Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrief inkomen

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas havo | 2376 woorden
  • 19 februari 2000
  • 186 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
186 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
HOOFDSTUK 1 “INKOMEN” 1.1“SOORTEN INKOMEN” Als we het in de economie over inkomen hebben, bedoelen we het inkomen van gezinnen. Er zijn verschillende soorten inkomen: -Looninkomen -Winst en Inkomen uit vermogen -Overdrachtsinkomen -Looninkomen: het inkomen wat werknemers verdienen. -Winst: het inkomen wat de eigenaren van bedrijven ontvangen. -Inkomen uit vermogen: rente over spaargelden en huur die ontvangen wordt bij het verhuren van gebouwen. -Overdrachtsinkomens: uitkeringen zoals, AOW, WAO, WW, Bijstand. Primaire Inkomens zijn inkomens die je ontvangt omdat je werkt of iets bezit. Overdrachtsinkomen ontvang je juist omdat je geen primair inkomen hebt. Het verschil tussen vermogen en inkomen is dat je een vermogen nodig hebt om een bron van inkomen te hebben; de bron van je inkomen komt uit het vermogen. 1.2”LOON, PACHT, HUUR, RENTE, WINST” Vroeger waren de mensen voor een zeer groot deel zelfvoorzienend en werd er niet veel geruild. In de loop der tijd ontstond er arbeidsverdeling: en ging men specialiseren op een bepaalde bezigheid. Mensen gingen zich concentreren op een activiteit, daardoor kregen ze ervaring en kon men meer per jaar produceren. Dit leidde niet alleen tot een hogere arbeidsproductiviteit, maar ook tot meer ruil. Deze ruil van goederen tegen goederen noemt men ook wel directe ruil of ruil in nature. Omdat dit onpraktisch is werd er een algemeen aanvaard ruilmiddel ingesteld: geld. De meest voorkomende vorm van primair inkomen is loon of salaris. Een andere vorm van primair inkomen is rente. Doordat veel gezinnen een deel van hun inkomen dit besteden, maar sparen kunnen bedrijven dit geld lenen om kapitaalgoederen aan te schaffen. Kapitaalgoederen zijn goederen om mee te produceren in handen van bedrijven. Ook hier is een vorm van primair inkomen als een vergoeding voor kapitaal. Door dingen te verhuren kunnen bedrijven goed produceren. Nog een vorm van primair inkomen is pacht. Dit ontvang je als je een stuk natuur ter beschikking stelt van producenten. Primair inkomen wordt verdient door arbeid, kapitaal, natuur of ondernemersactiviteit ter beschikking stellen aan het productie proces. Men noemt dit productiefactoren. Het primaire inkomen is het bruto inkomen: de premies en de belastingen zijn er nog niet vanaf gehaald. Als het eraf is gehaald noem je het netto inkomen. Alle bruto inkomens van een land bij elkaar opgeteld noemt men het nationaal inkomen. 1.3”NOMINAAL EN REEEL INKOMEN” Tegenwoordig is bijna al het primaire inkomen geldinkomen. Nominaal inkomen is het inkomen in geld. Reëel inkomen is het inkomen gemeten in goederen. Om de verandering van het reëel inkomen te bereken: maken we meestal gebruik van indexcijfers. Dit wordt gedaan met de volgende formule: RIC(indexcijfer reëel inkomen) = NIC(indexcijfer nominaal inkomen)/PIC(prijsindexcijfer) x 100 1.4”DE CONSUMENTENPRIJSINDEX (CPI)” Het is geen probleem met hoeveel procent een bepaald product verandert. Maar als we de koopkrachtveranderingen wil berekenen, moeten we met de prijsontwikkeling van alle producten rekening houden. sommige producten moeten zwaarder meewegen dan anderen. Centraal Bureau voor Statistieken (CBS) verzamelt alle gegevens over het uitgaven patroon van gezinnen. Op grond van deze gegevens wat een gemiddeld gezin uitgeeft. Vervolgens gaat het CBS hoe zo’n gemiddeld gezin elke duizend gulden dat het uitgeeft verdeelt over de verschillende producten. Op deze manier komen de wegingsfactoren tot stand. Wegingsfactoren geven dus aan hoe zwaar een bepaald product groep meetelt bij het berekenen van de CPI. Ook houdt het CBS bij hoe de prijzen zich ontwikkelen, met behulp van prijspeilingen prijsindexcijfers vast te stellen van allerlei producten. Dit gaat volgens de volgende formule: Gewogen indexcijfers= ? (wegingsfactor x indexcijfer)/ ? wegingsfactoren
De CPI speelt een belangrijke rol in de loononderhandelingen. Als de p ? =>koopkracht? HOOFDSTUK 2 “INKOMENSVERDELING” 2.2 “INKOMENSVERSCHILLEN VERKLAARD” Er zijn verschillende redenen waarom de inkomens tussen beroepen verschillen. Een van de redenen is dat de vereiste vooropleiding en de ervaring die iemand nodig heeft, verschillen in de vooropleiding en ervaring in een ander beroep. De hoogte van het loon is vaak afhankelijk van de mate van inspanning en verantwoordelijkheid die een beroep met zich meebrengt. Veel werknemers hebben te maken met een CAO-loon. Dit loon wordt centraal vastgesteld en is dus niet afhankelijk van de inspanning die je als individu levert. Ook de krapte op de arbeidsmarkt kan van invloed zijn op de hoogte van het loon. Toch leidt dit niet altijd voor een loonstijging voor die beroepsgroep. Behalve verschil in productiviteit, verantwoordelijkheid, ervaring, opleiding en krapte op de arbeidsmarkt kunnen ook status en macht medebepalend zijn voor de hoogte van het inkomen. Vroeger kwam het vaak voor dat mensen met een hogere opleiding meer betaald kregen, ook al deden ze hetzelfde werk als mensen met een lagere opleiding en ook al waren ze niet productiever. Tegenwoordig komt het vaak voor dat hoge functionarissen een hoge beloning ontvangen omdat ze zelf de hoogte van hun beloning min of meer kunnen vaststellen. De overheid is overigens bezig om de macht van deze beroepsgroepen in te dammen zodat de tarieven voor de consument kunnen dalen. Behalve lonen zijn er nog andere bronnen van inkomen. Je kunt immers ook huur, pacht of rente ontvangen. Of winst op aandelen. 2.3 “DE LORENZKROMME” Om een indruk te krijgen van de inkomensverdeling over personen over huishoudens kun je gebruik maken van een Lorenzkromme. Deze lijn wordt zo genoemd omdat de Zwitserse statisticus Lorenz de lijn als eerste heeft getekend. grafiek: -horizontale as: staat het cumulatieve aantal mensen met een inkomen in procenten van het aantal mensen, te beginnen met de mensen met het laagste inkomen. -verticale as: staat cumulatieve hoeveel procent van het totale inkomen deze mensen verdienen. De lorenzcurve geeft alleen informatie over de verdeling van het inkomen. Over de hoogte van het inkomen kun je niets zeggen. Je kunt alleen zien of de inkomensverdeling gelijk of ongelijk is. HOOFDSTUK 3 “SOCIALE ZEKERHEID” 3.1 “GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID” Tot diep in de 19e eeuw, voordat in Nederland het stelsel van de sociale zekerheid tot stand was gekomen, moesten mensen zichzelf zien te redden als ze ziek werden of geen werk konden vinden. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw kwamen er langzamerhand veranderingen tot stand. Bovendien zorgde de groeiende welvaart ervoor dat de werkgevers bereid waren tot het nemen van sociale maatregelen voor hun personeel. De eerste sociale wetgeving vond plaats op het gebied van kinderarbeid. In 1874 kwam er een wet waarin stond dat kinderen tot 12 jaar niet mochten werken. Vervolgens kwamen de wetten over het arbeidscontact, de zondagsrust en de ziekteverzekering. Er kwamen ook voorzieningen voor mensen die geen werk hadden. Maar voor mensen die helemaal niet konden werken was armenzorg alleen een gunst en nooit een recht. Door werkgevers en werknemers een zekere mate van vrijheid te geven maar tegelijkertijd wel degelijk in te grijpen op de inkomensvorming en de arbeidsomstandigheden, probeert de overheid de vrije markt economie samen te laten gaan met sociale doel stellingen. In volledig vrije markteconomie wordt alles aan het vrije spel van vraag en aanbod overgelaten, de rol van de overheid is dan klein. Wanneer er weinig vraag naar arbeid is kunnen de lonen sterk dalen. Of je kunt op straat worden gezet zonder recht op een uitkering. Door de sociale wetgeving sluit de Nederlandse overheid de scherpe kantjes van de vrije markteconomie af. Met de verzorgingsstaat wordt bedoeld dat de overheid een bestaansminimum voor elke burger garandeert en er voor zorgt dat de burgers toegang hebben tot onderwijs, ziekenzorg en huisvesting. In 1956 werd het begin van de verzorgingsstaat gemaakt met de Algemene Ouderdomswet (AOW). In de jaren ’60 volgden Werkloosheidwet (WW), de Wet op Arbeidsongeschiktheid (WAO) en de Algemene Bijstandswet (ABW). Binnen 10 jaar was daarmee het hele sociale zekerheidsstelsel compleet. 3.2 “COLLECTIEVE OF PARTICULIERE VERZEKERING?” De regelingen binnen het sociale zekerheidsstelsel zijn collectieve regelingen. Hiermee bedoelen we dat ze verplicht zijn voor iedereen die tot een bepaalde groep behoort. Zo is iedere werknemer verplicht verzekert tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Naast deze verplichte, collectieve regelingen bestaan er tal van vrijwillige, particuliere verzekeringen. De prijs bij een particuliere verzekering die je moet betalen verschilt per geval. Als je meer risico loopt is je premie hoger. Bij collectieve verzekeringen is het niet mogelijk iemand vanwege een hogere risico uit te sluiten of meer te laten betalen dan anderen. Wel hangt de hoogt van de verzekering af van het inkomen, hoe hoger het inkomen hoe meer premie. Wanneer mensen niet verplicht verzekert zouden zijn, zouden sommige mensen helemaal geen particuliere verzekering afsluiten. Vooral mensen met een laag inkomen zouden het risico nemen om zich niet te later verzekeren. Dit heet averechtse selectie; het verschijnsel dat mensen die weinig risico lopen zich niet laten verzekeren. Alleen mensen die veel risico lopen zullen zich verzekeren, de premies zullen dan stijgen. 3.3 “DE REGELING VAN SOCIALE ZEKERHEID” De sociale zekerheid bestaat uit verschillende soorten regelingen. De sociale voorzieningen worden betaald; de meeste sociale verzekeringen worden betaald uit sociale premies. De wetten die alleen gelden voor “werknemers”: WERKNEMERSVERZEKERINGEN. -WAO(wet op de arbeidsongeschiktheid) -WW(werkloosheidswet) -ZFW(ziekenfonds wet) Alleen als je in loondienst bent kun je gebruik maken van deze wetten. Daarnaast zijn er VOLKSVERZEKERINGEN: dit zijn de regelingen waar iedereen die legaal in Nederland verblijft recht op heeft onder bepaalde omstandigheden. Dus niet alleen de mensen in loondienst. -AOW(algemene ouderdomswet) -ANW(algemene nabestaandenwet) -Wajong(Wet arbeidsongeschikt jongeren) -AKW(Algemene kinderbijslagwet) -AWBZ(algemene wet bijzondere ziektekosten) Tenslotte zijn er nog sociale voorzieningen. Deze uitkeringen worden betaalt door de overheid, met belasting geld. De belangrijkste sociale voorziening is de ABW(algemene bijstandswet). De hoogte van de bijstandsuitkering is het sociaal minimum. Het sociaal minimum is in de loop van de jaren sterk gestegen dat komt door de inflatie. Inflatie heeft gevolgen voor de koopkracht, oftewel je reële inkomen. Voor uitkeringen geldt dit natuurlijk ook. Een oplossing is de uitkeringen koppelen aan de inflatie. 3.4 “DE KOSTEN VAN DE SOCIALE ZEKERHEID” Als je een inkomen ontvangt ben je verplicht een deel af te dragen aan de collectieve sector, bestaande uit de instellingen van sociale zekerheid en de overheid. Dit gebeurt in de vorm van sociale premies en belasting. Iedereen met een inkomen betaalt belastingen en sociale premies voor de volksverzekeringen. Belasting en sociale premies worden ook wel collectieve lasten

genoemd. Het inkomen dat je verdient voordat je belasting en sociale premies hebt betaalt wordt het bruto-inkomen genoemd. Wat je na aftrek van belastingen en premies overhoudt is je netto-inkomen. Het bedrag dat de werkgever kwijt is aan een werknemer zijn de loonkosten van de werknemer. Het verschil tussen de loonkosten en je nettoloon zijn de belastingen en de premies dit wordt ook wel de wig genoemd. In de jaren 70 en 80 is het beroep op sociale zekerheid sterk toegenomen. Steeds meer mensen gingen gebruik maken van werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsregelingen. Een grote beroep op sociale verzekeringen betekent vaak dat de verhouding tussen inactieven en actieven verslechtert. Bij hogere loonkosten zullen werkgevers eerder arbeid vervangen door machines of hun productie naar lagelonenlanden verplaatsen. Verder zullen werkgevers hun hogere loonkosten doorberekenen in hun prijzen. Daardoor daalt de export met als werkeloosheid als gevolg. Hogere lasten kunnen leiden tot belastingontwijking en fraude. Werknemers gaan dan meer zwart werken. Zwart werken heeft zo z’n nadelen je hebt geen sociale zekerheid. Overheid is sinds enkele jaren bezig met een beleid dat er op gericht is om enerzijds het beroep op sociale zekerheid terug te dringen en anderzijds meer mensen deel te laten nemen aan het arbeidsproces zodat er een grotere draagvlak is voor de sociale zekerheid. Hoe meer werkenden, hoe lager het bedrag aan belasting- en premieheffing per werkenden. 3.5 “ACTUELE ONTWIKKELINGEN IN SOCIALE ZEKERHEID” Je kunt de sociale zekerheids uitgaven terug dwingen door de uitkeringen te verlagen, het aantal mensen dat er beroep op doet te verminderen of de regelingen te privatiseren. Privatiseren betekent dat de overheid taken af stoot na particuliere bedrijven. In de jaren ‘80 is de hoogte van een aantal uitkeringen om laag gegaan. Een maatregel die in 1998 genomen is om het beroep op collectieve verzekeringen af te laten nemen is het privatiseren van de ziekte wet (ZW). Ook bij de WAO in 1998 vooral de werkgever verantwoordelijk gemaakt. Hij betaalt de WAO premie die hoger is na mate meer werknemers van dat bedrijf in de WAO belanden. Wanneer mensen onterecht van de sociale uitkeringen genieten, word gesproken van sociale fraude. Sommige politici hebben voorgesteld om een ministelsel in te stellen: de sociale uitkeringen worden lager; je kunt je particulier bij verzekeren voor een hogere uitkering. Zo wordt het onaantrekkelijker om onterechte sociale uitkeringen te krijgen. Het is belangrijk om er voor te zorgen dat meer mensen om zo het draagvlak van de sociale zekerheid te vergroten. Enerzijds zijn er maatregelen die het aantrekkelijker moeten maken dat mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Anderzijds zijn er maatregelingen die erop gericht zijn dat mensen die zich al aanbieden op de arbeidsmarkt, maar geen werk hebben daadwerkelijk aan de slag kunnen. Om het aantrekkelijk te maken om over te stappen van een uitkering naar een baan zou volgens velen het verschil tussen uitkeringen en loon groter moeten worden. HOOFDSTUK 4 “DE OVERHEID” 4.1 “DE INKOMSTEN VAN DE OVERHEID” -Directe belastingen
Loonbelasting
Dividendbelasting
Inkomstenbelasting
Vennootschapsbelasting
Vermogensbelasting
Motorrijtuigenbelasting -Indirecte belastingen
BTW(Bruto Toegevoegde Waarde) Accijns: 2 doelen van de overheid1ste doel: grotere inkomsten voor de overheid2de doel: schadelijke producten afremmen
Belasting op milieu
Invoerrechten
4.2 “DE OVERHEIDSUITGAVEN” zie schema in je lesbrief
4.3 “DE BEGROTING” 3de dinsdag van september: De troonrede geeft een overzicht van de plannen van de regering voor het komend kalenderjaar
De rijksbegroting is een overzicht van de geplande inkomsten en uitgaven
De miljoenennota een toelichting op de begroting (korte samenvatting van de rijksbegroting) CBS(Centraal Bureau voor de Statistiek) verzamelt en publiceert van statistische gegevens

SER(Sociaal-Economische Raad) adviseert bij belangrijke beleidsvoornemens op sociaal-economisch gebied. CPB(Centraal Planbureau) informeert adviseren en voorspellen op basis van economische modellen. Van een Begrotingstekort spreekt men als de overheidsuitgaven groter zijn dan de overheidsinkomsten -berekening van Begrotingstekort= overheidsuitgaven - overheidsinkomsten
Het Financieringstekort is het bedrag waarmee de staatschuld jaarlijks toeneemt. -berekening van Financieringstekort = Begrotingstekort - aflossingen
een Staatsobligatie is een soort schuldbewijs van de overheid. Je leent geld aan de overheid. Elk jaar ontvang je hier rente over en hoe langer je het geld uitleent aan de overheid hoe groter is de rente die je terug krijgt. Maar er bestaat ook een kans dat je je geld nooit meer terugziet. 4.4 “BEZUINIGINGEN” om het financieringstekort te verlagen kan de overheid -uitgaven matigen(bezuinigen) -Belastingen verlagen=> loonkosten­­ stijgt => concurrentiepositie daalt => export daalten werkgelegenheid stijgt

REACTIES

B.

B.

De hoofdstuk indeling van de lesbrief economie is fout. Dit is de officiele indeling:

Hoofdstuk 1

De vorming van inkomen



Hoofdstuk 2

Inkomen en inflatie



Hoofdstuk 3

Het nationaal inkomen



Hoofdstuk 4

Inkomensverdeling



Hoofdstuk 5

Sociale Zekerheid



Hoofdstuk 6

De Overheid



Hoofdstuk 7

De inkomstenbelasting



18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.