste eeuw kwam vooral de natuurkunde erg opzetten, waardoor er allemaal natuurkundige theorieën over tijd zijn ontstaan. Vooral Einstein heeft een grote rol gehad in het denken over tijd, maar dan in natuurkundige vorm. Deze natuurkundige theorieën zouden een helder licht moeten werpen over het probleem tijd, maar naar mijn idee maken ze de hele kwestie rondom tijd alleen nog maar lastiger…

3. Bergson

Henri Bergson is geboren in Parijs in het jaar 1859, precies hetzelfde jaar waarin Darwin de Origin of Species publiceerde. Hij stierf op 83-jarige leeftijd in 1941.
Zijn vader was een Joodse muzikant, en kwam oorspronkelijk uit Polen. Zijn moeder was ook Joods en kwam oorspronkelijk uit Engeland. Hij had nog 6 broers en zussen en was de één na oudste. Oorspronkelijk studeerde Bergson Wiskunde, en was een veelbelovend leerling. Hij won met wiskunde de eerste prijs in het ‘Concours Général’ en publiceerde daarna, in 1877, de oplossing van een probleem dat de wiskundige Pascal ooit had verzonnen. Maar hoewel hij erg goed was in wiskunde, vond hij wiskunde niet echt leuk en ging hij filosofie studeren op de École normale supérieure, een eliteschool in Parijs. Hier kreeg hij les en studeerde hij samen met beroemde filosofen. In 1881 studeerde hij af. Hierna ging hij eerst lesgeven op de hogeschool van Angers, maar verhuisde al snel naar Clermont-Ferrand waar hij vijf jaar lang lesgaf op de hogeschool en de universiteit. In 1886 publiceerde hij zijn eerste werk, wat ging over de gevolgen van hypnose. In 1888 brengt hij twee nieuwe werken uit; ´ Essai sur les données immédiates de la conscience´ beter bekent als ´Time and Free Will´ en ‘Aristotle's Conception of Place’, die hij in het Latijn heeft geschreven.
Hierna brengt hij nog verschillende werken uit en wordt hij steeds bekender. In 1903 schreef hij een essay over metafysica; ‘Introduction á la métaphysique’. Dit was zijn eerste werk wat in vele talen werd vertaald. Hij werd nu over heel Europa een bekend filosoof en had veel invloed. Met dit artikel begon ook de stroming van het bergsonisme.

Bergson was zijn hele leven gefascineerd door de evolutietheorie van Darwin, maar hij was het niet met de mechanische manier van de evolutie eens. In 1907 bracht hij een boek uit getiteld ‘L'Evolution créatrice’. Hierin schreef hij z’n eigen ideeën over de evolutietheorie. Hij legt hier het verschil uit tussen dode materie en leven. De dode materie is datgene wat in de natuurwetenschappen bestudeerd wordt. Het heeft de volgende eigenschappen: het is statisch, en als er beweging is, is het een continue beweging die voorspeld kan worden. Deze beweging gebeurt in de fysische, lineaire tijd, dit is de tijd die men meet met instrumenten zoals bijvoorbeeld klokken. In de materie draait ook alles volgens een mechanisme. Alles ligt vooraf vast, elke beweging heeft zijn noodzakelijke oorzaken en gevolgen, er is geen vrijheid.
In de wereld van het leven zijn er heel veel kenmerken die men met de natuurkundige methodes niet kunnen worden begrepen. In de eerste plaats ‘l'élan vital’, een soort scheppingsdrang, die een spontane, vrije beweging is, en die niet voorspelbaar is en niet kan worden gemeten in de fysische tijd. De élan vital houd dus min of meer in dat alle wezens een soort scheppingsdrang voelen om hun omgeving beter te beheersen. In deze levende wereld is de tijdsvorm de ‘durée’. Dit is een soort innerlijke tijd. Deze tijd kan niet worden gemeten met klokken maar is een tijdsgevoel. De élan vital is volgens Bergson hetzelfde als de evolutietheorie. Door deze élan vital probeert elk levend wezen zijn omgeving beter te beheersen. De mens is dus bijvoorbeeld een product van élan vital.

In de eerste wereldoorlog werd Bergson door de Franse regering naar Amerika gezonden als diplomaat. Dit bewijst hoe groot de invloed van Bergson wel niet was.
In 1922 vind er een debat plaats tussen Bergson en Einstein. Dit debat pakte gunstig uit voor Eintein maar de populariteit van Bergson daalde enorm. In zijn leven was hij nog vrij populair, maar na zijn dood verscheen er bijna niks meer over Bergson. Einstein was nu de grote tijdswetenschapper geworden maar Bergson werd min of meer vergeten. Pas vanaf ongeveer 1990 werd Bergson weer herontdekt.
In 1928 kreeg Bergson de Nobelprijs voor literatuur, maar in die tijd was hij al veel minder populair dan voor zijn debat met Einstein. De jury van de Nobelprijs noemde vooral zijn boek ‘L'Evolution créatrice’. Bergson stierf uiteindelijk in 1941. De tweedewereldoorlog was toen al begonnen. De Duitsers boden Bergson aan om hem vrij te stellen van de
jodenvervolgingen, maar hij weigerde dit.
Hij stierf uiteindelijk aan een verkoudheid, en er wordt gezegd dat hij deze verkoudheid opliep toen hij stond te wachten op de trein die de Joden zou transporteren naar een concentratiekamp, maar hier zijn geen bewijzen voor.
Bergson had zijn vrouw opgedragen om na zijn dood al zijn werken te vernietigen. Waarom is niet bekend. Maar hierdoor zijn werken van Bergson die nog niet waren uitgegeven vernietigd.

Volgens Bergson zijn er twee manieren om naar de wereld te kijken, een analytische en een metafysische. Deze theorie legt hij uit in zijn artikel ‘Introduction á la métaphysique’.
Deze tweedeling heb ik eerder al beschreven als dode materie en leven, of terwijl fysiche tijd en durée. De analytische manier is hierin de dode materie, en de metafysische is het leven.
Deze tweedeling gebruikt hij in vrijwel al zijn werken. Ook het menselijk verstand deelt hij hiermee in tweeën. Aan de ene kant het intellect, dus de natuurkundige manier van denken en de fysische tijd, en aan de andere kant de intuïtie, of terwijl het leven en de durée.

Andere benamingen voor durée zijn dan ook innerlijke tijd of tijdsgevoel.

Volgens Bergson leven het grootste deel van ons leven volgens het mechanische, lineaire systeem. Heel af en toe breken we echter hier doorheen en komen we bij ons intuïtieve tijd, of terwijl durée. Dit gebeurt bij bijvoorbeeld de liefde en andere ervaringen van ‘tijdloosheid’
Dit is trouwens het derde aspect van de tijd. We hebben tot nu toe lineair en cyclisch gehad, maar daar hoort tijdloosheid eigenlijk ook bij. Tijdloosheid is vooral belangrijk in de mystiek. Als mensen mediteren krijgen ze een soort gevoel van tijdloosheid, wat ook wel wordt omschreven als één met god. Wat trouwens ook weer een verschil oplevert tussen oost en west, want in het oosten staat bij de mystiek en dus deze tijdloosheid centraal dat God in alles is. God is dus in feite alles, en met mediteren wordt je een met dit ‘alles’.
In de westerse mystiek is dit omgekeerd, hier is God verheven boven alles. Er is dus een soort onoverbrugbare kloof tussen alles wat wij kennen en meemaken en God. Volgens de westerse mystiek is het dus zo dat als je mediteert je deze kloof tussen God en jezelf probeert te overbruggen.

4. Fysische en innerlijke tijd

Onze maatschappij wordt meer en meer bepaald door de klok. Iedereen heeft een agenda, en iedereen kijkt wel een paar keer per dag in zijn agenda om te kijken wanneer de volgende afspraak is gepland of juist om afspraken te plannen. Nog vaker kijken mensen op de klok. Alles wordt geregeld door de klok. Iedereen heeft wel een vaste ontbijttijd, lunchtijd, en een tijd voor het avondeten. Elke handeling wordt ingedeeld op de klok. In feite is de klok de grote heerser over al onze levens. Maar omdat leven onder de constante druk van de tijd voor iedereen haast onmogelijk is, zijn de vakanties ingelast. Vakantie is denk ik weinig meer dan een ‘vrijstelling van de tijd’. Op vakantie hoef je niet elke dag om stipt half negen op school te zijn, en je hoeft ook niet elke dag om stipt 6 uur te eten. Op vakantie wordt ook veel minder op de klok gekeken. Dit is maar goed ook, want als iedereen altijd maar op de klok zou moeten leven, het hele jaar door, zouden we toch helemaal gek worden. Een ander woord voor dit ‘tijdsyndroom’ is fysische tijd. Ons leven word beheerst door deze fysische tijd, en niemand kan hieraan ontsnappen. In het begin van het hoofdstuk over de geschiedenis van het denken over tijd noemde ik al dat er een punt moet zijn geweest waarom de mens de tijd was gaan waarnemen. In het begin bleef het bij waarnemen, maar later begon de mens deze tijd in banen te leiden, en een structuur aan te brengen in tijd. Het begon met simpele zonnewijzers, maar hiermee was wel de basis gelegd voor onze moderne klok en cultuur. Later kwamen de kalenders. Er werd steeds meer gedaan om de tijd naar de hand van de mensen te zetten en een structuur aan te brengen. Uiteindelijk resulteerde dit tot de moderne klok die wij nu kennen, en tot de moderne cultuur waarin wij leven. Fysische tijd is dus in feite een soort behoefte, hoe meer de mensen gaan leven volgens een schema, hoe belangrijker de tijd wordt. Er zijn tegenwoordig al klokken te vinden op internet die in secondes af tellen tot je sterfdag. Dus zelfs onze sterfdag wordt nu al van tevoren in een schema geduwd. En in die secondes dat we nog te leven hebben kunnen we maar beter zo veel mogelijk doen, zo luidt de ‘wijze’ boodschap bij deze doodsklok.
Tijd kunnen we dus waarnemen door middel van klokken. Maar het is ook leuk om te bedenken dat je eigenlijk continu tijd waarneemt. Vooral als we naar een sterrenhemel kijken. Het licht dat van de sterren komt heeft heel wat jaren nodig om onze ogen te bereiken. In feite kijk je dus jaren terug in de geschiedenis als je naar een ster kijkt. Maar ook als iemand van een hoogontwikkelde planeet ver weg naar onze aarde kijkt, zou hij in het gunstigste geval wat dinosauriërs zien, maar meer ook niet. Als iemand op die planeet dan over ongeveer 70 miljoen jaar naar onze planeet kijkt, zou hij zo’n beetje de planeet zien die wij nu kennen. Maar tegen die tijd bestaat er misschien wel helemaal geen tijd meer op onze planeet, omdat onze zon dan misschien al lang is ontploft en onze planeet dan al verdwenen in een zwart gat. De tijd op andere plaatsen loopt dus wel even snel, maar als twee planeten elkaar zouden ‘zien’ op precies hetzelfde tijdstip, zouden ze in feite geschiedenis waarnemen. Het heelal is dus eigenlijk een enorm mengsel van geschiedenis. Althans, als we kijken naar waarnemingen, diegene die op dit moment naar de aarde kijkt en alleen maar dinosauriërs ziet, kijkt wel op precies dit moment naar de aarde, en dus niet zo veel miljoen jaar geleden. Er bestaat dus een raar verband tussen tijd en waarnemingen.

Vervolgens hebben we de innerlijke tijd. Deze tijd valt niet in te delen in aparte uren, minuten en seconden. Innerlijke tijd is voor iedereen anders. Op de vraag wat innerlijke tijd is valt dus niet echt een antwoord te geven, omdat dit voor iedereen anders is. Innerlijke tijd is gewoon de tijd die iedereen afzonderlijk ervaart, en niemand kan dit voor jou veranderen. Interessant is wel, dat bijna alle mensen hun innerlijke tijd later verdringen door de fysische tijd. Er zullen maar weinig mensen zijn, en ik moet eerlijk zeggen dat ik helaas niet tot die groep hoor, die los leven van de klok, en waarbij hun innerlijke tijdsgevoel de overhand heeft. Misschien is dit wel het grote verschil tussen mens en dier; mensen kunnen tijd waarnemen, en vervolgens indelen en structuur inbrengen in de tijd, waardoor de mens gaat leven volgens hun eigen verzonnen tijd. Dieren daarentegen, kunnen tijd niet waarnemen en dus ook niet leven volgens fysische tijd. Zij kennen alleen hun innerlijke tijd, of terwijl intuïtie, en leven dus volledig volgens deze innerlijke tijd. Daarom is bij dieren de intuïtie ook zo sterk, terwijl mensen dit niet hebben. De mens probeert vaak een zekere vorm van deze innerlijke tijd en intuïtie terug te vinden, voornamelijk in de mystiek. Meditatie is misschien wel niet meer dan het loskomen van de fysische tijd en het ervaren van tijdloosheid, en tegelijk ook een soort gevoel van vrijheid, omdat je dan niet meer bent verbonden met de strikte regels van ons fysische tijdregime.

Er bestaat een theorie, ik weet helaas niet van wie deze theorie afkomstig is, die gaat over het tijdsgevoel van de mens. Volgens deze theorie duurt een jaar voor het tijdsgevoel van een baby enorm lang, maar voor een oude man duurt een jaar voor zijn gevoel veel korter. Dit is weergegeven in het plaatje hieronder. Hierin word uitgegaan van iemand die 64 jaar oud wordt. De lengte van de vakjes in de binnenste ring geeft de fysische tijdspanne van een zonnejaar aan. De buitenste ring geeft het tijdsgevoel van het persoon weer. Het leven van dit persoon begint bovenaan, bij het grote groene vakje. Vervolgens gaat het rechtsom, je ziet dus dat de zonnejaren dezelfde lengte behouden, maar dat het tijdsgevoel steeds korter wordt.

Uiteindelijk zijn er precies even veel zonnejaren als tijdsbelevingsjaren.
Eigenlijk vind ik deze tekening ook weer een voorbeeld van hoe wij alles in de fysische tijd en schema’s duwen. Of hoe Bergson zou zeggen, we proberen alles op de analytische manier te bekijken en te onderzoeken. Nu hebben we dus zelfs al een schema gemaakt van onze tijdsbeleving, onze intuïtie…

5. Slot en conclusie

Het is denk ik nu wel duidelijk geworden hoe moeilijk de vraag ‘Wat is tijd?’ wel niet is. Toch ga ik proberen een antwoord te formuleren. Ik denk namelijk dat er iets mis is met de vraag. Tijd is eens soort koepelterm, die een heleboel verschillende soorten tijden bevat. Als je aan iemand in Nederland zal vragen wat tijd is, zal je waarschijnlijk horen dat het iets te maken heeft met de klok. Maar ik betwijfel dat als je dezelfde vraag stelt aan iemand die nog in een oude stam leeft in Afrika, en die nooit een klok heeft gezien, je hetzelfde antwoord krijgt.
Op de vraag wat fysische tijd is, is er denk ik wel een antwoord mogelijk. In het vorige hoofdstuk heb ik er al een antwoord op geprobeerd te geven. Het is simpelweg een klok.
Nu heb je ook nog Einstein die met zijn relativiteitstheorie van alles over fysische tijd heeft ontdekt, maar dat valt volledig binnen de natuurkunde, en aangezien dit een filosofiewerkstuk is en ik totaal geen verstand heb van natuurkunde laat ik die natuurkundige opvattingen van tijd maar even buiten beschouwing.
Op de vraag wat innerlijke tijd is heb ik ook al een soort antwoord gegeven, of althans, dat heeft Bergson gedaan. Persoonlijk denk ik dus eigenlijk dat Bergson het vraagstuk over tijd het beste heeft opgelost. Maar dit is mijn mening, en misschien niet die van anderen, dus dat betekent al dat ik niet mag zeggen dat het antwoord van Bergson het enige goede antwoord is. Dus misschien is een meer relevantere vraag dan ‘Wat is tijd?’ de vraag ‘Is het mogelijk om een antwoord te geven op de vraag wat tijd is?’ En dan zou mijn antwoord denk ik luiden: nee.
Een andere interessante vraag is de volgende: ‘Wat is innerlijke tijd?’ Want innerlijke tijd is misschien wel voor iedereen anders, maar dan nog zou het mogelijk moeten zijn om een algemene definitie van innerlijke tijd te geven. Ik denk dat dit behoorlijk lastig is. Wat wel zo is bij innerlijke tijd, en niet bij fysische tijd, is dat innerlijke tijd relatief is. Als je in het algemeen zegt dat bijvoorbeeld een les ‘lang’ duurde, klopt dit eigenlijk niet. Want volgens de kloktijd kan je sowieso nooit zeggen of iets lang heeft geduurd. Je zou dus eigenlijk moeten zeggen dat het voor jouw gevoel lang duurde. Maar voor het gevoel van iemand anders duurde het misschien wel kort. Hieruit blijkt dus goed dat innerlijke tijd volkomen relatief is, en dat innerlijke tijd door iedereen anders wordt opgevat. Hier kun je dus misschien wel het beste spreken van tijdsgevoel. Tijdsgevoel is dus hoe lang iets voor je gevoel heeft geduurd. Maar innerlijke tijd bevat ook een soort connectie met fysische tijd. Een voorbeeld hiervan is een poes die ik een tijd geleden had. Ik stond toen elke ochtend om 7 uur op. En die poes had dat door, dus zat ze elke ochtend om 7 uur voor mijn deur. Het ging zelfs zover, dat als ik me versliep of als ik kon uitslapen, ze om 7 uur aan mijn deur begon te krabben om me wakker te maken. Nu wordt toch over het algemeen gezegd dat dieren geen vorm van fysische tijd begrijpen, dus dieren kunnen al helemaal geen klokkijken. Hoe kan het dan dat ze wist dat ik elke ochtend om 7 uur opstond? Als dieren alleen innerlijke tijd bezitten, moet innerlijke tijd dus wel iets hebben wat lijkt op fysische tijd. En zo zijn er misschien wel veel meer onderdelen van innerlijke tijd. Dieren hebben er misschien wel meer, en mensen misschien minder. Of we hebben allemaal een even grote innerlijke tijd maar mensen weten gewoon niet goed hoe deze te gebruiken.

Tot slot wil ik nog een theorie toevoegen waaruit blijkt hoe enorm groots (fysische) tijd wel niet is. Eigenlijk zo groot dat het bijna belachelijk is om er zo’n klein woordje van vier letters aan te geven.

Het heelal zoals wij dat kennen wordt steeds groter. Het is eigenlijk nog steeds bezig met de oerknal, dit is over het algemeen bekend. Deze oerknal vond ongeveer 13,7 miljard jaar geleden plaats. Dit is dus 5 met 16 nullen dagen geleden. En dan noemen wij een jaar lang!
Maar goed, het is een theorie, en dit is niet bewezen, maar het is goed mogelijk, dat het heelal ooit te maken krijgt met een implosie. Die implosie zou tot stand worden gebracht omdat de zwaartekracht van het binnenste van het heelal, dus waar de oerknal plaatsvond, uiteindelijk groter wordt dan de kracht waarmee het heelal is ‘weggeslingerd’. Hierdoor zou een zogenaamde implosie ontstaan. Het heelal zou weer samentrekken in het middelste punt. Deze implosie zou dan qua tijd vergelijkbaar zijn met de totale duur van de explosie van het heelal. Als het heelal door deze implosie dan samengetrokken is in de kern, is de massa van die kern zo enorm groot, dat er weer een explosie ontstaat. Deze explosie zou dan weer een nieuwe big bang zijn en er zou weer een nieuw heelal ontstaan, en deze cyclus zou zich dan oneindig vaak herhalen.
Dit is en blijft natuurlijk een theorie, en zelf vind ik het nogal vreemd klinken, maar er zijn best veel wetenschappers die deze theorie aanhangen. Maar stel dat dit waar is, en ook al zonder dat dit waar is, wat moet een mensenleventje dan voorstellen in de oneindige cyclus van tijd?

Bronnen:

Websites:

http://van-eijk.net/~gerard/biblio/tydesee1.htm
http://home.deds.nl/~zin/colleges/10maart04.htm
http://www.scholieren.com/werkstukken/30682
http://www.lidwienschuitemaker.nl/lezing5.htm
http://www.xs4all.nl/~nicomars/bergson.htm
http://plato.stanford.edu/entries/bergson/#1
http://nl.wikipedia.org/wiki/Henri_Bergson
http://www.etiennevermeersch.be/cursussen/historisch_overzicht_wijsbegeerte/hoofdstuk_8/
http://www.jokehermsen.nl/show.php?page=http://www.jokehermsen.nl/essays/submarine.htm

Boeken:
Wereld van Sofie, Jostein Gaarder

REACTIES

G.

G.

Het niet behandelen van physische tijd, met de natuurkundige inzichten zorgt ervoot dat er een antwoord gepoogt word te geven op een vraag die niet gesteld word. Er word hier gekeken naar hoe tijd ervaren word en wat tijd voor mensen betekend. Niet wat tijd is, just deze natuurkundige interpetatie is waar physici en filosofie samenkomen. Aangeven dat de schrijver geen verstand heeft van natuurkunde en geen poging doet deze kennis te verwerven maakt hem incompetent om de gestelde vraag te beantwoorden. De vraag stelling is zacht gezegd misleidend voor de rest van het verslag.

7 jaar geleden

T.

T.

Los van de inhoud een opmerking. Er zitten hier en daar wel wat grammaticale foutjes in. M.n. bij de derde persoon enkelvoud. Verder heel lezenswaardig.

7 jaar geleden

K.

K.

Saai

7 jaar geleden

Z.

Z.

''Door te weten dat er een toekomst is, waarin dingen gebeuren, en ongetwijfeld ook slechte en nare dingen, zoals de dood, kwam de angst van de mens opzetten. De mens probeerde zich hiertegen te verzetten, en begon het leven na de dood te verzinnen. Hieruit ontstonden de religies. ''

Wat voor argument is dit??! Alleen door dit al zou ik als leraar jou hele werkstuk de prullenbak in gooien. Zo te zien heb je een beetje kennis van tijd....en heb je je hierin een beetje kunnen vediepen, ik zou dat maar hetzelfde doen met religies. (En god) te veel speculaties

7 jaar geleden

M.

M.

Het is fijn om deze vlot geschreven tekst te lezen. Leerzame inleiding tot historie van de wereldreligies.

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.